| |
| |
| |
Sybren Polet
Breekwater
door Pieter de Nijs
Achtergronden en uiterlijke beschrijving
Breekwater van Sybren Polet (pseudoniem van Sybe Minnema, *1924 te Kampen) verscheen in 1961 bij uitgeverij De Bezige Bij in Amsterdam. De tweede druk verscheen in 1963, een derde (herziene) druk in 1973. In deze druk is de tekst op veel plaatsen aanzienlijk gewijzigd: zo is een van de oorspronkelijke hoofdstukken (xii) over het boek verspreid geraakt en zijn veel delen van gesprekken weggelaten. De vierde, tot op heden laatste druk dateert van 1978.
Het verhaal draagt als ondertitel: een exempel (deze ondertitel werd overigens pas in de derde druk aan de titel toegevoegd). Het telt 190 bladzijden en 21 romeins genummerde hoofdstukken, die zijn onderverdeeld in genummerde gedeelten.
| |
Inhoud
I
In het eerste hoofdstuk wordt de hoofdfiguur geïntroduceerd: mr. J.H. Godgegeven, 59 jaar, ‘funktionaris op een verzekeringskantoor’. ‘De heer Godgegeven’ is getrouwd en heeft drie kinderen. Hij bemerkt dat hij verliefd raakt op zijn secretaresse, Merel. De kenmerken van zijn fysieke uiterlijk worden tot in de details opgesomd. Aan het slot van het eerste hoofdstuk krijgt Godgegeven een nieuwe naam: in de resterende hoofdstukken heet hij Breekwater.
| |
II
Breekwater lijdt aan angstaanvallen die geen directe aanleiding lijken te hebben. Hij voelt zich vervreemd van zijn omgeving. Wanneer hij met Merel naar de film gaat, neemt een van de filmpersonages de gedaante aan van een jongeman die hij kortgeleden in een café heeft leren kennen. Het is een schrijver die Lokien heet. Breekwater beleeft in de film opnieuw het gesprek dat hij met Lokien heeft gevoerd.
| |
III
Lokien schrijft aan een novelle, maar het onderwerp verveelt hem. Ook de vertaling waar hij aan werkt, kan hem niet boeien. Zijn gedachten dwalen af naar een voor hem obsede- | |
| |
rend onderwerp: ouder worden. ‘Over vijf minuten werd hij weer alléén ouder, zoals ieder van hen alleen ouder werd. [...] Ouder worden was ondraaglijk. Over een paar jaar zou hij dertig zijn en had hij nog niets van belang verricht [...].’ (p. 26-27) Bijna vanzelf denkt hij daarop aan Breekwater, ‘bij wie alle gedachten uiteindelijk terechtkomen’.
| |
IV
Breekwater loopt door een gebouw - ‘één groot laboratorium’ - naar zijn privé-kantoor. Op weg daarheen verbaast hij zich over de inrichting van het gebouw: het is alsof hij het voor het eerst ziet.
| |
V
Breekwater en Lokien spreken elkaar geregeld in het café. Breekwater hoort Lokien uit over diens literaire plannen. Het intrigeert hem ‘dat zo'n jongen [...] iemand op papier tot leven kon brengen, ja, misschien wel tot een vollediger leven dan in de werkelijkheid mogelijk was’. Dat het mogelijk is dat Lokien aan hem trekken ontleent voor zijn romanfiguren geeft hem een plezierig gevoel. Lokien ondertussen ‘had er geen bezwaar tegen dat zijn romanfiguur voor hem betaalde’. Ze praten over ouder worden, over vader-en-zoonrelaties en over de evolutie van kennis: wat weet de zoon meer dan de vader? Lokien loopt met Breekwater op naar huis. Hij vraagt hem uit over hoe het voelt om ouder te worden.
| |
VI-VII
De volgende ochtend loopt Breekwater door de stad. ‘Kostuums’ wandelen langs hem heen. Lokien nodigt hem uit voor een feestje bij hem thuis. Daar maakt Breekwater kennis met enkele andere jongeren. Hij kan hun soms radicale gedachten en gesprekken niet goed volgen. De feestscènes worden afgewisseld met een beschrijving van het bezoek dat Breekwater samen met Merel aan zijn geboortedorp brengt. Enkele gebeurtenissen uit zijn verleden, die hij bijna was vergeten, schieten hem weer te binnen, maar hij wordt zich tevens bewust van zijn ouderdom: heel veel kan hij zich van zijn jeugd namelijk niet meer herinneren.
| |
VIII
Enige dagen later wordt Breekwater aangereden door ‘een 2-cv’. ‘De auto was op slag dood. De heer Breekwater ook.’ Hij vindt het een geruststellende gedachte dat niets hem meer kan deren: ‘Leven bestond niet meer en voor doodgaan hoefde hij evenmin bang te zijn [...].’ Hij voelt geen pijn, maar ervaart zijn gehele omgeving als een deel van zichzelf, als van binnen uit: ‘De hele wereld was van glas en even doorzichtig [...].’ ‘En het had alles zin gekregen. Het had alles zin gekregen omdat, zag hij nu, de zin in de dingen zat.’ Desondanks realiseert hij zich dat ‘ieder verband, zo hij weer leefde, onmiddellijk verloren zou gaan. [...] Men moest erbuiten staan om het te kunnen zien, men moest erbuiten staan omdat men er anders deel van uitmaakte.’ (p. 76) Hij bedenkt dat hij nu weet wat Lokien niet
| |
| |
weet, maar ‘daarvoor leefde hij dan ook niet meer’. Hoewel hij dood is, ervaart Breekwater exact wat er met zijn lichaam gebeurt, hoe hij in de ambulance naar het ziekenhuis wordt gebracht en door doktoren wordt onderzocht en wat de reacties zijn van zijn vrouw en dochter op zijn overlijden. Het lijkt alsof hij tegelijk op meer plaatsen aanwezig is, terwijl hij ook zo hij wil kan ‘terugschakelen’ in de tijd om, bijvoorbeeld, te beleven wat de reactie was van zijn zoon op het bericht van zijn dood: ‘Eenmaal uit de tijd [...] bestaat er geen tijd meer, alleen eeuwigheid.’ Ook ervaart hij geen verschil tussen binnen- of buitenwereld: alles ‘vond in hem plaats’. Hij bedenkt dat hij Lokien moet zien te vertellen dat sterven een misverstand is. Dan wordt hij begraven en alles om hem heen wordt wit.
| |
IX
Breekwater staat ‘verfrist en verjongd’ weer op, ‘hoewel hij de tweede helft van de nacht in een onrustige slaap had doorgebracht’. Hij voelt dat hij deel heeft aan alles om hem heen, alsof hij helderziend is. 's Nachts breekt hij met Lokien en diens vrienden in zijn eigen kantoor. Hoewel ze daarbij door de nachtwaker worden verrast, heeft deze inbraak geen gevolgen voor Breekwaters positie.
| |
X-XVII
Lokien denkt na over zijn gesprekken met Breekwater. Hij vraagt zich af waarom hij zich zo bij hem betrokken voelt. Breekwater begint het gezelschap van Lokien echter meer en meer als een drukkende last te ervaren. Hij heeft het gevoel dat hij voortdurend door Lokien wordt gevolgd en geobserveerd. Hij gaat met Merel mee naar haar kamer, maar hun fysieke contact eindigt met een fiasco: hij blijft volledig impotent. Het blijkt de voorbode van een algehele verlamming: langzaam maar zeker verliest Breekwater de macht over al zijn lichaamsfuncties. Lokien bezoekt hem op zijn ziekbed en ondervraagt hem over zijn gedachten. Breekwater antwoordt dat hij sterven ‘een feest’ vindt. Hij voelt zich langzaam ‘een gelijkwaardig deel van zijn omgeving’ worden; dan ‘sterft’ hij voor de tweede keer.
| |
XVIII
Lokien ligt wakker: hij voelt de zinloosheid van de dingen om hem heen als een bedreiging. Ook Breekwater benauwt hem: hij haat hem, ‘omdat deze het levende, halflevende symbool was van wat hij, Lokien, later zou zijn’. Hij voelt dat het angstzweet ‘dat Breekwater had moeten uitbreken’ hèm uitbreekt.
| |
XIX
Lokien vertelt Breekwater een verhaal over een jongen die copywriter is voor enkele reclamekantoren en die gefascineerd raakt door het doen en laten van een man die tegenover hem woont. Hij observeert de man, een leraar die Viëtor heet, dag en nacht en tenslotte begint hij hem zelfs te volgen. Viëtor ontmoet dagelijks een vrouw in een café, maar plotseling stopt
| |
| |
hij daarmee. Bijna een jaar lang gaat Viëtor niet meer uit. Even plotseling als hij ermee is gestopt hervat hij zijn dagelijkse bezoek aan het café. De jongen kan zijn nieuwsgierigheid niet meer bedwingen: hij volgt Viëtor en treft hem in het café, alleen aan een tafeltje. Viëtor spreekt de jongen aan en wanneer deze hem vraagt wat er met zijn vriendin is gebeurd vertelt hij dat de vrouw is gestorven. Pas na haar dood begreep Viëtor dat hij van haar hield, maar hij heeft haar dat nooit gezegd.
| |
XX-XXI
Breekwater begrijpt dat dit verhaal een spiegeling is van zijn verhouding met Merel en Lokien. Hij voelt zich opnieuw ‘dertig jaar oud’ en brengt een bezoek aan Merel. Op het moment dat hij aanbelt, ziet hij Lokien, die hem vanaf de overkant van de straat observeert. Ook dit tweede bezoek aan Merel loopt op een mislukking uit. Breekwater gaat naar huis. Het komt hem voor alsof de dingen om hem heen weer vaste vorm aannemen en weer op hun oude plaats staan. Opeens schiet hem te binnen dat hij volledig is vergeten om de naam van de vogel op te zoeken die hij aan het begin van het verhaal zag. Wanneer hij dat heeft gedaan voelt hij een kinderlijke blijdschap omdat hij nu iets te weten is gekomen wat hij nooit heeft geweten. Onmiddellijk daarop realiseert hij zich dat hij de naam van deze vogel jaren geleden wel degelijk heeft geweten: ‘Van zijn lessen in natuurlijke historie.’
| |
Interpretatie
Titel
De titel van de roman is gelijk aan de naam van de belangrijkste romanfiguur, Breekwater.
| |
Vertelsituatie
De gebeurtenissen worden voornamelijk beschreven vanuit het perspectief van Godgegeven/Breekwater, maar er zijn ook enkele hoofdstukken waarin het perspectief verschuift naar Lokien. Soms is er een ‘ik-verteller’, als in een ironisch commentaar op de almachtige alwetende verteller uit de traditionele (negentiende-eeuwse) roman.
| |
Thematiek
De naam Breekwater verwijst naar een van de belangrijkste motieven van de roman, dat van de creatie of (her)geboorte. Deze (her)geboorte vindt daadwerkelijk plaats aan het einde van het eerste hoofdstuk: daar wordt Godgegeven (d.i.: niet noodzakelijk door de auteur gecreëerd) omgedoopt in ‘Breekwater’ (een symbolische naam, met een verwijzing naar het breken van het vruchtwater). Het eerste hoofdstuk heeft overigens in zijn geheel het karakter van een stapsgewijs creatieproces. Godgegeven krijgt een naam, een functie en een plaats in de sociale rangorde; daarna worden, in overigens zeer clichématige bewoordingen, zijn vrouw, zoon en dochters ge- | |
| |
introduceerd; zijn contact met Merel verschaft hem ‘een van de meest primaire emoties’ en tenslotte krijgt hij een ‘fysiek en uiterlijk’ toegeschreven.
De nieuwe naam die Godgegeven krijgt, onderstreept zijn (weder)geboorte. Was Godgegeven, getuige de manier waarop hij zijn leven heeft ingedeeld (kantoorfunctionaris, keurig getrouwd, kinderen) en de manier waarop hij praat (‘Hoe gaat het met onze dochter die in Australië woont en die getrouwd is met een mijnbouwkundig ingenieur?’; p. 13) een cliché, Breekwater zal een geheel nieuw (roman)leven gaan leiden. Toch ligt een mislukking van dat nieuwe leven in het verschiet. Breekwater begint (nieuw cliché) een verhouding met zijn secretaresse, maar blijkt aan de eisen van een dergelijke verhouding niet te kunnen voldoen.
Wedergeboorte houdt ook in: geen verleden hebben of dat opnieuw opbouwen. Daarom zoekt Breekwater naarstig naar datgene wat zijn verleden was of had moeten zijn. Zijn geboortedorp kent hij echter nauwelijks terug. Dat zijn poging om zich van zijn oude huid te ontdoen mislukt, blijkt uit het slot van het verhaal, wanneer hij zich herinnert dat hij van plan was om de naam van een vogel op te zoeken. Wanneer hij die naam heeft gevonden is hij blij, maar onmiddellijk daarop realiseert hij zich dat hij die naam al kende. Hij was zijn verleden slechts tijdelijk kwijt en de poging om zich een nieuw leven te verschaffen is definitief mislukt.
Vanuit een traditioneel-psychologische optiek is Breekwater te interpreteren als een verhaal over een man die de zestig nadert en zich daardoor bewust wordt van de ouderdom en de dreigende aftakeling - een man dus, die de onherroepelijkheid van de naderende dood moet leren aanvaarden. Breekwater, de protagonist, is bang voor tijdelijke of zelfs definitieve impotentie en de angst er niet meer bij te horen. Hij probeert in het zicht van de dood de waarde van zijn bestaan nog een keer te bewijzen. Door de angst voor de naderende aftakeling raakt hij in een soort roes en vervreemdt van zichzelf en van zijn omgeving. Hij beeldt zich in dat hij nog een jongeman is, iemand ‘met de jeugdige soepelheid van een glazenwasser of een beroepsdief’. Hij probeert aansluiting te vinden bij een jongere, (quasi-)artistieke generatie, maar hun ideeën over de fundamentele kloof tussen een kunstzinnige en geïnspireerde elite en de grote massa kan hij niet accepteren. Dat zijn pogingen om met de jeugd ‘mee te doen’ gedoemd zijn te mislukken blijkt al bij de inbraak in zijn eigen kantoor: alles loopt volkomen mis.
Breekwaters verhouding tot de tweede hoofdfiguur, Lokien, lijkt eveneens bepaald door de angst er niet meer bij te
| |
| |
horen. In het contact met Lokien hervindt Breekwater iets van de aantrekkingskracht van de jeugd. Lokien, de antagonist, wordt op zijn beurt geobsedeerd door de angst voor geestelijke aftakeling en creatieve impotentie. Door Breekwater tot de hoofdfiguur van zijn roman te maken probeert hij zijn eigen angst voor de dood te objectiveren.
Om zijn angst voor dreigend potentieverlies te bezweren, begint Breekwater een verhouding met zijn veel jongere secretaresse. Zodra hij zich daarin echter daadwerkelijk moet bewijzen, blijkt de werkelijkheid van de naderende ouderdom sterker dan de illusie. Dat moment is beslissend: als in een catharsis komt hij terug tot het besef van de realiteit en op dat moment neemt de wereld rondom hem ook weer normale proporties aan.
Een dergelijke traditioneel-psychologische interpretatie botst echter met de fantastische voorvallen in het verhaal. Zo blijkt Breekwater een merkwaardig hardnekkig ‘survivor’: hij overlijdt maar liefst twee keer, de eerste keer door een ongeval, de tweede keer door een verlamming. Vanuit een dergelijk interpretatiestandpunt valt met dit soort fantastische elementen slechts af te rekenen door ze af te doen als waandenkbeelden of dromen van de hoofdpersoon, of door het verhaal zelf te diskwalificeren, bijvoorbeeld door er het predikaat ‘experimenteel’ op te plakken.
| |
Vertelsituatie
Een lezer kan incongruenties in de verhaalwerkelijkheid ook verwerken door ze te wijten aan onbetrouwbaar vertelperspectief. Polet doorkruist deze leesstrategie echter doordat hij regelmatig gebruik maakt van perspectiefwisselingen: hij vertelt het verhaal niet vanuit één verhaalfiguur (wiens perspectief dan als ‘onbetrouwbaar’ kan worden geïnterpreteerd), maar ook vanuit het perspectief van andere verhaalpersonages, vooral vanuit Lokien.
Polet relativeert de romanwerkelijkheid nog eens extra door zijn personages zich ervan bewust te laten zijn dat zij romanfiguren zijn (vgl. zinnen als: ‘Dit is geloof ik de eerste keer dat het in dit boek geregend heeft’ en het antwoord daarop: ‘Ik weet het echt niet, ik zou het moeten nalezen.’).
Sommige interpretatoren hebben geprobeerd om de vraag naar de functie van deze perspectiefwisselingen te beantwoorden. Blok bijvoorbeeld zet ze in het kader van wat hij het objectiverings- of vervreemdingseffect noemt. Zo maakt de verteller bijvoorbeeld enkele malen bewust gebruik van de ik-vorm. Ook het clichématige taalgebruik van de personages helpt om het vertelprocédé, nodig voor ieder verhaal, te ironiseren. De uiterst droge opsomming van de kenmerken van Breekwaters uiterlijk (aan het eind van hoofdstuk i) functio- | |
| |
neert eveneens als een objectiveringseffect: de romanwerkelijkheid wordt erdoor geïntensiveerd, terwijl er tegelijk de vervreemding van Breekwater ten opzichte van zijn dagelijkse omgeving mee wordt verbeeld. Deze objectiveringseffecten zijn tevens vervreemdingseffecten: doordat de lezer steeds verder van het verhaal komt te staan, krijgt de vervreemding van Breekwater van zijn omgeving voor de lezer een beleefbare vorm. Aan het einde van de roman, nadat Breekwater zijn crisis heeft doorgemaakt, krijgt de omgeving haar gewone alledaagsheid terug.
Een van de belangrijkste vervreemdingseffecten is dat het ontstaan van Breekwater als romanfiguur is opgenomen in het verhaal. Niet voor niets heet Breekwater in het eerste hoofdstuk nog Godgegeven. Die naam herinnert aan de inspiratie die de auteur krijgt om zijn figuur te scheppen. Polet lijkt te willen aangeven dat een romanfiguur op heel eenvoudige wijze ontstaat: de auteur hoeft maar iets te zeggen en het is er. Het is met andere woorden de manier waarop de romanwerkelijkheid wordt gemaakt, hoe een romanfiguur wordt gecreëerd, die hier (vooral in het eerste hoofdstuk van de roman) expliciet wordt verhaald.
Volgens sommige critici (met name De Wispelaere) volstaat het niet om bij de interpretatie van de Lokien-figuur alleen maar te kijken naar het gegeven dat Lokien als schrijver de rol lijkt over te nemen van de auteur. De Wispelaere wijst erop dat een louter psychologische roman het wat de beschrijving van Breekwaters angst en ongerustheid betreft zonder de figuur van Lokien had kunnen stellen. ‘Als Lokien hier echter wel optreedt is dit vooreerst als objectivering van Breekwaters drang naar verhaalvorming en tegelijk van Breekwaters bewustzijn daarvan.’ Dat blijkt al uit ‘het dramatisch gegeven’ van het verhaal, zoals dat in het eerste hoofdstuk wordt verwoord: ‘Een mens. Een mens die ouder wordt, sterft, herleeft, sterft - waarom? De rest mag schim blijven. De andere mensen, Merel, zijn vrouw, zijn dochter, zij interesseren ons niet. Misschien komen zij toch nog - heel even - toe aan bestaan, maar dat danken zij dan de heer Godgegeven. Zijn interesse wekt hen tot leven, niet de mijne.’ (p. 10) Uit dit citaat komt duidelijk naar voren dat àlle verhaalfiguren, inclusief Lokien, bestaan in de functie van Godgegeven. Lokien duikt al in het eerste hoofdstuk (wanneer Godgegeven nog in een prenataal stadium verkeert) op: als ‘boom’ namelijk, waar Godgegeven mee praat. De conclusie moet dan ook zijn dat Godgegeven door zijn hergeboorte in Breekwater een romanfiguur, dus een verhaalgestalte wordt en tegelijk de schrijversfiguur Lokien oproept. Als Breekwater wordt hij er zich later in het gezel- | |
| |
schap van Lokien enkele keren met onbehagen van bewust dat zijn bestaan dat van een romanfiguur en dus een fictief bestaan is. Hij is gevangen in een zelfprojectie en ingekapseld in zijn eigen verbeelding. Steeds dwingender wordt hij met zijn eigen spiegelbeeld, het verhaal van zijn jeugdige kracht, geconfronteerd en van dat verhaal is Lokien de ‘auteur’. Lokien functioneert
met andere woorden als de personificatie van Breekwaters kritisch zelfbewustzijn of als zijn ‘mentale dubbelganger’. Een bewijs daarvoor valt te vinden in de scène waarin Breekwater inbreekt in zijn eigen kantoor. De nachtwaker herkent Breekwater maar half: ‘“Waarlijk,” zei hij, “het is de stem van Breekwater [...] maar het zijn zijn woorden niet.”’ Lokien is met andere woorden ‘de andere helft van Breekwaters op hol geslagen bewustzijn’.
Net als Lokien is ook Breekwater een fantasiefiguur die Godgegeven voor zichzelf creëert: een personificatie van zijn (verloren) jeugd. Hoe verder het verhaal vordert, hoe meer Breekwater zichzelf als verhaalpersonage ofwel als leugen gaat ervaren. Na het tweede echec bij Merel herneemt de wereld voor Breekwater zijn vertrouwde aanzicht: hij herinnert zich de vogel die hij als de heer Godgegeven hoorde fluiten en daarmee is de rol van de jeugdige Breekwater uitgespeeld: Breekwater houdt ermee op tegenover zichzelf een fictief personage te zijn en op dat moment is er van Lokien ook geen sprake meer.
| |
Opbouw
Breekwater is dus te interpreteren als een roman waarin een romanpersonage in een geestelijke crisistoestand een of meer fictieve personage(s) in het leven roept als een afsplitsing van zichzelf. Het verhaal dat zich dan ontwikkelt, speelt zich af op de grens van (verhaal)fictie en (verhaal)werkelijkheid; verzonnen gebeurtenissen, droom en fantasie zijn zonder duidelijk onderscheid door de verhaalwerkelijkheid heen geweven. Polet speelt met de onzekerheid over wat (verhaal)werkelijkheid is en wat als fantasie (van de verschillende verhaalpersonages) geïnterpreteerd moet worden. Het blijft daarmee onduidelijk of Breekwater en Lokien als afsplitsingen van Godgegeven moeten worden gezien of dat Breekwater als verhaalpersonage van de schrijver Lokien moet worden geïnterpreteerd.
Het gevoel van ‘vervreemding’, dat wordt gespiegeld in Breekwaters angst er niet meer bij te horen, kan in dit verband ook als méér dan een ‘effect’ worden geïnterpreteerd. Dat gevoel van vervreemding, het feit dat Breekwater zijn geboortedorp niet meer kan vinden, dat de mensen op straat hem voorkomen als wandelende kostuums, dat de dingen bewegen alsof ze een eigen leven leiden en dat hij meer dan eens ‘overlijdt’, lijkt, net als zijn impotentie, op een vooroefening van de dood,
| |
| |
het definitieve niet-bestaan. Pas wanneer hij ‘dood’ is, realiseert Breekwater zich dat de oorzaak van dat gevoel van vervreemding ligt in het individuele bewustzijn. De ervaring om één te zijn met de hele wereld bestaat slechts voor wie ‘dood’ is: ‘ieder verband [zou], zo hij weer leefde, onmiddellijk verloren [...] gaan. Men moest erbuiten staan om het te kunnen zien, men moest erbuiten staan omdat men er anders deel van uitmaakte.’
Vandaar dat Breekwater ‘sterft’. Wanneer hij de volgende dag verfrist weer opstaat, zijn de naweeën van dit ‘sterven’ nog voelbaar. Hij heeft namelijk veel minder last van zijn vroegere angsten: ‘Eenzaamheid overweldigt hem niet, er zijn vele voetgangers die hem bevolken, die door hem heenlopen en hun warmte, hun aanwezigheid met hem delen [...]. Alles leeft in hem en hij leeft in alles en allen.’ (p. 86) Datzelfde gevoel heeft hij wanneer hij langzaam de controle over zijn lichaam begint te verliezen. Hij zegt dan tegen Lokien, die hem bezoekt, dat sterven ‘een feest’ is: eindelijk heeft hij het gevoel dat hij ‘een gelijkwaardig deel van zijn omgeving’ wordt.
Lokien functioneert in deze interpretatie als Breekwaters spiegelbeeld. Als schrijver is hij een ‘zingever’, iemand die verbanden legt. Maar, ook al kan hij de dingen (een verhaal en verhaalpersonages) naar zijn hand zetten, toch is hij tegelijkertijd een buitenstaander, die is veroordeeld tot toekijken. ‘Soms had hij [d.i. Lokien] het gevoel dat hij willekeurig welk voorwerp kon veranderen alleen door ernaar te kijken, en misschien veranderde een voorwerp ook wel onder iemands blik, wie zal het zeggen. Zelden sloten “de dingen” hem echter in, voelde hij zich het slachtoffer of de achtervolgde. Wel daarentegen werd hij soms buiten alle proporties terneergeslagen door de eenzaamheid ervan [...]. Eenzaamheid straalde van hen uit als een koud innerlijk licht. Eenzaamheid verhinderde dat ze in een “menselijke” relatie tot elkaar kwamen te staan en tot leven kwamen. [...] Het was dan alsof ze op hun eigenlijke zin wachtten, of wachtten op de zingeving van hem, die geen schepper was of magiër, maar zingever.’ Lokien staat met andere woorden buiten alle dingen. Hij heeft Breekwater nodig als ‘medium’ om de ervaring op het spoor te komen van het ‘deel uitmaken van een geheel’. Daarom zit hij Breekwater voortdurend op de nek. Sarneel heeft in dit verband gewezen op de ‘liefdeloosheid’ van Lokien: hij noemt Lokien ‘een jaloerse god’, die zijn schepsel niet werkelijk liefheeft, ‘omdat hij niet voortbrengt uit overvloed, maar uit gemis’, ofwel: omdat hij meer van zijn creatie te weten wil komen dan hij eraan kan geven. Zo wordt dan ook getoond hoe Lokien Breekwater - vooral ter wille van zijn eigen roman - er min of meer toe
| |
| |
dwingt de zin van het ouder worden te ontdekken: tenslotte is hij het die Breekwater ertoe aanzet zijn verhouding met Merel te intensiveren. In dit verband is het zinvol te wijzen op de suggestie dat Polet de naam Lokien heeft ontleend aan de IJslandse mythologie, met als een van de prominente godenfiguren: Loki, meestal voorgesteld als een oplichter, bedrieger of manipulator.
| |
Poëtica
Het is niet voor niets dat Breekwater ergens de positie van Lokien als ‘schizofreen’ kenschetst: hij bedenkt dat ‘zo iemand als Lokien [...] er waarschijnlijk tegelijk binnen en buiten [probeert] te staan’. In laatste instantie is Breekwater namelijk op te vatten als een demonstratie van het schrijven als een paradoxaal proces van zingeven en aanbrengen van verbanden en als een illustratie van de schizofrene positie van de schrijver die tegelijk in en buiten zijn boek en zijn hoofdpersonen leeft.
| |
Context
Breekwater kan worden gelezen als eerste deel uit Sybren Polets ‘Lokiniade’, een romanreeks die verder bestaat uit Verboden Tijd (1964), Mannekino (1968), De sirkelbewoners (1970) en De geboorte van een geest (1974). Deze romans hebben Lokien als bindend verhaalpersonage. Paul de Wispelaere heeft Breekwater nadrukkelijk besproken in relatie met Verboden Tijd en Mannekino (dit essay werd achterin de eerste druk van Mannekino opgenomen). Hij noemt Breekwater een ‘exemplarische fabel’ en gebruikt deze paradoxale aanduiding ook voor Verboden Tijd en Mannekino (ook al gebruikte Polet de term slechts expliciet voor Mannekino; de ondertitel van Verboden Tijd luidt: een tijdfabel, Breekwater heet slechts: een fabel).
Polets werk is herhaaldelijk gekwalificeerd als ‘experimenteel’ en als behorend tot het ‘ander proza’; datzelfde etiket is geplakt op het werk van auteurs als Vogelaar, Robberechts, Van Marissing, Roggeman en Insingel. De laatste jaren wordt deze term echter niet vaak meer in een pejoratieve betekenis gehanteerd.
In Polets vroege werk, waaronder Breekwater is de invloed van een Nouveau Roman-auteur als Robbe-Grillet te bespeuren, maar daarvan is in latere romans nog maar weinig terug te vinden.
| |
| |
| |
Waarderingsgeschiedenis
De reacties op het verschijnen van Breekwater waren over het algemeen positief. De meeste critici prijzen Polets schrijven: hij beheerst zijn ‘handwerk’ en het boek is ‘vernuftig samengesteld’ (Greshoff). Algemeen is ook de karakterisering van Polets proza als ‘poëtisch’.
Negatieve kritiek kwam vooral van critici die met hun traditioneel-psychologische begrippenapparaat met Breekwater niet uit de voeten konden. Kenmerkend is de reactie van Rubinstein: ‘een verhaal waarin mensen doodgaan en begraven worden en een dag later alweer in de kroeg zitten, is geen roman maar een fantasie, een fabel of parabel misschien, of hoogstens een “experimentele” roman.’ Oversteegen bespreekt in Merlyn Polets roman in één adem met De ridder is gestorven van Nooteboom, met Vinkenoogs Hoogseizoen en Raes' De vadsige koningen, in een poging om vast te stellen op welke manier in deze romans wordt ‘geëxperimenteerd’ met de roman. Hij gaat daarbij uit van het standpunt dat de lezer door de schrijver overtuigd wil worden dat zijn romanwerkelijkheid een acceptabele werkelijkheid is. Boeken die daarin ingrijpen, noemt hij experimenteel, maar het experiment mislukt, ‘als [de lezer] het spel niet mee wil spelen omdat hij de romansituatie weigert te onderkennen’. En dat laatste is bij Breekwater zeker het geval, vindt Oversteegen.
Voor deze bespreking is gebruik gemaakt van:
Sybren Polet, Breekwater. Vierde druk, Amsterdam 1978.
| |
| |
| |
Secundaire literatuur
Renate Rubinstein, ‘Roman’ van Sybren Polet. In: NRC, 18-11-1961. |
C.J. Kelk, Breekwater. Experimentele roman van Sybren Polet. In: De groene Amsterdammer, 17-3-1962. |
Fons Sarneel, Proza van dichters. In: Roeping, nr. 12, april 1962, jrg. 37, p. 741-744. |
Paul de Wispelaere, Breekwater. In: De Vlaamse gids, nr. 5, 1962, jrg. 46, p. 352-354. |
L.Th. Lehmann, De doorbraak van het spraakwater. In: Vrij Nederland, 25-8-1962. |
J. Greshoff, Bewonderenswaardige roman ‘Breekwater’ van S. Polet. In: Het vaderland, 22-9-1962. |
J.J. Oversteegen, Vier maal experimenteren met de roman. In: Merlyn, nr. 5, augustus 1963, jrg. 1. |
W. Blok, De roman ‘Breekwater’ van Sybren Polet. In: Forum der letteren, nr. 3, november 1966, jrg. 7, p. 203-214. |
Georges Wildemeersch, De auteur als literaire cirkelbewoner. In: De Vlaamse gids, nr. 5, 1976, jrg. 60, p. 36-46. |
Paul de Wispelaere, Drie realistische fabels van Sybren Polet. In: Nieuw Vlaams tijdschrift, nr. 9, 1968, jrg. 21, p. 898-920 (ook in: Sybren Polet, Mannekino. Amsterdam 1968, p. 270-303). |
R.L.K. Fokkema, Gecompliceerde trilogie van Sybren Polet. In: Trouw, 18-2-1969. |
H. Leys, Modern eksempel. In: Standaard der letteren, 26-10-1973. |
J.F. Vogelaar, Sybren Polet: De hoofdpersoon heet niemand. In: Literair lustrum 2. Samengesteld door Kees Fens, H.U. Jesserun d'Oliviera & J.J. Oversteegen. Amsterdam 1973, p. 238-250. |
H.R. Heite, H. Verdaasdonk & Paul de Wispelaere (red.), De liternatuur van Sybren Polet. Amsterdam 1980. |
S. Lapinski, Breekwater van Sybren Polet. In: Raster, nr. 2, 1977, p. 41-45. |
lexicon van literaire werken 27
augustus 1995
|
|