| |
| |
| |
Rascha Peper
Rico's vleugels
door J.M.J. Sicking
Achtergronden en uiterlijke beschrijving
Kort na haar verhalenbundels De waterdame en Oefeningen in manhaftigheid en haar roman Oesters publiceerde Rascha Peper (pseudoniem van Jenny Strijland, * 1949 te Driebergen) in 1993 bij uitgeverij Veen te Amsterdam-Antwerpen Rico's vleugels. De aanleiding tot het schrijven van deze nieuwe roman had zij gevonden in een artikel in NRC Handelsblad van 1-2-1992 over een kinderloos Frans echtpaar op de Filippijnen, dat zijn schelpencollectie veiligheidshalve aan een Amsterdams museum had geschonken.
Bij Veen verschenen er in een paar jaar zeven herdrukken, waarin enkele foutjes zijn weggewerkt. Nadat Rico's vleugels vanaf 1998 ook viermaal was herdrukt als Pandora Pocket, verzorgde de toen pas opgerichte uitgeverij Nieuw Amsterdam in 2006 en 2007 de dertiende en de veertiende druk. Inmiddels was de roman in 1997 ook opgenomen in de groteletterboeken van Stichting Uitgeverij XL en in 2001 in de voor scholieren bestemde Grote Lijsterreeks. De FNB te Grave (thans Stichting Dedicon geheten) had er in 2004 een luisterboek van laten maken.
Op het omslag van de oorspronkelijke editie - naar een ontwerp van Marlous Bervoets - staan zeeschelpen afgebeeld; op de omslagen van latere uitgaven zijn respectievelijk een Harley-Davidsonvleugeltje en een Rico-achtige jongen te zien.
Het boek, dat in de eerste druk 238 pagina's telt, is onderverdeeld in twaalf titelloze hoofdstukken, die op hun beurt weer uit kleinere stukken bestaan. Een nominatie voor de AKO Literatuurprijs van 1994 werd niet gevolgd door een bekroning. In oktober 2007 werd bekend dat Jeroen Krabbé de roman gaat verfilmen.
| |
Inhoud
Het rijke en al wat oudere echtpaar Eduard en Cecile Rochèl, dat op de Filippijnen woont, verblijft tijdelijk in een villa aan
| |
| |
de Noordzeekust om uit veiligheidsoverwegingen een kostbare schelpencollectie over te gaan dragen aan het Amsterdamse Seba-instituut. Cecile heeft de directeur daarvan, dr. Bol, lang geleden leren kennen en is sindsdien contact met hem blijven houden in verband met hun gemeenschappelijke passie voor schelpen. Het controleren en bijwerken van de gegevens die bij de collectie horen, dreigt in gevaar te komen doordat Cecile plotseling naar Frankrijk moet vertrekken omdat haar zuster Titia ernstig ziek is. Wanneer dr. Bol autopech krijgt, komt hij in contact met de veertienjarige Rico Gabrieli, die toevallig met zijn brommer langsrijdt. De jongen wordt na wat heen en weer praten aangetrokken als hulp bij het uit- en later weer inpakken van de schelpen, ook al ziet hij er met zijn Harley-Davidsonattributen en de gel in zijn haren een beetje uit als een nozem. Later blijkt dat hij omgaat met vriendjes die niet deugen.
Eduard Rochèl en Rico kunnen het goed met elkaar vinden, maar Cecile maakt zich ongerust als zij via de telefoon op de hoogte wordt gesteld van Rico's komst. Dr. Bol begint haar zorgen te begrijpen, wanneer zijn zwager hem vertelt dat Eduard, toen hij nog ambassadeur in Tunis was, een rel had veroorzaakt door een relatie aan te gaan met een inheemse jongen met wie hij een nieuw leven wilde beginnen. De zaak werd toen in der minne geschikt en Eduard had ontslag genomen; daarna had het echtpaar zich eerst op Curaçao en vervolgens op de Filippijnen gevestigd.
Eduard, die Rico graag vertelt over de wonderbaarlijke schoonheid van de schelpen, denkt soms terug aan de plaats van de seksualiteit in zijn leven. Hij had het niet erg gevonden toen bleek dat Cecile geen prijs stelde op lichamelijke intimiteit en was teruggedeinsd voor een relatie met een andere vrouw, Sara geheten. Maar tijdens een vakantie in Mexico had een jongen hem de ware aard van zijn verlangens duidelijk gemaakt. Steeds vaker begint hij aan Rico te denken met een ‘kinderlijke, verwachtingsvolle vreugde’. Rico zelf, die graag wil ontsnappen aan zijn kansarme milieu, laat toe dat Eduard hem stapje voor stapje ook lichamelijk begint te benaderen en overweegt of hij daar misschien een slaatje uit kan slaan. Van een inbraak bij de Rochèls wil hij echter niets weten. Langzamerhand begint hij op zijn eigen manier te dromen over een ander leven en ten slotte geeft hij Eduard, die hij als een soort vaderfiguur is gaan zien, te kennen dat hij wel mee zou willen naar de ‘Filistijnen’.
Dan komt Cecile onverwachts thuis. Zij ziet in één oogopslag wat er aan de hand is en wijst Rico met een afkoopsom de deur. Eduard is daardoor erg van slag en gaat Rico zoeken,
| |
| |
maar Cecile rijdt met een taxi achter haar man aan en brengt hem naar huis. Met Rico gaat het inmiddels niet goed. Hij begint te hallucineren door de ingenomen drugs en trekt ten slotte vol haatgevoelens met een vriendje naar de villa van de Rochèls. Daar sticht hij brand en probeert vervolgens de naar buiten gelopen Cecile neer te steken, maar wordt daarvan weerhouden door Rochèl. Dan verwondt Rico met zijn mes Rochèl zelf. Die wil hem echter niet in de steek laten en loopt hem bloedend en wel achterna in de duinen. De inmiddels gearriveerde dr. Bol probeert eerst samen met Cecile nog wat van de collectie te redden, maar krijgt dan in de gaten dat Rochèl is verdwenen. Ten slotte vindt hij hem dood op het strand, met een gelukzalige glimlach op zijn gezicht, omdat hij gedroomd heeft dat Rico hem alsnog een plastic zakje met een prachtig zeepaardje erin is komen brengen.
| |
Interpretatie
Opbouw
De roman is heel overzichtelijk opgebouwd. Het eerste hoofdstuk speelt op een dinsdag en de daarop aansluitende zeven hoofdstukken geven steeds een beeld van een volgende dag. Wanneer er af en toe sprake is van terugblikken, is dat duidelijk aangegeven. In hoofdstuk IX wordt de overgang gemaakt naar de laatste drie hoofdstukken, die beschrijven welk drama zich op de afsluitende woensdag afspeelt. Verschillende vooruitwijzingen, waaronder vooral de kort na elkaar stervende goudvissen opvallen, hebben van meet af aan duidelijk gemaakt dat er onheil in de lucht hangt, maar de vraag op welke manier het noodlot zal toeslaan blijft toch lang voor spanning zorgen. En zal het wel echt om een ramp gaan? Aan het slot van het derde hoofdstuk, wanneer Rochèl het gevoel heeft dat er een alles meesleurende orkaan zal gaan losbarsten, speelt er ook een glimlachje om zijn lippen, ‘alsof hem geen onheilsvoorspellingen ingefluisterd werden, maar tedere geheimen’.
| |
Vertelsituatie
Het verhaal wordt afwisselend verteld vanuit het perspectief van vier personages: Eduard Rochèl, diens vrouw Cecile, Rico en dr. Bol; de overgangen zijn gemarkeerd door drie asteriksen. Door die manier van vertellen kan de lezer meeleven met de hoofdfiguren en weet hij bovendien vaak ook meer dan zijzelf. Bij nader toezien zorgt dit meervoudig personaal perspectief er ook voor, dat vooroordelen tegenover een eenenzestigjarige man die tijdens de afwezigheid van zijn vrouw iets wil beginnen met een jongen van veertien jaar, niet of nauwelijks een kans krijgen. De lezer weet namelijk niet alleen wat Rochèl zelf drijft, maar merkt ook dat zowel Rico als dr. Bol en Cecile hem
| |
| |
van tijd tot tijd met genegenheid en mededogen bezien. Iets dergelijks geldt voor Rico, die wanneer hij met liefde en sympathie wordt benaderd, niet alleen maar een voor galg en rad opgroeiend boefje blijkt te zijn.
| |
Thematiek
In de roman wordt meermalen uitgesproken dat passie een hoofdthema is. In de eerste plaats gaat het daarbij om de hartstocht van het verzamelen, die ook voor een afgebakend en beheersbaar eigen domein kan zorgen. Vooral Eduard en Cecile Rochèl zijn gedreven verzamelaars, maar ook andere personages kennen die aan hebzucht grenzende drang. Rico probeert zoveel mogelijk attributen te pakken te krijgen om zijn brommer een Harley-Davidsonachtig karakter te geven. En dr. Bol, die vindt dat hij als museumdirecteur zelf geen schelpen mag verzamelen, is wel uit op het verwerven van bijzondere collecties en heeft vroeger een grote hoeveelheid grammofoonplaten van Bob Dylan in zijn bezit gehad.
De schoonheid en zeldzaamheid van allerlei schelpen, die met veel liefde en kennis van zaken worden beschreven, maakt het op zichzelf al aannemelijk dat het aanleggen van een collectie hier gemakkelijk kan uitgroeien tot een passie. Tegelijkertijd wordt ook meermalen aangegeven dat daarachter diepere motieven schuilgaan. Bij Cecile, die meermalen wordt gekarakteriseerd als een onaantrekkelijke vrouw en zelf vreemd en afwijzend staat tegenover lichamelijke passie, lijkt de verzameldrift als een vorm van compensatie gezien te mogen worden. Veelzeggend in dit verband is, dat zij bij het kijken naar haar stervende zuster bedenkt dat Titia voortleeft in haar kinderen, maar dat zijzelf een ‘museum vol schoonheid achterlaat’. Of zij lesbisch van aard is, zoals haar vroegere belangstelling voor de schrijfster Anna Blaman even lijkt te suggereren, blijft een open vraag.
Ten aanzien van Eduard liggen de zaken nog duidelijker. In zijn inzet voor de schelpenverzameling heeft hij zijn verlangen naar de ethisch onaanvaardbaar geachte jongensliefde ook naar zijn eigen inzicht gesublimeerd. Veelzeggend in dit verband lijkt ook dat hij er in een gesprek met dr. Bol een keer op wijst dat schelpen (ook het symbool van geslotenheid?) soms de prachtigste kleuren en motieven hebben, maar toch in het donker leven. En Cecile stelt ten slotte onomwonden vast dat de collectie voor haar man uiteindelijk maar een ‘surrogaat [was], een mooie leugen, een wassen masker dat smolt zodra er een paar jongensogen op rustten’. Pas wanneer hij eindelijk meent toe te kunnen geven aan zijn lang onderdrukte en weggeduwde verlangens, die enigszins aarzelend door Rico worden geaccepteerd, opent hij zijn hart en begint hij zich een vrij mens te voelen.
| |
| |
Bij de behandeling van het thema van de pedofilie wordt via de zorgelijke reacties van personen uit Eduard Rochèls directe omgeving meermalen aangegeven dat diens neigingen volgens de communis opinio zonder meer verwerpelijk zijn. Maar doordat de lezer eveneens mee kan kijken met Rochèl zelf, wordt er ook een meer genuanceerde visie tot uitdrukking gebracht. De veel oudere man verklaart niet alleen expliciet dat hij nooit iets zal doen wat de jongen niet wil, maar laat ook merken dat zijn seksuele verlangens vermengd zijn met vaderlijke en tedere gevoelens, waarbij hij de neiging heeft de in de wereld van de kleine criminaliteit verkerende Rico toch te idealiseren als een vertegenwoordiger van kinderlijke zuiverheid en onschuld. Deze is zelf streetwise genoeg om te bedenken dat contact met een ‘flikker’ hem financiële voordeeltjes kan opleveren, maar begint toch al tamelijk snel te beseffen dat Rochèl oprechte belangstelling voor hem heeft en ‘verreweg de aardigste volwassene’ is die hij ooit heeft ontmoet. Dat raakt hem diep, met als gevolg dat hij durft te gaan dromen van een veel mooier en gelukkiger bestaan dan voor hem weggelegd leek te zijn.
Op een wat hoger en dieper niveau is Rico's vleugels vooral een roman die - naar de woorden van Daan Cartens - handelt over ‘een onstilbaar verlangen naar geluk dat voor het grijpen ligt, maar nooit gerealiseerd kan worden’. Juist op dat punt raken de dromen van Rochèl en Rico elkaar en luisteren zij graag naar elkanders verhalen. Allebei hebben zij af en toe op hun eigen manier visioenen van een paradijselijk geluk, waarin de realiteit en daarmee ook de thema's van de pedofilie en de criminaliteit beginnen terug te wijken. Daarbij passen de indringende en bijna bovenaardse natuurbeelden zoals het weidse kustlandschap, de verschijning van een ree op de weg en vooral het onbekommerd rondvaren op verre zeeën. En wat is er mooier dan zo'n zeldzaam zeepaardje dat dansend en trillend door het water zweeft en waarvan Rochèl droomt als hij overlijdt. Maar het is onvermijdelijk dat zulk een passie, die uitstijgt boven het aanleggen van verzamelingen en alles verteert of wegmaait, ‘uiteindelijk haar vervulling alleen maar kan vinden in vernietiging, opheffing, dood’.
Bij Rico komen onmiddellijk zijn demonische kanten weer naar boven wanneer hij zich als een soort aangenomen zoon diep verraden voelt door zijn nieuwe vader, met brandstichting en moord als gevolg. Rochèl lijkt echter bij het sterven iets beseft en ervaren te hebben van wat alle aardse dimensies overstijgt: ‘alsof in de dood zijn diepste verlangen was vervuld’.
| |
Titel
De titel, die verband houdt met het geluksverlangen als thema, verwijst duidelijk naar Rico's lievelings-T-shirt met de
| |
| |
Harley-Davidsonvleugeltjes erop. Daar komt bij dat Rico soms vliegsensaties heeft en dat zijn achternaam lijkt te verwijzen naar de aartsengel Gabriël, die in de Bijbel als boodschapper fungeert en in het boek Daniël ook het einde der tijden aankondigt. Daar staat dan tegenover dat Rico's criminele neigingen bij anderen ook de gedachte aan een Hell's Angel kunnen oproepen.
| |
Stijl
De roman is geschreven in een heldere stijl, met aandacht voor veelzeggende details. Dat er bij de weergave van het spreken en denken van de personages rekening is gehouden met de verschillen tussen hen, valt vooral op bij de platte manier van praten van Rico en diens vriendjes. Naarmate de dramatische ontknoping van het verhaal dichterbij komt, wordt de taal beeldender. ‘Hij werd opgetild en zweefde als een gewichtloze astronaut in een naar citroengel geurend heelal’, staat er bijvoorbeeld wanneer Rochèl ten slotte Rico omhelst. En Rico's gevoelens van woede en verdriet komen tot uitdrukking in een zin als ‘Opeens stond hij te zingen van het huilen.’.
| |
Context
In interviews heeft Rascha Peper wel eens verklaard dat zij een hekel heeft aan bedachte en geconstrueerde verhalen en er allerminst naar streeft echt vernieuwend te werk te gaan bij het schrijven. In dat kader past ook haar voorkeur voor auteurs die al enige tijd tot de literatuurgeschiedenis behoren: bijvoorbeeld Emants, Van Oudshoorn, Slauerhoff, Bordewijk, Elsschot en Hotz naast Russische schrijvers als Toergenjev en Tsjechov. ‘Het gaat mij om de klassieke, tijdloze thema's: vertwijfeling, de dood, de onbereikbare liefde,’ voegde zij daar een keer aan toe (zie Roelie Koning 1993).
In algemene zin past haar verhalend proza in het kader van de doorwerking van de romantiek, waarbij het behalve om de natuurbeleving dan vooral om het onvervulbare geluks- en liefdesverlangen gaat. Ook volgens de schrijfster zelf (zie het interview uit 2008) is het ‘vrij romantische’ thema dat in haar werk centraal staat: ‘[...] streven naar datgene dat je niet kunt krijgen. Dat is het meest zichtbaar in Rico's vleugels. Het verzamelen is in die roman een sublimatie voor wat de verzamelaar eigenlijk zou willen maar wat niet gewenst is, niet toegestaan. Het is ook wel een van de boeken waarin het meest uitgesproken de schoonheid voorkomt van het je zo totaal met huid en haar durven overleveren aan een bevlogenheid voor iets. Dat vind ik iets moois, die durf, die bereidheid om dat te doen. Je zo laten meeslepen door zo'n passie ook al voel je wel dat het fataal zal eindigen.’
| |
| |
Het is dan ook niet verwonderlijk dat de hartstocht voor het verzamelen vaak voorkomt in het werk van Rascha Peper, bijvoorbeeld in de verhalenbundel De waterdame (1990) en in de novellen Dooi (1999) en Verfhuid (2005). Dat geldt ook voor het koesteren van een ongewone, mede door een groot leeftijdsverschil veroorzaakte liefde, zoals in de roman Oesters (1991) en wederom in De waterdame en Dooi. Wat de behoedzame behandeling van het thema van de pedofilie in de Nederlandse literatuur betreft zouden vergelijkingen gemaakt kunnen worden met boeken van auteurs als Jos Ruting, Astère Michel Dhondt en Gerard van Emmerik.
| |
Waarderingsgeschiedenis
In haar rapport schreef de AKO-jury naar aanleiding van Rico's vleugels: Rascha Peper ‘heeft een fascinatie voor stille wateren en sluimerende hartstochten’. De roman werd indertijd niet druk besproken, maar kreeg wel veel lof. Er zijn weinig schrijvers, schreef Doeschka Meijsing bijvoorbeeld, ‘die met zo'n ogenschijnlijk gemak een wereld neerzetten waarin de lezer geneigd is [voor] honderd procent te geloven, die hem niet van zijn sokken rijdt en desalniettemin ontroert.’ Elsbeth Etty sprak van ‘een meeslepende en bij tijd en wijle huiveringwekkende roman’, al vond zij die wat rechtlijnig opgezet en af en toe te expliciet. Jeroen Vullings was van mening dat het boek alle ingrediënten voor een hedendaags noodlotsdrama bevatte in de trant van Jan Wolkers, en Gerrit Jan Zwier noemde Rico's vleugels ‘een zeer onderhoudende pyschologische roman geschreven in de beste traditie van Willem Frederik Hermans’. Inge van den Brink en Daan Cartens waren ook positief in hun oordeel, maar vonden het slot wel wat al te dramatisch. Bij het gegeven dat de pedofilie als een bijzonder onderwerp voor een roman beschouwd kan worden, werd in recensies niet apart stilgestaan.
Voor deze bespreking is gebruikgemaakt van:
Rascha Peper, Rico's vleugels, eerste druk, Amsterdam/Antwerpen 1993.
| |
| |
| |
Secundaire literatuur
Ischa Meijer, [In gesprek met Rascha Peper n.a.v. Rico's vleugels]. Op: RTL 5, 11-1-1994. (videocasette Beeld en Geluid) |
Inge van den Brink, Rico's vleugels. In: De Gooi- en Eemlander, 17-1-1994. |
Gerrit Jan Zwier, Een unieke collectie. In Leeuwarder Courant, 21-1-1994. |
Doeschka Meijsing, Stoorzenders in schelpenland. Verzamelaars contra liefhebbers bij Rascha Peper. In: Elsevier, 5-2-1994. |
Jeroen Vullings, De mooie leugen in een paar jongensogen. In: Vrij Nederland, 5-2-1994. |
Fia Fischmann-Wiltschut, Rascha Peper: ‘Rico's vleugels’. In: Fia Fischmann-Wiltschut, Vriendschap. Vier thematische uittreksels van [...], Arnhem 1996, p. 37-53. (uittreksel plus analyse) |
Roelie Koning, Schoonheid, droom en drama. Over het literaire werk van Rascha Peper. In: Rekenschap, nr. 4, december 1996, jrg. 43, p. 270-278. |
Tigrelle Uijttewaal, Romantische obsessies in ‘Rico's vleugels’ en ‘Russsisch blauw’. In: Nymph, nr. 1, oktober 1997, jrg. 9, p. 36-39. |
Céline Beijer en Peter Altena, Verzamelen! Weg van de dingen in ‘Rico's vleugels’ van Rascha Peper. In: Bzzlletin, nr. 251-252, januari 1998, jrg. 27, p. 28-35. |
Elsbeth Etty, ‘Ik wil de wereld op afstand houden.’ Gesprek met schrijfster Rascha Peper. In: NRC Handelsblad, 24-9-1999. |
Elsbeth Etty, Rascha Peper: ‘Rico's vleugels’. In: Elsbeth Etty, Dames gaan voor. Nieuwe Nederlandse schrijfsters van Hella Haasse tot Connie Palmen, Amsterdam 1999, p. 123-125. |
Daan Cartens, Onbedwingbare passies. De romans en verhalen van Rascha Peper. In: Ons Erfdeel, nr. 2, maart-april 2000, jrg. 43, p. 184-191. |
Maaike Kroesbergen, Rascha Peper. In: Kritisch Literatuur Lexicon, afl. mei 2000. (overzicht met bibliografieën) |
Jacandra van den Broek, ‘De dood is wel iets wat me aanspreekt’. In: Boekdelen, nr. 1, maart 2008, jrg. 8, p. 5-7. (interview) |
lexicon van literaire werken 80
november 2008
|
|