| |
| |
| |
E. du Perron
Schandaal in Holland
door Ton Brouwers
Achtergronden en uiterlijke beschrijving
Schandaal in Holland van E. du Perron (*1899 te Meester Cornelis; † 1940 te Bergen) verscheen in september 1939 bij uitgeverij H.P. Leopold te 's-Gravenhage. De roman is vervolgens licht herzien opgenomen in het door G.A. van Oorschot gepubliceerde Verzameld werk (deel 3, 1954). Deze uitgever heeft eveneens afzonderlijke herdrukken verzorgd in 1962, 1969, 1975 en 1982. Voorafgaand aan de publicatie in boekvorm is het verhaal in de eerste vijf afleveringen van jaargang 37 van het literaire tijdschrift Groot Nederland afgedrukt (januari-mei 1939).
Du Perron behandelt in zijn biografische roman het leven van de achttiende-eeuwse Friese staatsman en dichter Onno Zwier van Haren. Diens vermeende bloedschande werd in 1760 door twee van zijn dochters naar buiten gebracht, wat het einde betekende van zijn politieke carrière. In een toegevoegde noot verwijst Du Perron naar het door hem gebruikte historische materiaal over dit onderwerp, maar hij geeft ook aan dat hij zijn bronnen op een vrije manier heeft gebruikt: het verhaal is gebaseerd op feiten maar bestaat ook uit verzinsels, het is ‘een oud stuk in nieuwe zetting’.
Schandaal in Holland bevat 213 pagina's (in de eerste druk) en bestaat uit tien genummerde en getitelde hoofdstukken van vergelijkbare lengte. Het werd tussen oktober 1937 en januari 1938 geschreven te Tjitjoeroeg en Garoet (op Java, in het voormalige Nederlands-Indië). De roman is geconcipieerd als eerste episode van een reeks ‘levens’ met als overkoepelende naam De Onzekeren, zoals breeduit op de titelpagina van de eerste editie vermeld staat. Door het plotselinge overlijden van Du Perron is de tweede roman van de reeks onvoltooid gebleven en zijn ook de andere geplande drie delen er nooit gekomen (voor meer hierover, zie onder ‘Context’).
De auteur heeft zijn roman opgedragen aan Hugo Samkalden, een bevriende intellectueel. In het begin van 1939 is Samkalden zelf betrokken geweest bij een zedenschandaal, waarbij hij als Nederlands ambtenaar in Indonesië beschuldigd werd
| |
| |
van homoseksuele handelingen met twee minderjarige militairen en waarvoor hij ook - mede vanwege een felle overheidscampagne om het moraal van het Nederlandse bestuur in Indonesië enigszins op te vijzelen - enige tijd is geïnterneerd (zie Snoek (1990), 153-156).
| |
Inhoud
1. De Prins trouwt, en Willem van Haren
Het gaat slecht met de Nederlandse Republiek in de achttiende eeuw. De regentenstand heeft de politieke macht in handen, maar zij houdt zich vooral bezig met eigen problemen zonder dat daarover doorgaans iets naar buiten komt. De zaak rond Onno Zwier van Haren zou hierop een uitzondering vormen, juist vanwege zijn beslissing om ermee in de openbaarheid te treden.
Aanvankelijk is Onno's oudere broer Willem in alles degene met de meeste maatschappelijke mogelijkheden. Hij is knap, heeft dichterlijke aanleg en wil Friesland in de Nederlandse Staten Generaal vertegenwoordigen. Onno en Willem zijn het Oranjehuis gunstig gezind, ook al heeft het op dat moment geen politieke macht, en zij onderhouden een goede band met prins Willem IV, die kortgeleden met Anna van Hannover is getrouwd. De 24-jarige Willem van Haren heeft een oogje laten vallen op Marianne Charles, de ‘kleedjuffer’ van Anna, en vraagt haar ten huwelijk. Marianne is door haar sociale afkomst een onwaardige partij voor Willem en bovendien ruim tien jaar ouder. Onno ziet het huwelijk dan ook met lede ogen aan, maar schaart zich achter zijn broer en helpt hem zelfs een regeling te treffen voor diens buitenechtelijke kinderen. De 22-jarige Onno heeft zelf op dat moment een bescheiden functie als burgemeester van het Friese Sloten, maar net als zijn broer koestert hij landelijke politieke ambities.
| |
2. De vrijheid van de regenten
De Republiek is onmiskenbaar in verval, volgens sommigen doordat de buitenlandse handel in het slop zit, terwijl anderen juist vinden dat alles aan de handel wordt geofferd. Als oorlogsmacht telt Nederland in Europa niet meer mee. Rond 1740 zijn steeds meer burgers en kooplieden het erover eens dat er een eind moet komen aan het geknoei en de voorrechten van de regenten; er gaan steeds meer stemmen op dat de prins van Oranje de enige is die een einde kan maken aan de misstanden. De beide Van Harens hebben zich inmiddels als Friese afgevaardigden in de Haagse landspolitiek begeven. Onno is lid van de Raad van State en getrouwd met de jonge, knappe Adeleide van Hulst uit Delft. De gedichten van Willem, waarin hij commentaar geeft op de Europese politieke en militaire
| |
| |
krachtsverhoudingen, worden alom bewonderd, ook door zijn vriend en collega Voltaire. De broers houden niettemin vast aan een nogal calvinistisch, behoudend besef van orde. Onno ontpopt zich als staatsman en, naast Bentinck, als leider in de Oranjepartij. Zijn huwelijk is goed en kinderrijk. Willem moet erkennen dat zijn jongere broer meer politiek talent en karaktervastheid bezit dan hijzelf. Zijn eigen huwelijk met Marianne blijft kinderloos en hij beseft dat zijn broer ook gezegend is met een groter inzicht in vrouwen.
| |
3. De vrijheid en Oranje
Mede door de Franse successen wordt de roep om een krachtige leider van de Republiek steeds luider en als stadhouder Willem IV krijgt de prins van Oranje die rol toebedeeld. Onno vergezelt hem in 1747 bij zijn blijde intocht in Amsterdam. Willem IV, geplaagd door een slechte gezondheid, blijkt echter al snel een zwak politicus te zijn en hij wordt vooral een pion van de zelfingenomen, Engelsgezinde Bentinck, iets dat Onno wel ziet gebeuren, maar waar hij alleen met cynisme op kan reageren om tegelijkertijd ijverig verder te bouwen aan zijn eigen carrière. Zoals de Europese landen in onderlinge conflicten verwikkeld blijven, zo is er ook op binnenlands terrein sprake van aanhoudende onrust en ongenoegen onder de bevolking, die met name een hervorming van het belastingstelsel eist. De Van Harens proberen voortdurend angstvallig een balans te vinden tussen hun politieke loyaliteiten, verantwoordelijkheden, ambities en persoonlijke levens. Onno laat zich bijvoorbeeld niet verleiden tot een uitvoerende politieke rol als hem de functie van raadspensionaris wordt aangeboden. Wanneer de stadhouder op jonge leeftijd overlijdt, is het publiek van mening dat hij slechts de belangen van de regenten heeft gediend. Onder zijn gezag is het land meer uitgehold door het interne belastingmisbruik dan door de buitenlandse agressie.
| |
4. Tegen de dikke hertog
De erfopvolger van de overleden stadhouder is nog een baby en daarom neemt zijn vrouw Anna als prinses-gouvernante zolang zijn taken waar. Zij heeft groot respect voor de waardige Onno van Haren, wiens idealen net als die van haar gericht zijn op een combinatie van nuchtere soberheid en Franse verfijning. Willem van Haren is enige tijd gezant in Brussel geweest en heeft daar drie kinderen verwekt bij een kapiteinsdochter. Hij erkent dat zijn huwelijk met de zieke Marianne een fiasco is geworden. Opnieuw vervult Onno een bemiddelende rol en weet hij de kwestie rond zijn broers buitenechtelijke avonturen te sussen. Hij ziet Willem als iemand die nooit volwassen is geworden en voor wie dichterschap en politieke loopbaan slechts vermommingen zijn. Door het uitbreken van de zevenjarige oorlog ontstaat er een Engels-Pruisische alliantie tegenover Frankrijk en Oostenrijk, waarbij
| |
| |
de Republiek de zijde van eerstgenoemde dreigt te kiezen. Uit afkeer voor Pruisen en de nog door stadhouder Willem IV tot legerleider benoemde Duitse hertog van Brunswijk-Wolfenbuttel weet Onno dit met hulp van de prinses-gouvernante te voorkomen, maar hij maakt zich hierdoor bij velen gehaat.
Ook in Onno's persoonlijke leven dienen zich problemen aan. Zo dreigt zijn innig geliefde vrouw te overlijden bij de geboorte van een tweeling, hun negende en tiende kind, en hun oudste dochter Amelia trouwt ene Alexander van Sandick, iemand met schulden die hij aan een ambt moet helpen. Daarnaast heeft Onno gezondheidsproblemen, terwijl zijn broer Willem uit de gunst van de prinses-gouvernante dreigt te vallen nadat er tegen hem een klacht is ingediend wegens vermeende belastingfraude. Al deze zaken keren zich echter vooralsnog ten goede. In de eerste maand van 1759 sterft de lichamelijk sterk verzwakte prinses-gouvernante echter, waarna de nog onvolwassen jonge prins onder voogdij komt te staan van de Staten van Holland en - tot Onno's afschuw - de hertog van Brunswijk. Ook Marianne komt te overlijden, waardoor Willem vrij is om aan het einde van dat jaar in Brussel met de kapiteinsdochter te trouwen. Een goede maand later komt een volledig ontredderde Onno hem daar opzoeken.
| |
5. De gekreukte Zondag
Op zondag 10 februari 1760 gaan Onno en zijn vrouw op bezoek bij Amelia en haar man Van Sandick, die in Den Haag niet ver van hen vandaan wonen. Het huwelijk van zijn geliefde oudste dochter wordt ontsierd door voortdurende ruzie en gebrek aan goede smaak. De derde dochter Caroline gaat op korte termijn trouwen met Willem van Hogendorp, de zoon van de oudburgemeester van Rotterdam. Zowel Onno als zijn vrouw staat antipathiek tegenover deze arrogante jongen. Die middag, terwijl de verzamelde gasten en familieleden over geloof en politiek converseren, blijkt Onno danig uit zijn humeur. Onder de aanwezigen zijn ook generaal Tiddinga, een van zijn oudste en intiemste vrienden, en Betje, de jongere en verstandelijk niet helemaal normale dochter. Zij woont al enkele maanden bij zus Amelia in plaats van thuis bij haar ouders. Aangezien haar dat vanwege de grotere vrijheid bevalt, vraagt Betje aan haar vader bij zijn vertrek die middag om langer te mogen blijven, maar dat weigert hij kortaf. Zij is radeloos, waarop Caroline haar aanraadt dat alles beter is dan gehoorzamen. Na de avondmaaltijd vertelt Betje aan Willem van Hogendorp over haar vaders bibliotheek en de dingen die hij haar daar heeft verteld en willen leren. De jonge Van Hogendorp is verbijsterd en zegt de volgende ochtend Amelia alleen te willen spreken.
| |
6. De dolle Maandag
Amelia reageert geschokt op het relaas van Betje. Als diezelfde ochtend blijkt dat dochter Caroline dezelfde ervaringen
| |
| |
met haar vader heeft gehad, is de ontsteltenis compleet. Tiddinga wordt om raad gevraagd en hij blijkt evenzeer geschokt. Wanneer zij het verhaal aan Onno voorleggen, ontkent hij alles en loopt het uit op ferme ruzie. Tot de verdere verwikkelingen van die dag behoren het moment waarop Onno's vrouw het verhaal van de dochters hoort en de zijde van haar man kiest; de reactie van Doekje, de tweede dochter die haar jongere zussen Betje en Caroline altijd al heeft gewantrouwd en dus ook de zijde van haar vader kiest; en ten slotte de beslissing van schoonzoons en dochters om een advocaat in te schakelen. Onno, door ziekte overmand, was inmiddels al in bed gekropen.
| |
7. De week van verzet
De daaropvolgende dagen is Onno te ziek en uitgeput om het bed te verlaten, terwijl zijn vrouw Adeleide pogingen onderneemt om de gemoederen tot bedaren te brengen. Maar de tegenpartij lijkt zelfs onverzoenlijker. Op donderdag dreigt de jonge Van Hogendorp zijn verloving met Caroline te verbreken en de reden hiervan openbaar te maken. Betje heeft haar getuigenis deels teruggenomen, maar deed dat onder dwang van haar moeder. Nu de meeste dochters zich ook tegen hun moeder keren, belandt zij eveneens met koorts in bed. Andere bemiddelaars raken erbij betrokken, onder meer de zus van Adeleide en de oude Van Hogendorp. Onno wordt gevraagd een verklaring te ondertekenen waarin hij belooft Holland te verlaten en er nooit meer terug te keren, tenzij zijn schoonzoons daartoe toestemming zouden verlenen. Door zijn handtekening zal het huwelijk van zijn dochter doorgang vinden en zijn bloedschande niet worden geopenbaard, maar zijn politieke loopbaan zal voorbij zijn. Na een paar dagen van aarzeling zwicht Onno, tekent hij en vertrekt naar Brussel.
| |
8. De strijd hervat en beslecht
Willem van Haren is verbluft door Onno's verhaal, maar hij toont zich onmiddellijk bereid zijn broer te helpen en is zelfs blij hem nu eens te kunnen steunen. Hij reist naar Den Haag in een poging het door Onno ondertekende document te bemachtigen, maar dit mislukt. Kort daarna trekt Onno zich met zijn vrouw en dochter Betje terug op zijn slot in Wolvega, Friesland. Pogingen om de band tussen dochters en ouders te herstellen, onder meer van Tiddinga, blijven zonder succes, met name door de onwankelbare houding van Van Hogendorp die inmiddels getrouwd is met Caroline. Onno probeert zich tevergeefs met zijn gedwongen afzondering te verzoenen en begint te geloven aan een complot tegen hem. In de tekst van psalm 69 vindt hij inspiratie om terug te vechten, hij was immers nooit meer dan een riet geweest onder Gods adem, net als alle anderen. Hij gaat terug naar Den Haag en publiceert zijn kant van het verhaal (dat inmiddels al een publiek geheim
| |
| |
was geworden), waarop van verschillende zijden wordt gereageerd, wat weer tot nieuwe reacties van Onno leidt. De zaak is niettemin verloren, hij wordt gemeden en is in de politiek alle aanzien kwijt. Vanuit Friesland probeert hij zijn strijd tegen de hertog van Brunswijk en diens invloed op de prins van Oranje nog even voort te zetten, maar zonder resultaat. Ook het leven van zijn broer Willem is recentelijk vol tegenslag geweest en geleidelijk maakt Onno zich diens noodlotsgevoel volledig eigen. Vanaf zijn 53ste zou hij door de bossen van Wolvega dwalen, en schrijven.
| |
9. Willem's noodlot
Aan het einde van de zevenjarige oorlog in 1763 zijn de economische verhoudingen in Europa danig gewijzigd. De Engelse East India Company blijkt oppermachtig te zijn en in de hele Republiek is de goederenhandel vervangen door de geldhandel. Willem van Haren heeft ook gespeculeerd, maar zonder succes. Als Willem V in 1766 stadhouder wordt, heeft de oudste Van Haren de hoop dat hem een aantrekkelijk ambt ten deel zal vallen nog niet opgegeven, maar mede door het schandaal rond zijn broer komt er niets van. Terwijl Onno zich als schrijver begint te ontplooien, is Willems dichterlijke vlam gedoofd. Weemoedig beziet hij zijn verleden, terwijl zijn opgroeiende kinderen hem evenmin geluk brengen. Adam, zijn oudste (onwettige) zoon, is ondanks zijn rechtenstudie en geleerdheid in alles een maatschappelijke mislukking geworden.
| |
10. Onno's ouderdom
In Wolvega verneemt Onno de dood van zijn broer Willem. Volgens de officiële lezing is hij gestorven aan een beroerte, maar van diens arts hoort Onno dat hij zich heeft vergiftigd. Onno wijdt het laatste deel van zijn leven aan de literatuur. Op een dag krijgt hij bezoek van Willems oudste zoon Adam, vlak voordat deze als gewoon soldaat naar de Oost vertrekt. Adam vertelt zijn oom onder meer over de onontkoombare schuld van ouder aan kind en omgekeerd, maar stelt dat ‘een kind altijd meer recht heeft, veel meer, zijn ouders infaam te vinden’, waarop Onno de rekel wegjaagt van zijn landgoed. Nadat reeds Van Sandick, de man van Onno's oudste dochter, is overleden wordt ook de jonge Van Hogendorp door tegenslag getroffen en om iets van zijn waardigheid te herstellen vertrekt hij eveneens naar de Oost. Was het zo dat God ook Onno's vijanden op hun beurt ten val bracht?
Zijn laatste jaren slijt Onno afwisselend in Leeuwarden en Wolvega. Wanneer zijn landhuis door brand wordt verwoest, raakt hij bijna al zijn boeken kwijt, maar uit de spontane hulp van de omwonenden blijkt hoeveel waardering en aanzien hij lokaal nog geniet. Voor zijn bedienden is hij ook altijd goed geweest, zoals het een regent betaamt. Na een warm voorjaar verergert zijn graveel, de ziekte waaraan hij uiteindelijk ondanks
| |
| |
onduldbare pijnen vreedzaam overlijdt. Adeleide gaat na zijn dood in Leeuwarden wonen, waar zij na veertien jaar blindheid zou sterven, terwijl dochter Betje - ‘vroom en onverantwoordelijk’ - aldaar op 76-jarige leeftijd zou overlijden.
| |
Interpretatie
Titel/Thematiek
Voor een goed begrip van Schandaal in Holland zijn de diverse betekenislagen in de titel van de roman van belang. In directe zin verwijst die titel naar de zedenaffaire uit 1760 met als nauwste betrokkenen Onno van Haren en zijn twee dochters Betje en Caroline, die hem betichten van onzedelijk gedrag. Het wordt niet precies duidelijk welke daden of handelingen Onno heeft verricht, behalve dat er sprake zou zijn geweest van aanstootgevende voorstellen aan zijn dochters in de bibliotheek van zijn huis, iets wat tegenwoordig zou worden aangeduid als ‘seksuele intimidatie’. De verklaring van dochter Betje bevat enkele beschrijvende details in die richting (p. 74), terwijl dochter Caroline verklaart hetzelfde te hebben meegemaakt, al zweert zij haar vader altijd te hebben weerstaan (p. 76). Onno zelf ontkent de aantijgingen, maar vertelt later wel aan zijn vrouw ‘in zekere mate schuldig te zijn, omdat hij met de meisjes wel eens geschertst had over zulke onderwerpen’ (p. 92). Het feitelijke schandaal in deze enge betekenis heeft geheel betrekking op Onno's vermeende optreden, dat mede door de laconieke manier waarop de verteller het onderwerp behandelt het beste kan worden begrepen als een geval van ‘oneerbare nieuwsgierigheid’, zoals een buitenstaander, Onno's neef Adam, het gebeuren jaren na dato onder woorden brengt (p. 139).
Een tweede betekenislaag in de titel heeft betrekking op het feit dat de roman niet zozeer de problematiek aansnijdt van een zedenschandaal, maar die van een familieschandaal. Het rechtstreekse gevolg van de openbaring van de twee dochters is een radicale breuk in het ogenschijnlijk zo harmonieuze grote gezin van Onno, dat in twee kampen verdeeld raakt: zij die hem voorgoed verafschuwen en zij die hem trouw blijven. In het verlengde hiervan gaat de roman in op de morele problematiek van het gezin of de familie, in het bijzonder de relatie tussen ouders en kinderen, waarbij het specifieke schandaal de aanleiding is tot vragen als: hoe kan een vader zo optreden tegenover zijn kinderen, maar ook, hoe kunnen kinderen hun eigen vader zo bejegenen? Opnieuw is het de zijdelingse figuur neef Adam die de kern van dit probleem verwoordt, als zijnde die van de onontkoombare wederzijdse schuld tussen ouder en
| |
| |
kind, waarbij het kind - vanwege zijn of haar machteloosheid - ‘altijd meer recht heeft, veel meer, zijn ouders infaam te vinden’ dan andersom (p. 140). Door dit aspect naar voren te schuiven tilt de auteur de zedenkwestie naar een hoger plan, waardoor deze tegelijkertijd gerelativeerd wordt. Het gaat dan niet zozeer om Onno's vermeende seksuele misbruik van zijn dochters, maar om het feit dat hij als ouder letterlijk en figuurlijk schuldig is aan zijn kinderen. En met betrekking tot deze kwestie, die speelt op het niveau van de structuur van het gezin met zijn typische rolverdelingen en machtsverhoudingen, laat de roman dus geen twijfel over Onno's schuld bestaan.
Dezelfde neef Adam confronteert zijn oom Onno met nog een waarheid over het schandaal waarin deze de hoofdrol vervulde en wijst daarmee de weg naar een derde en zelfs ruimere begripsinvulling van het schandaal. ‘Dat uw fout vooral monsterlijk gevonden wordt door lieden met banaler monsterlijkheden, o! dat is de eerste moraliteit die zich puren laat uit uw historie...’ (p. 139). In deze visie gaat de roman niet zozeer over het zeden- of familieschandaal, maar over de reacties van de omgeving op het gebeurde. Die worden gekenmerkt door een dusdanige mate van schijnheiligheid en moreel misbaar zonder dat er sprake is van duidelijkheid of bewijs, en dit zou pas werkelijk ‘schandalig’ zijn. Deze kijk wordt ondersteund door het feit dat de affaire zelf in het boek nauwelijks wordt ontleed. De gebeurtenis vormt de schakel die Onno's leven in twee helften zou delen, maar het is ook niet meer dan dat. Zowel ervoor als erna blijft zijn leven in hoge mate creatief en productief. In de meest ingeperkte lezing van het schandaal is men geneigd Onno's dochters als slachtoffer te zien, in de tweede lezing zijn ouders en kinderen elkaars slachtoffer, maar in deze derde, ruimere context is Onno het grootste slachtoffer van de affaire. Dit laatste wordt nog bevestigd doordat de schuldvraag rond de mogelijke incest zelf nauwelijks expliciet aan de orde wordt gesteld, terwijl bovendien de twee dochters niet als bijster betrouwbare getuigen worden geschetst; met name de zwakbegaafde Betje speelt hierbij een dubbelzinnige rol.
Maar ook Onno wordt allerminst als slim of sympathiek beschreven. Het grootse deel van het verhaal laat hij zich kennen, zoals zijn naam ook doet vermoeden, als een onnozele man. Als politicus treedt hij naar buiten als kalm en bescheiden maar doortastend, terwijl hij in werkelijkheid een opportunistische, lafhartige en berekende politiek bedrijft om zelf onder alle omstandigheden buiten schot te kunnen blijven. Maar met name door de publicatie van zijn deducties, zijn poging om zich tegen de incestbeschuldiging te verdedigen waardoor de zaak pas officieel een openbare aangelegenheid werd,
| |
| |
toont hij zijn gebrek aan politiek en cultureel inzicht. Door de eigen vuile was naar buiten te brengen heeft hij dat gedaan wat hij als lid van de leidende klasse niet had moeten doen, zo suggereert de roman al op de tweede bladzijde. Hiermee heeft hij de code van zijn regentenklasse geschonden en ook in dit opzicht is er dus sprake van een schandaal. In sociaal-politieke zin verwijst dit aspect naar de willekeur en het eigenbelang waarmee de regentenklasse het land in de achttiende eeuw bestuurde. De politiek in het algemeen wordt met een ironische distantie beschreven vanwege de lege onderlinge rivaliteit en machtsstrijd tussen politici, over de ruggen van het volk, dat zich volgens de roman overigens evenmin weet te onderscheiden door intelligentie of inzicht.
Ten slotte dient de betekenis van de titel en daarmee die van de roman als geheel niet alleen gezocht te worden in de verwijzing naar een meer of minder bepaald schandaal, maar in de specifieke verwijzing naar Holland. In Du Perrons roman gaat het in deze visie om het gegeven dat het achttiende-eeuwse Holland zelf het schandaal is, in het bijzonder haar morele en culturele code, gestuurd door kleinheid van geest en een besef van de eigen onaanzienlijkheid. Vanuit dit perspectief is het boek niet zozeer het relaas van een zedenmisdrijf, maar een Voltairiaanse poging tot zedenschéts, un roman des moeurs, gericht op het treffen van de toon van een hele cultuur. Vrijwel ieder personage in het boek blijkt een pathetische figuur te zijn, getekend door mislukking, verval en krachteloosheid. Vooral Onno's morele zoektocht naar zelfrechtvaardiging in de christelijke ideologie wordt afgeschilderd als een hopeloze zaak. Als personage krijgt hij alleen naar het einde toe een zekere mate van sympathie van de verteller - pas nadat hij zich gedwongen heeft teruggetrokken uit het openbare leven, is opgehouden met zijn verweerschriften, verdwenen is uit Holland en zich op zijn slot in Friesland wijdt aan de letteren.
In deze laatste interpretatie krijgt ook Du Perrons uitgebreide beschrijving van het politieke en economische milieu een plaats. Het verval van de Nederlandse beschaving in de achttiende eeuw wordt in de roman deels toegeschreven aan de kritiekloze houding tegenover de stille macht van de regentenklasse, die met ‘een gladde glimlach’ haar overtuigingen aan het volk wist op te leggen. Om de toon van die Hollandse cultuur te kunnen treffen, is de zaak Van Haren een goede keuze. Ook het biografische karakter van de roman sluit hierbij aan, voor zover de intrinsieke betekenis van een samenleving het beste aanschouwelijk kan worden gemaakt aan de hand van een om meerdere redenen representatief individu. Door zich als volksvertegenwoordiger en aanhanger van de
| |
| |
Oranjepartij te stileren, heeft Onno van Haren zich nadrukkelijk opgeworpen als drager van zijn cultuur. Maar als Friese edelman kon hij nooit meer dan een randfiguur in de Hollandse regentenwereld worden en zijn hoogmoedige ambitie om het als landelijk politicus te willen maken, is dan ook genadeloos afgestraft.
| |
Opbouw
Naast Onno speelt zijn broer Willem een vooraanstaande rol in het verhaal, twee van de tien hoofdstukken gaan zelfs vooral over hem. Toch vervult hij in de roman slechts een contrasterende functie in relatie tot Onno. Het boek behandelt op min of meer chronologische wijze de levensgeschiedenis van de beide broers, waarbij Du Perron ervoor heeft gekozen om die te laten beginnen als zij vooraan in de twintig zijn en aan het begin staan van hun actieve maatschappelijke leven, om te eindigen met beider dood. De eerste vier hoofdstukken zijn breed van opzet en grofweg gesitueerd in de jaren dertig, veertig en vijftig van de achttiende eeuw. De lezer krijgt losjes in de tijd aaneengeschakelde fragmenten voorgeschoteld, die laten zien hoe Onno en Willem midden in hun cultuur proberen te staan en daarin aanvankelijk ook succesvol zijn. In de volgende drie hoofdstukken krijgt het verhaal een enorme vaart in de vorm van een vrijwel van dag tot dag verslag van de week in februari 1760, waarin Onno's dochters hun ervaringen onthullen en de daarop volgende verwikkelingen. In de laatste drie hoofdstukken is het ritme opnieuw aanzienlijk trager en de toon beschouwelijker; zij gaan over respectievelijk Onno's eerste jaren na het schandaal, Willems wegkwijnende leven en Onno's laatste tien jaar als schrijver in Friesland.
| |
Vertelsituatie
De roman kent een kroniekachtige, historiserende verteltrant. Dit is enerzijds een effect van de verhaalstof, met karakteristieke epische elementen als schandaal, noodlot, intrige, macht, succes en verval, maar anderzijds draagt vooral de vertelwijze hiertoe bij. De geraffineerde alwetende verteller weet de brede historische en de kleine persoonlijke verhaalstrengen kundig met elkaar te verbinden; bovendien laat hij op slinkse wijze zijn personages elkaar en de gebeurtenissen beoordelen zonder dat zij zich daadwerkelijk in het bijzijn van de ander over elkaar uitspreken. De verteller mag zelf ook graag allerlei pyschologiserende oordelen en visies spuien. Over Onno wordt bijvoorbeeld gezegd dat het hem kenmerkt dat hij ‘de onaangename persoonlijke eigenschappen van anderen scherp voelend, zich geen ogenblik kon voorstellen hoe plaatsinnemend en neerdrukkend zijn eigen persoonlijkheid kon zijn’ (p. 69). Door de roman in te zetten met een verwijzing naar de Nederlandse historicus Huizinga situeert de verteller zichzelf in de twintigste eeuw en positioneert hij zich van meet af aan
| |
| |
als iemand die terugblikt op een eeuwenoud verleden, als iemand met distantie.
| |
Stijl
Behalve de kroniekachtige vertelstijl van de historische gedeelten, die deels benadrukt wordt door het gebruik van expliciete verwijzingen naar en citaten uit contemporaine bronnen, doen vooral de drie hoofdstukken over het schandaal in enge zin denken aan een kostuumdrama, een suggestie die voortvloeit uit het geschetste adellijke milieu, de vooraanstaande personages en de stof van de handeling en die nog versterkt wordt door het gebruik van korte passages in het Frans, spitse dialogen en terzijdes van de verteller. Het proza, gekenmerkt door knappe variaties in zinsbouw en snelle wendingen, maakt van Schandaal in Holland een bijzonder literaire roman. Door de gekunstelde taal en de complexe verweving van verhaalelementen roept de auteur een spanningsrijke verhaalwerkelijkheid op. De gecondenseerde stijl vereist de volledige concentratie van de lezer, maar die wordt wel voor zijn moeite beloond met een specifiek soort inzicht in de geschiedenis zoals dat alleen in de literatuur kan bestaan.
| |
Thematiek
Het boek gaat uiteindelijk over het spanningsveld tussen politiek en literatuur, met name vanuit het gezichtspunt van de keuze voor een persoonlijke levensinvulling. Onno leeft achtereenvolgens in beide werelden en formuleert naar het einde toe zijn eenduidige standpunt: ‘De politiek had hem uitgeworpen, de poëzie zich voor hem geopend: welk een winst!’ (p. 137). Ondanks zijn diepe maatschappelijke val, komt Onno in het reine met zichzelf, voelt hij ‘vrede in zijn teruggetrokken ouderdom’ en vindt hij vervulling in het schrijven. ‘God had hem moeten slaan om hem die [macht] te doen ontdekken.’ De vrijheid die hij in een door gekonkel en moralisme gedicteerde politieke cultuur niet heeft weten te realiseren, verwezenlijkt hij ten slotte in de intieme ruimte van de literatuur. Daarbij is zijn hoogste doel om uitdrukking te geven aan de kern van zijn identiteit; de enige eerzucht die hem rest, is om zich in de werkelijkheid van de literatuur ‘te doen kennen zoals hij in de grond van zijn wezen was’ (p. 136).
Dit modernistische ideaal vormt de ultieme motivatie van het schrijverschap van Du Perrons Onno van Haren. Zijn waarheid, zijn gelijk ligt verscholen in wat hij schrijft. De essentie, de vrijheid van zijn wezen ligt besloten in de woorden uit zijn pen. Om zich te doen gelden en uiting te geven aan de uniciteit en historiciteit van zijn eigen persoonlijkheid - daarom schrijft hij.
| |
| |
| |
Context
Schandaal in Holland behoort tot de belangrijkste literaire projecten van Du Perron uit de laatste vijf jaar van zijn leven, zeker wanneer daarbij ook de potentiële betekenis van het boek als deel van de onvoltooide cyclus De Onzekeren in ogenschouw wordt genomen. In een brief aan de beoogde uitgever (d.d. 30-11-1938) laat Du Perron weten dat het tweede deel gewijd zou zijn aan Dirk van Hogendorp, een bekende kleinzoon van Onno van Haren. De geplande titel van dit boek was ‘Ontdekking van den Javaan’, later ook ‘Zich doen gelden’. Van de eerste twee hoofdstukken hiervan bestaat een min of meer complete versie (zie Verzameld werk, deel 5, 1956, p. 509-552). Dat het daadwerkelijk een vervolg op de roman over Onno van Haren betreft, blijkt al uit het eerste hoofdstuk, ‘De slechte dochter’, dat gaat over Caroline van Haren, een van de twee dochters die haar vader Onno van bloedschande heeft beticht en die ook op de laatste bladzijde van de roman over het schandaal prominent figureert.
Op het eerste gezicht vertoont Schandaal in Holland weinig gelijkenis met Du Perrons autobiografische Het land van herkomst (1935) of zijn andere kritisch/autobiografische werken uit de tweede helft van de jaren dertig, zoals De man van Lebak (1937) en In deze grootse tijd en Scheepsjournaal van Arthur Ducroo (allebei voor het eerst posthuum verschenen, in respectievelijk 1947 en 1943). Dit is vooral een gevolg van de radicaal andere tijd waarin de roman over het schandaal is gesitueerd. Maar De man van Lebak is eveneens een biografische beschouwing over het leven van een vooraanstaand Nederlands schrijver. En het literaire programma van Onno (‘zich in de grond van zijn wezen te doen kennen’) lijkt nauw verbonden met de individualistische ideologie van de hoofdpersoon in Het land van herkomst (1935), die gelooft dat zijn bestaan de ultieme rechtvaardiging vindt in het trouw blijven aan de ‘eigen aard’. Het ligt voor de hand om hieraan de idee van het ‘zich doen gelden’ te koppelen - niet voor niets de beoogde titel van het tweede deel van De Onzekeren - als zijnde de meest zinvolle levensfilosofie in de ogen van Du Perron, een visie die tegelijkertijd een literaire stellingname impliceert. In het voorwoord tot In deze grootse tijd, een verzameling notities uit de jaren 1934-1937, schrijft de auteur dat de omstandigheden van de jaren dertig zodanig zijn, dat de intellectueel niet om de politiek heen kan. De politiek bemoeit zich met hem, dus moet hij zich op zijn beurt wel met de politiek bezighouden, wat hem overigens niet belet zich daarnaast te blijven interesseren voor ‘zijn oude liefde, de literatuur’. Zo beschouwd, komt het belang- | |
| |
rijkste dualisme in Onno van Harens geschiedenis, zijn gang van de politiek naar de literatuur, niet
uit de lucht vallen.
Du Perrons belangstelling voor de Van Harens is literair-historisch gezien allesbehalve origineel te noemen. Menig Nederlands schrijver voor hem heeft zich over hun lotgevallen uitgesproken. Een bekende beschouwing is bijvoorbeeld die van Conrad Busken Huet, getiteld ‘De Van Haren's’ (1875, 1878). Een belangrijk verschil tussen zijn beschouwing en de roman is dat Busken Huet onverbloemd uitgaat van Onno's schuld. Hoewel zijn beschouwing gericht is op een bespreking van het literaire werk van de broers, begint hij zijn overwegingen met een bespreking van het schandaal vanuit de overtuiging dat het allesbepalend is geweest voor het feit van Onno van Harens schrijverschap alsmede de inhoud ervan. In de roman suggereert Du Perron eveneens dat zonder ‘schandaal’ de dichter in Van Haren niet zou zijn ontwaakt, maar hij thematiseert dit gegeven vooral vanuit het culturele spanningsveld tussen politiek en literatuur. Dat Du Perron zijn roman niet begint met het schandaal maar met een gedetailleerde politiek-historische situering voor het leven van de Van Harens onderstreept dit nog eens.
Schandaal in Holland is daarentegen oorspronkelijk te noemen, voor zover er weinig Nederlandse romans uit de jaren dertig hun verhaalstof aan de achttiende-eeuwse Nederlandse geschiedenis ontlenen of op fictionele wijze het leven van een auteur behandelen. Maar alleen al om de titel dringt zich een vergelijking op met Arthur van Schendels in de negentiende eeuw gesitueerde Een Hollands drama (1935), te meer daar Du Perron zich uitzonderlijk lovend over dit boek en deze auteur heeft uitgelaten. In Van Schendels roman bewonderde hij, zoals blijkt uit de in In deze grootse tijd opgenomen notities van november 1935, vooral de intensiteit, de beheersing, de concentratie, de nergens oordelende verteller en de ‘verborgen compositie’, en de manier waarop het verhaal vol zit met details ‘die elders hun uitwerking hebben, hun echo of hun tegenzang. Het is of het noodlot zich tot met al deze kleine bijzonderheden bemoeit heeft; en zo weinig heeft de lezer het gevoel dat de schrijver het zo gearrangeerd heeft, dat het is of de schrijver zelf blindelings aan het noodlot gehoorzaamt.’ Niet alleen speelt ook in Du Perrons roman het noodlot een voorname rol, alles wat hij in Van Schendels roman en methode prijst, is in meer of mindere mate van toepassing op zijn eigen ‘Hollandse’ roman. Het is in dit verband bovendien niet toevallig dat Du Perron een paar maanden later, in februari 1936, noteert dat de in het Engels uitgesproken naam van de auteur van Een Hollands drama leidt tot het woord ‘scandal’ (zie VW 5, p. 146,
| |
| |
182). Aldus beschouwd kan zijn roman als een eerbetoon aan het boek van Van Schendel worden gezien. Du Perron noemde die roman een ‘cadeau’ aan de ‘specifiek-hollandse literatuur’ en zo kan ook zijn eigen bijdrage zonder voorbehoud worden gekarakteriseerd.
| |
Waarderingsgeschiedenis
De roman van Du Perron is bij verschijning uitgebreid besproken in de landelijke pers, de regionale pers (zij het veelal kort) en de Nederlands-Indische pers en wist een breed scala aan reacties uit te lokken, variërend van bijzonder lovend tot uitgesproken afwijzend. Het boek was zelfs aanleiding tot een kleine controverse over het al dan niet pornografische karakter ervan. In een korte recensie in De Telegraaf van 4 oktober 1939 geeft J.W.F. Werumeus Buning de aanzet hiertoe door Schandaal in Holland ‘een uiterst onsmakelijk boek’ te noemen. Hij suggereert bovendien dat het Du Perron te doen is om onder het mom van kunst een ‘vieze geschiedenis’ te vertellen. Hierop komen verontwaardigde reacties van onder meer Henri Bruning en vooral Simon Vestdijk, waarna ook de uitgever zich mengt in het debat met een kort bericht in Haagsche Post van 18 november dat begint met de woorden ‘Wij vreezen in Holland een schandaal in het kwadraat te hebben verwekt’ en dat eindigt met een uitnodiging aan de lezer om zelf te beslissen ‘of onze eerbiedwaardige firma zich aan de uitgifte van pornografie heeft bezondigd’.
Het gros van de recensies spreekt overigens geen oordeel uit over de morele kanten van het incestgegeven van het boek en richt zich op verhaaltechnische aspecten, de stijl en op de vraag of de auteur de historische stof op een boeiende manier heeft verwerkt. Een aantal critici wijst het boek om deze redenen in zijn geheel af. Albert Helman is bijvoorbeeld van mening dat Du Perron ‘geen eigen interpretatie’ aan de stof heeft gegeven. Constant van Wessem spreekt van een ‘heterogeen’ boek dat pas vanaf het vijfde hoofdstuk een roman wordt. Het is voor hem onbevredigend omdat ‘de schanddaad’ psychologisch nergens wordt voorbereid en omdat het werk ook historisch gezien nauwelijks iets toevoegt. De stof vindt hij beter geschikt voor een toneelspel. Bruning beschouwt het boek als amper leesbaar, het is naar zijn smaak ‘tergend droog geschreven, onplastisch, monotoon, stroef en moeizaam’. En ook Maurits Uyldert vindt de stijl uitgesproken zwak, noemt de schrijver ‘onbeholpen en gevoelloos’ en hij ziet het als een schandaal dat het boek waardering krijgt en zelfs bewondering oogst.
| |
| |
Die bewondering spreekt onder meer uit de beschouwingen van J.H. de Bois, Menno ter Braak, Simon Vestdijk, Willem Walraven, Dirk de Vries en Gerard van Eckeren. De Bois vindt dat Du Perrons roman de achttiende-eeuwse sfeer en omgeving ‘op prettige prikkelende, geestige wijze’ tot leven brengt. Walraven is van mening dat het boek getuigt van een ‘ingehouden kracht’ en een ‘scherpzinnige ontleding’, terwijl De Vries gegrepen is door de noodlotssfeer die in de roman een ‘beklemmende werkelijkheid’ wordt. Ter Braak prijst de versmelting van studie en verzinsel en spreekt van een ‘met meesterschap’ geschreven boek. Vestdijk gaat vooral in op de ingetogen wijze waarop Du Perron het historische materiaal heeft verwerkt. Ook Van Eckeren kiest voor deze benadering en hij is met name onder de indruk van de stijl ‘vol ironische accenten, die een bont stuk geschiedenis bewegelijk en doorzichtig maakt’.
Du Perrons Schandaal in Holland heeft als basis gediend voor een toneelstuk met dezelfde titel van Ton Vorstenbosch en Guus Vleugel, dat voor het eerst werd opgevoerd in 1983 door toneelgroep Centrum. De twee auteurs concentreren zich vooral op de verwikkelingen uit het vijfde en zesde hoofdstuk van de roman, waar zeven van de tien scènes van het stuk aan gewijd zijn. In die zin biedt hun toneelversie een aanzienlijke vereenvoudiging van de roman. Dat zij de historische context uit de eerste vier hoofdstukken achterwege laten is echter begrijpelijk, gezien de complexiteit van die stof en de beperkingen van een toneelopvoering. Verder blijven de auteurs dicht in de buurt van de sfeer en inhoud van de roman, met als belangrijke inhoudelijke ingreep dat zij de vrouw van Onno, Adeleide, en dochter Doekje meer op de voorgrond laten treden. Zo formuleren de vrouwen in de toneelversie hun visie op Onno's vermeende schanddaad, waaruit blijkt dat zij, hoewel ze zich allebei volledig achter Onno hebben geschaard, overtuigd zijn van diens schuld. Volgens Doekje, zoals zij in de laatste scène verwoordt, kwam Onno's daad niet voort uit lust, maar was het een gril: ‘Uw leven als braaf regent waart ge zat, ge wildet wat anders, 't was ennui, verveling!’
In zijn uitgebreide biografie van Onno Zwier van Haren uit 1996 gaat Pieter van der Vliet kort in op Du Perrons roman. Hij grijpt terug op de opvatting van Constant van Wessem wanneer hij spreekt van een zwak boek met als groot tekort dat ‘het schandaal zomaar uit de lucht’ komt vallen (p. 38). Dit laatste is alleen het geval als wordt uitgegaan van de nauwste opvatting van ‘schandaal’, zoals hierboven aangegeven, maar de essentie van Du Perrons roman - en de kracht ervan - is nu juist dat dit niet zo interessant is om te doen. Zowel de titel
| |
| |
(met de klemtoon op ‘Holland’) als de historische hoofdstukken aan het begin illustreren dat Schandaal in Holland meer wil zijn dan een schets van een zedenaffaire in de privé-sfeer.
Voor deze bespreking is gebruikgemaakt van:
E. du Perron, Schandaal in Holland, Amsterdam 1962, 3e druk (witte olifant reeks).
| |
| |
| |
Secundaire literatuur
J.H. de Bois, Litteraire Kantteekeningen. In: Haarlems Dagblad, 16-9-1939. |
J.W.F. Werumeus Buning, Beschamende lectuur. In: De Telegraaf, 4-10-1939. |
Menno ter Braak, Regententragedie. Du Perron tegenover een romanfront. Onno Zwier van Haren meegesleept door een lawine. In: Het Vaderland, 22-10-1939; ook in: idem, Verzameld werk, deel 7, Amsterdam 1951, p. 382-388. |
S. Vestdijk, Moraal en moralisme. In: NRC, 25-10-1939. |
Henri Bruning, Twee romans en een handboek. In: De Residentiebode, 28-10-1939. |
[anoniem], [recensie]. In: De Locomotief, 1-11-1939. |
Albert Helman, De wijsheid van Zopilote's. In: De Groene Amsterdammer, 11-11-1939. |
Brief van de uitgever. In: Haagsche Post, 18-11-1939. |
Maurits Uyldert, Letterkundige kroniek. In: Algemeen Handelsblad, 26-11-1939. |
S. Vestdijk, De fatsoensrakker. In: Groot Nederland, november 1939, jrg. 37 (deel 2), p. 451-458. |
[anoniem], [recensie]. In: Deli Courant, 2-12-1939. |
Constant van Wessem, Heden in verleden. In: De Stem (Critisch Bulletin), 1939, jrg. 19 (deel 2), p. 1139-1140. |
W. Walraven, Van onze boekenplank. In: De Indische Courant, 22-12-1939. |
D. de Vries, Individualist die verwant is aan Multatuli. Sterke uitbeelding van het conflict Mensch-Massa. In: Bativiaasch Nieuwsblad, 27-2-1940. |
Gerard van Eckeren, Nederlandsch proza. In: Groot Nederland, 1940, jrg. 38, p. 644-649. |
H.G. Surie, Du Perron in herdruk. In: Vrij Nederland, 12-10-1963. |
S. Vestdijk, Het ik in roman en kroniek. In: idem, Muiterij tegen het etmaal. 1 Proza, Den Haag 1966 (3e druk), p. 77-82. |
R. Nieuwenhuys, Onno Zwier van Haren. In: idem, Oost-Indische Spiegel, Amsterdam 1978 (3e herziene druk), p. 61-65. |
Guus Vleugel en Ton Vorstenbosch, Schandaal in Holland. Vrij naar het boek van E. du Perron. Amsterdam 1983. |
Kees Snoek, De Indische jaren van E. du Perron. Amsterdam 1990, p. 96, 154, 168-170. |
Pieter van der Vliet, Onno Zwier van Haren (1713-1779). Staatsman en dichter. Hilversum 1996, p. 33, 36-38, 201-277 (over de affaire, zie vooral 220-228). |
lexicon van literaire werken 47
augustus 2000
|
|