| |
| |
| |
Gustaaf Peek
Ik was Amerika
door Sven Vitse
Achtergronden en uiterlijke beschrijving
Ik was Amerika, de derde roman van Gustaaf Peek (* 1975), werd in 2010 uitgegeven door uitgeverij Querido te Amsterdam. Het boek is herhaaldelijk herdrukt (de vijfde druk verscheen in 2011) en werd bekroond met de BNG Nieuwe Literatuurprijs 2010 en de Bordewijkprijs 2011. Op de voorflap van de eerste druk is een zwart-witfoto te zien van een groepje jonge dansende mensen met een donkere huidskleur, Afrikanen of Afro-Amerikanen. De foto lijkt genomen te zijn in een eenvoudig feestzaaltje en ademt een zorgeloze, vrijmoedige sfeer. De titel van de roman, die onder de foto en de auteursnaam staat, is op een bijzondere manier vormgegeven: het woord ‘Ik’ is rood gedrukt, het woord ‘was’ staat cursief en de letters ‘ik’ in het woord ‘Amerika’ zijn blauw gedrukt. De kleuren verwijzen wellicht naar de kleuren van de Amerikaanse vlag en de geaccentueerde letters in ‘Amerika’ benadrukken het persoonlijk voornaamwoord uit de titel. In een latere editie van de roman is de omslagfoto vervangen door een foto van roodbruine korenhalmen onder een donkere, grijsgroene hemel. De roman is opdragen aan Maaike Tess en heeft als motto enkele regels uit de song ‘Don't fence me in’ van de Amerikaanse liedjesschrijver Cole Porter.
| |
Inhoud
Dirk Winter groeit op in Nederland maar verliest al op jonge leeftijd zowel zijn Duitse moeder als zijn Nederlandse vader. Net voor het begin van de Tweede Wereldoorlog vertrekt hij naar Duitsland, waar hij in dienst treedt van het Duitse leger. In Afrika wordt hij door het Amerikaanse leger krijgsgevangen gemaakt, waarna hij naar een werkkamp in het zuiden van de Verenigde Staten wordt gebracht. Op het landgoed van de familie Love waar hij als krijgsgevangene tewerkgesteld wordt, maakt Dirk kennis met de zwarte landarbeider Harris Winslowe, die net als Dirk wees is. Mevrouw Love nodigt Dirk enkele
| |
| |
keren uit voor gesprekken in haar woning en daar ontmoet hij na enige tijd Harris' halfzus Cicely, ook wel Sissy genoemd. Kort nadat Harris van zijn halfzus heeft gehoord dat ze zwanger is van Dirk worden beide vrienden zwaar afgetuigd door racistische buurtbewoners. Dirk ontwaakt in een ziekenzaal voor Duitse krijgsgevangenen en neemt nog voor de geboorte van zijn dochter afscheid van Harris. Een dag na de bevalling sterft Sissy in het kraambed. Harris noemt het meisje Amarinta en tracht het alleen op te voeden, maar het meisje wordt hem ontnomen en krijgt de naam Jennifer.
Terug in Nederland trouwt Dirk met Nettie, voor de buitenwereld houdt hij zijn oorlogsverleden verborgen. Meer dan dertig jaar na het einde van de Tweede Wereldoorlog keert Dirk terug naar de Verenigde Staten. Ondanks zijn slechte gezondheid beslist hij om de uitputtende reis te maken en zijn oude vriend Harris op te zoeken. Na een lange tocht per trein en auto van New York naar Texas rijdt Dirk zijn auto te pletter in Houston. Wanneer hij in het ziekenhuis ontwaakt, krijgt hij bezoek van Harris, die hem thuis opvangt en hem vertelt over zijn dochter. Een ex-partner van de jonge vrouw, Chris Hersch, had Harris opgespoord en hem verteld dat Jennifer, zoals Chris haar kende, begraven ligt nabij San Francisco. Vastberaden om het graf van zijn dochter te bezoeken zet Dirk een tijdje later zijn reis voort, maar hij overlijdt onderweg naar San Francisco.
Over Dirks bezigheden in de jaren voorafgaand aan zijn terugkeer naar de Verenigde Staten komt de lezer weinig te weten. Het leven van zijn oude vriend Harris wordt iets uitvoeriger beschreven. Enkele jaren voor Dirks terugkeer maakt Harris in het krantenwinkeltje dat hij uitbaat, ‘The Dutch Tobacco Company’, kennis met de meer dan tien jaar jongere Lilly. Ze beginnen een relatie en gaan samenwonen, maar uiteindelijk wordt Lilly ernstig ziek en overlijdt ze.
Een derde verhaallijn beschrijft de activiteiten van Dirks dochter, die haar partner Chris in Arizona achterlaat en naar San Francisco vertrekt. Als bediende van een makelaarskantoor begeleidt ze daar potentiële kopers bij de zoektocht naar een nieuw huis. Hoewel ze een appartement ver buiten de stad huurt, overnacht ze vaak illegaal in de leegstaande huizen die ze moet verkopen. In een van die huizen vindt ze een achtergelaten pistool, waarmee ze vervolgens een man overvalt. Ze wordt door de politie achtervolgd en tijdens haar vlucht doodgeschoten.
| |
| |
| |
Interpretatie
Titel
De titel Ik was Amerika roept vooral vragen op. Wie wordt met ‘ik’ bedoeld? Hoe moet de identificatie van die ‘ik’ met Amerika geïnterpreteerd worden? Welk personage in de roman zou de conflictueuze geschiedenis van de Verenigde Staten kunnen belichamen? Aangezien de roman geen ik-verteller heeft, is het niet zo eenvoudig om die vragen te beantwoorden.
Een van de protagonisten, Dirk Winter, is niet eens Amerikaan. Toch zijn er redenen om nu juist Dirk als een symbool voor de Verenigde Staten te zien. Zoals in de Amerikaanse geschiedenis een grote openheid voor vreemdelingen gepaard gaat met extreem racisme en het geloof in zelfbeschikking met geweld jegens anderen, zo kan Dirk tegelijk bevriend raken met een zwarte katoenplukker en zich onverholen antisemitisch uitlaten. Op de katoenplantage van de familie Love laat Dirk zijn vriendschap met Harris door het racistische ‘apengekrijs’ niet verstoren. Hij gaat echter evenmin tegen de rassenhaat in: ‘Ze gehoorzaamden hun geschiedenis, in Duitsland, in Nederland, had hij hetzelfde gedaan.’ In een gesprek met mevrouw Love, waarin zij uitvoerig vertelt over de eerste zwarte die ze zag hangen, laat hij zijn eigen racisme even de vrije loop. Ongevraagd merkt hij op: ‘De Joden zijn de ziekte van de wereld.’ Dirks wereldbeeld combineert het relatieve met het absolute: enerzijds is ieder het toevallige product van zijn geschiedenis, de Amerikaanse racist niet minder dan de Europese nazi; anderzijds heeft dat historisch geconstrueerde racisme voor Dirk een absolute geldigheid.
Die combinatie van het relatieve en het absolute kenmerkt ook de manier waarop Dirk als krijgsgevangene in Texas zijn eigen identiteit vormgeeft. Aan de ene kant houdt hij absoluut vast aan zijn identiteit van nazi. Tegenover Harris laat Dirk er geen twijfel over bestaan: ‘Ik ben soldaat onder de Führer voor het Derde Rijk. Das Dritte Reich!’ Wanneer een van zijn Duitse medegevangenen, Kirch, iets te veel samenwerkt met de Amerikaanse bewakers deinst hij er niet voor terug om de man dood te knuppelen. ‘Dit kamp is Duitsland. Kirch is dat vergeten.’ Aan de andere kant fabuleert hij in zijn gesprekken met mevrouw Love over zijn verleden als een volleerd romanschrijver. Hij vertelt haar bijvoorbeeld over ‘zijn schooltijd in Koblenz’, waar niet hij maar een medegevangene is opgegroeid. Deze ‘geleende jongensjaren’ vult hij aan met tegenstrijdige berichten over zijn ouders: eerst vertelt hij dat zijn moeder uit Amsterdam kwam, later dat ze een Duitse was.
Een ander personage in de roman dat als het ‘ik’ in de titel zou kunnen worden beschouwd, is de dochter van Dirk en
| |
| |
Cicely, Jennifer. Haar situatie als weeskind (en daarenboven kind van twee wezen) weerspiegelt de ontworteling van een land dat ontstaan is door migratie en door afscheiding van de Europese koloniale moederstaten en dat bijgevolg groot belang hecht aan zijn eigen founding fathers. De gespletenheid van haar afkomst - een Europese nazi en een Afro-Amerikaanse vrouw - vertoont enige verwantschap met de geschiedenis van een land dat als baken van individuele vrijheid een groot deel van zijn autochtone bevolking uitroeide en tot in de negentiende eeuw slavernij kende.
Elsbeth Etty brengt de titel Ik was Amerika in verband met een beroemde uitspraak van Harry Mulisch: ‘Ik ben de Tweede Wereldoorlog.’ Mulisch bedoelde met die uitspraak dat hij, als zoon van een Joodse moeder en een Oostenrijkse vader die tijdens de oorlog aan de verkeerde kant stond, het conflict en de gruwel van de Tweede Wereldoorlog belichaamde. Jeroen van Rooij leest de titel anders: hij denkt bij het woord ‘was’ aan het werkwoord ‘wassen’, zuiveren. Volgens Dirks nazi-ideologie moest Europa ‘gezuiverd’ worden van het Joodse volk, net zoals de Amerikaanse racisten de nakomelingen van de Afrikaanse slaven onzuiver vonden. Tegelijk kan de roman Ik was Amerika opgevat worden als een poging om de geschiedenis van Europa en de Verenigde Staten met literaire middelen enigszins ‘schoon te wassen’, door enkele zwarte bladzijden op gestileerde wijze te belichten. Volgens deze interpretatie zou het ‘ik’ in de titel naar de auteur zelf kunnen verwijzen.
| |
Structuur
De roman heeft een gelaagde structuur en een opmerkelijke geleding. Behalve 33 genummerde hoofdstukken bevat de roman enkele ongenummerde, cursief gezette hoofdstukken, waaronder het korte hoofdstuk - slechts drie alinea's lang - dat de roman opent. Op deze openingspassage volgt een hoofdstuk van twee pagina's dat eveneens ongenummerd maar niet cursief gezet is. Hierdoor ontstaat de merkwaardige situatie dat hoofdstuk 1 eigenlijk al het derde hoofdstuk is. Aan de openingspassage gaat bovendien naast een opdracht ook een motto vooraf dat niet als dusdanig is gemarkeerd: het betreft vier regels uit een lied van Cole Porter, ‘Don't fence me in’, maar titel noch auteur wordt vermeld, alsof ook dit motto tot de hoofdtekst behoort.
Deze structuur zou in het licht van het motto inhoudelijk geinterpreteerd kunnen worden. Het boek speelt met de grenzen van de tekst door de overgang tussen de titelpagina en het eerste genummerde hoofdstuk over drie moeilijk te situeren tekstdelen uit te smeren, alsof het verhaal zich verzet tegen begrenzing en inperking. Het citaat uit ‘Don't fence me in’ verwijst daarnaast wellicht naar de verhaalinhoud. Zowat alle personages onder- | |
| |
gaan een vorm van (letterlijke of figuurlijke) gevangenschap: Dirk is krijgsgevangene, Harris is slachtoffer van rassendiscriminatie en Jennifer ervaart een psychische blokkade.
| |
Verteller
Behalve de geleding is ook de vertelsituatie in Ik was Amerika complex, omdat in elk hoofdstuk het perspectief wisselt en elk hoofdstuk dus een andere verhaallijn vervolgt dan het vorige. In deze verbrokkelde structuur ziet de lezer pas na verloop van tijd de verschillende narratieve en temporele lagen ontstaan. Bovendien weet de lezer in de eerste twee, ongenummerde hoofdstukken niet over welk personage verteld wordt. In de eerste passage is sprake van een ‘jongen’ die in een maïsveld vlucht voor vuur. Het tweede stuk wordt in de derde persoon meervoud verteld: ‘ze’ verwijst naar de Duitse krijgsgevangenen in het algemeen, niet naar één gevangene in het bijzonder. Hoewel het centrum van waarneming in elk van de genummerde hoofdstukken bij een ander personage ligt, blijft de vertelsituatie in deze hoofdstukken vrij stabiel: deze is in het grootste gedeelte van de roman personaal.
Zo ziet de lezer in hoofdstuk 1 de verhaalwereld door de ogen van Harris. Op oudejaarsavond 1942 ziet Harris in een bar een blanke soldaat amok maken. De vele werkwoorden van waarneming geven aan dat het perspectief bij Harris ligt: ‘Hij zag de zanger weer opstaan en naar zijn publiek grijnzen.’ Een ander voorbeeld: ‘Harris stond vlak bij de deur en had hem onmiddellijk opgemerkt.’ In het volgende hoofdstuk ligt het centrum van waarneming bij Dirk, die net als krijgsgevangene per schip de Verenigde Staten heeft bereikt. Terwijl in de eerste alinea nog over de groep waartoe Dirk behoort in de derde persoon meervoud wordt gesproken, ligt de focus vanaf de tweede alinea bij de ervaringswereld van de Nederlandse soldaat. ‘Hij had dorst.’ De personale vertelsituatie geeft inzicht in de gedachten en gewaarwordingen van Dirk: hij ‘ontdekte dat hij de toppen van zijn derde en vierde teen miste’. En: ‘In het ruim voelde hij de lome manoeuvres van het schip.’
In de roman als geheel is sprake van een meervoudige personale vertelsituatie, maar ook in enkele hoofdstukken is dit het geval. De lezer volgt in hoofdstuk 21 de handeling vanuit het perspectief van Jennifer, tot zij door een politiekogel sterft. Het gedachtestreepje suggereert dat de tekst tot op het moment van overlijden Jennifers beleving volgt: ‘De kooi om haar herinneringen viel open, viel leeg -’. Na een asterisk wordt het verhaal vervolgd vanuit het perspectief van de politieagent die de kogel afvuurde: hij ‘zag dat de vrouw niet meer bewoog’. In de slotregels van het hoofdstuk verschuift het centrum van waarneming naar de mannen die het lijk komen ophalen. Zij zijn ‘verbaasd over het gewicht van de jonge vrouw’. Hoofd- | |
| |
stuk 33 kent een soortgelijke perspectiefwisseling na het overlijden van Dirk onderweg naar San Francisco. Tot net voor de crash, veroorzaakt door een hartaanval, beschrijft de verteller Dirks gewaarwordingen: ‘Een val klapte dicht in zijn borst.’ Vervolgens wordt de verhaalwereld waargenomen door een toevallige passant die Dirk in zijn auto aantreft.
| |
Thematiek
Een cruciaal thematisch cluster in Ik was Amerika wordt gevormd door de verwante motieven ontheemding, dood en ouderloosheid. De drie hoofdpersonages in de roman - Dirk, Harris en Jennifer - hebben allen hun ouders verloren. Aan Dirk vertelt Harris ‘dat hij zijn vader nooit had gekend en dat hij zich zijn moeder niet meer kon herinneren’. Hij groeide op bij een tante en kreeg ‘(t)oen hij vijf of zes jaar oud was’ het gezelschap van Cicely, die hem wordt voorgesteld als zijn jongere zusje. Wanneer ook de tante sterft - Harris is dan zeventien - blijven broer en zus alleen in haar huis wonen.
In een cursief gezet, ongenummerd hoofdstuk beschrijft de verteller het overlijden van Dirks moeder, een Duitse vrouw die met haar echtgenoot en kind in Nederland woont. Haar lijk wordt teruggevonden in een rivier; Dirk - op dat moment nog een kind - herkent haar niet, ‘omdat hij de jurk [die over haar gezicht was gedreven] niet nat en vies kende’. Het verhaal van Dirks jeugd wordt vervolgd in twee soortgelijke cursieve fragmenten. Het eerste daarvan, waarin Dirks naam overigens niet wordt genoemd, beschrijft de executie van een moordenaar - die van Dirks moeder? In het tweede wordt Dirk ingelicht over het overlijden van zijn vader. Na een incident in het Vondelpark verruilt de weesjongen in 1939 - Dirk is dan een jaar of twintig - zijn vaderland voor het land van zijn moeder. ‘Hij sprak de taal. Hij vluchtte naar het oosten.’ Het verlies van beide ouders leidt ertoe dat Dirk in Duitsland, in het Duitse leger en uiteindelijk als ontheemde in een Amerikaans gevangenenkamp terechtkomt.
Terwijl haar vader aan de andere kant van de Atlantische Oceaan leeft, groeit Jennifer na de kraamdood van haar moeder als weeskind op. Veel informatie over haar jeugd krijgt de lezer niet, maar uit haar afwijkende gedrag blijkt haar rusteloosheid en haar gebrek aan hechting. Ze verlaat haar partner en woonplaats, en blijft ook in San Francisco nooit lang op dezelfde plaats. In haar appartement even buiten de stad komt ze niet zo vaak, doorgaans verblijft ze illegaal in de leegstaande huizen die ze de klanten van het makelaarskantoor moet laten zien. Het zijn huizen waaruit alle sporen van menselijke aanwezigheid zijn verdwenen, hoewel af en toe betekenisvolle resten achterblijven. Wanneer Jennifer bij het achtergelaten huisvuil ‘een volle zak met foto's, brieven en ansichtkaarten’ vindt,
| |
| |
bieden die menselijke sporen haar voldoende materiaal om het leven van de bewoners haast fysiek tot leven te wekken. ‘Uit de snippers kwamen haar borsten tevoorschijn, haar mond aan het uiteinde van zijn lul, haar ogen slaperig en bijna dicht.’
Ook op andere manieren wordt de dood als thema in de roman verwerkt. De eerste ansichtkaart die Harris naar Lilly stuurt, ‘een foto van de Hoover Dam, het uitzicht over de rand’, verwijst impliciet naar de dood. Niet alleen omdat de kaart ‘een afgrond’ afbeeldt, maar ook vanwege de ontstaansgeschiedenis van de Hoover Dam. Lilly vertelt Harris dat er bij de constructie van de dam doden vielen door ‘koolmonoxide’ in de tunnels die tijdens de werkzaamheden werden gebouwd. Enige tijd na Lilly's dood ontdekt Harris in de buurt een boekhandel, ‘Harry Newman's Book Exchange’. Harry, die eigenlijk Harriet heet, zegde enkele jaren daarvoor ‘haar baan bij Pantex’ op - ‘(w)aar ze de atoombommen maken’ - om de winkel te kunnen openen. ‘Bommen hebben voor al deze boeken betaald.’
Het geweld en de discriminatie die op het verhaalniveau zo'n belangrijke rol spelen, roepen op een abstracter niveau de vraag naar schuld op, naar de verhouding tussen dader en slachtoffer. Dirk is als nazisoldaat en moordenaar (van een medegevangene) duidelijk dader, maar door zijn vriendschap met Harris wordt hij ook het slachtoffer van geweld. De lezer wordt uitgenodigd zich te identificeren met een man die erg liefdevol kan zijn, maar die dertig jaar na de oorlog in een dronken bui nog steeds Duitse krijgsliederen zingt. Dezelfde dubbelzinnigheid typeert Jennifer: ze is slachtoffer van haar achtergrond én dader van criminele feiten. De enige personages die hun handen schoon lijken te kunnen houden, zijn Harris en Lilly. Die laatste wordt zelfs slachtoffer van haat binnen haar eigen gemeenschap: ze wordt uitgejouwd wanneer ze op een burgerrechtenbijeenkomst de discriminatie van Aziatische migranten aankaart.
| |
Stijl
Ik was Amerika maakt vaak gebruik van het understatement. De roman toont enkele momentopnamen en laat de levensverhalen van de personages verder grotendeels onbesproken. De interpretatie van de situaties die wel beschreven worden en van de beweegredenen van de personages, wordt aan de verbeelding van de lezer overgelaten. Daarnaast verweeft Peek op subtiele wijze motieven in het verhaal, zonder die expliciet aan te wijzen of toe te lichten.
De slotpagina's van hoofdstuk 4 illustreren deze werkwijze. De oude Dirk is net in New York aangekomen en verkent de buurt rond Times Square. Hij stopt bij een ‘rode etalage’ van een seksshop, waar hij een tijdschrift uit de categorie ‘black’ koopt. Waarom hij binnengaat, blijft onduidelijk. Enkel deze
| |
| |
gedachte wordt verwoord: ‘Hij dacht aan zijn hotelkamer, de gewatteerde bloemensprei en de platte kussens, de lege kamer.’ De lezer weet op dat moment nog niets over Dirks verleden met Harris en Cicely, maar kan zich naderhand afvragen hoe Dirks pornografische belangstelling voor zwarte vrouwen hiermee verband houdt. De verteller registreert echter zonder het verband te leggen of de lezer te sturen.
Vervolgens gaat Dirk iets eten, wat zijn seksuele opwinding lijkt te relativeren. In de hotelkamer masturbeert hij bij het beeld van ‘een willekeurig meisje’. De verteller expliciteert deze handeling niet en merkt enkel op dat Dirk ‘(n)a een paar minuten (...) klaar [was]’. Daarna bekijkt Dirk een oorlogsfilm met Errol Flynn, de acteur die destijds de ‘favoriet [was] in het kamp’. De scène brengt oorlog in verband met seksuele lust: Errol Flynn was het prototype van de gewapende held en de viriele man. Dit verband wordt echter in de tekst niet verklaard. Worden oorlog en rassenhaat aangedreven door lust en seksuele motieven? Ten slotte denkt Dirk aan zijn vrouw Nettie, die er ‘niet van [hield] als Dirk naar oorlogsfilms keek’ - misschien omdat ze Dirks fascinatie voor oorlog griezelig vindt? De thematische inzet van de roman lijkt in deze passage vervat te zitten, maar het is niet helemaal duidelijk hoe alles geïnterpreteerd moet worden.
Hoewel het innerlijk van de personages niet uitvoerig beschreven wordt, toont de verteller de situaties doorgaans vanuit het perspectief van een personage. Deze personale vertelwijze laat toe om bijvoorbeeld de geweldscènes erg indringend, vanuit de ervaring van het personage weer te geven. In de scène waarin Dirk en Harris bijna gelyncht worden, kan de lezer Harris' ervaring meebeleven. Harris voelt ‘(g)ruis in zijn keel’, ruikt ‘zijn eigen vuil’ en hoort ‘metaal op metaal’. Zelfs wanneer Harris bijna niets ziet, staat zijn beleving centraal: hij merkt dat ‘(i)emand’ aan de strop trekt en voelt ‘(p)lotseling’ het touw rond zijn lichaam. De daders komen zelf nauwelijks in beeld. Wanneer Dirk een van de geweldplegers is, bij de aanslag op Kirch, is de vertelstijl onbewogen en wordt het perspectief van het slachtoffer genegeerd. ‘De spijkers trokken huid mee, er kwam bloed op het stapelbed.’ In deze scène toont de vertelwijze vooral de onderkoelde agressiviteit van de Duitse soldaten.
Door stilistische variatie slaagt Peek er daarnaast in om onderscheid aan te brengen tussen de personages. In hoofdstuk 9 gaan Harris en Lilly voor het eerst samen dineren. De verteller beschrijft precies die handelingen die Harris als zorgzaam en attent typeren: ‘Hij vroeg niet verder’; ‘Hij merkte dat ze niet rookte als hij eten op zijn bord had’; ‘Hij hielp haar in haar jas’.
| |
| |
Uit Lilly's terugblik op haar relatie met Harris blijkt een warme affectie met een sterke fysieke component: ze verbeeldt zich ‘het grijze haar als een pijl van zijn navel naar zijn kruis’ en herinnert zich details als ‘zijn zuchten, zijn uitdrukkingen, zijn linkerbeen dat vlak voor zijn climax hevig trilt’. De oude Dirk lijkt dan weer op een heel andere manier gericht op het fysieke: hij is gefixeerd op zijn zieke lichaam en zijn maaltijden.
| |
Context
Hoewel het verhaal van Ik was Amerika niet inspeelt op een actueel maatschappelijk debat, zijn motieven als ontworteling en discriminatie ook in het Nederland van 2010 erg relevant. In deze periode woedt in Nederland de discussie over migratie, integratie en culturele identiteit voluit. Veel aspecten van de roman hebben raakvlakken met deze problematiek. Zo laat Dirk zich antisemitisch uit, wordt Harris geconfronteerd met extreme rassenhaat, en delen de meeste personages in de roman het gevoel ontheemd te zijn in de eigen leefwereld. Dat een van de protagonisten bovendien een nazi van Nederlandse afkomst is, maakt de roman in het licht van hedendaagse uitingen van xenofobie in Nederland des te pregnanter.
Het engagement en de historische belangstelling die uit Ik was Amerika blijken, kenmerken ook de twee romans die Peek eerder publiceerde. Al in zijn debuutroman Armin (2006) duikt Peek in de geschiedenis van de Tweede Wereldoorlog. De hoofdfiguur Armin Waskowsky wordt geboren in een Duits ziekenhuis waar de nazi's zoveel mogelijk Arische baby's trachten voort te brengen. Als volwassene wijdt Armin zich in de Verenigde Staten aan genetisch onderzoek. In andere verhaallagen komen nog meer aspecten van de twintigste-eeuwse geschiedenis naar voren. Ontheemding en vaderloosheid spelen in Peeks eerste roman al een belangrijke rol: net als Armin is ook Armins adoptiefzoon Ben wees.
Peeks tweede roman, Dover (2008), heeft wel een actuele maatschappelijke kwestie als uitgangspunt: in 2000 werden tientallen Chinezen dood aangetroffen in de laadruimte van een Nederlandse vrachtwagen. In deze roman over mensenhandel, vluchtelingen en migratie staat opnieuw het motief ontheemding centraal. Een Chinese man werkt in het restaurant van een mensensmokkelaar, een Afrikaanse vrouw komt in de Nederlandse prostitutie terecht en een Afrikaanse ex-soldaat is ontsnapt aan een leven van bloedvergieten - allen hebben ze hun eigen leefwereld achtergelaten op zoek naar een nieuw thuis, dat ze in Nederland niet gemakkelijk vinden.
| |
| |
In het nog jonge oeuvre van Gustaaf Peek is een duidelijke thematische continuïteit te ontdekken. Een opmerking op de achterflap van Armin suggereert dat Peeks achtergrond hiermee mogelijk verband houdt: ‘Gustaaf Peek (1975) is geboren in Nederland, maar door voorouders uit verschillende landen komt hij nergens vandaan.’ Elsbeth Etty verwijst in haar bespreking van Ik was Amerika naar Peeks ‘gemengde Indisch-Duits-Engelse afstamming’. Hoewel de recensenten aan dit gegeven verder weinig aandacht besteden, is het wellicht mogelijk om de thematiek van Peeks romans te beschouwen in het licht van deze complexe culturele achtergrond.
| |
Waarderingsgeschiedenis
Gustaaf Peek geldt in de literaire kritiek als een zeer getalenteerde jonge schrijver. Zijn debuutroman, Armin, werd met gemengde gevoelens ontvangen, maar met zijn tweede roman, Dover, maakte de jonge auteur indruk op een aantal literatuurcritici, zoals Elsbeth Etty en Pieter Steinz. Deze positieve ontwikkeling zet zich voort in de receptie van Ik was Amerika: over Peeks derde laten de recensenten zich eensluidend enthousiast uit. De critici waarderen de ambitie die uit het werk spreekt - anders dan vele jonge auteurs schrijft Peek geen autobiografisch proza - en het compositorische vernuft van de schrijver. Ze prijzen Peek bovendien voor zijn sobere, ingehouden stijl en voor zijn sterke gevoel voor dosering.
Etty zet de toon door Ik was Amerika te typeren als een ‘fenomenaal geschreven, bezielde roman’. Niets dan lof heeft ze voor de gefragmenteerde structuur: ‘Alleen al de vorm van dit mozaïek is superieur.’ Peek kan volgens Etty dan ook ‘uitgroeien tot een schrijver van een betekenisvol oeuvre’. In minder uitbundige termen sluit Maarten Moll zich hierbij aan. Het spel met de verschillende tijdslagen en perspectieven had ‘de zwakte’ van de roman kunnen zijn maar blijkt uiteindelijk ‘het sterke punt’, omdat Peek met deze techniek de lezer verplicht om mee te denken. Doordat de auteur strak en ingehouden formuleert, weet hij bovendien ‘een poëtische, tijdloze taal’ te creëren. Met Ik was Amerika heeft Peek bewezen dat hij ‘steeds beter’ wordt.
Andere recensenten bevestigen dit positieve beeld. Jaap Goedegebuure prijst de uitgekiende mozaïekstructuur en noemt de roman boeiend en goed geschreven. Volgens Jann Ruyters zijn ‘vorm en sfeer’, naast het engagement dat uit de roman spreekt, de grootste troeven van Ik was Amerika. Zowel Coen Peppelenbos als Lies Schut vindt de roman ‘prachtig’;
| |
| |
‘erg ingenieus’, aldus de eerste, ‘mooi en roerend’ en bovendien ‘spannend’ volgens de tweede. De knappe compositie zorgt er volgens Greta Riemersma voor dat de zware thematiek verteerbaar wordt: het verhaal over rassenverhoudingen blijft ‘draaglijk’, ‘licht zelfs hier en daar’.
Toch zijn er ook enkele punten van kritiek te noteren. Jeroen van Rooij waardeert weliswaar ‘de knappe constructie’ en de meesterlijke stijl - ‘recht voor zijn raap en helder’ - maar vindt de roman inhoudelijk minder interessant. Uit de confrontatie van Dirk en Harris blijkt volgens Van Rooij een ‘wat obligate moraal’. Eenzelfde geluid is te horen bij Hans Demeyer. Hij prijst Peeks ‘vertelkracht’ en de historische parallellen die de roman aanbrengt, maar mist een diepgaande en verrassende uitwerking van de thematiek: de auteur heeft ‘in feite weinig nieuws te vertellen over zijn thema's’.
Over de thematische inzet van de roman zijn de meeste recensenten nochtans erg te spreken. Uit een minder bekend historisch gegeven distilleert Peek een verhaal over ‘de drang naar vrijheid’ en over ‘vriendschap en schuld’, aldus Moll. Centraal staat volgens Etty de ‘lotsverbondenheid’ van mensen zonder familie. De romanwereld wordt ‘bevolkt met ontwortelde mensen’, zo merkt Peppelenbos op, ‘(a)lsof er een grote familie van ontheemden bestaat’. Ruyters geeft het motief van ontheemding en ontworteling een politieke lading: dit motief ontkracht de mythe waarop de VS, ‘het land van de zelfbeschikking’, is gebaseerd.
Over het algemeen wordt Peeks roman gewaardeerd om zijn hoge inzet: een belangwekkend thema wordt op een vormelijk en stilistisch vaardige manier uitgewerkt. De jury van de Bordewijkprijs 2011 bevestigt in haar rapport dit oordeel. Ik was Amerika belicht een weinig bekend aspect van de Tweede Wereldoorlog en overtuigt door zijn filmische mozaïekstijl: ‘panoramische weidsheid en scènische intimiteit wisselen elkaar af’. In zijn dankwoord merkt Gustaaf Peek op dat hij met zijn werk vooral de lezer aan het denken wil zetten. ‘Als schrijver hoop ik op twijfel, op het inzicht dat daaruit kan voortvloeien.’ Naar aanleiding van de Bordewijkprijs wijdt Joost de Vries een uitvoerige beschouwing aan Ik was Amerika. Hij looft daarin Peeks oog voor detail: de spanning in de roman wordt voornamelijk opgewekt door ‘kleine details die vragen oproepen’. Daarnaast prijst De Vries de ‘watervlugge en toch moeiteloze compositie’ en de ‘heldere, gecontroleerde stijl’.
Voor deze bespreking is gebruikgemaakt van:
Gustaaf Peek, Ik was Amerika, eerste druk, Amsterdam/Antwerpen 2010.
| |
| |
| |
Secundaire literatuur
Elsbeth Etty, Bruin verleden. In: NRC Handelsblad, 24-9-2010. |
Greta Riemersma, ‘Had hij nou net iets over de Joden gezegd?’ In: de Volkskrant, 25-9-2010. |
Maarten Moll, Een Nederlandse Duitser in de VS. In: Het Parool, 29-9-2010. |
Jeroen van Rooij, Wassen of wezen. In: De Groene Amsterdammer, 30-9-2010. |
Coen Peppelenbos, Het lot van de ontwortelde. In: Leeuwarder Courant, 15-10-2010. |
Jaap Goedegebuure, Een mozaïek met open plekken. In: Het Financieele Dagblad, 16-10-2010. |
Jann Ruyters, Nazi, nikker of vrouw in Amerika. In: Trouw, 16-10-2010. |
Lies Schut, Over vriendschap. In: De Telegraaf, 30-10-2010. |
Hans Demeyer, Vertellen, beschrijven, illustreren. Drie romans van Gustaaf Peek. In: Ons Erfdeel, nr. 3, 2011, jrg. 54, p. 153-154. |
Juryrapport F. Bordewijkprijs 2011. In: Jan Campert-stichting Jaarboek 2011, Den Haag 2011, p. 28-29. |
Gustaaf Peek, Dankwoord. In: Jan Campert-stichting Jaarboek 2011, Den Haag 2011, p. 29-30. |
Joost de Vries, ‘Zoeken naar het moment dat duisternis overgaat in decency’. Over ‘Ik was Amerika’ van Gustaaf Peek. In: Jan Campert-stichting Jaarboek 2011, Den Haag 2011, p. 30-38. |
lexicon van literaire werken 97
februari 2013
|
|