| |
| |
| |
Leo Pleysier
Volgend jaar in Berchem
door Jos Muyres
Achtergronden en uiterlijke beschrijving
De roman Volgend jaar in Berchem van Leo Pleysier (* Rijkevorsel 1945) verscheen in januari 2000 bij De Bezige Bij in Amsterdam. Het boek telt inclusief titelpagina en dergelijke 144 bladzijden. De tekst bestaat uit twee gedeelten: de doorlopende hoofdtekst en een epiloog. Het motto, ‘Human voices wake us and we drown’, is de slotregel uit het gedicht ‘The Love Song of J. Alfred Prufrock’ (1917) van T.S. Eliot.
Volgend jaar in Berchem is in hoge mate autobiografisch en sluit wat dat betreft direct aan bij de andere boeken waarin Pleysier een portret van zijn familie schetst: Wit is altijd schoon (1989), De kast (1991), De gele rivier is bevrozen (1993), Zwart van het volk (1996) en ook de later verschenen novelle De trousse (2004).
In Volgend jaar in Berchem voert hij zijn vader als personage op. Naar eigen zeggen heeft dat hem veel moeite gekost, omdat de materie uiterst gevoelig lag. De plannen en aantekeningen die de basis vormden voor het verhaal had hij al jaren geleden gemaakt: ‘Het begint altijd op dezelfde manier, met een beeld, een scène. Ik heb een dik boek waarin ik al zo lang als ik schrijf invallen noteer, en dit stond er al jaren in: een bijeenkomst van een grote familie, met mensen van verschillende leeftijden, die zich na een tijd opdelen in twee tafels. Aan de ene tafel halen ze herinneringen op, aan de andere wordt er gekaart.’ (De Morgen, 2-2-2000)
De roman werd in 2001 zowel voor de Libris Literatuurprijs als voor De Gouden Uil genomineerd, maar in beide gevallen viste Pleysier achter het net. Inmiddels zijn er drie drukken van het boek verschenen. Volgend jaar in Berchem werd in 2001, met de andere romans over zijn familie, opgenomen in een cassette die onder de titel Een familiekroniek op de markt kwam.
| |
Inhoud
Volgend jaar in Berchem gaat over de jaarlijkse bijeenkomst van een familie op een nieuwjaarsdag aan het einde van de twintigste eeuw. De familie bestaat uit zes volwassen broers (Robert,
| |
| |
Wim en Peter) en zussen (Annemie, Greet en Hilde) en hun partners en kinderen. Broer Wim is de enige van de familie die ontbreekt. Hij woont te ver weg (in Nigeria) om de bijeenkomsten, die op aandringen van de inmiddels overleden moeder worden gehouden, bij te wonen. Annemie is de enige die geen partner heeft. De in het boek beschreven samenkomst vindt plaats bij Robert en Rita, die ergens op het platteland in de provincie Antwerpen wonen. Gewoontegetrouw wordt de bijeenkomst geopend met het gezamenlijk nuttigen van de maaltijd, waarna de kinderen hun ‘Nieuwjaarsbrieven’ voorlezen en de cadeautjes uitpakken. Deze handelingen worden uitgebreid becommentarieerd, door de kinderen en door de ouders. Alleen Peter, die recent aan zijn stembanden is geopereerd, doet er het zwijgen toe.
Na verloop van tijd worden de kinderen naar de speelkamer verbannen. De ouderen spreken aanvankelijk over allerlei wissewasjes, onder andere over ‘de jeugd van tegenwoordig’, maar al snel beginnen de broers en zussen over ‘vroeger’. Dit tot ongenoegen van de aangetrouwden, die zich daarop in de belendende kamer terugtrekken om te gaan kaarten.
Het gesprek tussen de broers en zussen gaat vooral over hun (overleden) vader. Via de verhalen van Robert, Annemie, Greet en Hilde wordt een portret geschetst van de veehandelaar, wiens levenswandel de gemoederen nog lang na zijn dood bezighoudt. Een hele litanie van al dan niet vermeende heldendaden passeert de revue: tijdens de oorlog was hij actief in de weerstand (het verzet) en zou hij een Duitser hebben neergeschoten; na de bevrijding ontpopte hij zich als ‘een van de peetvaders van de georganiseerde veesmokkel uit Nederland’; hij was enige tijd keizer van het schuttersgilde, et cetera.
De kinderen blijken nogal verschillend te denken over de daden en het gedrag van hun vader. Hilde en Annemie schilderen hem af als een ruwe harteloze figuur die nauwelijks naar zijn kinderen omkeek, geen genegenheid voor ze toonde en de beesten bijzonder ruw behandelde. Hilde had dan ook liever een ander type vader gehad: ‘Ik zou het zoveel liever hebben. Een gewone vader. Een rustige vader. Een kalme en bescheiden vader. Een stille en zachte vader. Een onopvallende vader. Een vader zoals ik denk dat de meeste kinderen er een hebben.’ Zij was bang voor haar vader en verlangde zelfs naar zijn dood. Annemie beklaagt zich vooral over vaders omgang met de dieren. Ooit zei ze naar aanleiding daarvan tegen haar moeder: ‘onze vader is geen goede vader’.
Robert is het absoluut niet eens met zijn zussen. Hij verdedigt zijn vader dan ook door dik en dun: ‘ik genoot met volle teugen van de actie en de commotie en het vuurwerk waar va- | |
| |
der steeds voor zorgde’. Hij attendeert zijn broer en zussen er ook op, dat vader dag en nacht voor de kinderen in de weer was en dus beslist van hen moet hebben gehouden. De reactie van Hilde is veelzeggend: ‘Maar het was toch plezanter geweest als zijn liefde wat minder zeer had gedaan.’
Een aantal keren lopen de meningsverschillen tussen de broers en zussen zo hoog op, dat er ruzie dreigt te ontstaan. Zover komt het echter niet. Eén keer redt Robert de situatie door op een pijnlijk moment een humoristische act op te voeren: hij draagt een gefantaseerde brief voor, gericht aan de weduwe van de door vader doodgeschoten Duitse soldaat.
De kritiek op vader wordt door Robert en Greet afgedaan als ‘verzonnen’, ‘geleuter’ en ‘zwaar overdreven’. Maar niet altijd. Over één ding zijn Robert en Greet ook verontwaardigd: over het gedrag van vader toen hij, na een motorongeluk, in het ziekenhuis belandde. De kinderen zochten hem op, maar hij keek nauwelijks naar ze om, lag er als een dood vogeltje bij... tot de hoofdverpleegster verscheen. Toen leefde hij op, deed hij zich voor als een ‘olijk’ persoon en begon meteen met haar ‘te grappen en te grollen en te fikfakken’.
Het gesprek van de broers en zussen wordt geregeld onderbroken door commentaar van de kaarters, die zich buitengesloten voelen en zich storen aan de verhalen over vroeger. Zij hebben het juist over dingen die recent zijn voorgevallen: Rik, de man van Hilde, vertelt over zijn pogingen een aangereden poes uit haar lijden te verlossen. Wilfried, de man van Greet, heeft het over zijn verblijf in Zweden en Marjan, Peters vrouw, vertelt over een jongetje in haar klas - zij is lerares - die het verdomde om te praten.
Ondertussen zetten de kinderen, die door de ouders aan hun lot worden overgelaten, de boel op stelten. Ze draaien keihard muziek, zitten aan allerlei spullen waar ze niet aan mogen komen, schakelen de verwarmingspomp uit en draaien de hoofdschakelaar van het licht om. Na verloop van tijd neemt de chaos toe en daardoor ook de irritatie bij de ouderen over het gedrag van de kinderen en over de onwil van enkele verantwoordelijke ouders er tegen op te treden. Uiteindelijk geven de aangetrouwden te kennen dat ze het zat zijn en naar huis willen. Even dreigt het dan nog mis te gaan. Robert is laaiend als hem ter ore komt dat Wouter, het zoontje van Hilde en Rik, de verzetsmedaille van vader met een vriendje heeft geruild tegen een speelgoedpop. Als Wouter onder de tafel is gekropen, krijgt hij van een van de ouderen een schop, waaraan hij een flinke bloedneus overhoudt. Wie geschopt heeft, blijft onduidelijk. De spanning loopt even hoog op, maar tot een confrontatie komt het niet: de familieleden gaan, na nog wat beleefd- | |
| |
heden uitgewisseld te hebben, naar huis. Volgend jaar zullen ze elkaar weer treffen, bij Annemie in Berchem.
In de epiloog wordt verhaald dat Peter er op weg naar huis achterkomt dat hij zijn medicijnen bij Robert en Rita heeft laten staan. Hij gaat terug en vangt min of meer toevallig een gesprek op tussen de gastheer en gastvrouw. Die zijn, hoewel er een paar keer bijna ruzie ontstond en het een grote zooi in huis is, tevreden over het verloop van de dag. Maar ze zijn ook opgelucht dat het bezoek weg is. Met het gesprek tussen Robert en Rita, die zich opmaken om naar bed te gaan, eindigt het boek.
| |
Interpretatie
Thematiek
Het verhaal over een familie die jaarlijks samenkomt roept reminiscenties op aan de roman Omtrent Deedee (1963) van Hugo Claus, waarin de familie Heylen op de pastorie van Memmel bijeenkomt om de dood van hun moeder te herdenken. In dat boek tonen de personages in de loop van de dag hun ware aard. Hun hebbelijkheden en gebreken worden blootgelegd, alsook hun onvermogen elkaar te accepteren zoals ze zijn. Uiteindelijk betaalt Claude de rekening voor het ‘menselijke tekort’ van de anderen, met name dan van de pastoor Deedee. In Volgend jaar in Berchem is de uitkomst minder tragisch, maar de bijeenkomst is evenmin een succes te noemen. Ook hier komt aan het licht dat de familieleden in wezen nauwelijks in elkaar geïnteresseerd zijn, dat de familie eigenlijk sterk verdeeld is.
| |
Personages
Die verdeeldheid manifesteert zich op tal van gebieden. Allereerst is er een sterke scheiding tussen de eigen familie en de aanhang. Als de broers en zussen over vroeger beginnen, haakt de aanhang vrijwel meteen af. De aangetrouwden hebben géén deel aan het verleden van hun partners en worden zelfs categorisch buitengesloten. Als Marjan iets wil inbrengen over de vader, krijgt ze van Robert een sneer: ‘Wat weet jíj daar nu van? Zegt onze Robert tegen Marjan. Wat zal jíj daar als aangetrouwde in godsnaam eens over oordelen! Sneert hij.’ In ruimtelijk opzicht wordt de scheiding tussen de eigen familie en de aanhang gespiegeld doordat de aanhang in een andere ruimte gaat zitten. Ook in het taalgebruik komt de verdeeldheid terug: de namen van de broers en zussen worden consequent voorafgegaan door het bezittelijke voornaamwoord ‘ons’ (onze Robert, ons Hilde et cetera versus Rita, Rik, Marjan).
De aanhang zet zich af, geeft meer dan eens te kennen het ‘geleuter’ van hun partners over vroeger beu te zijn: ‘Ze zijn vertrokken, zegt Rik tegen Wilfried. Ze hebben het over hun ouders en over hun kindertijd. Ik hoor het, antwoordt Wil- | |
| |
fried. Het is weer zover precies. Altijd hetzelfde liedje als ze bijeen zijn, zegt Rita. Ze raken maar niet uitgepraat daarover, zegt ze.’ In hun aversie tegen de gesprekken van de broers en zussen over vroeger lijken de aangetrouwden elkaar te vinden. Zij hebben alleen het recente verleden en het heden met elkaar gemeen. De gesprekken gaan dan ook over actuelere gebeurtenissen. Toch is de eenheid tussen de aanhang, net als die tussen de broers en zussen, maar schijn. Tussen Rik en Marjan blijkt het bijvoorbeeld helemaal niet te boteren. Als ze gaan kaarten wil Marjan op voorhand de garantie dat Rik, die op iedereen en alles commentaar heeft, zich van kritiek op haar spel onthoudt. Opvallend is ook dat de gesprekken tussen de aangetrouwden weinig diepgang hebben en dat ze geregeld door elkaar praten over totaal verschillende onderwerpen.
Zoals opgemerkt stelt de band tussen de ‘eigen kinderen’ ook niet veel voor. Ze is enkel gebaseerd op het gemeenschappelijke verleden, waarover ze elk zo hun eigen ‘gedacht’ hebben. Hun visies op dat verleden lopen uiteen en botsen nogal eens, vooral als het over de vader gaat. Volgend jaar in Berchem is in belangrijke mate een boek over de vaderfiguur, maar kan vanwege de onderlinge verdeeldheid van de kinderen niet gelezen worden als een afrekening met de vader. Robert en Hilde vormen wat dit betreft twee uitersten. Hun meningen staan lijnrecht tegenover elkaar. Greet neemt een middenpositie in. Nu eens valt ze Hilde bij, dan weer Robert. Annemie (de jongste?) staat dichter bij Hilde. Beide zussen kunnen zich absoluut niet vinden in het heroïsche beeld dat Robert van hun vader schetst.
Illustratief voor het allesbehalve eenduidige portret dat de kinderen van de vader schetsen is de passage waarin Annemie de omgang van vader met dieren typeert. Haar relaas wordt voortdurend onderbroken door Robert en Greet: ‘Annemie je leutert, zegt onze Robert. [...] Annemie je overdrijft, zegt ons Greet. [...] Annemie je lult maar wat, zegt onze Robert. [...] Annemie je fantaseert, zegt onze Robert [...] Ben je nu klaar met je preek of komt er nòg wat? Zegt ons Greet. [...] Annemie je kletst uit je nek, zegt onze Robert. [...] Annemie je raaskalt, zegt onze Robert.’ De passage wordt korte tijd later gevolgd door een snelle afwisseling van stemmen: de verschillende kinderen typeren in korte zinnetjes hun vader:
Hij was een lastige vader, zegt ons Hilde. Hij was een intense vader, zegt onze Robert.
Een astrante vader, zegt ons Hilde. Een trotse vader, zegt ons Greet. Een duistere vader, zegt ons Annemie. Een avontuurlijke vader, zegt onze Robert.
| |
| |
Een gevaarlijke vader, zegt ons Annemie. Een buitensporige vader, zegt onze Robert.
[...]
Hier buitelen de meningen over elkaar. Via de commentaren op het gedrag van de vader worden eigenlijk portretten van de broers (inclusief Peter) en zussen geschetst. De vader fungeert daarbij als katalysator. Aan het licht treedt dat de broers en zussen sterk van elkaar verschillen en weinig met elkaar gemeen hebben. Dat blijkt trouwens ook uit de manier waarop ze in het heden met elkaar en hun kinderen omgaan. Robert is het ene uiterste. Hij is vrij traditioneel ingesteld, hecht aan een strenge opvoeding en goede manieren. Vreemd is natuurlijk wel, dat uitgerekend hij en zijn vrouw Rita niet tijdig een cadeau voor hun petekind hebben gekocht. (‘In de sportwinkel hadden ze Sofie's maat niet meer voorradig, zegt Rita’). Annemie vormt het andere uiterste en is in alle opzichten de tegenpool van Robert. Zij is het ‘softe’ type van de familie, aanhanger van de antroposofische levensstijl en voorstander van een ‘vrije’ opvoeding van kinderen.
| |
Thematiek
De verdeeldheid van de familie, het gebrek aan verbondenheid, is een van de belangrijkste thema's van Volgend jaar in Berchem. De nieuwjaarsbijeenkomst, teken van de saamhorigheid van de familie, is in dit geval een farce. Ook in het verleden was de familie verdeeld, maar destijds stonden de kinderen ‘en bloc’ tegenover de vader, bijvoorbeeld als hij weigerde deel te nemen aan de nieuwjaarsbijeenkomsten in de familie. Moeder speelde in het gezin doorgaans de klassieke rol van middelares, maar soms had ook zij genoeg van vaders egocentrische optreden. Zij verzette zich hevig tegen de smokkelpraktijken van de vader en ging behoorlijk tegen hem tekeer als hij een van de kinderen had meegenomen op zijn tochten en veel te laat thuiskwam.
Een ander belangrijk thema in Volgend jaar in Berchem is de zoektocht naar de ware toedracht. ‘Maar is het allemaal wel wáár wat er verteld wordt? Er wordt zoveel gesjauweld en gewauweld. Is het allemaal wel wáár? Is het allemaal wel zo gegaan zoals sommigen laten uitschijnen. Wat moeten wij daarvan geloven? Want dat we onszelf toch niet wijsmaken zeker dat we het nu allemaal weten! De mensen zeggen dikwijls zo maar wat hoor, zegt ons Greet. Ze fantaseren en ze lullen en ze kletsen maar raak, zegt ze.’ Greet laat zich hier kennen als een dochter van haar vader, die ook weinig op had met het geklets van de mensen. Voor hem was het geroddel, hier synoniem voor onwaarheid spreken, de belangrijkste reden om niet aan
| |
| |
familiebijeenkomsten deel te nemen. Ook in het heden wordt heel wat geroddeld en zoals vader vroeger niet naar zijn kinderen omkeek, zo kijken zijn zoons en dochters nu niet naar hun kinderen om. In veel opzichten vormt het heden een herhaling van het verleden. Ondertussen is onduidelijk wat er nu precies in het verleden is gebeurd. De broers en zussen weten niet welke verhalen op waarheid berusten en welke niet. Het verleden, de handel en wandel van de vader, is grotendeels in nevelen gehuld. Dat wordt in de roman gespiegeld in de weersgesteldheid: het is mistig. Een belangrijke oorzaak voor de onduidelijkheid over de ware toedracht is de gebrekkige communicatie binnen het gezin. Allerlei vage verhalen deden al bij leven over hun vader de ronde, maar zelf weigerde hij klare wijn te schenken. De kinderen werden veelal buitengesloten. Na zijn dood werden ze ook niet veel wijzer: moeder deed er eveneens het zwijgen toe. Zoveel jaren later gissen de kinderen nog steeds naar het waarom. Ze proberen grip te krijgen op het verleden, maar slagen daar niet in. Ook gebeurtenissen in het heden zijn in nevelen gehuld: waarom weigert het jongetje in Marians klas te praten? Wie heeft Wouter geschopt? In Volgend jaar in Berchem worden antwoorden gezocht, maar niet gevonden.
| |
Opbouw
De familiebijeenkomst op nieuwjaarsdag is te beschouwen als een raamvertelling voor de binnenvertelling, die geheel over het verleden gaat en dan met name over het gedrag van de vader. Het niet afgesloten verleden is eveneens een belangrijk thema in Volgend jaar in Berchem. Dat verleden blijft zich aan de broers en zussen opdringen en leidt tot grote onderlinge verdeeldheid. De individuele herinneringen willen hier niet tot collectieve familieherinneringen worden.
| |
Thematiek
Niet alleen het verleden leidt tot verdeeldheid binnen de familie. In het heden is ook het gedrag van de kinderen aanleiding tot verdeeldheid. Rik en Robert, maar ook Peter, storen zich eraan, terwijl Annemie en Rita het juist verdedigen: ‘Het zijn kinderen hoor! En ze waren zich nòg zo goed aan het amuseren!’
Met de kinderen schildert Pleysier het beeld van een door en door verwende generatie. Hier zijn de meeste kinderen niet tevreden met de cadeaus die ze krijgen en er zijn er ook twee, Frank en Liesbeth, die niet eens de moeite hebben genomen een nieuwjaarsbrief te schrijven. De kinderen misdragen zich in toenemende mate en trekken zich van de waarschuwingen van hun ouders niets aan. Aan het einde van het boek spelen ze zelfs letterlijk - maar eigenlijk dus ook figuurlijk - met de voeten van de volwassenen, die wel dreigen met straf, maar niet daadwerkelijk ingrijpen.
Het gedrag van de kinderen in het heden staat in sterk contrast met dat van de kinderen vroeger. Bij vader hadden de
| |
| |
broers en zussen niets in te brengen. Er moest geluisterd worden. Ze waren machteloos. Het lukt hen dan ook niet de auto waarin vader zit aan te duwen.
In het heden valt overigens niet alleen de kinderen iets te verwijten. Robert en Rita hebben bijvoorbeeld geen cadeautje voor de kleine Sofie gekocht (ze houdt het te goed) en ze hebben ook niet de moeite genomen een cadeau voor Anneke te kopen. Zij krijgt een envelop met geld. Er is sprake van een algehele desinteresse, de familieleden doen nauwelijks nog moeite voor elkaar. Ze zijn op elkaar uitgekeken en van elkaar vervreemd. De jaarlijkse bijeenkomst is tot een formaliteit verworden.
| |
Titel
Daarnaar verwijst ook de titel van het boek, Volgend jaar in Berchem. Het is een plichtmatig bijeenkomen, dat vooral op aandrang van de overleden moeder wordt voortgezet (‘Blijf samenkomen, zei moeder. We moesten blijven samenkomen, zei ze altijd. En we moesten haar beloven dat we die traditie ook zouden in ere houden als zij er niet meer was’). De broers en zussen zien elkaar alleen nog met Nieuwjaar. Bij het afscheid groeten ze elkaar met een ‘tot volgend jaar’. Robert en Rita zijn opgelucht dat het erop zit. De rust keert terug. Met het vertrek van de gasten trekt ook de mist op. Het verdeeldheid scheppende, in mist gehulde, verleden wijkt voor de ‘klaarte’ van het heden.
| |
Vertelinstantie
De sprakeloze verteller Peter speelt een bijzondere rol in het boek: hij vertelt al zwijgende. Bijna het hele boek bestaat uit dialogen. In tegenstelling tot Pleysiers roman Wit is altijd schoon - en eigenlijk ook De kast - is hier niet één, maar zijn er vele personages aan het woord. Volgend jaar in Berchem is een verhaal in stemmen, stemmen die elkaar aanvullen en tegenspreken. Ieder familielid heeft zijn eigen visie op basis van eigen ervaringen, die uiterst subjectief zijn. Zelfs de mening van Greet, die de waarheid van het vertelde ter discussie stelt, stijgt door het ‘zegt ze’ niet boven het persoonlijke uit. De verhalen van de broers en zussen haken in elkaar en vloeien in elkaar over. Geruisloos neemt de een het verhaal van de ander over. Een voorbeeld: ‘Ons Annemie zegt: al liet vader zich door niks of niemand meer stoppen, dat betekende niet dat moeder niet af en toe ferm tegen hem uit haar slof kon schieten hoor. Bijvoorbeeld als hij weer eens te laat was voor een avondmaal dat ze met veel zorg bereid had. Of in de schoolvakantie, met alle dagen al de kinderen rond haar, wanneer vaders uithuizigheid haar ineens te veel werd. Ja, en om het goed te maken nam hij 's anderendaags een paar van ons mee de baan op, zegt ons Hilde.’
Als Frank zijn onvrede over het nieuwjaarscadeau kenbaar maakt, wordt opgemerkt dat hij ‘dan maar’ beter had moeten kiezen. Ook hier is niet duidelijk wie dat opmerkt: de verteller of een van de familieleden?
| |
| |
| |
Stijl
De gesprekken worden doorgaans vrij realistisch weergegeven. De vertellingen van de familieleden worden onderbroken door praktische vragen en opmerkingen als ‘Geef de melk eens door alstublieft’. Een onderwerp uit het verleden (dat vader de kinderen vergat op te halen) vormt aanleiding om aandacht te besteden aan hetzelfde onderwerp in het heden (‘Waar zijn de kinderen nu?’). Ook in het nu dreigen de ouders de kinderen te ‘vergeten’. De verhalen die Robert in geuren en kleuren vertelt over de veemarkt in Den Bosch, waar de slagers en slachters ronddolen, worden door Greet associatief verbonden met de slagvelden van de Tweede Wereldoorlog. In beide spelen dood en vernietiging een belangrijke rol. Er bestaat wat dit betreft ook een sterk contrast tussen verleden en heden. In het verleden is er het brute geweld van de vaderfiguur (tegen dieren en tegen een Duitse soldaat), in het heden de onmacht van Rik om een aangereden poes uit haar lijden te verlossen.
| |
Vertelinstantie
Volgend jaar in Berchem bestaat uit een ‘kakafonie van stemmen’. Toch is er niet alleen sprake van een soort toneeltekst. Toevoegingen als ‘zegt hij’ en ‘ons Peter’ verraden de verteller. In de epiloog laat hij zich kennen als een ik-verteller: ‘We zitten al in de auto als Marjan vraagt of ik mijn medicament toch wel heb.’ De verteller, de stemloze Peter, kijkt toe en luistert. Hij registreert wat de anderen zeggen. Dat hij ‘stemloos’ is wil niet zeggen dat hij geen vinger in de pap heeft, dat hij ‘verdrinkt’ in de dialogen van de anderen (motto!). In de weergave van de gesprekken is hij nadrukkelijk aanwezig, juist omdat hij ze registreert, selecteert en optekent. De uitspraken in dit boek komen dus niet volledig voor rekening van de personages, zoals door Jos Borré in zijn bespreking van Volgend jaar in Berchem wordt opgemerkt. Integendeel. Uiteindelijk domineert hier de visie van de ‘stemloze’ verteller. Hij schetst - via de selectie - een ontluisterend beeld van een familie aan het einde van de twintigste eeuw. Een familie die de schijn ophoudt, maar feitelijk sterk verdeeld en op elkaar uitgekeken is. Een ontluisterend beeld ook van de moderne jeugd. Peter ergert zich blauw aan het gedrag van de kinderen. Hij is hoogstwaarschijnlijk degene die Wouter geschopt heeft. Op de vraag wie dat dan wel gedaan heeft, kan hij niet antwoorden: hij mag immers niet praten.
| |
Stijl
Volgend jaar in Berchem is geschreven in een met typisch Vlaamse uitdrukkingen en gezegden doorspekt en af en toe wat archaïsch aandoend Nederlands. Een bewuste keuze, afgaand op hetgeen Pleysier daar ooit in NRC Handelsblad over zei: ‘In sommige van mijn boeken wordt de bedreigde taal van het Vlaamse platteland bewaard [...] Een taal waarvan ik erg houd [...] het Vlaams heeft een kleur die het standaard Neder- | |
| |
lands niet of eigenlijk niet meer kent. Ik zou mezelf idioot vinden als ik die rijkdom van de taal die mij omgeeft niet zou aanwenden.’ Volgend jaar in Berchem staat bol van die rijke taal, met uitdrukkingen en woorden als ‘een stop lossen’; ‘zwanzen’; ‘plezant’; ‘genoeg van hun tak gemaakt’; ‘schrijnwerker’; ‘een ander paar mouwen’; ‘een pol geven’; ‘plezanterik’ en ‘fikfakken’. Het taalgebruik is geregeld polyinterpretabel. Een voorbeeld: als Marjan Rik verzoekt zich te onthouden van commentaar op haar kaartspel, krijgt dat verzoek een seksuele lading als Rik antwoordt, dat hij over haar spel ‘anders’ niet uitgepraat raakt.
| |
Context
Het verhaal speelt ergens in de provincie Antwerpen, in een landelijke omgeving. De bijeenkomst vindt - zoals opgemerkt - plaats in het huis van Robert en Rita. Uitgebreide typeringen van de ruimte ontbreken, toch krijgt de lezer via de beschreven gebeurtenissen een goed beeld van het decor. Zo wordt de indruk gewekt dat Robert en Rita een grote woning bezitten. Er is sprake van een kelder, garage en aparte speelkamer. De verhalen over vroeger spelen in de omgeving ten oosten van de stad Antwerpen. De plaatsjes Loenhout, Achterbroek, Zondereigen, Ulicoten, Vlimmeren en Sprundel worden genoemd. Er wordt een scherp beeld geschetst van het leven zoals dat in een plattelandsgezin in de jaren vijftig in Vlaanderen was. Beschrijvingen van het katholieke ziekenhuis en de beestenmarkt in Den Bosch sluiten daarbij aan.
Pleysier voelt zich naar eigen zeggen nog steeds sterk verbonden met zijn eigen afkomst (zijn vader was veehandelaar). In een gesprek met De Morgen zei hij: ‘Ik heb met dat vroegere leven zelf ook compleet niets meer te maken. Maar met zo'n wereld blijf je verbonden, dat raak je moeilijk kwijt. In mijn geval gaat het tegelijk om aantrekken en afstoten, een heel verwarrend kluwen van emoties dat je verbonden houdt met je afkomst.’ Het gaat om een door en door Vlaams milieu, met typisch Vlaamse gebruiken, maar het beeld van het idyllische landleven wordt hier tenietgedaan. Het is een bij tijd en wijle keihard bestaan, waarin leven en dood met elkaar vervlochten zijn.
De raamvertelling is gesitueerd in het sociaaleconomische klimaat van het einde van de twintigste en het begin van de eenentwintigste eeuw. Die historische inbedding vindt plaats door te verwijzen naar allerlei voorvallen uit de recente geschiedenis (bijvoorbeeld de veertigste verjaardag van de bevrijding in 1984 en het Heizeldrama in 1985) en door de vermelding van allerlei
| |
| |
tijdgebonden product- en merknamen. Voor de jaren vijftig zijn dat bijvoorbeeld de automerken Opel Kapitän en Kommodor, Chevrolet Impala en Oldsmobile en de dranken Haecht Pils, Ster-Ale, Royal Crown-cola en Oxo-bouillon. In het ‘heden’ gebeurt dat door het noemen van onder andere de popgroepen REM, Rage Against the Machine en ABBA, de omroepen VRT en VTM en de spelcomputer Gameboy color. Pleysier heeft in Volgend jaar in Berchem echter een eigen verband tussen de vermelde gebeurtenissen aangebracht. Dat verband strookt, hoewel dat aan het verhaalde niets afdoet, niet altijd met de werkelijke gang van zaken. Het vermelden van de VRT (zoals de Vlaamse openbare omroep vanaf 1 januari 1998 heet) en de Gameboy color (geïntroduceerd in 1998) past bijvoorbeeld niet bij de opmerking dat het Heizeldrama ‘enkele jaren geleden’ heeft plaatsgevonden en dat ‘onlangs’ een tentoonstelling gewijd aan ‘40 jaar Bevrijding’ plaatsvond.
De Tweede Wereldoorlog speelt in Volgend jaar in Berchem wel een rol - de vader was immers actief in het verzet -, maar geen prominente. De Eerste Wereldoorlog wordt niet genoemd, maar er wordt wel indirect naar verwezen met de opmerking dat Vlaanderen met ‘veel te veel’ soldatenkerkhoven bedeeld is. Verwijzingen naar de ‘schandalen’ waarmee België in het laatste decennium van de twintigste eeuw te maken kreeg, komen in het boek niet voor. In die zin is er geen sprake van betrokkenheid op de historische en maatschappelijke actualiteit. Pleysier laat zich in Volgend jaar in Berchem ook niet kennen als een geëngageerd schrijver.
Naar eigen zeggen had Pleysier het verhaal al enige jaren op de plank liggen. Een eerste versie zou ‘vele’ jaren geleden geschreven zijn. Dit vormt een mogelijke verklaring voor de genoemde onjuistheden op het gebied van de historische inbedding. Hoofdzaak is echter dat Volgend jaar in Berchem in de moderne tijd speelt, in een moderne setting. Vanuit die tijd wordt teruggeblikt naar het verleden met de bedoeling daar grip op te krijgen.
| |
Waarderingsgeschiedenis
Bijna alle recensenten hebben bij verschijnen een positief oordeel uitgesproken over Pleysiers nieuwe roman. Jos Borré beet op 2 februari 2000 in De Morgen het spits af: ‘Zo komt een virtuoos en bijzonder subtiel gearrangeerd “libretto” tot stand - nooit lagen lezen en horen zo dicht bij elkaar. Een bad van klinkende woorden vol emotionele deining en beweging.’ Jeroen Overstijns prijst het boek in De Standaard vanwege de nauwge- | |
| |
zette compositie en de sterke thematische samenhang. Hij is ook onder de indruk van de manier waarop in dit boek de macht van de taal wordt ‘ontbloot’ en de kinderen hun taal en verhalen aanwenden om het verleden te plaatsen. Overstijns tekent een minpuntje op: het beeld van de vader komt zijns inziens minder tot leven dan het portret dat Pleysier eerder (in Wit is altijd schoon) van zijn moeder maakte. In de Volkskrant schrijft Arjan Peters eveneens lovende woorden over Pleysiers nieuwste boek. Hij prijst de ‘bijna slinkse wijze’ waarop Pleysier via het gepraat van de kinderen de vader tot leven wekt. Robert Anker deelt die mening als hij het heeft over een ‘mooi en beeldend portret van een (zijn) vader, ingebed in het alledaagse geleuter van een familiebijeenkomst’. Volgens T. van Deel is Volgend jaar in Berchem zelfs in laatste instantie een hommage aan de taal. De wijze waarop Pleysier een eigen kunsttaal creëert, maakt hem in de ogen van Van Deel een uniek schrijver.
Veel minder enthousiast zijn Xandra Schutte en Janet Luis. Schutte is van mening dat Pleysier te veel in herhaling valt: ‘Volgend jaar in Berchem is te veel een zwakke echo van Wit is altijd schoner en De gele rivier is bevrozen, allebei juweeltjes. Het is misschien niet eerlijk al te streng te zijn over een aardig boek omdat de schrijver het eerder beter en grootser heeft gedaan. Maar het is niet anders: Volgend jaar in Berchem is wat klein en voorspelbaar. De bijzondere toon van Pleysier is er een herkenningsmelodietje geworden, zijn procédés een maniertje.’ Luis valt Schutte bij in haar recensie in NRC Handelsblad van 18 februari 2000: ‘Al die leuke zegswijzen kunnen niet verhelen dat hier een mager verhaal wordt verteld waarvan de dialoogvorm ons flink wordt ingepeperd.’ Luis hoopt dat haar een vervolg op dit boek, een minutieus verslag van de volgende reünie (in Berchem), bespaard zal blijven.
André Matthijsse is het daar in de Haagsche Courant van 26 februari 2000 in ieder geval absoluut niet mee eens. Hij vindt Volgend jaar in Berchem ‘door zijn eigenzinnige muzikaliteit misschien wel het opmerkelijkste deel’ van de in totaal vijf aan de familie gewijde boeken van Pleysier.
Voor deze bespreking is gebruikgemaakt van:
Leo Pleysier, Volgend jaar in Berchem, eerste druk, Amsterdam 2000.
| |
| |
| |
Secundaire literatuur
Jos Borré, Een koor van kinderen over de dode vader. In: De Morgen, 2-2-2000. |
[Anoniem], ‘Als ik die familie begrijp, zal ik ook die grote wereld begrijpen’. In: De Morgen, 2-2-2000. |
Jeroen Overstijns, Stemmen voor vader. In: De Standaard, 3-2-2000. |
Arjan Peters, Een ik met een spreekverbod. In: de Volkskrant, 4-2-2000. |
Robert Anker, Die fikfakkende spuiter. In: Het Parool, 4-2-2000. |
T. van Deel, Het geluid van stokken en karwatsen. In: Trouw, 5-2-2000. |
Xandra Schutte, Nostalgische wissewasjes. In: Vrij Nederland, 5-2-2000. |
Ingrid Hoogervorst, Nieuw juweeltje van Leo Pleysier. Vlaams familieportret in Volgend jaar in Berchem. In: De Telegraaf, 11-2-2000. |
Jan Paul Bresser, Een Vlaams Onze Vader. Het domein van de eigen familie en de eigen taal staan weer centraal in nieuwe roman van Leo Pleysier. In: Elsevier, 12-2-2000. |
Janet Luis, [Recensie]. In: NRC Handelsblad, 18-2-2000. |
André Matthijsse, Vlaams familieleven. Er valt veel te lachen. In: Haagsche Courant, 26-2-2000. |
Erik de Smedt, [Recensie]. In: Leesidee, nr. 2, maart 2000, jrg. 6, p. 97. |
Marie Minderhout, Op de leesplank. ‘Volgend jaar in Berchem’. In: Oostland, nr. 141, maart 2000, jrg. 49, p. 43-44. |
André Oyen, De geest van de vader. In: De Vrijzinnige Lezer, nr. 2, april 2000, jrg. 21, p. 300-301. |
Joris Gerits, Met allemalen volgend jaar in Berchem. In: Dietsche Warande & Belfort, nr. 3, juni 2000, jrg. 145, p. 368-371. |
[Anoniem], [Recensie]. In: Books from Holland and Flanders, nr. 1, zomer 2000, jrg. 9, p. 2. |
Ludo Stynen, Volgend jaar in Berchem. In: World Literature Today, nr. 4, september 2000, jrg. 74. |
Iwein Speelman, Stemmen horen. Leo Pleysier in Uur Kultuur. In: Campuskrant, nr. 4, februari 2001, jrg. 12, p. 12. |
Frank Hellemans, À la recherche de la chaleur perdue du nid. Leo Pleysier. In: Septentrion, nr. 3, september 2002, jrg. 31, p. 42-48. |
Kester Freriks, ‘Altijd een luistervink geweest’. Leo Pleysier over de grondstoffen van zijn romans. In: NRC Handelsblad, 25-6-2004. |
lexicon van literaire werken 72
december 2006
|
|