| |
| |
| |
Connie Palmen
De wetten
door Ton Anbeek
Achtergronden en uiterlijke beschrijving
De roman De wetten (1991) is het debuut van Connie Palmen (*1955 te St. Odiliënberg), die afstudeerde in Nederlandse taal- en letterkunde en in de filosofie. Een voorpublicatie verscheen in het kerstnummer van Esquire. Al voordat de roman uitkwam, publiceerde Het parool een breeduitgemeten interview (met opvallende foto): de opmaat voor het succes.
De roman bestaat uit zeven hoofdstukken van ongeveer gelijke lengte, die elk aan de relatie van de ikfiguur met een man zijn gewijd. Aan de tekst gaat een motto van Samuel Beckett vooraf (‘Als ik val zal ik huilen van geluk’), dat in het laatste hoofdstuk van het boek terugkomt.
De wetten werd een groot verkoopsucces. In drie maanden tijd gingen 50 000 exemplaren over de toonbank. Palmen kreeg dan ook het Gouden Ezelsoor voor het best verkochte debuut. Eind 1996 waren er 220 000 exemplaren van de roman verkocht.
De roman is inmiddels vertaald in het Engels, Duits, Frans, Spaans, Italiaans, Zweeds en Deens. Vertalingen voor Israël, Japan, Portugal/Brazilië, Griekenland en Korea zijn in voorbereiding.
Het boek werd gekozen tot European Novel of the Year in 1991 en in 1996 genomineerd voor de Dublin Literary Award.
| |
Inhoud
Hoofdstuk I De astroloog
De ikfiguur ontmoet de astroloog in 1980, als ze 25 is en in een antiquariaat werkt. De man fascineert haar, doordat hij meteen haar sterrenbeeld raadt en vervolgens op basis van een horoscoop haar persoonlijkheid ontleedt. Hij noemt haar ‘monsieur Lune’.
De astroloog blijkt een eenzame, op het eerste gezicht afstotende man, getekend door een liefdeloze jeugd. De astrologie is voor hem een manier om zijn leven (en dat van anderen) zin te geven door middel van kosmische verbanden. Hij kan ‘de onverschilligheid van het lot’ niet verdragen en zoekt daar- | |
| |
om steun door zichzelf op te nemen in ‘een groot verhaal’.
In dit hoofdstuk worden de verschillende thema's van de roman al geïntroduceerd: ten eerste, de noodzaak van verhalen (= verbanden) waarmee mensen hun leven zin geven; in de tweede plaats het begrip ‘wetten’; ‘wet’ betekent hier niet alleen een regel voor correct gedrag, maar in ruimere zin: ‘een mening, een overtuiging, een idee over hoe de wereld in elkaar behoort te zitten’; en tenslotte het schrijverschap van de ik. In tegenstelling tot de astroloog zoekt de ikfiguur geen zingeving buiten zichzelf (de sterren), maar in zichzelf. Zij wil van de ‘eenzame, zielloze dingen tekens [...] maken zodat ze nog ergens, in een zelfverzonnen verband, betekenis konden hebben’.
| |
Hoofdstuk II De epilepticus
Tijdens een college over Thomas Mann (in 1981) ontmoet ze de epilepticus Daniël Daalmeyer. Door zich te concentreren op zijn bijzondere ziekte heeft hij zijn tot dan toe versplinterde leven structuur weten te geven. Het filosoferen over de ‘betekenis’ van verschillende ziektes is voor hem een levensvervulling geworden. Hij noemt haar ‘Theresa’.
| |
Hoofdstuk III De filosoof
Vanaf 1982 volgt de ikfiguur de filosofiecolleges van professor De Waeterlinck, een man die haar aanvankelijk imponeert doordat hij ‘het gezicht’ heeft. Een man uit de groep oudere adepten van de professor wordt wanhopig verliefd op haar. De Waeterlinck zegt haar dat ze ‘een soort synthese tussen hartstocht en afstandelijkheid’ bezit die waarschijnlijk de voorwaarde vormt voor ware creativiteit. Zelf bezit hij dit vermogen niet.
In dit hoofdstuk staan ook enkele herinneringen aan haar verhouding met Maurits, docent maatschappijleer op school.
| |
Hoofdstuk IV De priester
De Waeterlinck (een ouderwetse hegeliaan) verwijst haar naar een meer eigentijdse collega, Clemens Brandt. Deze is getroffen door haar aandacht, al gaat zijn belangstelling minder naar Foucault uit dan naar Derrida (net als deze filosoof meent hij dat een wereld buiten de tekst ondenkbaar is geworden). Hij noemt haar ‘Em’. Tijdens de tweede ontmoeting vertelt deze lelijke, gebochelde man dat hij zich van tijd tot tijd door hoeren laat afranselen. Later kleedt ‘Em’ hem liedevol uit. De volgende ochtend voelt ze alleen walging.
| |
Hoofdstuk V De fysicus
De dood (zelfmoord?) van de astroloog brengt haar in januari 1984 in contact met diens vriend de astronoom (‘fysicus’). Ze bewondert zijn kalmte. Hij legt haar uit dat de moderne natuurkunde geen vaste wetten meer kent. Tot op de dag van de begrafenis van hun gezamenlijke vriend woont hij bij haar. Daarna gaat hij terug naar Frankrijk; dit betekent het einde van de verhouding.
| |
Hoofdstuk VI De kunstenaar
De ikfiguur, die Marie Deniet blijkt te heten, maakt vlak na haar doctoraalexamen (1985) kennis met de door haar be- | |
| |
wonderde kunstenaar Lucas Asbeek - die geen kunstenaar meer wil zijn. Want hij wil niet meer dat anderen betekenis geven aan zijn werk. Marie probeert hem duidelijk te maken dat mensen betekenisdieren zijn en dat geen mens zich dus kan onttrekken aan betekenistoekenning. Maar Lucas weigert een personage te worden in een boek (zoals Socrates dat werd in Marie Deniets afstudeerscriptie). Hij meent dat taal - dat wil zeggen: het betekenisgeven - het zicht op de werkelijkheid juist blokkeert. Zij lijdt onder dit gedrag. Doordat Lucas zich blijft terugtrekken, moet Marie uiteindelijk door fysieke uitputting de strijd opgeven.
| |
Hoofdstuk VII De psychiater
Het laatste hoofdstuk bestaat uit stukken monoloog van de ikfiguur tegenover een psychiater: ‘Eigenlijk bent u zoiets als een professionele lezer.’ Zij heeft hulp ingeroepen omdat ze geen betekenis meer kan geven aan haar eigen leven, ze kan er geen verhaal meer van maken. Zijn het dan alleen de anderen die haar bestaan betekenis moeten geven? Ze zet zich af tegen de mannen die de wetten maken: ‘En dan lezen ze met hun wetten in de hand de wereld. Met jou erbij [...]. Ze lezen je als een boek.’
De roman eindigt met een herinnering aan het katholicisme in haar geboortedorp en haar mislukte poging om dat geloof met ‘veel feesten en weinig wetten’ af te zweren. Ze dankt de psychiater (= de professionele lezer) dat hij haar heeft laten schrijven en nog meer voor ‘het wonder’ dat hij aan haar verhaal een betekenis heeft kunnen geven.
| |
Interpretatie
Thematiek
Hoewel de hoofdfiguur in het laatste hoofdstuk haar onmacht belijdt, is de tekst die Palmen ons presenteert uitermate coherent, ‘alles hangt met alles samen’. Dat wordt in de eerste plaats veroorzaakt door de eenheid van thema. De wetten is een roman over zingeven, het geven van betekenis. De mannen die worden opgevoerd, vertegenwoordigen allemaal aspecten van die problematiek. Zo geeft de astroloog zijn leven zin door middel van kosmische verbanden, de epilepticus baseert zijn bestaan op zijn ziekte, enzovoort. Stuk voor stuk proberen zij ook de hoofdfiguur binnen hun ‘systeem’ te plaatsen, en haar daarmee hun ‘wetten’ op te leggen. Alleen Lucas Asbeek probeert zich aan dat proces van zingeving te onttrekken - maar daarmee sluit hij zich af voor het leven en de liefde waarmee Marie Deniet hem wil ‘redden’. De ik moet na het mislukken van deze verhouding zelf haar leven zin zien te geven en dat kan zij kennelijk alleen nog door middel van een verhaal:
| |
| |
de literatuur. De betekenis van dat verhaal dankt zij dan aan de psychiater/lezer.
Het boek kan opgevat worden als een Bildungsroman die de ontwikkeling weergeeft van iemand die naar het schrijverschap toegroeit.
Hoewel de hier gegeven interpretatie een grote samenhang aanduidt, blijven er toch mysterieuze aspecten in de tekst. Zo is het opmerkelijk dat de hoofdpersoon die steeds om haar intelligentie geprezen wordt (ze valt in de categorie-Einstein), de weinig positieve naam draagt van ‘Deniet’. Ook het motto duidt op een evengrote fascinatie met mislukking (‘vallen’) als met succes.
| |
Titel
Het begrip ‘wetten’ uit de titel speelt met name in het eerste en laatste hoofdstuk een belangrijke rol. Het woord betekent in deze roman iets als ‘overtuigingen over hoe de wereld in elkaar zit’. Mannen proberen voortdurend zo'n overtuiging aan de wereld op te leggen en ook de ikfiguur binnen dat beeld te persen. Het is in dit verband opvallend dat ze haar vaak een zelfverzonnen naam geven. Alleen de kunstenaar noemt haar ‘Marie Deniet’. De laatste regels van het boek relativeren het belang van de titel: ‘Ik kon alleen geen naam voor het verhaal bedenken. Een titel kan toch nooit de lading dekken.’
| |
Motieven
Binnen het overkoepelende thema van de zingeving zijn er allerlei motieven die de eenheid van de tekst versterken. Zo is er de eigenaardigheid dat al deze mannen haar iets willen laten eten. In het begin wordt dat nog aangeduid als ‘die onverbrekelijke band tussen eten en lezen, eten en mannen, eten en liefde’. Maar later revolteert de ikfiguur (tegen de kunstenaar, die haar groente en vlees opdringt), en dan staat er: ‘Ze gaven me altijd te eten, de mannen.’
| |
Stijl
Opvallend in het boek zijn de paradoxale formuleringen. De ikfiguur wijst er expliciet op: ‘Het is waar, ik haat paradoxen, ik verafschuw paradoxen. Toch is het de enige wet waar ik werkelijk op stuit. De paradox zit in de wet zelf.’ (p. 187) Door het hele boek heen komen ze terug: ‘Je moet doen waar je bang voor bent, want dat is het veiligste’; een misantroop houdt te veel van mensen; ‘Lucas Asbeek liet zien hoe ongezien hij leefde’; ‘Ik was te beschikbaar en daardoor juist onbereikbaar’. Ook het schrijverschap is gekenmerkt door paradoxen: je wilt anderen bereiken, maar om dat te doen moet je juist volledig afzonderen; de grote kunst is ‘de waarheid te zeggen door erover te liegen’ (p. 20).
Een ander opvallend stijlkenmerk is de ironie, zoals wanneer zij schrijft (p. 70): ‘Later hebben veel mannen mij boeken geschonken en erbij gezegd dat het een boek was waardoor ik hen beter zou leren kennen. Zij herkenden zichzelf in de held en vonden dat ze erop leken.
| |
| |
Meestal was dit een vergissing.’
Soms nadert zij dicht een bijna cabareteske praattoon, bijvoorbeeld op p. 187: ‘Het leven was een stuk simpeler toen ik nog in God geloofde. Als u het zo wilt, geloof ik nog steeds in God, maar Hij is niet meer wat Hij geweest is.’ Dit is het stijlmiddel dat Palmen optimaal zal uitbuiten in haar tweede roman, De vriendschap.
| |
Waarderingsgeschiedenis
De receptie van De wetten opent met een jubelend, paginagroot artikel in de kwaliteitskrant NRC Handelsblad. Volgens de auteur, Reinjan Mulder, gaat het om een ‘buitengewoon rijk boek’, ‘één grote schatkamer waaruit je naar hartelust citaten kunt halen die het verdienen onthouden te worden.’ Daarmee is de toon gezet voor een stormachtige ontvangst. Peeters is weliswaar nog wat voorzichtig, maar komt toch tot paradoxale loftuitingen als: ‘Er wordt in De Wetten te veel overhoop gehaald en toch is dat een van de verdiensten van de roman.’ Van Deel klinkt minder gereserveerd: ‘een ernstig boek, rijk aan ideeën, een hartstochtelijke zoektocht naar waarheid en geluk. Het is bovendien een heel scherpzinnig en humoristisch boek, laconiek van stijl, elegant van redenering. Een debuut om jaloers op te zijn.’ Jaap Goedegebuure uit in HP/De tijd - als ironische reactie op de opmerking in het boek dat schrijfsters mannen op de vlucht jagen - het verlangen door Marie Deniet verleid te worden.
Deze jubelende ontvangst roept ook weerzin op. Robert Anker las het boek pas toen het niet voor de ako-prijs werd genomineerd. Op dat moment dacht hij namelijk: ‘Hé, misschien is het wel gewoon een goed boek.’ Hij komt dan tot de conclusie dat het ‘absoluut niet slecht’ is.
Scherper is de antireactie tegen de ‘hype’ in de Vlaamse krant De morgen. Joris Note doet de hooggeprezen roman af als ‘een vervelend tetterboek’. Een andere Vlaamse recensent, Karel Osstyn, is evenmin enthousiast.
Hoe dan ook is De wetten, mede door het grote commerciële succes, de ideale roman voor critici en publiek. Want het boek biedt genoeg anekdotes en herkenbare personages om de doorsnee literatuurlezers te boeien en daarnaast bevat het voldoende ideeën om de recensenten gelukkig te maken.
Voor deze bespreking werd gebruikgemaakt van:
Connie Palmen, De wetten. Amsterdam 1991.
| |
| |
| |
Secundaire literatuur
Katrien Gottlief, God en vitriool. In: Het parool, 19-1-1991. |
Reinjan Mulder, Hoe de man zijn wereld ziet. In: NRC Handelsblad, 1-2-1991. |
Carel Peeters, De filosofie en de erotiek van het Hoger en Beter. In: Vrij Nederland, 2-2-1991. |
T. van Deel, Het is een wrede choreografie, die van de liefde. In: Trouw, 7-2-1991. |
Arnold Heumakers, Zeven mannen, zeven wetten. In: De volkskrant, 15-2-1991. |
Jaap Goedegebuure, Verleidingskunsten. In: HP/De tijd, 1-3-1991. |
Doeschka Meijsing, Een weerbaar begin. In: Elsevier, 9-3-1991. |
Jan Zandbergen, De lange mars door de kolommen. In: HP/De tijd, 12-3-1991. |
Gerrit Jan Zwier, Een ziel zonder veertjes. In: Leeuwarder courant, 22-3-1991. |
Robert Anker, De Wetten. In: Het parool, 13-4-1991. |
Joris Note, De Wetten: wet en wanorde. In: De morgen, 10-5-1991. |
Annelies van Heijst, Verlangen naar de val. In: HN Magazine / Hervormd Nederland, 18-5-1991. |
Karel Osstyn, Een mentor-roman. In: De standaard, 22-6-1991. |
lexicon van literaire werken 33
februari 1997
|
|