| |
| |
| |
Koen Peeters
Mijnheer sjamaan
door Gwennie Debergh
Achtergronden en uiterlijke beschrijving
Mijnheer sjamaan verscheen in maart 2004 als zesde roman van Koen Peeters, na Conversaties met K. (1988), Bezoek onze kelders (1991), De postbode (1993), Het is niet ernstig, mon amour (1996) en Acacialaan (2001). Het boek kreeg een herdruk in november 2006.
Op het omslag van de roman staat een oranjegele foto van een roestig vat in een verlaten zandvlakte. Hierin is Werkplaatsen te herkennen, de vervuilde industriële locatie die de achtergrond vormt voor het hoofdverhaal. Op het vat staat de waarschuwing ‘Keep out’ gekalkt. In de roman wordt Werkplaatsen geregeld geassocieerd met het stoffige Australische binnenland, wat eventueel het Engels zou kunnen verklaren.
Mijnheer sjamaan telt 222 pagina's, is onderverdeeld in honderd korte genummerde hoofdstukken, en wordt afgesloten door honderd noten, één voor elk hoofdstuk. In deze noten onthult de verteller de werkelijkheid achter de fictie. Hij geeft de bronnen van zijn onderzoek prijs, verstrekt toelichting bij bepaalde gebeurtenissen, of stelt vragen over de merkwaardige overeenkomsten die in zijn roman opduiken.
Het boek wordt ingeleid door twee teksten van telkens tien regels, waarin de eenzaamheid van het individu wordt geassocieerd met de eenzaamheid van een heel volk. De ik-figuur in deze fragmenten vergelijkt zichzelf met een sjamaan, die een reis heeft gemaakt ‘van ginds tot straks’ en ‘van noord tot onder’.
Mijnheer sjamaan bevat een aantal typografische bijzonderheden. Sommige regels uit de inleidende fragmenten beginnen of eindigen met een reeks getekende handjes, die in verschillende richtingen wijzen. Soortgelijke handen duiken in het hele boek op, hetzij aan het begin van ieder hoofdstuk, hetzij als een soort aanhalingstekens rond ‘uitspraken die zonder de minste twijfel geldig zijn voor je persoonlijkheid’. Deze zweverige formuleringen zijn gekoppeld aan een ‘persoonlijkheidsgetal’ dat de lezer voor zichzelf moet berekenen. Aan de hand van dit persoonlijkheidsgetal krijgt hij in elk negende hoofdstuk
| |
| |
een spirituele ‘opdracht’. Deze hoofdstukken zijn telkens in een cursieve letter gezet.
Naast een persoonlijkheidsgetal moet de lezer ook een opdrachtgetal berekenen, dat opnieuw wordt gekoppeld aan negen opgaven. Deze opgaven zijn in negen andere hoofdstukken terug te vinden tussen de astrologische tekens van de dierenriem.
| |
Inhoud
In opdracht van de firma Corp onderzoekt chemicus Ben de bodemvervuiling op de oude industriële locatie Werkplaatsen. Als in een spelletje zeeslag heeft Corp het domein verdeeld in een raster van honderd vierkanten, genummerd van A1 tot J10. Ben moet in elk vak 25 bodemmonsters controleren op de aanwezigheid van zink, cadmium, koper en lood. 's Avonds slaat hij de resultaten van zijn metingen op in zijn laptop, waar een programma de concentraties zware metalen vertaalt in kleurpatronen en -grafieken.
Voor de duur van zijn opdracht logeert Ben in het nabijgelegen en enigszins vervallen hotel Campina, dat wordt gerund door Polly. Zij is vier maanden geleden met haar zoontje Robin teruggekeerd uit Australië, waar haar ex-man Albert als professor antropologie de levenswijze van de Aboriginals bestudeert. Volgens Robin, die Ben vaak gezelschap houdt en kleren draagt van het merk Quicksilver (een vervuilende stof), lijkt de schrale vegetatie van Werkplaatsen op die van het Australische binnenland, zodat het werk van Ben enigszins lijkt op dat van zijn vader. Alberts academische carrière dreigt echter te mislukken door overmatig alcoholgebruik, en behalve het newageboekje Iedereen sjamaan, dat wereldwijd wordt gelezen maar door zijn collega's op minachting is onthaald, publiceert hij niets. Polly mailt met Albert via de laptop van Ben, en probeert zo de zakelijke aspecten van de echtscheiding te regelen.
Naast hotel Campina ligt Stella Maris, een oud parochiecentrum waar nu allerlei newagecursussen worden aangeboden. Uit verveling en nieuwsgierigheid schrijft Ben zich in. Hij krijgt negen enveloppen met instructies die hem zullen inwijden in de geheimen van onder meer horoscopen, handlezen, feng shui, sjamanisme en ‘neurolinguïstisch programmeren’. Hoewel Ben aan het begin van zijn opleiding erg ironisch staat tegenover de Aquariuscursus, behaalt hij op het einde wel zijn diploma van ‘Master Practitioner’.
Door de cursus krijgt Ben steeds meer oog voor tekenen die uit een andere wereld lijken te komen. Hij ziet overal patronen
| |
| |
en systemen terugkeren. Enerzijds lijken die de werkelijkheid te verhelderen, maar anderzijds rijst de vraag in hoeverre de waarneming wordt gemanipuleerd door de drang naar overzichtelijke schema's. Zo ontdekt Ben dat de firma Corp niet geïnteresseerd is in de juiste resultaten van zijn bodemonderzoek, maar enkel geruststellende grafieken wil waarmee het publiek kan worden misleid over de ernst van de vervuiling. Uit protest zal Ben aan het einde van zijn opdracht knoeien met de onderzoeksresultaten.
In tegenstelling tot Ben, die steeds meer schema's en verbanden ontdekt, raakt Albert het overzicht over zijn leven en werk totaal kwijt, zodat zijn wetenschappelijk onderzoek mislukt. Hij verlaat Australië en komt naar Europa. In het vliegtuig zit hij naast Gwion, een Aboriginal die didgeridoo-lessen komt geven in Europa, en door de firma Corp is uitgenodigd om voor veel geld een presentatie te houden.
Wanneer de leiding van Corp ontdekt dat Bens informatie onbruikbaar is, heeft de onderzoeker Werkplaatsen al verlaten. Hij is de stad in getrokken, waar hij in het straatbeeld op zoek gaat naar Mariabeelden en ontdekt dat ook hier een systeem te herkennen valt in hun verspreiding over het centrum. Dat wordt nog duidelijker wanneer hij 's avonds de stad vanuit een hoge toren bekijkt. Door een modeproject is het centrum onderverdeeld in grote gekleurde vakken, die enigszins herinneren aan het raster van Werkplaatsen. In dat raster meent Ben de lichtjes te herkennen die branden voor de Mariabeelden. Hij vlucht het gebouw uit, neemt de trein naar de luchthaven en vliegt naar Australië. In de vliegtuigstoel naast hem zit de Gwion, de Aboriginal.
| |
Interpretatie
Structuur en motieven
‘Even ernstig, kan ooit een verhaal bezinken in een landschap? Kan het landschap dat verhaal dan spontaan genereren?’ Deze vragen worden gesteld in noot 91 van het boek en bevatten de kern van Mijnheer sjamaan.
De roman onderzoekt het landschap als de oorsprong van alle verhalen en confronteert de Europese visie hieromtrent met die van de Australische Aboriginals. Voor de Aboriginals is de band tussen land en verhaal vanzelfsprekend: zij koppelen het begin van een leven(sverhaal) aan de plaats waar de ouders ontdekken dat ze een kind verwachten. Ze geloven dat hun kind op deze plek een stuk krijgt van de ziel van een overleden voorouder, die uit de aarde tevoorschijn komt en er later weer in verzinkt. Daarom tekenen ze in het zand wanneer ze verha- | |
| |
len vertellen over hun voorouders. Robin legt aan Ben uit hoe dat in zijn werk gaat: ‘Wel, je zit op de grond en je verwijdert naast je de steentjes. Je strijkt het zand plat. Dat is je tekenbord. Je vertelt wat over de vooroudertijd, en je legt dat verhaal uit met tekeningen in het zand. Wat je niet meer nodig hebt veeg je weg of je tekent erover met nieuwe zinnen.’
Wie dit tekenbord vanuit grote hoogte bekijkt, zal in de glooiingen van het zandlandschap soortgelijke patronen herkennen. ‘Als stippen, golven, cirkels, rechte lijnen, waar het grote exact het kleine is.’ Met zijn wetenschappelijk onderzoek probeert Albert exact dat grote te ontdekken in het kleine. Hij bestudeert de zandtekeningen van de Aboriginals en tracht daar tevergeefs wetmatigheden uit af te leiden. Dat zijn project mislukt is volgens een Aboriginalmeisje te wijten aan zijn onvermogen om de dingen te bekijken vanuit een ‘vogelperspectief’.
Albert leeft te dicht op de Aboriginals om het noodzakelijke overzicht te bewaren. Het gebrek aan afstand zorgt ervoor dat hij meer en meer op hen gaat lijken. Hij slaapt onder de blote hemel in een hutje van dennentakken en raakt verslaafd aan alcohol. Zo komt zijn wetenschappelijk onderzoek zowel letterlijk als figuurlijk niet van de grond. Albert lijkt het ‘vogelperspectief’ angstvallig te vermijden, en heeft het in het algemeen niet zo op vogels begrepen. Tijdens zijn observatie van de Aboriginals jaagt een onbekende vogel ‘hem een ijselijke angst aan’, en wanneer hij modefoto's ziet van modellen die poseren met opgezette vogels, begrijpt hij daar de bedoeling niet van. ‘Elk dier dat je tegenkomt heeft een boodschap voor je. Zeggen sommigen althans.’ Maar voor Albert blijft die diepere boodschap verborgen.
Zelfs in het vliegtuig - op te vatten als een grote, zilveren vogel - op weg naar Europa slaagt de wetenschapper er niet in om overzicht te krijgen over het landschap. Een ‘kwikzilveren stewardess’ dwingt hem zijn plaats bij het raampje af te staan aan de Aboriginal Gwion, die volgens haar zou ‘sterven’ zonder uitzicht. Tijdens de reis maakt Gwion, wiens handbagage vol zand blijkt te zitten, voortdurend aantekeningen over het landschap. ‘Met zijn vinger mat hij de verhoudingen op het glas en schreef die in zijn notitieblokje. Hij zette er getallen naast, soms jaartallen of codes en hij trok steeds maar de lijnen opnieuw. Soms sloot hij even zijn ogen. Dan voegde hij nieuwe streepjes toe aan zijn tekening die uitgroeide tot een bos van grillige wintertakken.’
In Europa wordt dit soort waarnemingen in eerste instantie op scepsis onthaald. Polly heeft van meet af aan haar bedenkingen geuit bij het onderzoek van Albert, en ook het ‘Australi- | |
| |
sche’ gedrag van haar zoon baart haar zorgen: ‘Laatst had Robin niets aan zijn huiswerk gedaan en strooide hij zand op de vloer. Ik snapte er niets van, Albert.’
Voor Robin lijkt het Europese Werkplaatsen op het ruige Australische binnenland, maar het verhaal dat hier in de bodem is verzonken, is er een van zware industriële vervuiling. De lijnen in het landschap zijn de littekens van die geschiedenis. Ben probeert het verhaal van de vergiftiging te reconstrueren, zodat hij volgens Robin lijkt op de Aboriginals van Alice springs: ‘Daar zitten ze ook de hele dag op de begane grond. [...] Alleen zit jij niet te krabbelen in het zand.’
Robin ziet voortdurend verbanden. In tegenstelling tot zijn vader beschikt de jongen wel over het vogelperspectief. Geen wonder dat hij van Albert een postkaart ontvangt met de afbeelding van een kookaburra, de Australische lachvogel. Robin doet ook aan duivensport, en vraagt Ben om de dieren op exact gekozen plaatsen te lossen. De trajecten die de vogels op weg naar huis afleggen, tekenen lijnen in de lucht die punten in het landschap met elkaar verbinden. Robin slaagt er ook in het grote aan het kleine te koppelen. 's Avonds vindt Ben de jongen in de lobby van het hotel, lijnen trekkend tussen de getallen op de pagina van een spelletjesboek, tot hieruit de tekening van een eend tevoorschijn komt. Een vogel dus. ‘Ben vroeg Robin of hij die eend niet allang had gezien. “Natuurlijk wel,” zei Robin, “ik ben geen uil.”’
Ook Ben wordt met vogels geconfronteerd. De dieren schrikken hem op tijdens zijn wetenschappelijke onderzoek. Eerst ziet hij een laagvliegende fazant en vijf ontsnapte en verwilderde papegaaien, later meent hij dat een spreeuw hem uitlacht omdat hij niet opschiet met zijn werk. Wanneer Ben na zijn dagtaak boodschappen doet, merkt hij op hoe de hand van de caissière ‘als een witte duif [...] op de bovenkant van de kassa’ ligt.
De diepere betekenis die sommigen achter dergelijke patronen menen te ontdekken, vormt de ideale voedingsbodem voor de zweverige theorieën van de Aquariuscursus in Stella Maris. Daar transformeert het vogelperspectief van de Aboriginals in een westerse pendant: ‘Ik wil jullie in de helikopter krijgen,’ zei de trainer plechtig. ‘Helicopterview. Dit is mijn vraag: kun je jezelf optakelen om de nodige afstand tot jezelf te krijgen?’
Om dat doel te bereiken, moeten de cursisten allerlei lijnen leren interpreteren, te beginnen met de huidplooien in de handpalmen van toevallige voorbijgangers. Ben blijkt talent te hebben voor handlezen, en laat de lijnen moeiteloos samenvloeien in ‘een poel van verhalen’.
| |
| |
Hierna krijgt hij college van professor Faus - een combinatie van Gauss en Faust - die de cursisten inwijdt in de geheimen van zijn fauscurve, een klokvormige kromme met een opwaartse en neerwaartse cyclus van telkens een kwarteeuw. Faus baseert zijn ‘wetenschappelijke’ curve op de vrouwenmode in de zomer - ‘Mijn studenten hebben gewoon Libelle en Flair doorgebladerd.’ - en beweert dat zijn golfbeweging wonderlijk toepasbaar is op allerlei maatschappelijke verschijnselen die uitingen zijn van angst of vertrouwen. ‘Het is de psychologische curve van de tijdgeest, van de onbewuste gevoelens van de massa,’ aldus de professor, maar wie op zoek is naar samenhang, vindt overal fauscurves. Wie het landschap bijvoorbeeld aandachtig bekijkt, zal dezelfde golfbeweging herkennen in de tekeningen van Robin in het stoffige zand van Werkplaatsen, en in ‘de outback tekenden ze ook deze golvende lijn, gewoon in het woestijnzand’. Het contrast van de heilige Aboriginalberg Uluru vormt een perfecte fauscurve tegen de achtergrond van de Australische horizon, en hetzelfde geldt voor de Lourdesgrotten die overal in het Vlaamse landschap verspreid staan.
Albert, die samen met Ben het college van Faus heeft gevolgd, leert Ben nog een derde soort lijn kennen, de zogenaamde ley-lijnen. Dat zijn ‘opvallend lange, vaak zelfs rechte lijnen die belangrijke punten verbinden’. Ley-lijnen worden vaak door geesten gevolgd, omdat ‘de geesten geen tijd willen verliezen. Ze gaan overal door en over’. Het is ook de lijn die Robins duiven, symbool van de Heilige Geest, beschrijven op weg naar huis. En tijdens een wandeling ontdekt Ben dat Mariabeelden verspreid staan over de stad volgens het systeem van de ley-lijnen, als een rozenkrans die kralen met elkaar verbindt.
Onder invloed van de Aquariuscursus verzamelt Ben steeds meer signalen uit een ‘andere’ wereld. Hij bezoekt het geboortehuis annex bedevaartsoord van Louise Lateau, die stigmata had ontvangen, en plakt rozenblaadjes in een schrift als metafoor voor haar bloedspatten. Hij ziet overal Mariabeelden opduiken, soms in de vorm van snoepgoed of als hallucinatie. Bij internetzoekmachine Google levert de zoekterm ‘Maria’ een gigantisch mozaïek aan kleurafbeeldingen op. ‘De foto's werden steeds onscherper. Vreemd, hoe de wereld steeds onscherper werd, en er slechts een raster van gekleurde vierkantjes overbleef. Ben zag het aankomen: een kwadraat van exact honderd gekleurde vlakjes. Waar hij iets mee kon doen. Het was het beeld van een Mariaverschijning achter ruw wafelglas.’ Deze mozaïek zal Ben uiteindelijk gebruiken om de bodemresultaten van Werkplaatsen te manipuleren. Hij kleurt de grafieken en vakjes in zijn laptop zodanig bij, dat de afbeelding van de Madonna verschijnt.
| |
| |
| |
Thematiek
Met zijn actie doorbreekt Ben het strenge hokjespatroon van het raster. Hij maakt zijn gegevens onzuiver en laat uit die onzuiverheid een hogere betekenis ontstaan. Dat is wat op veel verschillende manieren in het boek gebeurt: de hokjesmentaliteit die denkt in heldere grenzen wordt opgeblazen ten voordele van de ‘onzuivere’ wisselwerking. In het milieu heet deze mengvorm vervuiling, en daarom moet Ben de schade opmeten van de chemische stoffen die doordringen in de bodem van wat ooit een natuurlandschap was. Op een soortgelijke manier kunnen vormen van religie of bijgeloof doorsijpelen in de harde wetenschap. Ondanks alle voorbehoud en ironie slaagt de rationele chemicus Ben immers voor zijn zweverige Aquariuscursus. Hij doet dat op basis van een erg onzuiver werkstuk, ‘een schriftje met daarin een honderdtal warrige uitspraken over stigma's, ley-lijnen, kapellen met Mariabeeldjes, verschijningen’. Na het behalen van zijn diploma is zijn wereldbeeld behoorlijk aangetast. Ben loopt als een paranoïde wandelaar door de stad, en meent overal signalen en systemen uit een andere wereld te herkennen.
In de zoektocht naar houvast blijkt uiteindelijk niets nog puur te zijn. Zo streeft Albert naar wetenschappelijk inzicht in de zuivere, ‘authentieke’ levenswijze van de oorspronkelijke bewoners van Australië, maar hij moet vaststellen dat het contact met de westerse wereld de omgeving van de Aboriginals heeft vervuild en hun leefpatroon heeft aangetast. Hun eeuwenoude gebruiken worden enkel nog opgevoerd uit financieel gewin, ter vermaak van de toeristen. Omgekeerd merkt Polly in een brief op dat Albert vroeger telkens vol agressie terugkeerde van zijn veldwerk. ‘Het gif hing sinds toen in ons huis.’ Ook Albert gaat dus ten onder aan de onzuiverheid die het contact met de Aboriginals met zich meebrengt.
In Mijnheer sjamaan wordt geen pleidooi gehouden voor zuiverheid. Zoals Sven Vitse in een essay over het werk van Koen Peeters heeft aangetoond, bestaat er niet zoiets als een lineaire evolutie van zuiverheid naar vervuiling. Het gaat eerder om gradaties van mengvormen die in de loop der geschiedenis kunnen fluctueren. Dromen van een terugkeer naar een volledig zuivere oorsprong is daardoor niets anders dan een illusie.
Het is wel precies die illusie die de firma Corp de mensen wil voorspiegelen. Het onderzoek van Ben blijkt uiteindelijk niets anders te zijn dan een marketingstunt van een bedrijf dat zijn blazoen wil zuiveren en het vervuilde terrein hooguit oppervlakkig zal saneren. Om daar ongestraft in te kunnen slagen moet Corp het spel ‘vuil’ spelen, dat wil zeggen corrumperen, omkopen en speculeren op de goedgelovigheid van de maatschappij. Symbool van die tactiek is Max, die door Corp is in- | |
| |
gehuurd om Ben tijdens zijn veldwerk te bespioneren. Niets aan Max is echt of authentiek. Hij draagt foute kleren, spreekt in voorgekauwde marketingslogans en handelt in reclameboodschappen op heteluchtballons. Max verkoopt dus letterlijk warme lucht.
| |
Titel
Wetenschap, commercie en bijgeloof kunnen niet van elkaar worden gescheiden. Wie illusies aan de man wil brengen, moet een gehaaide verkoper zijn, een ‘marchand’. Robert Marchand is de vaste naam van het hoofdpersonage uit de eerdere romans van Koen Peeters. Eén keer, in hoofdstuk 92, wordt Robin door de verteller (per ongeluk?) ‘Robert’ genoemd. Wanneer Ben aan het eind van Mijnheer sjamaan toevallig op een receptie belandt, vraagt de hostess welk naamplaatje ze hem moet geven. Uit de resterende plaatjes op het tafeltje kiest Ben dat met de naam ‘Marchand’. Telkens wanneer hij met ‘Mijnheer Marchand’ wordt aangesproken, verstaat hij ‘mijnheer sjamaan’. Zo transformeert de handelaar in een sjamaan, een verkoper van illusies.
| |
Vertelperspectief
De indeling van de roman in honderd korte hoofdstukken zorgt voor een afwisseling van verschillende vertel- en waarnemingsperspectieven. Meestal is er een anonieme hij-verteller aan het woord die zelf niet deelneemt aan het verhaal (auctoriele vertelling): ‘Op de vervuilde zandvlakte genaamd Werkplaatsen groeiden alleen nog berken, een enkele vlier, wat koppig mos, grassen en heide. Ben zat op een driepikkeltje onder een parasol.’ In dit fragment wordt Ben waargenomen door een externe instantie. Die wordt vaak afgewisseld met de waarnemingen van Ben (personele vertelling), zoals in het volgende fragment: ‘Ben kon duidelijk hotelgasten naast hem horen: een man, een vrouw en ook nog een vreemd aards gedreun dat het vliegtuiggebrom overnam.’
In de brieven van Polly aan Albert verandert het vertelperspectief. Hier doet Polly zelf verslag aan haar ex-man (ik-vertelling), en daarbij bericht ze over haar nieuwe leven in Europa, over haar zoontje Robin of geeft ze Albert goedbedoelde raad over hoe hij zijn bestaan in Australië zonder haar moet inrichten.
Deze fragmenten worden onderbroken door opdrachten van de Aquariuscursus die zich direct tot de lezer richten. Deze lezer kan worden geïdentificeerd als een deelnemer aan de cursus (met Ben als meest voor de hand liggende voorbeeld), maar ook de lezer van de roman voelt zich rechtstreeks aangesproken. Hij wordt immers aangespoord om hoofdstukken over te slaan en meteen naar de volgende opdracht te bladeren.
In de noten is een ik-verteller aan het woord. Ook hier is ruimte voor verschillende interpretaties. De ik-figuur zou
| |
| |
eventueel kunnen worden gelijkgeschakeld met de anonieme, hoogste vertelinstantie uit de roman, maar even goed kan hierin de stem worden herkend van de auteur zelf, die doelbewust het kader van de fictie doorbreekt. Indien voor die laatste optie wordt gekozen, is de ik-verteller in de noten de hoogste vertelinstantie, waardoor alle andere vertellers één niveau dieper worden ingebed.
| |
Stijl
Mijnheer sjamaan is geschreven in de droogkomische stijl die eigen is aan het proza van Koen Peeters. De zinnen zijn kort en minimalistisch, en de onderkoelde toon die hierdoor ontstaat botst geregeld op een ironische manier met de zweverige leegheid van de newagesessies. ‘De groep bestond uit een tiental mannen en vrouwen, allen voorzien van naambadges. Er waren meer vrouwen dan mannen. Ze leken wonderlijk op elkaar. Midlifecrisis en nagelbijten. “What should we be doing?” vroeg de trainer. Iedereen dacht na en zuchtte. Ze dronken duidelijk te veel koffie, zaten te dicht op elkaar, er werd diep in hun zielen gepeuterd. Ineens begon iedereen enthousiast op te sommen: “Kerncompetenties! Zelfontdekking! Zelfrealisatie!”’
Ook de nietszeggende, opgeblazen marketingtaal van het personage Max, die iedereen te pas en te onpas ‘succes’ wenst, wordt door Ben genadeloos gepersifleerd: ‘Dat is mogelijk, ik moet het bespreken want anders weten wij amper waarvan of waarover. Het is geen kwestie van het dossier niet kennen en ik wil het voor u bekijken met Max, kwestie van indicatie van data en budgetten. Ik bedoel haalbaarheid ça va?’
De dubbelzinnigheid blijft niet beperkt tot de confrontatie van nuchterheid en gewauwel. Uit de brieven van Polly aan Albert spreekt bijvoorbeeld een vreemde ‘mengeling van verwerping en liefde’, zoals de ik-verteller in noot 39 opmerkt.
Voor de hele roman geldt dat de taal bedrieglijk eenvoudig is. Wie het boek vaker leest, zal steeds beter zien hoe quasi-achteloos rondgestrooide details als de steeds terugkerende vogels fungeren als leidmotieven, en hoe de kleinste opmerkingen een functie krijgen in een netwerk van verwijzingen. Het oorspronkelijke manuscript van het boek is trouwens ruim 25 centimeter dik, en bevat tal van knipsels en ander documentatiemateriaal, wat al aangeeft hoeveel onderzoek Koen Peeters voor Mijnheer sjamaan heeft verricht.
| |
Context
Het encyclopedische schrijven is een typisch kenmerk van het proza van Koen Peeters. Zijn hoofdpersonages lijden allemaal aan verzamelwoede, zoals Robert Marchand in De postbode, die
| |
| |
in zeven verhalen of hoofdstukken de meest uiteenlopende voorwerpen en gebeurtenissen met elkaar weet te verbinden. ‘Laten we praten over de wereld alsof het een encyclopedie is’, staat aan het eind van die roman te lezen, en dat voornemen vormt de rode draad in het oeuvre van Koen Peeters.
Een auteur die zich achter zijn verzameling verbergt, - in het tijdschrift Vooys verbindt Peeters die eigenschap met het postmodernisme. De paranoia waarmee de verzamelaar alles met alles weet te verbinden is inderdaad een postmodern kenmerk bij uitstek, net als de opvatting dat de werkelijkheid (de wereld) moet worden gelezen als een tekst (een encyclopedie). Voor Ben klinkt de naam Werkplaatsen bijvoorbeeld als een ‘work in progress’, en dat is precies wat de lezer van Mijnheer sjamaan overkomt: het boek is nooit ‘af’, bij elke herlezing kunnen de honderd hoofdstukken op een nieuwe manier aan elkaar worden gekoppeld, zoals de lemma's in een encyclopedie onophoudelijk naar elkaar doorverwijzen. Zo transformeert de wereld in een eindeloos netwerk van beelden en verhalen, waarin motieven zo vaak worden hernomen dat hun betekenis uiteindelijk gaat woekeren.
Tegengif voor die overdaad is de ingehouden stijl. Als literaire voorbeelden uit de Nederlandse literatuur vermeldt Peeters onder meer Willem Elsschot en Nescio, die hij beiden bewondert omwille van hun zuinige, ironische woordkeus. Louis Paul Boon noemt hij in Vooys ‘onze grootste Vlaamse auteur’. Peeters geeft aan dat hij de structuur van De Kapellekensbaan in zijn roman Acacialaan heeft willen spiegelen, maar ook de fragmentarische opbouw van Mijnheer sjamaan zou eventueel kunnen worden gelezen als een eerbetoon aan Boons meesterwerk. Net als Boon schrijft Peeters in opdracht van een krant of tijdschrift vaak korte teksten, die hij later verwerkt tot één roman.
In de internationale literatuur wordt hij geïnspireerd door auteurs als Philip Roth, Jonathan Franzen, Thomas Pynchon en Don DeLillo, omdat die erin slagen ‘de wereld en heel het tijdsgewricht te vatten in een roman’. Dat is wat Peeters heeft gedaan in de twee romans die volgden op Mijnheer sjamaan. In Grote Europese roman (2007) beschrijft hij het nazinderen van de Tweede Wereldoorlog in het hedendaagse Europa. Elk van de 36 hoofdstukken uit het boek is genoemd naar een Europese hoofdstad. De inspiratie voor een dergelijke structuur haalde Peeters bij Primo Levi's Het periodiek systeem. ‘Ik houd van dat soort monomane waanzin’, aldus de auteur in Vooys. ‘In Mijnheer sjamaan waren dat de honderd hoofdstukken, gescheiden door eindnoten. Om dat goed uit te zetten vind ik fantastisch.’ Het spel met open blijvende verhaallijnen doet
| |
| |
ook enigszins denken aan Julio Cortázars roman Rayuela: Een hinkelspel.
In de daaropvolgende roman De bloemen (2009) keert Peeters terug naar zijn roots in de Antwerpse Kempen, de streek waarover Walter van den Broeck geregeld schreef. Diens Brief aan Boudewijn noemt Peeters ‘het eerste [boek] waarvan ik voelde: tiens, die auteur beschrijft exact de wereld waarin ik opgegroeid ben. Ik realiseerde me: je kan in literatuur iets doen met het universum waarin je je toevallig terugvindt’. In Mijnheer sjamaan is deze streek het decor van Werkplaatsen.
| |
Waarderingsgeschiedenis
Bij het verschijnen van Mijnheer sjamaan kreeg de roman vooral in de Vlaamse pers behoorlijk wat aandacht. In Nederland was de belangstelling eerder gering, - daar was het wachten op de nominatie van Grote Europese roman voor de shortlist van de Libris Literatuurprijs vooraleer Koen Peeters meer bekendheid kreeg.
In NRC Handelsblad verscheen een recensie waarin Janet Luis kritiek uitte op de ‘vaagheid’ van het boek. Bens persoonlijkheid krijgt volgens haar ‘niet meer dan vage contouren’, en hoewel Peeters ‘leuk droog’ kan vertellen blijft het verhaal in haar ogen ‘ook een beetje gratuit. Wordt hier stelling genomen voor of tegen iets, of blijft het allemaal net in het midden?’
Arjan Peters vergeleek Mijnheer sjamaan in de Volkskrant met de eerdere romans van Koen Peeters, en stelde vast dat de verzamelwoede van de auteur nog niets van zijn magie verloren heeft. Mijnheer sjamaan is volgens hem ‘amusante lulkoek [...] met een kern van waarheid’.
In De Morgen loofde Jos Borré zowel de stijl (‘aansprekend proza geladen met prachtige beelden’) als de structurele samenhang, ‘de inventariseerdrift en de nauwkeurigheidsdrang van de obsessionele totaalverzamelaar, die hoopt dat uit de veelheid vroeg of laat een verband op zal doemen, een code, een sleutel’. In dezelfde krant dook Jan Stuyck in de archieven van het amvc Letterenhuis in Antwerpen om aan de hand van het manuscript te tonen hoeveel research er voor de roman is verricht.
Bart Vervaeck (De Tijd) analyseerde de ‘speelse’ en ‘lichtvoetige’ compositie van de roman en noemde Mijnheer sjamaan het beste boek van Koen Peeters. Het verhaal is volgens hem ‘knap gestructureerd, [...] met een interessante afwisseling van het vertelperspectief en een perfecte opbouw naar het einde’. Ook Jooris van Hulle had in De Leeswolf lof voor de ‘bijzonder ingenieus opgezette constructie waarin werkelijk- | |
| |
heid en fictie, ogenschijnlijk althans, naadloos in elkaar grijpen’. Eenzelfde geluid was te horen in De Standaard, waar Marc Reynebeau de inventiviteit en de efficiëntie loofde waarmee het verhaal is opgebouwd. Daarnaast wees hij op de ‘tegelijk beheerste en toch sprankelende toon, waarin milde spot en oprechte deernis met elkaar verbonden zijn’.
Voor deze bespreking is gebruikgemaakt van:
Koen Peeters, Mijnheer sjamaan, eerste druk, Amsterdam 2004.
| |
| |
| |
Secundaire literatuur
Willem Bongers en Jaap Faber, De grote verhalen van Koen Peeters. In: Vooys, nr. 4, 2006, jrg. 24, p. 40-52. |
Frank Hellemans, Het Lourdes van Limburg. In: Knack, 31-3-2004. |
Jos Borré, Het rijk der geesten. In: De Morgen, 14-4-2004. |
Bart Vervaeck, Een luchtbel als houvast. In: De Tijd, 17-4-2004. |
Marc Reynebeau, Een vrolijk stuk mislukte eeuwigheid. In: De Standaard, 22-4-2004. |
Arjan Peters, Zelf sjamaan worden: Koen Peeters laat ons lachen en voorzichtigjes aarzelen. In: de Volkskrant, 30-4-2004. |
Jooris van Hulle, Mijnheer sjamaan: roman. In: De Leeswolf, 1-5-2004. |
Janet Luis, De geur van dode kangoeroes. In: NRC Handelsblad, 1-10-2004. |
Jan Stuyck, De schrijver is een sjamaan. In: De Morgen, 11-4-2007. |
Gwennie Debergh, De schematata's van ‘Mijnheer sjamaan’. In: Ons Erfdeel, nr. 4, september 2004, jrg. 47, p. 609-611. |
Sven Vitse, De kunst van het erven. Over ‘Mijnheer sjamaan’ en andere romans van Koen Peeters. In: Spiegel der Letteren, nr. 4, 2007, jrg. 49, p. 457-473. |
lexicon van literaire werken 89
februari 2011
|
|