| |
| |
| |
Leo Pleysier
Zwart van het volk
door Elke Brems
Achtergronden en uiterlijke beschrijving
Zwart van het volk van Leo Pleysier (*1945 te Rijkevorsel) verscheen in 1996 bij De Bezige Bij te Amsterdam. Het verhaal kreeg expliciet de genre-aanduiding ‘roman’ mee. Het boek telt 140 pagina's en is opgebouwd uit vier ongenummerde hoofdstukken van zeer ongelijke lengte. De tekst wordt voorafgegaan door een motto van Seamus Heaney uit Seeing Things: ‘In a boat the ground still falls and falls from under’. Na de tekst volgt een verklarende woordenlijst van Afrikaanse termen.
De roman is de vierde in rij over dezelfde Vlaamse familie. Wit is altijd schoon (1989) concentreerde zich op de moederfiguur, De kast (1991) op een zus, De Gele Rivier is bevrozen (1993) op een tante en nu is er een broer aan de beurt. Deze broer Wim, die in Nigeria woont, werd al vermeld in de vorige boeken. Zo bouwt Zwart van het volk verder aan een uitgebreid familieportret.
| |
Inhoud
Eerste hoofdstuk
Een man bevindt zich in een vliegtuig in Gatwick. Hij beziet en beschrijft de drukte in het vliegtuig, waar vooral veel Nigerianen in zitten. Wanneer het vliegtuig opstijgt, is hij opgelucht huiswaarts te gaan. Hij observeert, benoemt en vertelt wat er zoal in het vliegtuig gebeurt. Tegelijk herinnert hij zich de voorafgaande vlucht van Brussel naar Londen en hoe hij zichzelf in de spiegel zag als een solitaire, zwijgzame, 37-jarige man. Ook die herinnering bestaat voornamelijk uit losse observaties. Links van hem zit een zwarte vrouw met een baby en een dochtertje, die met elkaar in het Engels converseren, en rechts van hem een Libanees, die contact met hem zoekt. Hij luistert naar de radio, leest de krant en kijkt uit het raam.
De vlucht gaat naar Lagos in Nigeria en hij denkt al vooruit aan hoe het zal zijn wanneer hij daar aankomt. Meteen herinnert hij zich hoe chaotisch en overweldigend het was toen hij
| |
| |
de eerste keer in Lagos aankwam. Hij bedenkt hoe hij van Lagos naar zijn thuis in Ibadan zal rijden, waar hij wordt opgewacht door zijn vrouw en zijn zoontjes en geniet van de rust. Hij woont in een afgerasterd domein voor buitenlandse wetenschappers. Hij herinnert zich hoe al op school zijn interesse voor natuurkunde en scheikunde was gewekt. Hij blijft intussen zijn medepassagiers observeren. Hij herinnert zich hoe hij veel te laat de fax had ontvangen die de dood van zijn moeder meldde en het mislukte telefoongesprek met zijn schoonzus dat daarop volgde. Hij was toen niet onmiddellijk naar België gevlogen. Hij denkt ook aan zijn landbouwstudie in Leuven, zijn vertrek naar Nigeria en zijn moeders sentimentele reactie daarop. Reeds als kind was hij gefascineerd door een moerassig gebied in de buurt van zijn ouderlijk huis, De Kweb.
| |
Tweede hoofdstuk
De man denkt aan zijn bezoek aan het kerkhof waar zijn moeder begraven ligt en aan het lege ouderlijk huis. Daar zag hij zichzelf in de spiegel als ‘een gluiperd die hier niks meer te stellen had’. Het bezoek dat hij aan zijn broer bracht, was koeltjes geweest: hij had te lang gewacht te komen na de dood van zijn moeder. Alles was al verdeeld en geregeld zonder hem. Een bezoek aan zijn dorp bracht jeugdherinneringen terug en tegelijk voelde hij zich een vreemdeling. Op het kerkhof ontmoette hij een kennis van zijn moeder die hem haar leven uit de doeken deed en verhalen vertelde over de doden.
| |
Derde hoofdstuk
De man kijkt uit het raampje van het vliegtuig naar de wereld onder hem tot het nacht wordt. Hij denkt aan een ontmoeting in Niamey met enkele Nederlanders die beroofd waren. Hij denkt aan de woestijn die zich uitbreidt en overal binnendringt. Weer observeert hij wat in het vliegtuig gebeurt. Hij denkt terug aan de eerste jaren dat hij in Nigeria woonde, het afgeschermde leven in het wetenschappelijke getto en zijn wandelingen daarbuiten met een Waalse microbioloog. Hij herinnert zich ook de nogal moeizame briefwisseling met zijn moeder. Met een Engelse vriend, Cooper, heeft hij eens een rondreis door het Nigeriaanse binnenland gemaakt. Cooper is een avontuurlijke kerel vol stoere verhalen. Verder herinnert de man zich een toeristisch uitstapje naar Ghana. Bij Cooper thuis heeft hij zijn Nigeriaanse vrouw Linda leren kennen. Hij denkt aan hun huwelijksdag in haar dorp en aan de introductie van Linda bij zijn familie in België. Linda is sterk geëngageerd in een van Ibadans christelijke kerkgemeenschappen.
Weer observeert hij wat er in het vliegtuig gebeurt. Hij drinkt whisky en verbeeldt zich dat hij de baby van zijn buurvrouw verminkt heeft. Allerlei indrukken, herinneringen en zinnen vliegen in snel tempo door zijn benevelde hoofd. Een paar kinderrijmpjes komen in hem op. Hij denkt aan een be- | |
| |
zoek aan Kano met Linda en aan Cooper, die niet meer dezelfde is sinds er bij hem is ingebroken en hij in de gevangenis heeft gezeten. Vanwege een onweer moet het vliegtuig rondjes vliegen voor het kan landen. Na de landing verspreiden de passagiers zich. Zijn chauffeur staat op hem te wachten.
| |
Vierde hoofdstuk
Hij bedenkt dat hij slechts stilte kan vinden als hij zich door alle lagen van de aarde heeft geboord.
| |
Interpretatie
Vertelsituatie
Zwart van het volk wordt volledig verteld vanuit het standpunt van het mannelijke hoofdpersonage, wiens naam we niet te weten komen. De vorige drie boeken van de familiekroniek behandelen het hoofdpersonage telkens in relatie tot de verteller, ook een lid van de familie. Zo werd de aandacht verdeeld over twee personages en was het verhaal telkens een dubbelportret. In Zwart van het volk ontbreekt die dialogische vertelsituatie en wordt het ene hoofdpersonage zeer geïsoleerd weergegeven. Wat niet aan hem of in hem gebeurt, komt niet aan bod, hij is het bewustzijn van het boek. Toch wordt geen ikverteller gebruikt, maar wel de derde persoon enkelvoud. Deze techniek maakt dat er nog een vertelinstantie is na de ‘hij’. ‘Hij’ heeft niet het laatste woord. Hij heeft uiteindelijk het verhaal niet in handen, heeft het niet voor het zeggen. Hij blijft een personage in zijn eigen verhaal, door wiens ogen de verteller kijkt. De verteller is daarbij geen personage, maar een neutrale instantie.
| |
Opbouw
Die onzekere houding ten opzichte van de taal kenmerkt het hoofdpersonage ook op andere manieren. Taal dient de werkelijkheid aan en structureert ze. Zo gauw er verschillende talen worden gebruikt, zijn er ook verschillende werkelijkheden. Het dialect van zijn dorp vermengt zich in dit boek met het abn, maar ook met het Engels en zelfs met wat Afrikaans. Deze talen worden door elkaar gebruikt en dat verhoogt het fragmentarische effect van het verhaal. Er wordt in verschillende talen verteld over verschillende plaatsen en verschillende tijden.
‘Hij’ bevindt zich de hele tijd in een vliegtuig, in een soort niemandsland dus, een soort ‘nergens’. Hij is onderweg. De ruimte is een tussenruimte. Het vliegtuig en de vlieghaven zijn een transitzone tussen Vlaanderen en Nigeria. Zeer nauwkeurig slaat ‘hij’ gade wat er in die zone gebeurt. Hij beleeft zeer bewust en opmerkzaam het ‘heden’ van de transit. Ondanks deze inspanningen vormen die waarnemingen in het hier en nu slechts tussenpozen, overgangen tussen zijn gedachten aan
| |
| |
Vlaanderen en Nigeria enerzijds en het verleden en de toekomst anderzijds. Het hier en nu is het vertrekpunt voor bespiegelingen over ‘daarstraks’, ‘daar’, ‘die keer’, enzovoort. Het noodzakelijk vluchtige van het heden wordt duidelijk en zeer letterlijk gesymboliseerd in het heden als ‘vlucht’. Tegelijk zijn dat heden en die tussenruimte de enige zekerheden die ‘hij’ heeft. De rest is geen werkelijkheid, alleen maar herinneringen, dromen, verwachtingen.
| |
Thematiek
Het hoofdpersonage voelt zich in Vlaanderen niet langer thuis. Hij is teruggegaan na de dood van zijn moeder, maar voelt er zich een indringer. Het ouderlijk huis is leeg, er is daar niets meer wat naar hem verwijst. Hij is te lang weggebleven. De mensen van het dorp herkennen hem niet meer, hij is een vreemdeling geworden. Met zijn broer verloopt het contact ook moeizaam. Het collectief persoonlijk voornaamwoord ‘we’ dat de broer hanteert, verwijst niet naar de man. Hij staat alleen.
Ook op taalniveau blijkt de vervreemding duidelijk: de man heeft moeite met het Nederlands en dat bemoeilijkt in hoge mate de conversatie met zijn broer. Met de mensen van het dorp lijkt communicatie al helemaal uitgesloten. Het lijkt hem alsof iedereen halfdoof is, omdat hij zo dikwijls zijn woorden moet roepen en herhalen. Hij en zij spreken een andere taal.
Het duidelijkste voorbeeld van de gestoorde communicatie is de berichtgeving over de dood van zijn moeder. Niet alleen kreeg hij die dagen te laat omdat hij onbereikbaar was, bovendien was de fax onleesbaar: de letters waren ineengevloeid tot nietszeggende strepen. Ook het telefoongesprek dat hij daarop met zijn schoonzus voerde, verliep zeer moeizaam. Het wordt in de tekst voor een groot deel weergegeven met puntjes in plaats van met woorden. De dood van zijn moeder betekent duidelijk een breuk met zijn verleden, zijn heimat. Het contact tussen Vlaanderen en Nigeria werd dankzij haar briefwisseling nog enigszins instandgehouden. Zij hield zijn plaats in Vlaanderen open, en nu ze er niet meer is, is ook die plaats er niet meer.
Toch is hij ook in Nigeria een vreemdeling. Hij woont er in een omheind domein, afgeschermd van de bevolking en het land. Kwam hij in het begin nog wel eens buiten, nu leeft hij volledig in het alternatieve wereldje dat de wetenschapslui daar hebben opgebouwd. Hij heeft weliswaar een Nigeriaanse vrouw, maar hij heeft haar binnen de omheining gebracht, in plaats van zij hem erbuiten. Met haar en met hun zoontjes spreekt hij Engels, niet zijn moedertaal dus. Het Engels zal altijd hoogstens een tweede taal zijn, nooit ‘eerst’, ‘eigen’, ‘oor- | |
| |
spronkelijk’. Zoals ook de relatie met zijn vrouw altijd ‘na’ die met zijn moeder zal komen.
Behalve het Engels wordt er in Nigeria ook een Afrikaanse taal gesproken, maar daar komt hij al helemaal niet aan toe. Die taal blijft hem zo vreemd dat er een verklarende woordenlijst van enkele plaatselijke termen wordt opgenomen. Die lijst staat uitdrukkelijk buiten de romantekst.
Zo schippert het hoofdpersonage dus tussen twee thuisbasissen en hangt ondertussen de hele tijd in de lucht. Dat staat in scherp contrast met zijn normale activiteit, die heel aards is: hij doet aan bodemonderzoek. Dat maakt zijn relatie tot de bodem, tot de aarde, tot de ruimte in het algemeen, heel concreet en direct. Door te vliegen neemt hij daar letterlijk even afstand van en laat zijn gedachten de vrije loop. Hij legt zelf het verband tussen zijn gedreven bodemonderzoek en een episode uit zijn jeugd. In een moerassig gebied, De Kweb, ging hij als kind op verkenning. Hij wilde niet alleen de bodem kennen, maar vooral ook wat daaronder zit; het gerucht ging immers dat daar ooit een kapel vol mensen gezonken was en dat je hen nog kon horen. ‘Hun rumoer was eeuwenoud. Wat zeggen ze? waar hebben ze het over? Hij wilde zo graag weten wat ze zeggen. Hun door de modder gesmoorde stemmen beluisteren. Misschien hadden ze hèm ook nog wel iets te zeggen. [...] Maar van dat lawaai en dat rumoer daarbeneden, dat begreep hij, nog altijd, veel minder.’ (p. 47) Het puur wetenschappelijke van het bodemonderzoek gaat dus samen met een heel andere interesse: naar voorouderlijke stemmen, naar taal, naar wijsheid, naar een boodschap. Hetzelfde vinden we terug wanneer hij met Linda naar haar geboortedorp gaat om te trouwen. Ook daar is sprake van het voortleven van de voorouders onder de grond.
Via de wetenschap probeert hij vat te krijgen op de wereld. Scheikunde en fysica ordenen en verhelderen, ze bieden een houvast. ‘Ook wat je niet meer kunt waarnemen [...] kan je in de natuurwetenschappen nog altijd berekenen,’ luidt het op p. 31. Zo lijkt de hele werkelijkheid verklaarbaar en bevattelijk. Ook de ondergrondse stemmen meent hij zo ooit te kunnen rationaliseren. Hij gebruikt de scheikunde als een alternatieve taal. Heeft hij op de andere talen geen vat meer, deze taal is de zijne, hij kan er zeer exact mee benoemen, hij stelt er de werkelijkheid nauwkeurig mee voor. De scheikunde is een code, een sleutel. Ze geeft hem een gevoel van macht over de werkelijkheid. Hij vergelijkt scheikunde met poëzie en geeft er kenmerken als ‘betovering’ en ‘schoonheid’ aan. Zo neutraliseert hij zijn behoefte aan mysterie en esthetiek door zijn bevrediging in de scheikunde te zoeken. Ze is een taal die de werkelijkheid
| |
| |
creëert zoals hij ze wil. Het is een minimalistisch taalgebruik, dat vereenvoudigt. Het is juist die eenvoud die hij zoekt.
In hem strijden een drang naar orde en overzichtelijkheid en een verlangen naar meer, naar letterlijke diepgang, naar een kern. Vooral uit het laatste, zeer korte hoofdstuk blijkt dat. ‘Dieper dan ooit zal hij moeten gaan als hij nu nog wil dat het stil wordt.’ Zijn zoektocht moet uiteindelijk leiden naar de stilte en de leegte: ‘de lege schotelvormige holtes en gewelven’, waar alleen nog een ‘wonderlijk ruisen’ te horen is. Het is een soort baarmoederlijke oerruimte, waar nauwelijks nog indrukken op te doen zijn, waar de waarneming tot het minimum wordt herleid. Die omgeving staat in schril contrast met de rest van het verhaal, dat voornamelijk is opgebouwd uit een veelheid aan indrukken en waarnemingen.
| |
Stijl/Opbouw
Het hoofdpersonage observeert en beschrijft, maar handelt nauwelijks in het heden. Zijn waarnemingen blijven bovendien losse flarden, die weinig samenhang vertonen. Hij rijgt ze niet aaneen tot een zinvol geheel. Een veelgebruikte techniek is de opsomming. Daarbij is de ingreep van de waarnemer-verteller minimaal: hij benoemt slechts. De greep op de werkelijkheid blijkt onvast. Het in kaart brengen van de werkelijkheid gaat moeizaam. Dat is analoog met zijn mislukte poging om Ibadan letterlijk in kaart te brengen: de veelheid en de chaos boden weerstand tegen zo'n ordening.
| |
Titel
Het beklemmende gevoel van veelheid blijkt ook uit de titel van de roman. De zoektocht van de man naar stilte wordt gehinderd door de zwermen mensen die hem omringen, zowel in het vliegtuig als in Vlaanderen en Nigeria. Tegenover allen heeft hij verplichtingen, hij moet met iedereen communiceren, met iedereen relaties aangaan. Dat beneemt hem het zicht op de verlangde helderheid, de transparantie waar hij naar snakt. Bovendien verwijst de titel naar de huidskleur van de Nigeriaanse bevolking. Er wordt gesuggereerd dat er zowel letterlijk als figuurlijk een zwartwittegenstelling is tussen hem en de anderen.
| |
Motto
Het motto verwijst ook naar een reissituatie, maar dan wel naar een boot in plaats van naar een vliegtuig. De aanwezigheid in een voertuig geeft het besef van overgang, van grote voorlopigheid. De tastbare werkelijkheid is teruggebracht tot een kleine, standvastige ruimte die zich als het ware losmaakt van de uitdijende en verglijdende ruimte daarrond. Het is een zeer ambigue, geïsoleerde situatie gekenmerkt door een vernauwde onmiddellijke werkelijkheid enerzijds en een grote afstand en abstractie ten opzichte van de ruime werkelijkheid anderzijds. Zo beleeft het hoofdpersonage zeer gedetailleerd wat er in het voertuig gebeurt en breiden tegelijk zijn gedach- | |
| |
ten zich ver uit, zowel ruimtelijk als temporeel. Vooral die laatste ervaring wordt in het motto opgeroepen: ‘In a boat the ground still falls and falls from under.’ Zijn wirwar aan waarnemingen en gedachten brengt hem steeds verder van waar hij wil zijn: niet òp de grond, maar erìn, steeds dieper en dieper. De ervaring van in een voertuig te zitten wekt het verlangen naar die standvastigheid op, maar maakt deze tegelijkertijd onmogelijk. De ruimtelijke situatie waarin hij zich bevindt, wordt ervaren als een paradox.
| |
Context
Als vierde deel van een familiekroniek sluit Zwart van het volk weliswaar in veel opzichten aan bij de vorige delen, maar de roman wijkt daar ook onmiskenbaar van af. Op verschillende manieren wordt de afstand groter: de afstand tot de verteller, tot de heimat, tot het dialect. In zijn gehele oeuvre maakt Pleysier gebruik van een aantal conventies van de traditionele en zeer Vlaamse heimatroman. Het gebruik van dialect, van het motief van de ‘bodem’ en de familie becommentarieert bij hem zowel het cliché van het Vlaamse platteland als dat van de Vlaamse plattelandsroman.
In Zwart van het volk wordt die thematiek letterlijk verruimd en losgekoppeld van de louter Vlaamse situatie. Hoewel deze roman algemeen nog is opgevat als een onderdeel van de familiekroniek, is het verband tussen dit boek en de vorige delen duidelijk losser. Het hoofdpersonage is anoniem en wordt niet langer gerelateerd aan een ikverteller. De worsteling met de moedertaal in de vorige delen verschuift meer en meer naar een worsteling met taal en tekst in het algemeen, net zoals het wroeten in de Vlaamse bodem een meer abstracte zoektocht is geworden naar een Plaats, een middelpunt, een eindpunt. Zo sluit de roman wel degelijk aan bij de vorige delen, maar gaat hij tegelijk een stuk verder.
| |
Waarderingsgeschiedenis
Vooral sinds Wit is altijd schoon is Leo Pleysier in Vlaanderen en Nederland een succesvol auteur geworden met heel wat nominaties en prijzen op zijn naam. Ook Zwart van het volk kon delen in de vrijwel unaniem lovende kritiek die het werk van Pleysier ten deel valt. Vooral de consequente manier waarop hij aan een samenhangend oeuvre timmert door vier keer na elkaar dezelfde familie aan te pakken, kan op veel bijval rekenen. De
| |
| |
combinatie van herhaling van en variatie op dezelfde thematiek geeft aan de romans een meerwaarde. Zo schrijft Johan Diepstraten: ‘Omdat Leo Pleysier telkens kiest voor een andere hoofdpersoon, kunnen de romans mooi aan elkaar gespiegeld worden: ze geven commentaar op elkaar.’ André Matthijsse vindt dat het ‘getuigt van groot vakmanschap, hoe elk deel in deze reeks zijn eigen toon en ritme heeft’. Toch is de kritiek het er vrijwel over eens dat het vorige boek, De Gele Rivier is bevrozen, het hoogtepunt van de reeks blijft. Offermans echter vindt dit nieuwe boek ‘meerstemmiger, complexer, compacter’ en Vervoort spreekt van ‘een nieuw hoogtepunt’ in Pleysiers oeuvre.
Over de stijl lopen de meningen nogal uiteen: Zwier spreekt van ‘sterk lyrisch proza’, Bogaard merkt op dat er ‘buitengewoon veel verschillende woorden’ in voorkomen, Diepstraten vindt ‘prachtige suggestieve zinnen’, maar Hans Goedkoop vindt het boek ‘kaal’ en schrijft: ‘de dood zit in de taal van dit boek.’ Het feit dat het boek vooral waarnemingen weergeeft, ‘buitenkanten’, kan zijn goedkeuring niet wegdragen. Ook anderen merken op dat er op die manier veel werk is voor de lezer, wat het boek er niet gemakkelijker op maakt. Sus van Elzen spreekt van een ‘onhandig’ boek: ‘Alleen schrijft koppige Pleysier nergens bij waarover het gaat, zodat de lezer dat maar op eigen kracht bijeen moet lezen.’
De meest uitgesproken negatieve kritiek komt van Robert Anker, die het boek een mislukking noemt en bovendien ‘geen interessante mislukking’. Volgens hem is er ‘slechts de schaduw van een thema’ en is het boek een slecht vermomd reisverslag. Anker vermeldt in zijn kritiek nergens de taalproblematiek die bij Pleysier centraal staat en die door de meeste andere critici hoog gewaardeerd wordt.
Voor deze bespreking is gebruikgemaakt van:
Leo Pleysier, Zwart van het volk. Amsterdam 1996.
| |
| |
| |
Secundaire literatuur
John Vervoort, De kleefkracht van klei. In: De standaard, 26-9-1996. |
John Vervoort, Schipper aan het roer van de taal. In: De standaard, 26-9-1996 (interview). |
T. van Deel, Anders vries je met je oorschelp vast aan de grond. In: Trouw, 27-9-1996. |
Filip Rogiers, En het geruis blijft. In: De morgen, 27-9-1996 (interview). |
Hans Goedkoop, Bodemdeskundige in de lucht. In: NRC Handelsblad, 4-10-1996. |
Johan Diepstraten, Een suggestief familieportret. In: De stem, 10-10-1996. |
Jaap Goedegebuure, De echoput van Babel. In: HP/De tijd, 11-10-1996. |
Doeschka Meijsing, Bedwelming van 't hier en nu. In: Elsevier, 19-10-1996. |
Cyrille Offermans, Leven binnen de omheining, net als iedereen. In: Vrij Nederland, 19-10-1996. |
Xandra Schutte, Vliegtuigbeslommeringen. In: De groene Amsterdammer, 23-10-1996. |
Robert Anker, Het kabaal van groeiende planten. In: Het parool, 25-10-1996. |
André Matthijsse, Familieportret in details. In: Haagsche courant, 25-10-1996. |
Ton Bogaard, Diepe verbeelding hoog in de lucht. In: Eindhovens dagblad, 2-11-1996. |
Gerrit Jan Zwier, Tussen Londen en Lagos. In: Leeuwarder courant, 6-12-1996. |
Sus van Elzen, De ware stilte spreekt niet. In: Knack, 12-12-1997. |
lexicon van literaire werken 46
mei 2000
|
|