| |
| |
| |
Filip de Pillecijn
Monsieur Hawarden
door Guido Goedemé
Achtergronden en uiterlijke beschrijving
In 1935 verschijnt de novelle Monsieur Hawarden van Filip de Pillecijn (*1891 te Hamme - †1962 te Gent) te Mechelen bij de uitgeverij Het Kompas, nadat ze in 1934 reeds in het tijdschrift Forum (iii, 1, blz. 493-507; 2, blz. 656-679) was gepubliceerd. In 1942 wordt ze als in een triptiek samen uitgegeven met Schaduwen (1937) en De aanwezigheid (1938). De achtste en vooralsnog laatste druk dateert van 1987. De novelle werd ook opgenomen in de verzamelbundel 54 Vlaamse verhalen van Marnix Gijsen en Karel Jonckheere (1971 en 1980), in de omnibus van Vlaamse parels van de D.A.P. Reinaert Uitgaven (1977) en ze verscheen als bijlage bij Mimo op 9 september 1973.
In de periode 1926-1933 was de auteur leraar Engels en Duits aan het Koninklijk Atheneum te Malmédy. Daar hoorde hij van een collega dat diens vader de knaap Alex was geweest die een Monsieur Hawarden op eindeloze wandelingen had vergezeld en die zelfs een notitieboekje met indrukken en anekdoten hieromtrent had verzameld. Een onderwijzer uit Stavelot, H.P. Faffin, maakte er in 1932 een roman van, ‘zo grondig uitgewerkt dat er van het mysterie niets meer overbleef’ (F. de Pillecijn). Hij vroeg de auteur het verhaal te vertalen. Voor de auteur werd het echter de aanleiding voor een eigen novelle: ‘Ik schreef dat boek dus naar een onloochenbare werkelijkheid. En dat is juist dan het enige boek waarvan sommigen gezegd hebben dat het onwaarschijnlijk is.’ Pas nadat hij Malmédy had verlaten en was benoemd tot leraar Duits en Nederlands aan het Koninklijk Atheneum te Mechelen (1933-1941), schreef hij het boek, naar eigen zeggen op vijf avonden.
In 26 korte taferelen (41 bladzijden), ‘vol subtiele gemoedsverschuivingen, overigens parallel met de geleidelijk in elkaar overgaande seizoenen’ (Van Wilderode) wordt het verloop van dit leven getekend. Het eerste volledige jaar bedraagt 24 bladzijden; zekerheid omtrent de sekse van Monsieur Hawarden krijgt de lezer pas op het einde van de vijftiende bladzijde. Door de hele novelle heen echter wordt een hij/zij-wisseling aangehouden. Naargelang de aard van het vertelmoment is het
| |
| |
gebruik van het persoonlijk voornaamwoord afgestemd op Hawardens mannelijke of vrouwelijke natuur, die op dat ogenblik een bepalende rol speelt.
Het werk werd vertaald in het Frans, het Deens en het Duits. Een film van Harry Kümel naar deze novelle èn het werk van Faffin kwam klaar in 1968. Françoise Gohimont bewerkte de novelle voor toneel; haar leerlingen (La Compagnie du printemps de l'Athenée Royal de Malmédy) speelden deze bewerking op 25 april 1987 in het Nederlands.
| |
Inhoud
Op een natte lentemorgen betrekt Monsieur Hawarden kamers in het huis van de rentmeester te Pont. De slanke, vreemde man, ‘een edel fijn hoofd met tengere lijnen waarover het bruine haar’ (p. 210), zal er in eenzaamheid zijn verdere dagen leven. Verzorgd en sierlijk wandelt hij vaak door het dal van de Amel, samen met Alex, het dertienjarige zoontje van de rentmeester en met Sopi, een rustige hond met ‘fijne manieren’ (p. 217); toch ook ‘behoedzaam en bevreemd rondziend zoals iemand die uit een lange ziekte is opgestaan en opnieuw het leven ontdekt’ (p. 211). Tijdens een van die tochten hoort Alex hem zingen ‘met een diepe vrouwenstem’ (p. 214); elders neemt Monsieur Hawarden de hand van de jongen die op de heidegrond in slaap is gevallen en ‘schuift ze behoedzaam, in een bijna ritueel gebaar, over zijn eigen borst, op het licht golvende hemd. Zo ligt hij stil en luistert naar de warmte van die hand op zijn borst’ (p. 216).
Na elke wandeling trekt Monsieur Hawarden zich terug in de geborgenheid van het huis. Daar bewaart hij de geheimen van zijn verleden: juwelen en ‘kostuums’ (p. 220), herinneringen aan een vervlogen levensperiode; daar worden hem elke week boeken uit Parijs of Amsterdam gebracht. Hij is begaan met al wat leeft: hij koopt een slachtrijpe os en laat hem in leven; hij brengt geld bij de armen van het dorp. Maar ‘het medelijden van Monsieur Hawarden is soms hooghartig’ (p. 221). Toch gaat hij naar het ziekbed van een jonge vrouw. ‘Hij legt zijn arm op het hoofdkussen alsof hij geen man was en de vrouw ondergaat een gevoel van berustende vertrouwdheid’ (p. 221). Zo verloopt de tijd. De dorpsbewoners vertellen dat hij een Engelse lord is die hier een ongelukkige liefde komt vergeten.
Op een zomeravond, bevangen door heimwee, grijpt hij naar de koffers met vrouwenkleren. Hij kleedt zich uit: ‘Haar borsten schijnen te leven in de magere handen’ (p. 223). Zij laat
| |
| |
de kleren over haar schouders glijden en stapt door de kamer, ‘onzeker als iemand die na een ziekte zijn tred moet vinden’ (p. 224). In een brief aan haar Parijse moeder vraagt zij begrip voor de mislukking van het huwelijk dat haar werd opgedrongen. Er komt geen antwoord, ook in de nazomer niet. ‘De nacht begint en Monsieur Hawarden zinkt weg in de afgronden van vruchteloos verlangen en van vreugden die niet heropstaan kunnen. Het rusteloze bloed jaagt door haar heen en zij ligt verslagen in haar eenzaamheid’ (p. 228). Gelaten ziet hij de herfst komen. Met de rentmeester en zijn vrouw gaat hij naar de kermis te Ligneuville. Hij danst er met een meisje; een voor haar vreemde en lichte dans! De dansers worden driester en stouter; Hawarden verlaat het feest en gaat alleen en stil de weg op naar Pont.
Na een lange ziekte en avonden ‘van verzinken in de ongenoemde pijn van eenzaamheid, en weken van vruchteloze, ingehouden opstandigheid’ (p. 231), stapt hij door de sneeuw met Alex. Op een van de wandelingen voelt Hawarden zich beklemd en gaat naar het Café de l'Amitié waar de rijke burgerij haar stamtafel heeft. Door een van de huidevetters wordt hij toegedronken: ‘A vos amours, Monsieur Hawarden’ (p. 232). Ontredderd gaat hij weg. De winter blijft zacht maar is lang. 's Avonds musiceert hij met Alex, diens vader en de rentmeester en zijn vrouw. Zo komt de winter en na de sneeuw regen en dooi en de nog vuile, natte lente. ‘Monsieur Hawarden heeft een heel jaar doorgebracht te Pont’ (p. 233).
De seizoenen gaan en komen. Hawarden is opgenomen in het leven van het dorp, maar blijft eenzaam. Alex is nu groot en sterk geworden. Hij vergezelt Hawarden op een wandeling als een onweer losbarst. Bij de eerste donderslag legt hij zijn arm om de schouders van Monsieur Hawarden. ‘De hand drukt de tere schouder en de vingers omvatten de bovenarm; hoe sidderend en zwak is die. Zij staan een wijle’ (p. 234). Monsieur Hawarden weert hem zachtjes af. En dan staan die twee daar en luisteren naar wat omgaat in hun hart. Weer thuis ligt Hawarden in zijn leunstoel, ‘overwonnen door het kreunend verlangen van zijn wezen [...] verslagen door het eeuwig onvoldane’ (p. 236). De postbode brengt een pak, een spoedbestelling: drie vrouwenkleren, broos en licht en zacht. ‘Eén voor één laat zij de kleren over zich ruisen’ (p. 237). Zij reist over Malmédy naar Spa, waar zij zich opnieuw als vrouw kleedt. Het is alsof zij ‘gebaar en woord van jaren her’ (p. 239) heeft teruggevonden. Het is nieuw en toch vertrouwd en als het avond wordt, merkt zij dat mannen zich afvragen waarom zij hier alleen is. ‘Het leven heeft haar weer opgenomen’ (p. 239). Zij ontmoet een voorname man, die echter zijn geloof in
| |
| |
de mensen verloren heeft en geeft zich aan hem met de onstuimigheid van een meisje dat omarmt en aan haar hart drukt. Voor hem is dit echter ‘een laatste opflakkering van zijn beugeleefde verdorvenheid’ (p. 240). Zij ervaart hoe de eenzame jaren haar innerlijk hebben verrijkt en hoe arm deze man is. Zij weet nu dat de eenzaamheid haar deel is. Met ‘tranen van zoveel jaren en zoveel ontgoocheling, en tranen van die laatste pijn hier nu en die laatste belediging’ (p. 241-242) keert zij terug naar Pont. Dagen lang is hij ziek en als hij Alex weerziet, bloost hij. Die heeft klare en zuivere ogen! Weer wandelt hij met hem; zij spreken over lente en jeugd. Hawarden erkent nu de waarde van de liefde die erin bestaat goed voor iemand te zijn.
Midden in de zomer verhuist hij naar Ligneuville in een huisje dat hem bevalt. Daar komt de pastoor bij hem. ‘Een verstandig man die weet wat er in het leven kan verwoest worden’ (p. 246). Zij praten samen en zijn tevreden over elkaar. De ledigheid van seizoen op seizoen is uitputtend; Monsieur Hawarden voelt zich zwakker worden. De bode brengt hem een brief: moeder is dood. De pastoor komt en luistert ‘zoals hij doet in de biechtstoel’ (p. 247). ‘Monsieur Hawarden weet dat nu de rust in zijn eenzaamheid is gekomen’ (p. 247). Als de herinnering zich opdringt, dan houdt zij vast aan haar gebed. Alex, die inmiddels getrouwd is, wordt bij de stervende geroepen. ‘En als Alex opkijkt, ziet hij het gelaat van de vrouw, zo vol goedheid als alleen het gelaat van een vrouw kan zijn’ (p. 249).
| |
Interpreatie
Titel
De Franstalige titel voor een ‘Vlaamse’ novelle laat vermoeden dat het personage in de hogere kringen te situeren is. Aan de familienaam gaat het afstandelijke ‘monsieur’ vooraf. Een voornaam, een duidelijke omschreven identiteit, krijgt de man/vrouw in het werk trouwens nergens. Het gebruik van het Franse ‘monsieur’ suggereert bovendien een niveau van verfijnde beschaving, dat eenvoudige lui slechts schroomvol kunnen benaderen.
| |
Thematiek
Op de vlucht voor het verleden trekt monsieur Hawarden zich terug in een klein, afgelegen dorp. Hij zal er blijven wonen tot zijn laatste uur als iemand ‘die het smartelijk genot van de berusting ondergaat’ (p. 210). Hij is gekwetst door het leven; wat wordt verbeeld door een vage zinspeling op een litteken aan de borst. Veroorzaakt door een zelfmoordpoging? Alleszins ‘zinnebeeld van haar mislukte leven’ (G. Durnez). Na zijn
| |
| |
escapade te Spa vernauwt hij het alleenzijn nog door te verhuizen naar Ligneuville, verder weg van mensen die hem reeds vertrouwd waren geworden.
Hij leeft in een tijdloosheid waar alleen de postbode het tijdelijke vertegenwoordigt. Deze brengt de buitenwereld tot bij Monsieur Hawarden, de rusteloze aan wie het leven en het verleden niet volledig voorbij zijn gegaan en die bovendien voortdurend de drift van het bloed ervaart.
Het gemoedsleven van dit hoofdpersonage is de enige inhoud van deze novelle. Op zijn stille kamer verbergt Hawarden het geheim van zijn leven. Juwelen en koffers met vrouwenkleren zijn daarvan de getuigen, blijvende herinneringen aan een vervlogen levensperiode, maar vooral ook ‘symbolen van verholen, duistere krachten die niet of nauwelijks kunnen worden onderdrukt’ (E. Aerts). Zijn kamer is een oord van toevlucht op ogenblikken van ontreddering. 's Avonds zit hij er graag voor het raam, staart naar buiten en droomt weg. Het raam heeft een ontgrenzende functie: het ‘biedt uitzicht op een mysterievol elders’ (E. Aerts), het is meteen ook begrenzend, de scheidingslijn tussen de buitenwereld en het innerlijke leven van Hawarden. Het leven dringt zich bij herhaling op, en hij zoekt het ook: op de wandelingen met Alex, in de relatie met de jongen, door de boeken die hem worden toegezonden, door zijn bezoek aan de kermis... Deze nooit aflatende drang naar het leven, bepaald door ‘de kreet van haar bloed’ (p. 227), drijft haar naar Spa, naar een laatste ontgoocheling waardoor haar eenzaamheid ondoordringbaar wordt, maar waarin zij ook de kracht van de aanvaarding vindt.
Monsieur Hawarden leeft in het psychisch spanningsveld van een virulente vrouwelijkheid die zij door een mannelijke vermomming tevergeefs poogt te ontkrachten. Zij kan het wezen van haar vrouw-zijn echter niet verraden. Dat blijkt uit haar moederlijk-koesterende relatie met Alex, waaraan echter ook een zweem van weliswaar gesublimeerde erotische gevoelens niet helemaal vreemd is. In het melancholische besef dat de tijd vervliedt, dat het leven verglijdt, blijven gevoelens van onvoldaanheid en levensverlangen haar kwellen. Monsieur Hawarden leeft in de dualiteit van ‘eenzaamheid en gemeenzaamheid’ (E. Aerts). Ze zoekt de afzondering, maar wordt daardoor juist geconfronteerd met zich zelf. Pas na het bericht over de dood van haar moeder doorbreekt zij in de biecht haar innerlijk isolement. Dan komt er rust in haar eenzaamheid.
Het werk behandelt een moeizaam louteringsproces. Het wezen van de vrouw wordt bepaald door het geheimzinnige verleden; de emoties van het heden worden daarop geënt. Ze zijn slechts accidenteel in het perspectief van een verleden dat
| |
| |
onherroepelijk voorbij is, maar zich blijft opdringen. Dat verleden wordt nooit en nergens actueel gemaakt.
In deze stemmingskunst speelt de natuur een grote rol. Zij is een constructieve kracht die een heilzame werking heeft op de ziel, maar zij is evenzeer de projectie van een innerlijke bewogenheid. In dit landschappelijke schoon plaatst de auteur zijn figuren, ‘avec leur bonté, leur sensualité toujours matée, leur inquiétude et leur tendre resignation’ (A. Durieux).
| |
Poëtica
De Pillecijn is vooral geboeid door de mens die drager is van een geheim. Feit en handeling in het dunne, anekdotische gebeuren blijven ondergeschikt aan permanent opgeroepen gemoedsstemmingen. Het verloop wordt geschetst in korte, nauwelijks onderling causaal verbonden taferelen. Ze zijn telkens voorbijgaande verhelderingen van de onveranderlijke kern van het verhaal. Het verteltempo is traag en wordt steeds opnieuw geordend rond kleine feiten die aanleiding zijn om door vaag gehouden aanduidingen suggestief het leven van de hoofdpersoon in een milde waas van mysterie op te roepen. Rustig en gevoelig benadert de auteur door omsluierde evocaties het mysterie. Nergens echter wordt het gebeuren in het verleden duidelijk onthuld. De Pillecijn geeft geen rationele ontleding. ‘De handeling wordt hier verstikt door de dichterlijke vaagheid waarmee het verborgen gemoedsleven wordt gesuggereerd, hetgeen de oorzaak is van het trage tempo en van de beknoptheid van het verhaal’ (J. Weisgerber).
Zowel het verhaal van het eerste jaar als de compactere uitwerking van het daarop volgende verglijden der seizoenen geeft geleidelijk, met wisselende intensiteit, zonder intriges of verwikkelingen van buiten uit, gegevens vrij met betrekking tot het mysterieuze hoofdpersonage. De definitieve en ondubbelzinnige onthulling van de vrouwelijke identiteit wordt door vele min of meer versluierde aanduidingen voorbereid: ‘hij is als een amazone’ (p. 212), het zingen met een diepe vrouwenstem, de scène met de hand van de kleine jongen op de borst, ‘hij staat erbij, tenger nu in het wijde huiskleed, en de terugvallende mouwen laten zijn opgeheven armen bloot. Die zijn zacht, zonder de schemer van haar, met blauwe schijn van aders’ (p. 220), bij het ziekbed van de jonge vrouw...
De eerste vijftien bladzijden handelen uitsluitend over een ‘hij’, getekend met vage vrouwelijke kwaliteiten en karakteristieken; in de daarop volgende bladzijden wisselt ‘hij’ met ‘zij’ naargelang de situaties en de psychologische noodwendigheden van het ogenblik, waardoor de identiteit vluchtig en onbestendig blijft tot ze uiteindelijk wordt bevestigd: ‘oui, mon petit’ (p. 249). Door het genuanceerde gebruik van het persoonlijk voornaamwoord wordt het delicate dubbelspel waar- | |
| |
achtig en aanvaardbaar uitgewerkt.
Het beeld van Monsieur Hawarden en het verloop van zijn gemoedsbewegingen worden grotendeels bepaald door drie telkens weerkerende gegevens: de relatie tot de anderen (in het bijzonder Alex), de natuur en de seizoenen, de realia uit het vroegere leven (de vrouwenkleren). De invloed hiervan staat in een wisselende beweging haaks op het ervaringsleven van het hoofdpersonage of harmonieert ermee. Tegenover het gezonde natuurgevoel van de knaap staat de geraffineerde weemoed van Hawarden. Alex is de jongeman die naar het leven toegroeit, Hawarden groeit van het leven weg. Schitterende lente- of zomerbeelden kunnen Hawarden verdrieten. Naarmate het verhaal vordert, verkiest hij de weemoed van de avond boven de dag. De vrouwenkleren houden de herinnering aan het verleden levend, waaraan hij zich slechts moeizaam onttrekken kan. Toch harmoniëren de natuurbeelden meestal met de ervaringen van Monsieur Hawarden. Door het hele verhaal heen blijft het hoofdpersonage voor zich zelf een vrouw, gemerkt met de onrust van erotische verlangens en omhuld met een tedere sensualiteit.
| |
Vertelsituatie
Monsieur Hawarden is een auctorieel verhaal dat zijn waarde vooral ontleent aan het poëtische, romantisch-impressionistische perspectief waarmee De Pillecijn zijn hoofdpersonage benadert. Voor hem is Monsieur Hawarden ‘een soort emanatie, nauwelijks een personificatie van het landschapsgevoel zelf’ (B.F. van Vlierden). Zijn schrijfkunst wordt bepaald door een delicaat evenwicht tussen het natuurlijke en landschappelijke schoon en zijn eigen subjectieve beleving ervan. De gemoedswisselingen van Hawarden overeenkomstig de gang der seizoenen zijn die van De Pillecijn. De auteur voert de feitelijke omstandigheden slechts vaag op; ze zijn secundair, enkel aanleiding om de sfeer te creëren. Het personage, dat iets onwezenlijks heeft, is een projectie van de auteur, die zich in zijn schriftuur laat drijven op stemmingen, die hij door een techniek van suggestie en evocatie heen weet te ordenen en te structureren. De Pillecijn schrijft een lyrisch proza dat ook in het zeldzame directe woord zijn poëtische kwaliteit niet verliest.
| |
Stijl
Door de evocatieve kracht van het gewone Nederlandse woord en van een eenvoudige zinsbouw (overwegend enkelvoudig, herhaaldelijk elliptisch) slaagt De Pillecijn erin wisselende gemoedsstemmingen te beschrijven. Ze blijven wat poëtisch onbestemd, maar zijn welluidend en fraai geformuleerd. Frequente herhalingen, steeds weerkerende leidmotieven en het bewuste, maar onopvallende uitspelen van vergelijkingen die getuigen van een visuele ingesteldheid, zijn de exponenten
| |
| |
van een stemmingskunst. Zintuigelijke waarnemingen worden uitdrukkingen van een ondeelbare ervaring, van een totaalbeleving die verschillende aspecten versmelt in één poëtisch beeld. De vele abstracte substantieven en het frequente voorkomen van een schijnbaar verduidelijkend bedoeld gebruik van ‘alsof-constructies’ werken dan weer vervagend. In tegenstelling daarmee treden levenloze dingen in vormen van personificatie vaak handelend op: ‘Een dikke rook die zich openlegt tot tedere nevel’ (p. 211). Het meest eigene van De Pillecijns stijl bestaat in ‘het bestendig verglijden van de letterlijke zin van woorden (vooral van werkwoorden dan) naar de figuurlijke; van het begrensde terrein van de realiteit naar het onbegrensde van gevoel en verbeelding. Dubbelzinnigheid die geladenheid is. Beheerste geladenheid dan’ (Leo de Pillecijn).
| |
Context
Met Blauwbaard (1931) zet De Pillecijn zijn zoektocht naar de innerlijke motieven en gemoedsbewegingen van de mens in. Deze beweging krijgt een ruimere vlucht met Monsieur Hawarden, en verinnerlijkt zich verder in Hans van Malmédy (1935) en Schaduwen (1937). Monsieur Hawarden, samen met Schaduwen en De aanwezigheid (1937) zou men een triptiek van de menselijke onbereikbaarheid kunnen noemen. Deze werken behoren tot ‘het zuiverste wat de stemmingskunstenaar geschreven heeft’ (B.F. van Vlierden). Met De soldaat Johan (1939) verandert de optiek van de auteur. Tegenover de willoosheid van de vorige romanhelden plaatst hij nu daadkrachtige figuren, symbolen van volkse weerbaarheid.
In Monsieur Hawarden komen reeds vele aspecten aan bod die ook elders in het oeuvre van De Pillecijn geregeld opduiken: de vlucht in de afzondering en de innerlijke vereenzaming, de onontkoombare invloed van het verleden en het verlangen naar het andere, de wandelingen door het landschap, de troost van het boek.
Ook in deze novelle wordt het hoofdpersonage getekend door medelijden en menselijke goedheid. Waar de vrouw als antagoniste van de man elders een belangrijke rol speelt, is zij in deze novelle één figuur, gedreven door de innerlijke tegenstelling man-vrouw, door de hartstocht van het lichaam waardoor de mens wordt gekweld. Bovenal is het mysterie dat rondom verschillende vrouwenfiguren van De Pillecijn waart, hier een doorslaggevende factor.
Net zoals De Pillecijn verdeelt H.P. Faffin het boek in twee delen. In het eerste deel vertellen beide auteurs de aan- | |
| |
komst te Pont en het verloop van het eerste jaar. Faffin verduidelijkt in het tweede deel de voorgeschiedenis; De Pillecijn laat die in het ongewisse, hij vertelt de tragische en verlossende afloop van Hawardens leven. In de twee romans worden eendere gebeurtenissen gegeven: het verblijf in een woning te Pont, het probleem van de tot man wordende knaap, de koop van de os Fuss, de danspartij van Ligneuville, de wandelingen... Bij De Pillecijn is echter de hunkering van de vrouw naar het leven veel sterker. Zij verlaat Pont om het echte leven in Spa te beleven. Maar vooral de geest waarin beide werken zijn geschreven, verschilt volledig: ‘De afstand die de twee verhalen scheidt, is even groot als die tussen het exact weergegeven feit en het dichterlijk waas, tussen verklaring en suggestie’ (J. Weisgerber).
Met M. Roelants, G. Walschap en L. Zielens behoort De Pillecijn tot de auteurs die rond 1930 de doorbraak verzekeren van een nieuwe romankunst in Vlaanderen. Door zijn dichterlijk, atmosferisch proza, zijn neoromantische, impressionistische inspiratie bekleedt hij een eigen en enige plaats. B.F. van Vlierden ziet een zekere verwantschap met Van de Woestijne: de trage levensmoede herfstelijke stemmingen zijn duidelijk verwant ‘aan de poëtische sfeer van Van de Woestijne, maar minder zwaar en veel subtieler’.
Weisgerber meent de structuur van Monsieur Hawarden te kunnen vergelijken met die van Elias, ‘al gaat De Pillecijn in het toepassen van muzicale technieken minder ver dan Gilliams’.
| |
Waarderingsgeschiedenis
Bij haar verschijnen wordt de novelle vrij algemeen gunstig besproken. Vele recensenten wijzen, zelfs in eendere bewoordingen, op de fijnzinnigheid, de suggestieve kracht en de kiesheid die karakteristiek zijn voor het verhaal: ‘een bijzonder scherpe kiesheid bij de notering van elke gemoedsbeweging, een fijnzinnig waarnemen van atmosfeer en landschap, een klare subtiele, classieke stijl’ (F.V. Toussaint van Boelaere). In Het laatste nieuws van 9-5-1935 spreekt Joh. de Maegt echter van een zekere kunstmatigheid; zijn oordeel is opvallend negatief: ‘toch is er een grote tekortkoming. Monsieur Hawarden is niet voldoende buiten het toevallige uitgegroeid; het is een al te gelijkmatige uiteenzetting gebleven, gewild, effen en zonder kracht.’ Deze uitzonderlijke afwijzing wordt in latere recensies en ruimere besprekingen echter nergens geconfirmeerd. De reeds genoemde kwaliteiten worden integendeel
| |
| |
aangehouden, verder verdiept en met andere aangevuld. In de monografie van Van Wilderode en vooral in die van Van Vlierden en B. Ranke wordt de novelle, samen met Schaduwen (1937) en De aanwezigheid (1938) gerekend tot ‘de zuiverste kristallisatie van innerlijk beleven die onze letterkunde bezit, bijna volkomen los van elk gebeuren, haast louter ziel’ (B. Ranke). Vooral ook de delicate benadering van het mysterie dat Hawarden omhult, wordt vanaf het verschijnen gewaardeerd als een van de belangrijkste kwaliteiten van de novelle. In de talrijke besprekingen bij de film van 1968 wordt deze waarde zeer vaak onrechtstreeks beklemtoond. Velen verwijten de film immers de ontluistering van het vage en melancholisch mysterieuze. Men looft de intelligente manier van uitwerking, maar vindt het jammer dat de cineast ‘resoluut verzaakte aan de geheimzinnige sfeer van dit historisch-literair raadsel. Kümel opteerde voor openheid, rond zijn monsieur Hawarden hangt geen enkel mysterie meer. Monsieur Hawarden is kennelijk een gefrustreerd personage, maar ook de hem omringende figuren zijn meelijwekkende, zielige mensen.’ (F. Papon, 25-3-1969). Vooral Leo de Pillecijn wijst behalve op de stilistische kwaliteiten op de uitgebalanceerde structurele opbouw van de novelle: ‘naast die structuurlijn die over personen loopt, loopt er ook een over de seizoenen van het jaar.’
Voor deze bespreking is gebruik gemaakt van:
Filip de Pillecijn, Scheppend proza. Leuven 1973, derde druk.
| |
| |
| |
Secundaire literatuur
F.A. Van de Velde, Monsieur Hawarden. In: Boekengids, nr. 2, 1935, jrg. 13, p. 52-53. |
F.C., Monsieur Hawarden door Filip De Pillecijn. In: Groot Nederland, februari 1935. |
F.V. Toussaint van Boelaere, Filip De Pillecijn: Monsieur Hawarden. In: Amsterdamsche algemeen dagblad, 13-4-1935. |
Joh. De Maegt, Monsieur Hawarden, die een vrouw was. In: Het laatste nieuws, 9-5-1935. |
G. Walschap, Vlaamsche letteren. Monsieur Hawarden. In: Dietsche warande & belfort, 1935, jrg. 80, p. 296-298. |
Paul De Vree, Monsieur Hawarden. In: Hedendaagsche Vlaamsche romanciers en novellisten. 1936, p. 39-43. |
Joris Eeckhout, Filip De Pillecijn. In: Literaire profielen, ix, 1940, p. 64-82. |
Bert Ranke, Filip De Pillecijn. Een proeve van synthese der persoonlijkheid. Antwerpen 1941. |
F.V. Toussaint van Boelaere, Filip De Pillecijn: Monsieur Hawarden. In: Literair scheepsjournaal, iii, 1946, p. 76-78. |
M. ter Braak, Filip De Pillecijn: Monsieur Hawarden. In: Verzameld werk, v. Amsterdam 1949, p. 579. |
J. Roeland Vermeer, Filip De Pillecijn: Monsieur Hawarden. In: Kultuurleven, 1952, jrg. 19, p. 829. |
L. Sourie, Filip De Pillecijn. In: Mens en Kunstenaar. Vraaggesprekken. 1955, p. 57-70. |
Filip De Pillecijn, Over mijn werk. In: Dietsche warande & belfort, 1958, jrg. 103, p. 353-362. |
A. Van Wilderode, Filip De Pillecijn. Brugge 1960, p. 22-23 et passim. |
B.F. Van Vlierden, Filip De Pillecijn. In: Jeugd en cultuur, nr. 8, 1960-1961, jr. 6. |
B.F. Van Vlierden, De romankunst van Filip De Pillecijn. Antwerpen 1961, p. 10-12 et passim. |
Joos Florquin, Monsieur Hawarden. In: Kruis en leeuw in Waasland, nr. 2, 1962, jr. 10, p. 24-25. |
J. De Ceulaer, Filip De Pillecijn. In: Te gast bij Vlaamse auteurs, 2, 1962, p. 26-32. |
W. Melis, Filip De Pillecijn. Monsieur Hawarden. In: De standaard, 8-9-1967. |
Jean Weisgerber, Filip De Pillecijn. In: Aspecten van de Vlaamse roman van 1927-1960. Van vorm tot betekenis. Amsterdam 19682, p. 106-114. |
F. Papon, Nederlandse première van Kümels ‘Mr. Hawarden’ te Amsterdam. In: Het laatste nieuws, 25-3-1969. |
A. Durieux, Monsieur Hawarden. In: Ons erfdeel, nr. 4, 1969-1970, jr. 13, p. 71-75. |
Joos Florquin, Filip De Pillecijn. In: Ten Huize Van i. Leuven 19712, p. 104-121. |
Leo De Pillecijn, ‘Monsieur Hawarden’ van Filip De Pillecijn. Een structurele en stilistische benadering. In: Nova et vetera, nr. 5, 1983-1984, jr. 61, p. 341-348. |
| |
| |
Gaston Durnez, In de voetsporen van Filip De Pillecijn. Ici repose Monsieur Hawarden. In: De standaard, 20-8-1988. |
Egbert Aerts, Filip De Pillecijns oord van verlangen. In: Vlaanderen, nr. 5, jrg. 39, p. 370-374 (met uitvoerige bio- en bibliografie door Luc Decorte, p. 377-391). |
lexicon van literaire werken 11
augustus 1991
|
|