| |
| |
| |
E. du Perron
Het land van herkomst
door Francis Bulhof
Achtergronden en uiterlijke beschrijving
Het land van herkomst van E. du Perron (*1899 op Meester-Cornelis, nu Jatinegara, een voorstad van Jakarta; † mei 1940 in Bergen NH) verscheen in 1935 bij Querido in Amsterdam. Enkele hoofdstukken waren tevoren in de tijdschriften Groot-Nederland en Forum gepubliceerd.
Na de oorlog kwam er een door de auteur geheel herziene versie uit, die op sommige punten sterk van de eerste afweek, maar nog wel in de spelling-Kollewijn stond (Contact, Amsterdam 1948). Het is deze versie, die in deel iii van het Verzameld werk (Van Oorschot, Amsterdam 1954) in genormaliseerde spelling is opgenomen en die tot 1988 afzonderlijk en zonder jaartal een aantal malen ongewijzigd is herdrukt.
Deze meest courante druk zal in 1989 worden vervangen door een andere, waaraan aantekeningen van Du Perron zelf zijn toegevoegd, die hij voor zijn vriend Jan Greshoff aanbracht in een exemplaar van de eerste druk, dat daarom het Greshoff-exemplaar wordt genoemd. Een kopie daarvan bevindt zich in het Letterkundig Museum in Den Haag. Tot nu toe waren die aantekeningen in feite alleen toegankelijk via de Franse vertaling van Philippe Noble, die in 1980 bij uitgeverij Gallimard in Parijs verscheen.
Het land van herkomst werd geschreven tussen januari 1933 en februari 1935, voornamelijk in Parijs, waar de auteur in die tijd woonde, en gedurende vakantieperioden in Bretagne.
De roman telt 533 bladzijden, verdeeld over 33 hoofdstukken, waarvan er vijftien de Indische jeugd van Arthur Ducroo behandelen tot aan zijn vertrek naar Europa (hij is dan even in de twintig), terwijl andere zijn latere belevenissen in België en Frankrijk tot onderwerp hebben.
Het motto van Het land van herkomst: ‘Il faut chercher en soi-même autre chose que soi-même pour pouvoir se regarder longtemps’ is afkomstig uit de bespreking van Guéhenno's Journal d'un homme de quarante ans in de Nouvelle Revue française van de hand van André Malraux. Het werk is opgedragen aan Elisabeth de Roos, de echtgenote van de auteur.
| |
| |
| |
Inhoud
Het levensverhaal van Arthur Ducroo valt uiteen in een Indische jeugd en een Europese volwassenwording. Door deze twee in elkaars verlengde liggende verhaaldraden heen loopt een derde, die wordt gevormd door een aantal hoofdstukken over de situatie van Ducroo op het moment waarop hij zijn memoires opschrijft. In de fictieve dateringen bij een aantal hoofdstukken, die van februari 1933 tot februari 1934 lopen (precies een jaar dus), komt deze schrijffase naar de oppervlakte. De drie fasen zijn sterk met elkaar vervlochten en moeten steeds in betrekking tot elkaar worden gezien.
In een inleidend hoofdstuk, bestaande uit een gesprek tussen de verteller Ducroo en de naar Parijs uitgeweken Russische kunstenaar Goeraëff, komen de voornaamste thema's van de roman aan bod: trouw, in liefde en vriendschap, jeugdherinnering, ontheemding, Indië in Europa, heroïek, mystiek, eerlijkheid, bekentenis. Het zet ook de toon voor de Parijse gedeelten in het bijzonder: die van het borende, zeer persoonlijke, intellectuele gesprek, het liefst van mannen onder elkaar.
Ducroo's grondgedachte is dat alles in zijn leven hem heeft gebracht tot de vrouw met wie hij kort tevoren is getrouwd. Van deze doelgerichtheid, hoe absurd die soms ook schijnen mag, zeker wanneer hij zijn galante avonturen of zelfs zijn eerder huwelijk daarin betrekt, wenst hij tegenover Jane rekenschap af te leggen (hoofdstuk 2 ‘Alle wegen’ en hoofdstuk 3: ‘Familie-album’).
In hoofdstuk 4, ‘Dood van mijn moeder’ wordt Ducroo's wanhopige financiële situatie ingeluid, die in hoofdstuk 14; ‘Dromen en notarissen’ en hoofdstuk 17: ‘Practische zetten’ verder wordt uitgewerkt. Hier begint ook het thema van zijn gehechtheid aan zijn moeder en de spanningen die daaruit zijn voortgevloeid. Daarna ontvouwt zich in enkele hoofdstukken de prehistorie van de oorspronkelijk uit Frankrijk afkomstige familie Ducroo, koloniale militairen en grootgrondbezitters, afgewisseld door Parijse gesprekken over zuiverheid en cynisme met zulke goede vrienden als de anarchist Viala (hoofdstuk 6: ‘Hoofdzakelijk Viala’), met de zwangere Bella Héverlé en haar man Luc over seksuele vrijheid (hoofdstuk 9 ‘Bella op de divan’).
In dit laatste gesprek, dat met Héverlé alleen in hoofdstuk ii wordt voortgezet en in hoofdstuk 29: ‘Terug in Parijs’ een afsluiting vindt, wordt het wellicht meest wezenlijke thema van Het land van herkomst aangeroerd: dat van de trouw. De gerichtheid van Ducroo's bestaan heeft immers een pendant: hij verwacht ook van Jane dat zij altijd naar hem, Ducroo,
| |
| |
heeft toegeleefd. De verzekering daarvan kan zij hem echter niet geven, zomin als Héverlé en Bella daar in hun huidig bestaan zekerheid over hebben.
Terug in Indië komt de jongste jeugd van Ducroo, voor zover hij die uit de verhalen kent, aan de orde in hoofdstuk 7: ‘Het kind Ducroo’ en hoofdstuk 8: ‘Gedong Lami’. Met grote zorg voor detail beschrijft hij telkens weer de huizen waar hij woont: op Tjitjurug (hoofdstuk 7), Meester-Cornelis (hoofdstuk 8), en Sukabumi (hoofdstuk 13). Zijn obsessie met onroerend goed, het duidelijkst uitgesproken op p. 292: ‘Het huis blijft trouw, als het maar niet verbouwd wordt kan het altijd onze vriend zijn,’ vindt haar keerzijde in de perikelen rond de verkoop van het Belgische kasteeltje Grouhy (in het begin van hoofdstuk 9; ook in ‘Practische zetten’ (hoofdstuk 17), ‘De kwelling’ (hoofdstuk 26), ‘Het gekkenhuis’ (hoofdstuk 28)).
In hoofdstuk ii: ‘Gesprek met Héverlé’ hoort Ducroo terloops dat Bella bevallen is van een dochter. De jonge vader vindt de gebeurtenis nauwelijks de moeite van het mededelen waard. Hij geeft de voorkeur aan een discussie over de roman waaraan hij werkt. Kan de hoofdfiguur daarin uit edelmoedigheid seksuele vrijheid geven aan diens vrouw? Ducroo meent van niet, omdat hij dan de dupe zou worden van zijn gebaar, terwijl Héverlé meent dat hij andersom de dupe zou worden van zijn egoïsme. Ducroo hangt de volstrekte gebondenheid in het huwelijk aan. Héverlé daarentegen de vrijheid: hij wijst Ducroo's jaloezie af als burgerlijk bezitsinstinct.
Het relaas van de mislukking van de onderneming aan de zuidkust van Java, op Balekambang, beheerst de hoofdstukken 10, 12, 15 en 16. Als de kleine Arthur een jaar of zeven is, besluiten zijn ouders op een eenzame plek aan de zuidkust van Java een rijstpellerij te beginnen. Enkele jaren leeft de familie ver van de beschaafde wereld, in een plantagesfeer, waarin de jongen de wereld als een soort van paradijs ondergaat, dat alleen bedreigd wordt door de autoriteit van zijn brute vader. Zijn liefhebbende, veel genegenheid eisende moeder, die zich in de rimboe uitstekend weet te redden, bindt hem sterk aan zich, terwijl de hardvochtige, in lethargie verzinkende vader hem niets dan weerzin inboezemt. Daarnaast schetst Ducroo zijn jeugd voornamelijk als erotisch rijpingsproces, dat al vroeg begint en minutieus wordt opgetekend, van de indruk die de verleidelijke residentsvrouw (hoofdstuk 12, ‘Het Indische kind is vroegrijp’) op de kleine Arthur maakt, tot zijn ontluikende belangstelling voor jonge meisjes (hoofdstuk 16, ‘Laatste tijd op Balekambang’). Een hele serie onderling verwisselbare kindermeisjes houdt hem ook al vroeg bezig. Later, in zijn puberteit, fascineert hem analoog daaraan een reeks schoolvriendin- | |
| |
nen: Hetty, Leni en Trude (hoofdstuk 19, ‘Het kind rijpt verder’).
Gewelddadigheid beheerst de Balekambang-episode: zelden tevoren werd er in de Nederlandse letterkunde zoveel geslagen, gewond, gedood, gevild, als aan Ducroo's Zandbaai. Daartegenover staat een paradijselijke sfeer, die aan Arthur als enig blank kind te midden van Javaanse jongens, in volle vrijheid, zonder schoolzorgen momenten van intens geluk geeft. En als de gecombineerde druk van de autoritaire vader en de om liefde vragende moeder te groot wordt, is er altijd nog de vlucht in de lectuur mogelijk. Op Balekambang wordt Ducroo's hang naar goedkoop-romantisch leesvoer ontwikkeld.
Na een onderbreking van een half jaar op Sukabumi, wegens ziekte van de moeder (hoofdstukken 12 en 13), dwingt de rijstpellerij-debâcle de familie ten slotte tot terugkeer naar de bewoonde wereld, eerst naar Meester-Cornelis, vanwaar Ducroo de lagere school op Batavia bezoekt (hoofdstuk 18), later de hbs (hoofdstuk 19). Zijn aanpassing aan het schoolleven verloopt moeizaam. Hij sluit vriendschap met Baur, een brute en brutale jongen, de eerste in een reeks agressieve schoolvrienden. Aan zijn telkens mislukkende schoolcarrière besteedt Arthur veel aandacht. Een moordobsessie die twee jaar duurt, verlamt hem geestelijk zozeer dat hij de hbs moet opgeven. Verhuisd naar Bandung probeert hij het na enkele jaren onderbreking nogmaals in de eerste klas van de hbs, maar ook dan weer mislukt hij (hoofdstuk 19), nu voornamelijk omdat hij zich als oudere leerling tegen de schooldwang verzet. Zijn haat tegen leraren is even sterk als die tegen notarissen, advocaten en rechters als vertegenwoordigers van de gevestigde orde. Alleen officieren ontkomen soms aan Ducroo's weerzin tegen autoriteit, zeker omdat ze tegemoet komen aan zijn hang naar ‘machismo’.
Hoofdstuk 20 ‘Joies de Meudon’, onderbreekt het Indische verhaal. Rijckloff komt op bezoek, de komst van Wijdenes kondigt zich aan. In het park van Meudon wandelt Ducroo met Jane, die hij wijst op allerlei Indische details. Hier valt zijn verzuchting dat hij ‘nooit het wezenlijkste zal opschrijven’.
Aangespoord door een enkele leraar wiens advies hij respecteert neemt Ducroo privé-lessen Nederlands (hoofdstuk 21, ‘De jonge Indischman’). Twee jaar lang reist hij heen en weer van Tjitjalenka naar Bandung voor zijn studie, die hem onder meer in contact brengt met de oude heer Ströbl. Deze schilderachtige blinde grijsaard wijst hem de weg naar Shakespeare en weet onderhoudend te vertellen over wonderlijke karakters uit het oude Indië.
Als compensatie voor zijn mislukking op school zoekt Du- | |
| |
croo zijn macho-zelfrespect te herwinnen door een reeks amoureuze heldendaden, in gezelschap van enkele jeugdige koloniale krachtpatsers die hij hogelijk bewondert (hoofdstukken 21, 22 en 23) en zal blijven bewonderen (hoofdstuk 25 ‘Dubbelportret van Arthur Hille’), ook wanneer in zijn terugblik deze flinkheid hem bedenkelijk en zelfs fascistoïde voorkomt.
Zijn romantische aanleg, gevoed door literaire bronnen - The broad highway, De drie musketiers - voert hem echter van deze cynische levenshouding weg. Een verliefdheid doet hem uitzien naar een maatschappelijke functie, die hij in de journalistiek denkt te kunnen vinden (hoofdstuk 22, ‘De maatschappij’). Maar het leven op de krant, die onder leiding staat van de journalistieke terrorist Wouter Doornik, blijkt verre van idyllisch. Als aankomend journalist woont hij een Indonesische protestmeeting bij, die hij met kolonialistische ogen observeert. Vijftien jaar later, bij het schrijven van zijn boek, herziet Ducroo zijn positie ten opzichte van het nationalisme in positieve zin.
Na een reis naar de Kangean-archipel werkt Ducroo in het Bataviaas Museum en wordt hij geïmponeerd door de wereld der geestelijke waarden (hoofdstuk 23, ‘Afscheid van Indië’). Het belet hem niet een galant avontuur met de Indische demimondaine An af te wisselen met een bezoek aan een huis van plezier bij de Bandungse renbaan. Aan deze doelloosheid komt een eind, wanneer hij met zijn ouders, die hun landerijen in klinkende munt hebben omgezet, naar het altijd al geidealiseerde Europa gaat. Via Marseille belandt hij in de bohème van Montmartre.
Op de overgang van Indië naar Europa staan twee kernhoofdstukken, dubbelportretten, die ook elkaar in evenwicht houden: dat van de Nederlandse intellectueel Wijdenes (hoofdstuk 24) in scherp contrast met dat van de Indische houwdegen Hille (hoofdstuk 25). Nadruk valt op hun wordingsgeschiedenis. Met Wijdenes spreekt Ducroo over diens vrijzinnig-christelijke jeugd in de provincie, over Nietzsche, over het nationaal-socialisme. Ook denkt Ducroo na over de relatie tussen Wijdenes en Jane, die elkaar immers al kenden voordat Ducroo op het toneel verscheen. Hij twijfelt aan Wijdenes' seksuele vitaliteit. Wijdenes ziet de essentie van het tot nu toe geschreven manuscript van Het land van herkomst, dat hij ter inzage krijgt, als ‘Romantiek voor Jane’.
Met Arthur Hille verbindt hem het gemeenschappelijk verleden in de rosse kampongs van Bandung. Hille vertelt nu over zijn loopbaan als officier in Atjeh. Ducroo luistert ademloos, bewondert de jeugdvriend om zijn hard optreden, al laat
| |
| |
hij niet na het commentaar van Héverlé, ‘infiniment sordide, hautement déplorable’ te vermelden. Vóór alles stelt Ducroo zich echter de vraag, hoe hij beiden als vriend kan beschouwen, terwijl zij elkaar in feite uitsluiten.
Het Indische decor ruimt nu het veld voor het Europese. In de volgende drie hoofdstukken (26 tot en met 28) staat het kasteeltje Grouhy centraal waar zijn vader wegzonk in depressiviteit en zijn moeder met haar dwaze entourage het restant van het kapitaal verspeelde. Ducroo leeft in deze hoofdstukken op gespannen voet met bankiers, advocaten en notarissen, voornamelijk in verband met de verdwenen erfenis.
Terug van vakantie in Bretagne vinden de Ducroos een kamer bij Russische émigrés in Auteuil en hebben een gesprek met de Héverlés over liefde, ontrouw, hormonen en jaloezie (hoofdstuk 29, ‘Terug in Parijs’).
Het levensverhaal van Goeraëff, Witrussisch aspirant-officier, gevlucht via Wladiwostok en Londen, ten slotte in Parijs aangekomen, levend in zijn ménage à trois, is aanleiding voor de voortzetting van het relaas van het emotionele rijpingsproces van de jonge Europeaan Ducroo (hoofdstukken 30 en 31). Weer passeert een reeks geliefden, Teresa, Josette, Denise, Eveline, de revue, alleen met weinig genegenheid bezien.
In de laatste hoofdstukken (32, ‘De krant’ en 33, ‘Voor pessimisten) wijkt het persoonlijke tijdelijk voor de maatschappij. Parijs is in grote beroering wegens het Stavisky-schandaal. Eerst demonstreren de rechtse tegenstanders van de Derde Republiek maar daarna wordt de agitatie overgenomen door de linkerzijde. De Ducroos doen samen met de Héverlés mee aan de grote linkse demonstratie tegen het fascisme, hoewel Ducroo zich, anders dan Héverlé, die zojuist lid van de communistische partij is geworden, niet binden wil aan een partij. Hij ziet zichzelf als een vrijblijvend individualist. Ducroo besluit zijn manuscript ten tweeden male voor te leggen aan zijn vriend Wijdenes in Holland met een begeleidend schrijven over zijn apolitiek individualisme en zijn voorlopige berusting in de situatie.
| |
Interpretatie
Thematiek
Identiteit als probleem: een jonge man van even in de dertig besluit zijn memoires te schrijven. Zijn leven is verdeeld over zoveel episoden die totaal geen verband met elkaar schijnen te houden, zijn vrienden zijn zo verschillend in aanleg en levenshouding, zijn vrouw is zo anders dan de vrouwen met wie hij
| |
| |
tot nu toe verkeerde, dat hij het geloof in zijn eigen samenhangende individualiteit dreigt te verliezen. Om de eenheid te herstellen onderneemt Arthur Ducroo een tocht door de herinnering. Hij wil dat niet in de eerste plaats voor zichzelf doen, maar voor iemand anders. Dat dwingt hem om zijn wordingsgeschiedenis op schrift te stellen. Een minutieuze opening van zaken voor de Ander, dat is het resultaat dat in boekvorm ook voor een ruime kring van lezers toegankelijk is.
Het onderwerp van Het land van herkomst is de overwinning van de herinnering én van de liefde op de alles versplinterende tijd. Het manifesteert zich in het hoofdthema van de trouw, die de verteller Ducroo aan zichzelf heeft gezworen, aan het personage dat hij voor zichzelf heeft gekozen, en vooral aan de ander, die sinds kort zijn leven beheerst, maar het naar zijn rotsvaste overtuiging altijd al beheerst moet hebben: Jane.
Het zorgvuldig registreren van zelfs het kleinste voorval uit het verleden krijgt in dit licht bezien grote waarde. Ducroo voert een achterhoedegevecht tegen de desintegratie van zijn persoonlijkheid. Ook de ruimte speelt een rol in het desintegratieproces. Indië en Europa (en daarbinnen Frankrijk, Nederland, België en zelfs Italië) dragen met hun verschillende culturen en talen ook niet direct bij tot de eenheid van het personage dat Ducroo voor zichzelf heeft uitgekozen.
Voor alles wenst Ducroo trouw te blijven aan zichzelf. Hij neemt het daarom iedereen, Wijdenes, Jane, Héverlé, kwalijk dat zij zichzelf niet absolute trouw hebben gezworen. De keerzijde van deze medaille voor trouwe dienst is dat Ducroo de tijd en ook de ruimte in hun desintegrerende functie moet laten zien. Anders komt de boodschap niet over. De scheiding tussen Indisch en Europees verleden onderstreept het probleem alleen maar: het Indisch verleden is voorgoed voorbij, maar blijft toch deel van Ducroo's persoonlijkheid. Met zijn angst voor het heden (en nog sterker voor de toekomst) probeert hij het heden onmiddellijk een plaats in het verleden te geven. Aan het begin van hoofdstuk 28 spreekt hij dit verlangen uit (p. 418). Op momenten dat de eenheid van Ducroo's bestaan voor een ogenblik is hersteld, smelten beide geografische factoren, die in wezen tijdsfactoren zijn, samen: in de maannachten van Grouhy (hoofdstukken 28 en 29), bij de witte huizen van Meudon (p. 73, 289) beleeft Ducroo geluksmomenten om Indië in Europa.
In de laatste hoofdstukken komt de vluchtige actualiteit van de politiek en de krant (de titel van hoofdstuk 32) in de schijnwerper te staan. Ducroo heeft iets met kranten. Al op de eerste bladzijde van de roman zit hij achter de krant. Op
| |
| |
zijn eerste levensdag staat zijn geboorteadvertentie in het Bataviaas Nieuwsblad, terwijl op de voorpagina het wereldnieuws woedt. De enige baan die hij heeft gehad was op het redactiebureau bij Wouter Doornik. Nu bedrijft hij journalistiek in Parijs. Telkens wordt Ducroo via de krant geconfronteerd met een vluchtig heden, dat hij afwijst omdat hij de wortels in het verleden niet kan zien. Hij onttrekt zich aan de door hem als pseudo-werkelijkheid ervaren actualiteit van de maatschappij (de negatief geladen titel van hoofdstuk 22 luidt ‘De maatschappij’) en zoekt een toevlucht in het kwetsbaar bastion van zijn eigen persoonlijkheid. Met zijn angst voor de toekomst (p. 32, 51), die hij alleen zolang hij schrijft in bedwang kan houden, blijft hem niets over dan het verleden met de grootste nauwkeurigheid vast te leggen.
Zinloze archiefarbeid is dat allerminst. Ducroo ontsnapt aan voortdurend dreigend narcisme doordat hij een gehoor voor zijn levensverhaal heeft gevonden. De luisterende Jane wil hij doordringen van zijn verleden. Ook door het werk als roman aan een ruimere kring van lezers voor te leggen wordt Ducroo's individualiteitsmanie dragelijk voor hemzelf. Maar bij Jane ligt de kern: ‘Jane - in de grond komt alles daarop neer.’ (p. 32)
| |
Opbouw
Tot in de opbouw manifesteert zich de beangstigende discontinuïteit des levens. Van Ducroo's voortdurende reflectie op zijn problematiek leggen de moeizame Parijse hoofdstukken, die de vlot geschreven Indische jeugdherinneringen telkens weer (volgens sommigen hinderlijk) onderbreken, getuigenis af: analyses van de standpunten van zijn radicale vrienden Viala en Héverlé, dikwijls in koele dialogen. Gesprekken met de verstandsmens Wijdenes en de man van actie Hille worden met elkaar gecontrasteerd. Vooral is er Ducroo's ontrouw-obsessie, waarmee de echtparen Héverlé en Ducroo te stellen krijgen.
Met dit laatste motief is Het land van herkomst een gigantisch commentaar op een passage in de roman La condition humaine van Du Perrons goede vriend André Malraux, die model heeft gestaan voor de romanfiguur Héverlé. La condition humaine is de aan Du Perron opgedragen roman waarvoor Malraux eind 1933 de Prix Goncourt kreeg. Aan die opdracht is Du Perrons eigen trouw / ontrouw-problematiek, die in de roman aan Ducroo wordt toegespeeld, stellig niet vreemd geweest.
Het gaat om de passage waarin de terrorist Kyo zijn vrouw May niet toestaat mee te gaan als hij een aanslag gaat uitvoeren die vrijwel zeker de dood betekent. Hij weigert haar deze uiterste saamhorigheid, omdat zij hem tevoren ontrouw is ge- | |
| |
weest. In Ducroo's verhaal verschijnt deze scène als het fragment van Héverlé's roman dat zojuist in druk verschenen is en waarover hij met hem wil praten (p. 155). Voor Ducroo ligt in zijn liefdestrouw de kern van zijn identiteit.
| |
Thematiek
Wie identiteitsverlies als het centrale probleem van Het land van herkomst ziet (zoals hier gebeurt), geeft een psychologische interpretatie. Ook het gegeven inhoudsoverzicht deelt in dit psychologische uitgangspunt. Maar het is zeker ook mogelijk om het koloniale aspect naar de voorgrond te schuiven en zo de roman als historisch document te zien. Rob Nieuwenhuys heeft het Indische karakter van Het land van herkomst en de uitzonderingspositie van de Du Perrons, als een familie van in Java gewortelde landeigenaren, helder geschetst. Dat is belangrijke informatie. En men zou Nieuwenhuys te kort doen door niet te vermelden dat hij bovendien ook ruime aandacht heeft voor enkele wezenlijke kenmerken, die voor het hele werk gelden: de lichamelijkheid van de tekst: gebaar en stem, de luisterende Jane die nauwelijks in beeld komt, de tekst als antiroman.
Het Indische verhaal is zonder twijfel met de grootste vaart verteld; daarbij steken de geforceerde Europese gesprekken en erfenisbeuzelarijen pover af door hun traagheid. Het is waar: de Indische helft vormt het eerste en grootste koloniale nostalgie-document in de Nederlandse literatuur. Zonder dit voorbeeld is het belangrijke naoorlogse thema van de koloniale herinnering, behandeld door onder meer Maria Dermoût, Beb Vuyk, Hella Haasse, Aya Zikken, Jeroen Brouwers en Kester Freriks, ondenkbaar. Wezenlijk voor dat thema is het onbevangen jeugdperspectief.
In dat koloniale document valt de nadruk op de tekening van een sfeer, waarin wreedheid en liefelijkheid hand in hand gaan. Vader Ducroo is een bruut, die zijn koelies met ijzeren hand regeert. Het overweldigende landschap wordt met liefde beschreven, de plaatselijke bevolking wordt niet als decor afgedaan. Ook de autoritaire Nederlandse samenleving wordt van binnenuit gezien. Ducroo schrijft geen exotisch reisverhaal. Grote belangstelling (niet noodzakelijk bewondering) heeft Ducroo voor de sterke mannen die wetten en regels aan hun laars lappen. Dat geldt niet alleen voor Evert Reedijk (p. 206) of de oude heer Ströbl (p. 324), het geldt ook voor Wouter Doornik (p. 327) en het geldt zeker voor zijn vader die in zijn jonge jaren als vrijbuiter te werk ging.
Wie echter goed toeziet, merkt dat de Europese gedeelten kwantitatief even veel plaats - tot op de bladzij nauwkeurig - innemen als de Indische. Uitgave van alleen het Indische verhaal, zoals wel eens is voorgesteld (laatstelijk door Burton Raf- | |
| |
fel in The Asian Wall Street Journal van 4 juli 1984), zou aan de intentie van de auteur groot geweld aandoen. Als ‘antikoloniale fictie’ (H. van Neck-Yoder) voldoet Het land van herkomst nauwelijks. Het laat impliciet wel zien dat kolonisatie niet goed is voor de ziel, maar aan de andere kant neemt Ducroo maar zelden afstand van het gerucht en geweld dat hij waarneemt.
Voor zover is na te gaan heeft niemand ooit geschreven dat de Parijse gedeelten uit het geheel verdienden te worden losgemaakt om afzonderlijk te worden uitgegeven. Toch is bijvoorbeeld de criticus Johan de Maegt in het Vlaamse Laatste nieuws er zeer positief over. Ducroo is er ook erg op gesteld. Ergens schrijft hij dat hij getrouw een discussie tussen Europese intellectuelen anno 1930 heeft willen optekenen (p. 164). Die ene opmerking zou ons er al van moeten weerhouden, zijn gesprekken en bagatelle af te doen. Een ander thema, de afwikkeling van de erfenis, dat Ducroo's schrijfproces telkens weer doorkruist, is voor de lezer van nu misschien minder interessant, het vormt echter de economische achtergrond waartegen dit schrijfproces moet worden afgezet.
Naast deze onderwerpen, die aan de orde komen op het moment dat Ducroo zijn verhaal opschrijft, zet hij zijn éducation sentimentale voort, nu in Europa. Het begint op het moment dat hij voet aan wal zet in Marseille, behandelt het huwelijk met de vrouw die hij niet gekozen had en brengt ons verder in kennis met een hele reeks vriendinnen. Van de intellectuele evolutie van Ducroo ervaren wij zo goed als niets. Het is eigenlijk onbegrijpelijk dat hij zoveel briljante vrienden heeft.
Ducroo heeft zeer veel gelezen, dat wel. Hij bestaat soms alleen maar uit literatuur. Zijn trouw lijkt ontleend aan negentiende-eeuwse lectuur, vooral aan romantische verhalen als De drie musketiers. Uit die bron komt zijn idee van avontuur (p. 327). Zijn idee van schoonheid is ontleend aan Franse idealen van voor la belle époque: La belle Otéro (p. 57). Zijn idee van eer vindt uitdrukking in het duel (p. 509). Hij probeert vaste voet te krijgen in Montmartre, terwijl het zwaartepunt van artistiek Parijs zich al voor de Eerste Wereldoorlog had verlegd naar Montparnasse. In veel van zijn opvattingen en verwachtingen is Ducroo een verliteratuurde negentiende-eeuwer, ongewild een tijdgenoot van zijn vader.
Ducroo volgt in zijn memoires de methode-Brulard, naar een door de Franse schrijver Stendhal een eeuw tevoren geschreven verhaal over zijn jeugdjaren tot aan het ogenblik dat hij met Napoleon Milaan binnentrekt. Brulard is dan zeventien. Een belangrijk ingrediënt van die methode is volgens Du- | |
| |
croo de zelfspot. Ook aarzelt Stendhal niet intieme gevoelens te vermengen met trivia. Ducroo's gevoel voor eerlijkheid in zijn bekentenis is zeker aan Stendhal ontleend. Bij alle verschillen tussen Stendhal en Ducroo, die de verteller analyseert (op p. 74-75), werkt de methode-Brulard ook naar het oordeel van Wijdenes (p. 358) voortreffelijk.
Uit de romantische literatuur haalt Ducroo meer voorbeelden voor zijn leven. Walter Scott en Dumas' De drie musketiers, Byron, Farnols neoromantische aftreksel The broad highway zadelen hem op met een geëxalteerd levensgevoel. Voor de koloniaal in de rimboe is Parijs de navel der Europese cultuur. Teksten zoals Mijn vriend linkeroever en ook Zola's De buik van Parijs (p. 179) voeden deze fantasie. De verlate romanticus Ducroo kent de moderne letterkunde wel degelijk (Faulkner, p. 9; Gide, p. 18; Joyce, p. 294), maar hij heeft haar naar de marge verwezen.
Niettemin volgt Ducroo ook een moderne methode: in het begin van het tweede hoofdstuk komt plotseling een herinnering aan Indië bij Ducroo op, met zo'n kracht dat hij in snikken uitbarst. De intensiteit van deze herinnering, evenals het overrompelende karakter ervan, laat zich vergelijken met de ervaring van de ik-figuur in Prousts A la recherche du temps perdu, die door de geur van thee vermengd met die van een madeleine een hele jeugd weer ophaalt uit de verloren herinnering. Keer op keer spreekt ook Ducroo deze diep verborgen bewustzijnslaag aan.
| |
Vertelsituatie
Wie zo de literatuur tot voorbeeld neemt zet zijn authenticiteit op het spel. Ducroo weet dat. Zijn eerlijkheidsgebod brengt hem voortdurend in conflict met zijn vertelling. Hij is de ‘ik’ niet die hij presenteert. De verhalen uit zijn jongste jeugd kent hij alleen maar van horen zeggen. Maar dat geldt ook voor zijn latere ‘ik’. Hij kan nooit werkelijk van zijn ‘ik’ spreken. Daar komt bij dat hij geen toneel wil spelen. Wel vindt hij dat hij aan zijn leven gestalte moet geven en daaraan moet vasthouden. Hij wil niet andermans tekst spelen, maar zijn eigen tekst schrijven. De gekozen levensvorm noemt Ducroo het personage. Daaraan wil hij trouw blijven (p. 125). Toch stelt de bewuste keuze van een bepaald gedrag hem voor een authenticiteitsprobleem.
Al in het eerste exposé bespreekt hij met Goeraëff het personage dat Héverlé voor zichzelf gekozen heeft (p. 20) en nog helemaal aan het eind van zijn relaas komt hij terug op de problematiek die met acteren te maken heeft (p. 539).
In Het land van herkomst treedt een ik-verteller op, die zelf ook zeer veel van de vertelde gebeurtenissen heeft meegemaakt. Andere verhalen worden uit de mond van vrienden
| |
| |
opgetekend. Oversteegen heeft terecht in zijn artikel de ‘verteller in de kring’ in het middelpunt geplaatst. Ducroo is echter als verteller lang niet altijd zeker van zijn zaak. Hij ziet zijn eigen standpunt soms als probleem. Dat is het geval bij zijn kindertijd: ‘de kindertijd in de ikvorm, hoe zuiver ook van toon (...) wemelt altijd van vergissingen’ (p. 84). Eigenlijk zou hij moeten spreken van ‘de kleine Ducroo’ (vergelijk ook p. 119). Het ik-probleem is hier niet slechts van verteltheoretische aard, maar het is ten nauwste verbonden met de centrale these van het boek, de onverbrekelijke eenheid van het authentieke individu. Héverlé lacht Ducroo uit om zijn individualisme, stelt het tegenover het boeddhisme (p. 153), maar Ducroo laat zich niet van de wijs brengen. Onderzoek naar de status van de verteller heeft bij teksten als Het land van herkomst, teksten die zich op de grens van fictie en werkelijkheid bewegen, een betekenis die uitstijgt boven het verteltheoretische vlak. Het kan de relatie tussen de verteller Ducroo en de auteur Du Perron, en daarmee de relatie tussen fictie en realiteit opnieuw ter discussie stellen.
| |
Thematiek
In deze interpretatie ligt het accent niet op het Indische element. Een nog betrekkelijk jong auteur ziet de discrepanties in zijn bestaan, ziet ook dat hij uit een volkomen vreemde wereld komt en wil deze anomalieën, die hij zelf niet als zodanig ervaart, voor anderen verduidelijken. Hij probeert zichzelf als gehele persoonlijkheid te creëren, niet als een versplinterde psyche, maar hij moet toegeven dat zijn leven een groot aantal incoherenties bevat. Hoe nu alles onder een noemer te brengen, dat is het probleem van de verteller. Zijn oplossing ligt in de mobilisatie van de herinnering.
Dat Ducroo in opstand tegen de tijd kwam werd al geruime tijd geleden herkend door H. Gomperts in diens Jagen om te leven. ‘Tijdsverloop is zinsbedrog,’ zo vat hij Ducroo's levensgevoel samen.
Daar komt nog iets bij wat het eerst tot uitdrukking is gebracht door Menno ter Braak, persoonlijk op vele manieren betrokken bij de totstandkoming van Het land van herkomst. De kern van Du Perrons persoonlijke aandrift tot schrijven is volgens Ter Braak, misschien meer verzwegen dan uitgedrukt, ‘de liefde van zijn dubbel-ik Arthur Ducroo, die hier de centrale figuur is, tot zijn vrouw Jane’.
Simon Vestdijk legt in zijn in Lier en lancet voor het eerst afgedrukte artikel over Het land van herkomst de nadruk op de vorm: het is een antiroman, een conglomeraat van verschillende verhaalvormen.
Voor Douwe Fokkema en Elrud Ibsch (1984) is Het land van herkomst een klassieke modernistische tekst geworden. Of
| |
| |
de negentiende-eeuwer Ducroo daar blij mee geweest zou zijn is een vraag die hier maar achterwege blijft. Kenmerken van het modernisme zijn volgens Fokkema en Ibsch de intellectualistische vertelwijze, dikwijls in dialoogvorm; de voorlopigheid, bijvoorbeeld in het open einde, dat als dagboek begint en als brief eindigt; de ‘poging tot afstand’ tussen werkelijke personen en hun romangestalten; het bewustzijn, niet chronologie als ordenend principe; de tegenstelling tussen abstracte ideologie en individuele ervaring, zoals die tot uitdrukking komt in de talrijke ingelaste anekdotes, die gecompliceerde gedachten onderbreken. In het licht van de voorlopigheid wordt de ‘overwinning van de herinnering op de tijd’, die hier als centraal thema nog eens is gepostuleerd, door Fokkema en Ibsch afgewezen. Maar misschien zijn beide opvattingen met elkaar te verenigen, als we ervan uitgaan dat die overwinning ieder ogenblik opnieuw moet worden bevochten. Dan is ook de in Het land van herkomst behaalde zege niet definitief. Maar de mogelijkheid tot neutraliseren van het vernietigend effect van de tijd is wel aangetoond.
| |
Context
Het land van herkomst moet gelezen worden tegen de achtergrond van Du Perrons leven in de jaren dertig. De situatie waarin Ducroo verkeert is zeker vergelijkbaar met die van Du Perron. Er is echter een wezenlijk verschil: van het schrijverschap van de auteur, voor ons toch diens belangrijkste aspect, is bij de verteller weinig terug te vinden. Zeker, hij verricht journalistiek werk en hij schrijft aan zijn boek. Maar nergens is Ducroo de literaire vriend van Paul van Ostaijen, de criticus van Forum of de dichter van Parlando.
Overigens zijn de parallellen duidelijk: zojuist getrouwd (voor de tweede maal) met de wel zeer Nederlandse Elizabeth de Roos ontstond bij de Indischman Du Perron de behoefte om enerzijds te laten zien waar hij vandaan kwam, anderzijds aan zijn relaas ook een gerichtheid te geven die verklaren kon hoe hij tot haar gekomen was. Daarbij komt dat de welgestelde, genereuze jongeman plotseling geconfronteerd werd met het wegsmelten van wat hij als zijn fortuin kon beschouwen. Een in volle eerlijkheid geschreven rechtvaardiging achteraf, zo zou men het verhaal ook kunnen karakteriseren. Een roman in de eigenlijke zin is het niet geworden, al hechtte de auteur wel aan deze kwalificatie, die in latere drukken van de titelpagina verdween.
Zeer veel uit Du Perrons reële bestaan is in Het land van
| |
| |
herkomst verwerkt, maar dikwijls ook gevormd. Du Perron heeft in zijn aantekeningen een aantal personen en gebeurtenissen geïdentificeerd. Het kasteeltje Grouhy ligt in werkelijkheid in Chaumont-Gistoux. Algemeen bekend is dat achter de Héverlés de Franse schrijver-politicus André Malraux en zijn vrouw Clara Goldschmidt verscholen gaan. Malraux is in deze levensfase nog lang niet de cultuurminister van De Gaulle uit de jaren vijftig en zestig, maar een progressieve activist, die enkele beroemde romans geschreven had. Ook hier is een schrijverschap - woord dat bij Forum zo geliefd was! - weggewerkt, dit keer ten gunste van de politieke activiteit. Dat geldt ook voor Viala, die gemodelleerd is naar de anarchistische literator en journalist Pascal Pia, die in de vroege Parijse jaren (1922-'23) zoveel voor Du Perron heeft betekend. De moeizame gesprekspartner van het eerste hoofdstuk is de beroemde filmexperimentator Alexander Alexeieff, die nog in de jaren zestig van zich liet horen. Zelden heeft een auteur in ballingschap zich zo in den vreemde kunnen integreren als Du Perron in het Parijse kunstenaarsmilieu van tussen de wereldoorlogen.
Dichter bij huis verschuilt zich achter Wijdenes de criticus Menno ter Braak, achter Graafland de auteur Jan Greshoff, achter Rijckloff de dichter Adriaan Roland Holst. Bijna altijd zijn deze vignetten sterk vervormd, in het bijzonder geldt dit voor Ter Braak en Holst. Vooral de laatste is niet meer dan een karikatuur. Maar wie in Ducroo alleen maar Du Perron wil zien, krijgt een al even vertekend beeld.
Het land van herkomst werd geschreven in de diepste crisistijd van de jaren dertig. In het sociale vlak merkt men daar heel weinig van: arbeid heeft in de tekst geen functie, werkloosheid al evenmin. Ook werkt de crisis financieel niet door: de verteller leeft in grote geldnood, maar die maakt weinig indruk op hem en is bovendien veroorzaakt door familieomstandigheden die met de economische malaise weinig te maken hebben.
Duidelijker aanwezig is de politieke problematiek. Hitler had op het moment dat de roman begint net de macht overgenomen (in januari 1933). In Nederland komt in mei 1933 het kabinet van Colijn tot stand, nadat in februari de muiterij op de kruiser De Zeven Provinciën de gemoederen danig in beroering had gebracht. Ducroo's instinctieve weerzin tegen de uiterlijke vorm van het fascisme komt al in de eerste pagina's aan de orde, als hij de primitieve leider van de Roemeense IJzeren Garde tegenover een van zijn beste vrienden, de al even primitieve officier Arthur Hille stelt.
In Frankrijk heeft in januari en februari 1934 een rechtse staatsgreep gedreigd, toen een gedeelte van de regering gecom
| |
| |
promitteerd bleek in een bankschandaal. De daarbij betrokken financiële manipulator Stavisky werd vermoord en de regering moest aftreden. Deze crisis in de democratie werd door allerlei fascistische en semi-fascistische groeperingen uitgebuit om te trachten de Franse republiek naar Duits voorbeeld om te vormen. Daartoe vonden enkele grote demonstraties plaats, die met arbeidersbetogingen werden beantwoord. De confrontatietactiek had succes, want de democratische staatsvorm bleef behouden. Voor die zaak zette Malraux zich met zijn vrienden heftig in. Zelfs Du Perron krijgt hij zover dat hij meeloopt in de demonstratie van 12 februari, die het pleit beslecht. Ducroo ziet de overwinning als tijdelijk. Zijn toekomstverwachting is pessimistisch. Te midden van de politieke verwarring hoopt hij zijn persoonlijkheid te kunnen bewaren: ‘te leven volgens de eigen aard en alsof men toch de ruimte voor zich had’ (p. 540).
| |
Waarderingsgeschiedenis
Bij het verschijnen van Het land van herkomst werd er zeer verschillend over geoordeeld. In een recensie in de NRC (18 juni 1935) spreekt Marsman van ‘de compleetste uiting van onze generatie’. Menno ter Braak brengt onder de speelse titel ‘Roman voor Jane’ (Ducroo sprak over ‘romantiek voor Jane’, p. 371) een recensie in het Haagse dagblad Het Vaderland. De eerlijkheid is voor Ter Braak een belangrijke factor: hij kan het boek geen roman noemen, omdat Du Perron achterwege heeft gelaten ‘wat aan de roman een fictief karakter geeft: het fantaseren van een intrige, het rangschikken van de stof volgens een verbeeldingsschema, het “liegen over zichzelf”.’ Interessant voor communicatietheoretici is Ter Braaks karakterisering van Jane als ‘het eigenlijke “ontvangtoestel” van de “zender” Du Perron’.
Uit links-politieke hoek komt ook waardering. Garmt Stuiveling prijst Ducroo's ‘sociaal sterk verantwoord individualisme’ in Tijd en Taak; Jacques Gans ziet bij Ducroo ‘een juist besef voor een van de moeilijkste problemen van het marxisme’ (Den gulden winckel). De politieke implicaties van Ducroo's individualisme worden veel later en veel genuanceerder door Dina van Berlaer (1979) belicht.
Er zijn ook negatieve geluiden te beluisteren. Natuurlijk bij de fascisten, maar ook een Anton van Duinkerken vindt het boek een demonstratie van de ‘artistieke en morele aftakeling der Nederlandse literatuur’ (De Tijd van 6 juni 1935). In het Algemeen Handelsblad breekt Maurits Uyldert eveneens de staf over de ‘onsmakelijke en stuitende details’. Ernst Groene- | |
| |
veld spreekt in De Avondpost over ‘vulgaire banale erotiek’. Jan Campert vindt Ducroo maar een ‘levensdilettant’.
In Indië ontstaat er om de persoon van Du Perron in 1938 een politieke hetze onder leiding van de grote klewang-journalist Zentgraaff. Daarbij gaat ook Het land van herkomst als een vermeende vorm van nestvervuiling een rol spelen. Koloniale fatsoensrakkers spreken van pornografie en gezagsondermijning.
De canonisatie van Du Perron als politiek voorman in en na de Tweede Wereldoorlog brengt bij de herdruk in 1948 en bij het verschijnen van het Verzameld werk in 1954 daarentegen alleen nog maar positieve geluiden.
In de literaire kritiek is het na de belangrijke artikelen van Vestdijk (1939), Gomperts (1949), Malraux (1953), Closset (1961), Rob Nieuwenhuys (1963), J.J. Oversteegen (1966) en na het (te) vroeg verschenen boek van Ada Deprez (1960), lange tijd rustig gebleven. Te zamen vormen deze artikelen een rijk geschakeerde ondersteuning van Marsmans oorspronkelijk dictum dat zijn generatie geen betere woordvoerder heeft gevonden.
Voor deze bespreking is gebruik gemaakt van:
E. du Perron, Het land van herkomst, Amsterdam 1962.
| |
| |
| |
Secundaire literatuur
H. Kuitenbrouwer, Eerloze eerlijkheid. In: De nieuwe Gemeenschap, april 1935 (nog voor verschijning van het boek). |
Menno ter Braak, Roman voor Jane. In: Het Vaderland, 26-5-1935; ook in Verzameld werk. Amsterdam 1949, deel v, p. 518-524. |
Anton van Duinkerken, Het boek van de week. In: De Tijd, 6-6-1935. |
Garmt Stuiveling, (recensie). In: Tijd en Taak, 1935. |
Jacques Gans, Aantekeningen bij Het land van herkomst. In: Den gulden winckel, juni 1935, p. 63-65. |
H. Marsman, (recensie). In: NRC, 18-6-1935. |
M. Uyldert, (recensie). In: Algemeen Handelsblad, 1935. |
Joh. de Maegt, Het land van herkomst. In: Het laatste nieuws, 1935. |
Simon Vestdijk, E. du Perrons grote antiroman. In: Lier en lancet, Rotterdam 1939, p. 381-405. |
H.A. Gomperts, Jagen om te leven, Amsterdam 1949. |
André Malraux, Sur le Pays d'origine. In: Botteghe Obscure, nr. 12, 1953, p. 11-19. (Ook voorin de Franse vertaling van Philippe Noble.) |
Ada Deprez, Du Perron, zijn leven en zijn werk 1899-1940, Brussel/Den Haag 1960. |
F. Closset, Na herlezing van Het land van herkomst. In: Tijdschrift voor levende talen/Revue des langues vivantes, nr. 27, 1961, p. 8-15. |
J.J. Oversteegen, De verteller in de kring. In: Merlyn, 1966, p. 441-456. |
Du Perron, Schrijvers Prentenboek, nr. 13, Den Haag/Amsterdam 1969. |
Dina van Berlaer-Hellemans, Het land van herkomst: het wonderlijke fatum van het individualisme. In: Spiegel der Letteren, nr. 1, 1979, jrg. 21, p. 3-25. |
E. du Perron, Le Pays d'origine, traduit du néerlandais par Philippe Noble. Parijs 1980, inleiding p. 17-27. |
Francis Bulhof, Over ‘Het land van herkomst’. Synthese-reeks. Amsterdam 1980. (recensie door Philippe Noble in De spektator, nr. 5, 1982, jrg. 11, p. 445-449.) |
E. du Perron, Country of Origin, translated by Francis Bulhof and Elizabeth Daverman, University of Massachusetts Press, Amherst 1984, inleiding, p. xv-xxiii. |
Burton Raffel, Expatriate Life in the Dutch East Indies. In: Asian Wall Street Journal, 4-7-1984. |
Douwe Fokkema en Elrud Ibsch, Het modernisme in de Europese letterkunde, Amsterdam 1984; daarin: Een modernistische interpretatie van Het land van herkomst, p. 275-285. |
H. van Neck-Yoder, Country of Origin as Anti-Colonial Fiction. In: The Modern Language Review, nr. 3, juli 1986, jrg. 83, p. 666-674. |
lexicon van literaire werken 4
december 1989
|
|