| |
| |
| |
Hagar Peeters
Genoeg gedicht over de liefde vandaag
door Jasmien Aerts
Achtergronden en uiterlijke beschrijving
Genoeg gedicht over de liefde vandaag is de debuutbundel van Hagar Peeters (* 1972). De bundel verscheen in 1999 bij de Amsterdamse uitgeverij Podium en is door zijn populariteit bij het grote publiek inmiddels toe aan zijn zesde druk. Het werk omvat in totaal 35 gedichten, waarvan 9 zonder titel.
Op de omslag van de eerste druk staat geen afbeelding. De kaftillustratie van de hier besproken zesde druk is een tekening van Lukas Creter, waarop, onderaan, een omgekeerde zwarte hoed te zien is. In de opening van de hoed vallen, vanuit een lichtblauwe hemel met enkele wolken, verschillende meubelen en huishoudelijke spullen. Het gaat om een koelkast, een sofa, een bed, een piano, enzovoort. Op de rand van de hoed staat iets dat doet denken aan een springplank of een trapje waarlangs men het zwembad in gaat. De tekening lijkt te verwijzen naar het gedicht ‘De hoed’, het zevende gedicht van de bundel, dat opent met de metafoor ‘De hoed is een omgekeerd/ vangnet van gedachten’.
Ondanks haar jonge leeftijd was Peeters voor haar debuut geen onbekende in het poëziemilieu. Tijdens haar studententijd gaf ze regelmatig optredens op open podia en in 1996 nam ze deel aan het Poëziecircus in Utrecht, dat werd georganiseerd door de dichter Ingmar Heytze. Haar grote doorbraak volgde in 1997 door het hiphop/poetryfestival Double Talk, een evenement waar dichters en rappers het podium met elkaar deelden. Peeters gaf een geslaagd optreden dat onder meer kon rekenen op de goedkeuring van de gerenommeerde dichter Gerrit Komrij, die zich in het publiek bevond. Hij reageerde, volgens een verslag in de Volkskrant, met de uitspraak ‘Zo ga ik het voortaan ook doen’. Het citaat zou later op de achterkant van de eerste uitgave van Peeters' debuutbundel worden weergegeven. Haar geslaagde optreden zorgde voor erkenning in de Nederlandse poëziewereld en een uitnodiging voor de Nacht van de Poëzie en het Crossing Border festival. Haar gedicht ‘Genoeg gedicht over de liefde voor vandaag’ werd daarnaast opgenomen in de bloemlezing Double Talk. Rap en Poëzie, die
| |
| |
naar aanleiding van het festival werd gepubliceerd. Het grote succes van die tekst zorgde ervoor dat hij ook de titel van Peeters' debuut mocht leveren.
| |
Inhoud en interpretatie
Thematiek
Het is moeilijk om in Genoeg gedicht over de liefde vandaag een thematische rode draad terug te vinden. Peeters behandelt heel uiteenlopende thema's op erg verschillende manieren. Het is daarentegen wel veilig om te stellen dat de liefde één van Peeters' favoriete onderwerpen is. Ze behandelt het nu eens op een serieuze manier, dan weer spottend. Het gedicht ‘Vertweezaming’ is een goed voorbeeld van zo'n serieus liefdesgedicht. Het poëtische ik maakt gebruik van spatiale beeldspraak, waardoor de aangesproken geliefde een plaats wordt, waarop het ik zich voortbeweegt: ‘Ik wil niet op je lippen liggen,/ me niet verschansen in je oorschelp/ en verdwalen in het oerwoud van je haren.’ In drie strofen maakt de spreekinstantie duidelijk wat het niet wil van de geliefde, waarna de vierde strofe, ingeleid door het tegenstellende maar, zijn of haar echte verlangens onthult: ‘Maar maak je rimpels tot de paden/ waarop ik, altijd samen/ naar het einde van mijn eigen leven loop.’
Eenzelfde ruimtelijke metafoor is terug te vinden in ‘Uitzicht’, waarin de geliefde de derde persoon wordt en de lezer de aangesprokene. Ook hier worden ruimtelijke en lichamelijke elementen door elkaar geklutst, wat voor een lijfelijke en zelfs seksuele sfeer zorgt.
Sloten spataders, de velden
met ragfijne panty's bedauwd.
Peeters maakt in de bundel vaak gebruik van de opsomming als structurerend principe en weet daar steeds andere effecten mee te bereiken. In het gedicht ‘Afspraak’, een goed voorbeeld van een tekst waarin Peeters met een ironische blik kijkt naar de liefde, bereikt ze met een opsomming een verrassend humoristisch effect. In dit lange gedicht geeft Peeters de gedachtegang weer van iemand die hopeloos in een restaurant zit te wachten op een geliefde die niet meer lijkt te zullen komen. Het eerste vers ‘Hij is niet op komen dagen’ wordt gevolgd
| |
| |
door een lijst van maar liefst 26 twijfelachtige redenen waarom de geliefde de afspraak gemist zou kunnen hebben. De lange lijst wordt afgesloten met de meest voor de hand liggende reden:
Misschien - de laatste onbegrepen
en onvoorziene mogelijkheid -
houdt hij niet langer van mij.
Dit komische gedicht illustreert de lichtvoetigheid die typerend is voor Genoeg gedicht over de liefde vandaag en de speelse manier waarop Peeters met haar onderwerpen omgaat. Ze spot met de roze bril waarmee verliefden naar de wereld kijken en doet dat op een manier die herkenbaar is voor vele lezers. Peeters neemt alledaagse gevoelens, gebruiken en objecten en dwingt haar publiek om er op een andere manier naar te kijken. Dat doet ze onder meer in het gedicht ‘Beste’, waarin ze nadenkt over de verschillende mogelijke aansprekingen in een brief, en in het lange titelloze gedicht met de openingsverzen ‘Tijdens het jongleren met de tongen/ zie ik vissen mijn hoofd binnenzwemmen’, waarin de dichteres zich vrolijk maakt over tongzoenen omdat dat haar aan kronkelende vissen doet denken. De inspiratie voor dit gedicht haalde ze uit een citaat van Andy Warhol, dat aan de tekst voorafgaat: ‘Two people kissing/ Always look like fish’.
Peeters' satirische pen komt goed tot zijn recht in haar karakterschetsen, waarin ze typen mensen portretteert. In het gedicht ‘De held’ omschrijft ze bijvoorbeeld in een bijna heroische taal wat een held precies is, welke kenmerken hij zou moeten hebben en wat hij zou moeten doen:
Hij is torso uit één stuk
gebeeldhouwd uit spieren,
met druppels zweet bezaaid.
De dichteres zet haar lezers echter graag op het verkeerde been, waardoor de laatste strofe een plotwending of pointe introduceert. Na vijf strofen vol lof wordt in de laatste strofe het sterke imago van de held onderuitgehaald en hekelt de dichteres de oppervlakkigheid van de overdreven ontwikkelde spiermassa van onze hedendaagse bodybuilders: ‘maar hooghartig verkiest hij/ de geposeerde heroïek/ van damesbladen’. Waar een gespierd lichaam vroeger symbool stond voor een ijzeren wil en daadkracht, wijst het tegenwoordig vaker op overgedreven ijdelheid. De nieuwe generatie helden lijkt haar spieren enkel
| |
| |
nog aan te dikken om ermee te kunnen pronken. Dat de mannen in kwestie met hun kracht ook echt iets zouden kunnen verwezenlijken, lijkt hen volledig te ontgaan.
Op eenzelfde cabareteske manier haalt Peeters de babyboomgeneratie door het slijk in ‘Babyboom boogie’:
in de strijd tegen visuele
verontreiniging door tijd
domineert het strakke lijf
van de vergrijsde blijver
en nu het pluche van te dure
plannen achter marmer vlijt.
De dichteres spot hier met de (fysieke) inspanningen van de stilaan ouder wordende babyboomers om hun jeugdigheid te behouden. Ook al doet de inmiddels ‘vergrijsde blijver’ zijn best om zijn voormalige toppositie (het pluche, het marmer...) en zijn aanzien in de maatschappij te beschermen, het ouder worden en het daarbij horende verlies van status zijn onafwendbaar.
| |
Stijl
In dit ritmische gedicht komen de stilistische aspecten van Peeters' werk goed tot hun recht. De assonantie van de ij-klank in de woorden ‘strijd’, ‘verontreiniging’, ‘tijd’, ‘lijf’, ‘vergrijsd’, ‘blijver’, ‘eertijds’ en ‘vlijt’ en de bijkomende alliteratie van de v-klank in een groot aantal van die woorden, verraden haar voorkeur voor klank- en taalspel. Die vormelementen, die karakteristiek zijn voor voordrachtpoëzie, zorgen ervoor dat het publiek aandachtig blijft. De toehoorders herkennen de herhaalde klanken en krijgen op die manier het gevoel ‘mee te zijn’ met wat de dichter vertelt.
De herhalingen zorgen daarnaast voor een bepaalde muzikaliteit, waardoor het gedicht aangenaam ‘wegluistert’. De dichteres lijkt in haar eerste bundel dus sterk beïnvloed door haar liefde voor het podium, wat ook tot uiting komt in enkele breed uitwaaierende gedichten. Een typisch voorbeeld daarvan is het gedicht waarnaar de bundel is vernoemd en dat opent met de regels:
Genoeg gedicht over de liefde voor vandaag
want al schrijvend heb ik de liefde niet bedreven.
Het leven laat zich maar al te graag
liever beschrijven dan beleven.
| |
| |
Deze verzen, waarin Peeters de problematiek van de ondichtbare kloof tussen poëzie en werkelijkheid aanhaalt, vormen de inleiding van een gedicht over het dichten zelf. Peeters profileert zich als een moeder die streng over haar woorden waakt:
Een dichter is nooit te vangen met haar eigen pen.
Steeds heeft zij haar antwoord klaar
want je kwetst haar zoals zij had gepland
al keren haar woorden zich soms tegen haar;
zij zijn minstens zo ontrouw als haar minnaars.
Míjn woorden niet. Die blijven aan mij gekluisterd.
Nooit werd een wreder moeder in de poëzie beluisterd
dan die, die haar kroost op het hart hield gedrukt:
‘blijf voor altijd zoals ik het je heb ingefluisterd’.
Maar nee, de inkt kruipt waar hij niet kan gaan
zoals het bloed, in zo veel aan de inkt gelijk.
Dus ik zeg je, toe maar, vlieg dan uit,
maar ga niet met de verkeerde mannen mee naar huis.
Ook hier speelt Peeters lustig met klankeffecten, onder meer in het eindrijm ‘klaar’, ‘haar’ en ‘minnaars’, en de rijmende eindwoorden ‘bekluisterd’, ‘beluisterd’ en ‘ingefluisterd’, die nog eens gevolgd worden door de assonantie van ‘uit’ en ‘huis’. Daarnaast werkt ze ook hier via sprekende beelden toe naar een humoristische pointe.
| |
Thematiek
Inhoudelijk zijn echter niet alle gedichten van Hagar Peeters even lichtvoetig. De dichteres heeft een uitgesproken melancholische kant, die tot uiting komt in gedichten over zwaardere thema's zoals de dood en vergankelijkheid. Zo behandelt de tekst ‘Stof’ het Bijbelse thema ‘dat de mens stof is en tot stof zal wederkeren’. Niettemin staat die zware thematiek Peeters' karakteristieke stijl niet in de weg. Ze houdt vast aan haar taalspel en frisse beeldspraak, waardoor stof een ‘pakmedannetje in het licht’ wordt. In het tragische titelloze gedicht, dat begint met het vers ‘Ze is verschrompeld tot bezoekuur’, behandelt de dichteres het leven van een demente oudere dame in het rusthuis:
Ze is verschrompeld tot bezoekuur;
op de tijden dat het haar geliefden schikt
schrikken haar vissenogen even wakker
uit hun dommelslaap en lacht zij haar gebit
van kunststof venusbloot, als dit
niet op het kastje ligt te grijnzen.
| |
| |
Ook hier zorgt het humoristische taalgebruik ervoor dat het gedicht, ondanks het droeve lot van het personage, nergens sentimenteel wordt.
| |
Poëtica
Peeters' gebruik van humor als contratoon is een bewuste strategie die ze zelf in een interview met De Groene Amsterdammer uit de doeken deed: ‘Zware thema's beschrijf ik een beetje vrolijk en vrolijkere maak ik weer wat zwaarder. Dingen die heel ernstig zijn moet je niet ook nog eens een keer heel ernstig neer gaan zetten, dan wordt het overdone en krijg je melodrama.’
Die voorkeur voor gematigdheid en eenvoud zet zich door in Peeters' gehele poëtica: ‘Ik hou ook niet van intellectuele poëzie. Dat is het enige wat ik van poëzie vind [...] het moet direct raken. Wat je hersenen willen is allemaal heel leuk, maar dan lees ik liever een filosofisch essay.’ Wanneer de dichteres zich aan een beschouwelijke tekst waagt, doet ze dat dan ook op een voor haar karakteristieke manier, zoals in het gedicht ‘De hoed’. Hier neemt Peeters een grondgedachte, de hoed als vangnet van gedachten, en werkt die in drie strofen uit tot een verrassende clou.
De hoed heeft brede randen
die als uitspanning dienen
om de gedachten tegen te houden
opdat zij niet vervliegen.
in het hoofd alleen bedreven;
blijven achter in de vestibule.
| |
Context
Bij het verschijnen van haar debuut zat Peeters helemaal ingebed in het milieu van de podiumdichters. In het laatste decennium van de twintigste eeuw was een groep op de voorgrond getreden die opkwam voor een beter verstaanbare poëzie, waarin ook plaats moest zijn voor de wereld buiten de literatuur. De jonge dichters kwamen uit het orale poëziemilieu en
| |
| |
vonden elkaar op poëziefestivals en rappodia in heel Nederland. Dichters als Serge van Duijnhoven en Olaf Zwetsloot namen het voortouw en later zouden Ingmar Heytze, Menno Wigman, Bart FM Droog, Arjan Witte en Hagar Peeters consequent tot deze groep gerekend worden. In 1999 stelde Ruben van Gogh een bloemlezing samen onder de titel Sprong naar de sterren. De laatste generatie dichters van de twintigste eeuw. Hierin bundelde hij het werk van de toenmalige nieuwe en jonge dichters. In de inleiding bespreekt hij de opkomst van wat hij de ‘gebeurende’ of ‘morfende’ poëzie noemde.
De bundel wil aan het gevestigde poëziepubliek duidelijk maken dat ‘de moderne poëzie er een dimensie bij heeft gekregen’, maar het is ‘een dimensie die buiten de literaire wereld gezocht moet worden’. De nieuwe poëzie is anders:
Met een soms bijna vanzelfsprekend gemak worden de gedichten opgetrokken uit heldere, klare taal. Er spreekt een bravoure uit, die veel dichters ook op het toneel tentoonspreiden. [...] De invloed van rap en hiphop en de snelle beeldcultuur in clips en films is zichtbaar in het taalgebruik. De klassieke eindrijmende gedichten en de bewust niet-rijmende prozaverzen zijn verdwenen en vervangen door veel lossere, vrijere versvormen, vol herhalingen en welluidende klank- en ritmeassociaties.
Daarnaast wijst Van Gogh op het belang van de veelvuldige beweging in de gedichten, die onder meer wordt gecreëerd door de vele en snelle perspectiefwisselingen. ‘De gedichten veranderen haast uit zichzelf, ze morfen eigenlijk, van gebeurtenis naar gebeurtenis, van perspectief naar perspectief. De wereld die zo beschreven wordt is niet langer een echte wereld, zij heeft er een virtuele dimensie bijgekregen.’
Niet iedereen is echter enthousiast over die publieksvriendelijke wending in de Nederlandse literatuur. Ilja Leonard Pfeijffer verwoordt in 2000 de mening van de tegenstanders in zijn artikel ‘De mythe van de verstaanbaarheid’. Hij windt er geen doekjes om: ‘De opvatting dat verstaanbare poëzie beter is dan moeilijke poëzie is een misvatting. Sterker nog, het is precies tegenovergesteld aan de waarheid. Onbegrijpelijke poëzie is altijd beter dan makkelijke poëzie.’ Pfeijffer bepleit dat alleen complexe taal onze complexe wereld in woorden kan vatten en dat onalledaags taalgebruik in de poëzie, naast een middel, zelfs een doel op zich zou moeten zijn. In zijn essay neemt hij Peeters en haar gedicht ‘De hoed’ als typisch voorbeeld van de podiumpoëzie die hij wil bestrijden.
Als Ron Rijghard in februari 2004 in een interview voor NRC Handelsblad vraagt naar Peeters' reactie op de hele heisa,
| |
| |
antwoordt ze ontwijkend. Het onderscheid tussen complexe en toegankelijke poëzie is haar te kunstmatig. Haar antwoord luidt vrij ongeïnteresseerd: ‘Polemiek over kunst is altijd overbodig en slaapverwekkend.’
In haar latere poëziecarrière zou Peeters zich in een andere richting ontwikkelen, weg van de rasechte podiumkunst. Waar haar debuutbundel Genoeg gedicht over de liefde vandaag vol staat met satirische en speelse gedichten, is in de bundels Loper van licht (2008) en Wasdom (2011) amper nog plaats voor humor. De nieuwe bundels zijn stuurser, minder speels en bevatten meer engagement. Deze evolutie in Peeters' poëzie is zowel positief als negatief onthaald door de literaire kritiek. Waar Piet Gerbrandy in zijn recensie van Loper van licht de vreugdekreet ‘eindelijk poëzie’ uitliet, misten de oorspronkelijke Peeters-fanaten haar unieke, kinderlijke blik op de wereld. Het afsluitende vers van het openingsgedicht van Loper van licht vat het echter goed samen: ‘Er zijn veel schakeringen Hagar.’
| |
Waarderingsgeschiedenis
Genoeg gedicht over de liefde vandaag werd positief onthaald door de literaire kritiek. Arie van den Berg heeft het in zijn recensie voor NRC Handelsblad over ‘een rijp en rijk debuut’. Peeters onderscheidt zich volgens hem duidelijk van de rest van de podiumdichters, van wie de debuutbundels vaak ondermaats bleven door een gebrek aan poëtische concentratie. Ook al bemerkt hij in zijn recensie het wisselende niveau van de gedichten, toch zal volgens Van den Berg ‘elke poëzieliefhebber [...] in deze bundel zonder moeite tien juweeltjes vinden’. Tot slot prijst hij de luchtigheid en trefzekerheid van Peeters' poëzie: ‘Zelden is ondraaglijke lichtheid met zoveel perfectie blootgegeven.’
Hagar Peeters weet met haar debuutbundel ook Peter de Boer van Trouw te verleiden, die door haar poëzie eraan wordt herinnerd dat ‘dichten in wezen een vorm van verleidingskunst is. Lezers worden door dichters en hun taal gemanipuleerd, en als dat goed gebeurt, is dat geen onaangename sensatie.’ Ook hij heeft het over Peeters' speelsheid en lichte toon, maar hij verzekert zijn lezerspubliek dat ‘het lichte genre [...] bij Peeters nergens vederlicht [wordt]. Het is speels, soms hilarisch en uitdagend, maar niet onbenullig.’ Nico de Boer prijst in het Noordhollands Dagblad het talent van de dichteres om zware onderwerpen licht te houden door het hilarische af te wisselen met het bezonkene. Hij vergelijkt haar met de Vlaamse dichteres Jo Govaert: ‘Beiden schrijven poëzie die onderhoudend en
| |
| |
geestig is, ontroert en iets te zeggen heeft.’ Hans Groenewegen is in zijn artikel ‘De inkt kruipt waar hij niet gaan kan’, dat verscheen in 2004 in Ons Erfdeel, minder onder de indruk van Peeters' poëzie. Hij wijst op het grote aantal overbodige woorden in haar titelgedicht en pleit ervoor om, vanuit woordeconomisch standpunt, zelfs het gehele zesde vers van de laatste strofe weg te laten.
Bij het verschijnen van de bundel lijkt de literaire kritiek het erover eens te zijn dat Peeters' gedichten, hoewel ze soms sporen van de voordracht vertonen, op papier net zo goed tot hun recht komen als op het podium. Later zal Pfeijffers essay echter enkele kritische opmerkingen uitlokken. De vele herdrukken van Genoeg gedicht over de liefde vandaag bewijzen niettemin dat zowel de dichteres als haar debuutbundel bestand bleken tegen die kritiek.
Voor deze bespreking is gebruikgemaakt van:
Hagar Peeters, Genoeg gedicht over de liefde vandaag. Gedichten, zesde druk, Amsterdam 2009.
| |
| |
| |
Secundaire literatuur
Arjan Peters, Nieuwsgierige dichters stellen zich op de hoogte van straatcultuur tijdens festival Double Talk. Hiphop voor bij het kampvuur en de afwas. In: de Volkskrant, 27-1-1997. |
Sander Pleij, Hagar Peeters dichter. ‘Genoeg gedicht over de liefde vandaag’. In: De Groene Amsterdammer, 3-3-1999. (interview) |
Arie van den Berg, Perfecte lichtheid. Debuutbundel Hagar Peeters. In: NRC Handelsblad, 23-4-1999. |
Peter de Boer, ‘Altijd op zoek naar een navelstreng’. In: Trouw, 12-6-1999. |
Nico de Boer, ‘Steeds hoger kruipt haar rokje’. Hagar Peeters, rijp talent onder nieuwe generatie dichters. In: Noordhollands Dagblad, 8-7-1999. |
Ruben van Gogh, Inleiding. In: Ruben van Gogh, Sprong naar de sterren. De laatste generatie dichters van de twintigste eeuw, Utrecht 1999, geraadpleegd via http://www.epibreren.com/sprong/. |
Ilja Leonard Pfeijffer, De mythe van de verstaanbaarheid. In: Bzzlletin, nr. 274, 2000, jrg. 30, p. 74-87. |
Ron Rijghard, ‘Ik pel decorum af’. In: NRC Handelsblad, 13-2-2004. (interview) |
Hans Groenewegen, ‘De inkt kruipt waar hij niet gaan kan’. De poëzie van Hagar Peeters. In: Ons Erfdeel, nr. 3, 2005, jrg. 48, p. 359-369. |
Mario Molegraaf, Hagar Peeters. In: Ad Zuiderent e.a. (red.), Kritisch Literatuur Lexicon, aanvulling 120, februari 2011. |
Dossier over ‘Genoeg gedicht over de liefde vandaag’ van Hagar Peeters. In: Dichter op het scherm: Hagar Peeters, http://www.kb.nl/dichter-op-het-scherm/moderne-nederlandse-dichters/hagar-peeters/1-genoeg-gedicht. |
lexicon van literaire werken 104
november 2014
|
|