| |
| |
| |
Connie Palmen
De vriendschap
door Ton Brouwers
Achtergronden en uiterlijke beschrijving
De roman De vriendschap van Connie Palmen (* 1955 te Sint Odiliënberg) verscheen in februari 1995 bij uitgeverij Prometheus te Amsterdam. Drie jaar later was het boek toe aan de vijfentwintigste druk en waren er ongeveer 400 000 exemplaren van verkocht. Zoals deze cijfers aangeven, gaat het om een ongewoon succesvolle roman, de best verkochte in Nederland in 1995. Palmen won er in datzelfde jaar bovendien de ako Literatuurprijs mee en een jaar later de Trouw-Publieksprijs. Inmiddels is het boek in diverse talen beschikbaar, onder meer het Duits, Engels en Deens.
Het boek telt 311 bladzijden en bestaat uit drie qua lengte vergelijkbare delen met als titels ‘Dingen en woorden’, ‘Eten en drinken’ en ‘Werk en liefde’. De delen zelf bestaan uit respectievelijk acht, zeven en zeven ongetitelde, maar genummerde hoofdstukken van min of meer gelijke omvang. Het laatste hoofdstuk valt op door zijn experimentele karakter: het is een essay in de vorm van een brief. In een interview heeft de auteur gezegd dat zij haar debuut De wetten (1991) en De vriendschap aanvankelijk als een geheel had willen schrijven.
Het verhaal wordt voorafgegaan door een motto van Ischa Meijer, de partner van de auteur die vlak voor de verschijning van de roman onverwachts overleed. Het versje gaat over het belang van innige vriendschap. Woorden van gelijke strekking komen eveneens aan het einde van de roman voor (p. 309).
| |
Inhoud
I Dingen en woorden
Het is 1966 en de tienjarige Kit (Catherina) Buts woont in de provincie, in een dorp waar dialect gesproken wordt. Met haar ouders en drie broers maakt ze deel uit van een doorsnee gezin. Kit zit in de vierde en ook al is zij de kleinste van de klas, ze is allerminst op haar mondje gevallen en eerder nogal wild, eigenwijs, een druktemaker. Hoewel zij op school nauwelijks haar best doet, blijkt ze goed te zijn in taal. Kit is eigenzinnig
| |
| |
genoeg om steeds haar eigen gang te gaan en zelf uit te maken wat goed of slecht voor haar is. Zo moet zij niets hebben van meisjesboeken of meisjesachtige kleding. Vanwege haar spontane karakter zou zij met gemak veel vriendinnetjes kunnen hebben, maar ze is steeds snel uitgekeken op de andere meisjes.
Op een zonnige dag een paar weken voor de grote vakantie ziet Kit op het schoolplein een nieuw meisje tegen het muurtje geleund staan. De nieuwelinge is dik en fors, heeft een wat zuidelijk uiterlijk en is een stuk ouder dan de andere kinderen. Ze blijkt Ara (Barbara) Callenbach te heten en is dertien jaar. Kit wordt onweerstaanbaar tot haar aangetrokken, vooral doordat Ara zo vreemd en anders lijkt te zijn. Zo is zij wel twee koppen groter dan Kit en komt zij uit een deel van het land waar algemeen beschaafd Nederlands wordt gesproken. Ara houdt zich aanvankelijk nogal afzijdig en pas op de eerste dag van het nieuwe schooljaar leert Kit haar beter kennen. Kit gaat naar de vijfde klas en Ara is blijven zitten in de zesde, maar ze komen toch bij elkaar doordat op de kleine dorpsschool de vijfde en zesde klas zijn samengevoegd. Zonder aarzeling kiest Kit de plaats naast Ara in de schoolbank, de eerste stap in het doorbreken van haar afstandelijke opstelling. Kit maakt een tekening voor haar en wint zo geleidelijk haar vertrouwen. Al snel blijkt dat Ara als gevolg van woordblindheid problemen heeft met taal en lezen en Kit helpt haar maar al te graag.
Na een paar maanden komen ze bij elkaar thuis over de vloer. Ara woont in een groot huis in de nieuwbouwwijk, haar vader is ingenieur en haar moeder en oudere zussen zijn heel netjes en formeel. Het gezin van Kit is een stuk kleiner behuisd, maar de sfeer is er gemoedelijker, vooral dankzij de moeder van Kit, die altijd voor haar kinderen klaar staat. Toch merkt Kit dat ook bij haar thuis een zekere afstandelijkheid bestaat; er is nauwelijks lichamelijk contact of aanraking, zoals wel in het gezin van Ara het geval is. Mede dankzij de extra aandacht van de schooljuf, die Ara's probleem met lezen goed heeft ingeschat, kan Ara aan het einde van het schooljaar naar de middelbare school. Dit betekent dat Kit en Ara van elkaar gescheiden worden en dat Ara bovendien voortaan huiswerk moet maken. Iedere middag om vijf uur gaan ze echter in het bos wandelen met de hond. Kit is daarbij steevast onder de indruk van Ara's kennis van de natuur. De twaalfde verjaardag van Kit markeert een punt in haar leven waarop zij zich realiseert dat ze eindelijk ouder begint te worden, iets waar ze verlangend naar uitkijkt. Kit is verguld met het dagboek dat ze van Ara cadeau krijgt.
| |
II Eten en drinken
Wanneer Kit rond de twintig is, woont zij nog bij haar ouders. Ze volgt na de mavo en havo een opleiding aan de peda- | |
| |
gogische academie en wil nog steeds graag volwassen worden. Gelaten heeft ze de rituelen van de puberteit ondergaan, zoals de eerste menstruatie en de eerste dronkenschap. Op de middelbare school is ze een typische eigenwijze puber: een grote mond, altijd honger, snel verveeld en nog steeds weinig gemotiveerd om te leren. Zij is alleen goed in opstellen maken en Nederlands is dan ook haar favoriete vak. In haar familie blijft de rust gehandhaafd, mede dankzij de opofferingsgezindheid van haar moeder. Op vriendjes is Kit snel uitgekeken; een keer heeft ze het anderhalve maand met een jongen uitgehouden, maar dat was dan ook een record. Omdat zij weet dat ze toch nooit kinderen wil hebben, wil ze zich op zeker moment laten steriliseren, mede vanwege haar menstruatieproblemen, maar de arts weigert zo'n ingreep te verrichten.
Ara is al die tijd de hartsvriendin van Kit gebleven, degene bij wie ze de meeste geborgenheid vindt. Hoewel zij Ara adoreert, stelt ze zich niet onkritisch tegenover haar op. Kit ergert zich bijvoorbeeld aan de manier waarop Ara in dancings naar jongens lonkt zonder onderscheid te maken. Ara werpt tegen dat haar kracht niet schuilt in de taal, maar in de blik. Kit lijkt emotioneel veel afhankelijker van Ara, maar dit is schijn. Ara is alleen de meer introverte van de twee; zo zegt zij dat ze altijd aan Kit denkt en op haar wacht, wetend dat ze bij haar wil zijn. Naarmate de vriendinnen ouder worden, eten ze vaker bij elkaar en gaan ze ook samen naar het buitenland op vakantie. Intiem contact met jongens blijkt niets te zijn voor Kit, zij voelt zich daarbij gauw verlegen, terwijl de vriendschappelijke strelingen van Ara haar juist rustig maken.
Toch bestaat er ook een zekere afstandelijkheid tussen de twee vriendinnen. Zo gaan ze zelden samen naar hetzelfde café en ook op verjaardagsfeesten van Kit is de drie jaar oudere Ara altijd afwezig. In de herfst van 1977 wordt Kit eenentwintig en als Ara ondanks een eerdere toezegging op het feest wegblijft, is Kit boos en ontstaat er een flinke ruzie. Een dag later besluit Kit om het jaar daarna verder te gaan studeren in de stad, ver weg, waar ze niemand kent. Haar ouders nemen haar naderende vertrek goed op en helpen haar bij de voorbereidingen. Ara huilt bij het afscheid, maar zij weet ook dat ze haar vriendin niet kan tegenhouden. Het is de eerste keer dat Kit haar ziet huilen.
| |
III Werk en liefde
Kit is dertig, heeft psychologie en filosofie gestudeerd, is nu docent aan de universiteit bij de vakgroep psychologie en werkt aan een proefschrift over verslaving. Sinds haar leven in de grote stad heeft ze vooral binnengezeten, hard gewerkt en gretig kennis verzameld. Lange tijd is Bruno haar minnaar geweest, maar Kit wil zich niet traditioneel binden en niet met
| |
| |
hem samenwonen, wat het einde van hun seksuele relatie betekent. Het deert haar nauwelijks, want liefdesverdriet is haar vreemd; zij is niet bezig met wat anderen van haar vinden, stelt zich zo onafhankelijk mogelijk op en heeft feitelijk weinig behoefte om onder mensen te zijn. Ook op afstand houdt haar bijzondere vriendschap met Ara niettemin stand. Ara is inmiddels eigenaar van een dierenasiel en heeft zich gespecialiseerd in het africhten van honden. Zij is getrouwd met Bing, een man van Chinese afkomst, die de relatie tussen de twee vriendinnen goed aanvoelt en hun de ruimte geeft. Kit voelt dan ook geen greintje jaloezie als het gaat om Ara's aandacht. Al die tijd schrijft zij haar wekelijks brieven, zonder overigens brieven terug te ontvangen.
Kit denkt veelvuldig na over kwesties als verslaving, schuld, verlangen en de tegenstellingen tussen lichaam en geest. Zoals Ara altijd al moeite heeft gehad om haar eetlust te negeren, zo kan Kit op zeker moment nauwelijks weerstand bieden aan de drank. Tot haar eigen verbazing raakt zij bovendien voor het eerst volledig in de ban van een andere man, Thomas genaamd. Het dwingt haar na te denken over zaken als vriendschap, liefde, overgave, afhankelijkheid en macht. Door het verlies van haar afstandelijke nuchterheid moet zij zelfs haar ideaal van een zelfstandig leven opgeven. Thomas blijkt in veel opzichten verwant aan Ara en de belangrijkste overeenkomst is wel dat zij allebei een geweldige macht over Kit uitoefenen door haar tegelijkertijd op een subtiele manier aan te trekken en af te stoten. Kit dacht altijd dat alleen andere vrouwen het slachtoffer werden van het drama van de afhankelijkheid, maar nu zit zij daar zelf middenin. Wanneer zij in overspannen toestand een week bij Ara doorbrengt, besluit ze de relatie met Thomas te beëindigen, want hij heeft haar te zeer uit balans gebracht. Maar zij komt ook tot het inzicht dat macht net zo goed een belangrijke factor is in Ara's genegenheid voor haar en voelt zich al die jaren door haar gebruikt, afgericht als een hond.
In een brief aan Ara probeert Kit uit te leggen hoe belangrijk de taal en het schrijven voor haar zijn; boeken naar buiten sturen is wat ze wil. Maar wat maakt het leven zo zwaar? Is het dat mensen zich van zichzelf en van de dood bewust zijn? Kit beseft dat zij de taal van de literatuur en de filosofie eigenlijk verkiest boven die van de psychologie, maar ze is niettemin vastbesloten haar proefschrift te voltooien. Zij blijft ook trouw aan haar vriendschap met Ara. Kit realiseert zich dat de dingen die zich tussen mensen afspelen belangrijker zijn dan het streven naar een volledig onafhankelijk leven.
| |
| |
| |
Interpretatie
Titel
De roman De vriendschap gaat over één specifieke vriendschap en wel die tussen Kit en Ara, twee meisjes uit de provincie die in het Nederland van de jaren zestig en zeventig opgroeien tot zelfstandige vrouwen. Het verhaal beschrijft hoe zij elkaar aan het einde van de lagere school leren kennen, hoe de onderlinge band zich in de loop der tijd verstevigt en hoe zij het intieme karakter van hun vriendschap weten vast te houden, ook nadat zij relaties met mannen krijgen en Kit de provincie heeft ingeruild voor de grote stad om zich intellectueel te kunnen ontplooien. Aan het einde van de roman staan Kit en Ara midden in het leven. Zij zijn de dertig gepasseerd en hoewel hun contact vooral via brieven verloopt, blijken zij nog altijd innig met elkaar verbonden. Het verhaal gaat dus niet zozeer over vriendschap in het algemeen, zoals de titel lijkt te beloven, maar over één bijzondere vriendschapsrelatie. Anderzijds sluit het beschrijvende, neutrale karakter van de titel goed aan bij het verhaal, want de daarin behandelde vriendschap kent nauwelijks of geen ingrijpende ontwikkelingen. Het meest dramatische aspect aan de vriendschap - het inzicht van Kit in de onderliggende psychologische structuur van haar relatie met Ara - wordt door haar vooral beleefd als een innerlijke, reflectieve kwestie.
| |
Vertelsituatie
Voor een goed begrip van het verhaal is de manier waarop het verteld wordt van groot belang. In de eerste plaats valt op dat het perspectief volledig bij Kit ligt. In haar vallen het hoofdpersonage en de alwetende ikverteller samen. De vriendschap tussen Kit en Ara bestaat in het boek slechts vanuit een enkelzijdige optiek. Op de eerste bladzijde van het verhaal vertelt Kit hoe ze de bel voor het speelkwartier hoort luiden: ‘en toen ik naar buiten rende, zag ik haar’. Het hele verdere boek kan beschouwd worden als een uitwerking van deze ervaring, van dit ‘zien’. Alles wat de lezer over Ara of de vriendschap met Kit te weten komt, is gekleurd door de visie en interpretatie van Kit. Ook al komt Ara enkele keren direct aan het woord, vooral naar het einde toe (vgl. p. 272-274), het is Kit die in de rol van verteller de keuze maakt om haar woorden aan te halen. Hoewel Ara's aanwezigheid voor het verloop van het verhaal cruciaal is, blijft zij een stille verschijning, een buitenstaander bijna, en komt zij niet los van de manier waarop Kit haar aanvankelijk waarneemt: als een vreemdelinge (wat ook de betekenis is van Ara's volledige naam Barbara).
In de tweede plaats is het van belang dat het verhaal achteraf verteld wordt. Kit, in de rol van alwetende vertelinstantie, heeft de volledige controle in handen. De roman krijgt hier- | |
| |
door nadrukkelijk het karakter van een reconstructie, een poging om de ontwikkeling van de vriendschap met Ara tot in het heden van de vertelling te duiden. Dat vertelheden steekt enkele malen boven de oppervlakte van het verhaal uit, bijvoorbeeld in zinnen als ‘Maar dat wist ik toen nog niet’ en ‘De buikpijn die ik toen had komt me nu belachelijk voor’ (p. 26), of in een terzijde als ‘maar dat wist ik toen net zomin als dat ik wist dat ik een wetenschapper zou worden die van de verslaving haar obsessie zou maken’ (p. 162-163). Hier karakteriseert de ikverteller zowel zichzelf als de motivering van waaruit haar reconstructie totstandkomt: zij is een intellectueel die geobsedeerd is door het vraagstuk van de verslaving.
| |
Thematiek
Uit de gekozen vertelwijze wordt duidelijk dat de problematiek van het verhaal niet zozeer gelegen is in de band tussen Ara en Kit, maar in Kits verlangen naar inzicht in die vriendschap. Zij wil de ‘logica’ of het ‘wezen’ van hun verbond doorgronden. Dit verlangen vloeit voort uit het feit dat de band met Ara het belangrijkste is wat ze heeft in haar leven, terwijl ze tegelijkertijd ook in de ban leeft van een verlangen naar emotionele onafhankelijkheid. De behoefte van Kit om inzicht te hebben in menselijke verhoudingen komt enerzijds voort uit haar intellectuele geaardheid - ‘het verwoorden van alles wat daar niet eens om vraagt’ maakt haar gelukkig (p. 132) - en anderzijds uit haar eigen kwetsbaarheid. Ze is van jongs af aan namelijk gewend om zich snel aan iets of iemand te hechten en die neiging is in strijd met haar verlangen naar onafhankelijkheid, zoals ze tot haar ontgoocheling voor het eerst werkelijk ervaart door haar verhouding met Thomas. Aan de hand van de analyse van haar vriendschap met Ara onderzoekt Kit bovendien de vraag of een mens moet streven naar een zo groot mogelijke onafhankelijkheid van de anderen. Aan het einde van haar in romanvorm gegoten onderzoek beseft Kit dat iedereen op zijn eigen manier worstelt met het probleem van het zich hechten aan de ander. Ze komt tot het inzicht dat haar vriendschap met Ara een vriendschap is tussen lichaam en geest en dat vriendschapsbanden - en niet de waan van de autonomie - essentieel zijn in het leven: ‘Sommige, de meest menselijke, zaken spelen zich alleen maar tussen mensen af, niet in mensen afzonderlijk. Liefde, respect, bewondering, betekenis, hebben alleen maar plaats in een tussenruimte, in dat onzichtbare iets wat door een verbintenis geschapen wordt.’ (p. 310-311)
| |
Opbouw
Het verhaal is zodanig gestructureerd dat naar het einde toe deze problematiek steeds nadrukkelijker op de voorgrond treedt. Een belangrijk ordeningsprincipe van de roman is de tegenstelling, zowel op het niveau van het verhaal (bijvoor- | |
| |
beeld tussen personages) als van de verhaalmotieven (bijvoorbeeld tussen lichaam en geest, emotie en idee). Maar daarnaast werkt de roman vooral naar een emotioneel inzicht, een intellectuele climax toe. De eerste twee delen over de jeugd en puberteit van Kit en Ara zijn speels en episodisch van opzet met een nadruk op het vertellen van gebeurtenissen en het beschrijven van situaties, terwijl de brief aan het einde van het derde deel eerder een psychologisch-filosofisch traktaat is. Hierin komen tevens de belangrijkste abstracte lijnen uit het verhaal samen.
| |
Thematiek
Een van deze lijnen is de betekenis van macht of juist machteloosheid als het gaat om vriendschapsbanden. Ondanks haar streven naar zelfstandigheid voelt Kit zich ‘verschrikkelijk afhankelijk’ van Ara. Zo is Kit altijd degene die het initiatief tot contact neemt. Ara veroordeelt zichzelf hierdoor tot wachtende partij, maar doordat ze goed doorheeft hoe krachtig haar emotionele invloed op haar vriendin is, weet ze ook dat Kit steeds bij haar zal komen. Zoals Ara aanleg heeft om met dieren om te gaan, bijvoorbeeld door ze aan te halen of te aaien, maar ook door ze op het juiste moment bestraffend te bejegenen, zo weet ze ook Kit aan zich te binden. Kit op haar beurt leeft helemaal voor haar intellectuele talent en heeft op dat vlak grote invloed op Ara, maar ondanks haar slimheid snapt ze pas aan het einde hoe Ara haar al die tijd heeft gemanipuleerd. ‘Macht is wel het woord’, beseft ze (p. 298). Zowel op zichtbare als op onzichtbare wijze speelt in de verhoudingen tussen mensen macht een centrale rol, zelfs in de meest dierbare en ogenschijnlijk onbaatzuchtige vriendschapsrelaties.
Ook verslaving is een belangrijk, nauw met macht, afhankelijkheid en vriendschap verweven onderwerp van de roman. Kit is geïnteresseerd in het begrijpen van de motieven voor verslaving en maakt dit zelfs tot onderwerp van haar proefschrift, mede geïnspireerd door Ara's eetverslaving en later ook haar eigen drankzucht. Haar onderzoek is dus deels gericht op meer inzicht in haar vriendin en meer zelfkennis. Aan het einde komt ze tot de conclusie: ‘Alle verslavingen zijn pogingen om het verlangen naar vriendschap zelf te vervullen, dus zonder afhankelijk te zijn van iemand anders.’ (p. 308) Een verslaafde, zo vindt Kit, zoekt zijn heil in de ‘waan van autonomie’ en verliest daardoor alle zin en betekenis uit het oog, want die bestaan immers alleen tussen mensen. Uit deze visie blijkt hoezeer verslaving en vriendschap in haar ogen met elkaar verbonden thema's zijn, maar de vraag is wel hoe overtuigend deze generalisatie op zichzelf is. Het gaat immers nogal ver om alle verslavingen van mensen direct te koppelen aan hun behoefte aan vriendschap. Aan het einde van de roman is Kit nog
| |
| |
volop aan het werk aan haar proefschrift en dat is misschien wel een verklaring voor het feit dat haar psychologische theorieën over verslaving nog te veel ineens willen verklaren, daardoor in de lucht blijven hangen en tot de minst overtuigende momenten van de roman behoren (zie bijvoorbeeld p. 247). Kit zelf is zich daar ook wel van bewust. ‘Ik ben er nog lang niet,’ zegt ze op de laatste bladzijde.
Daarnaast is de roman een pleidooi voor het belang en de kracht van het denken in het algemeen. Kit is als kind al gefascineerd door reflectie, gericht als ze is op woorden, taal en ideeën. ‘Met inzichten prijs ik me altijd gelukkig, al zijn ze nog zo verschrikkelijk.’ (p. 28) Zij beschouwt niets als vanzelfsprekend en oefent voortdurend ‘om tegen de klok in te denken’ (p. 39). Op school is Kit uitsluitend gemotiveerd voor het schrijven van opstellen en in haar vrije tijd doet ze niets liever dan uren doorgaan met ‘dat geleuter in mijn hoofd’ (p. 131). Zij heeft zelfs een afkeer van het lichamelijke en beschouwt haar schrijven later als het maken van een lichaam van woorden, het is ‘een ander lichaam geven aan je geest’ (p. 289). Voor de volwassen Kit heeft de drang tot bespiegeling een existentiële waarde gekregen, het is een activiteit die raakt aan de kern van het menselijk leven. ‘Je denkt na’, zo is haar overtuiging, ‘om te kunnen overleven, om pijn beter te kunnen verdragen en om gelukkiger te zijn.’ (p. 292)
Haar fascinatie voor het denken is thematisch nauw verbonden met het verlangen naar inzicht in Ara en hun vriendschap, maar ook met macht en haar drang naar zelfkennis. Feitelijk gebruikt Kit de analyse van haar vriendschap met Ara vooral om tot een beter begrip van zichzelf te komen. Zij heeft niet voor niets ook filosofie gestudeerd en het aloude filosofische probleem hoe kennis van jezelf te vergaren ligt haar na aan het hart. Ara benijdt Kit haar denktalent, want ze vermoedt dat je daardoor altijd genoeg hebt aan jezelf. Zij wil van Kit weten hoe je tot inzicht en zelfkennis komt. Volgens Kit is het essentieel steeds je eigen visie ter discussie te stellen. Hoe weinig kennis van de wereld mensen ook mogen bezitten, ieder mens is in elk geval een vat van wijsheid over het eigen leven en belangrijk is dan ‘de manier waarop je weet hebt van jezelf’ (p. 130). Zij gelooft dat mensen uiteindelijk mogelijk alleen een zekere macht over zichzelf kunnen hebben, maar er is een keerzijde: ‘Je kunt niet alles van jezelf te weten komen in je leven, vrees ik.’ Zoals Kit maar al te goed weet: ‘Sommige wetenschap staat je eigen hoofd je eenvoudigweg niet toe.’ (p. 226) Anderzijds vormt de specifieke kennis over de ander, die kennis dus die de ander zichzelf niet toestaat, een cruciale basis voor vriendschap: ‘Zij had kennis van mij die ik niet over mijzelf
| |
| |
had, en ik had kennis van haar die zij niet over zichzelf had. En deze onbekende kennis over jezelf, dit ontoegankelijke bezit dat niemand anders had, behalve die ander, verbond ons.’ (p. 246)
Deze kwestie van wederzijdse inzichten binnen een vriendschap, in combinatie met al dan niet aanwezige zelfkennis, verwijst naar het centrale spanningsveld van het boek, dat van de ‘double bind’. In zijn meer algemene, letterlijke betekenis kan de double bind worden opgevat als een positieve metafoor voor vriendschap, waarbij de in de loop der jaren opgebouwde kennis van elkaar gaat fungeren als het bindende element. Maar het van oorsprong psychologische concept (dat dateert uit de jaren vijftig) heeft ook een meer negatieve connotatie en heeft dan betrekking op een situatie waarin een afhankelijk persoon (vaak een kind) tegenstrijdige signalen krijgt (van bijvoorbeeld de moeder) die zowel op liefde als desinteresse duiden. Er ontstaat hierdoor een dilemma: het kind voelt zich aangetrokken en tegelijkertijd afgestoten. Dit schept een emotionele verwarring waardoor het zich extra aan de moeder gebonden waant. Aan het einde van De vriendschap komt Kit tot het ontnuchterende inzicht dat haar afhankelijkheid van Ara juist op dit principe is gebaseerd (zie p. 284-289). Door de gelijkenis tussen haar relaties met Ara en met Thomas Herstael (her style), ontdekt Kit wat ze nooit heeft doorzien in haar vriendschap met Ara, namelijk de subtiele wijze waarop Ara haar steeds wist aan te trekken door haar ook stelselmatig van zich af te houden. Dit grondpatroon is al vanaf het begin van hun vriendschap aanwezig, zoals blijkt uit de reconstructie van Kit in haar rol van alwetende verteller. Net als van Ara gaat er van Thomas een oncontroleerbare aantrekkingskracht uit op Kit. Dit geeft hem macht over haar, maar als hij zich aan haar zou uitleveren, zou Kit onmiddellijk haar interesse in hem verliezen omdat zo'n houding niet strookt met haar eigen, op onafhankelijkheid gerichte ideaal. Net als Ara voelt Thomas dat intuïtief aan; hij maakt Kit duidelijk dat hij haar wel wil en niet, en dit is precies de
manier om haar aan zich te binden. Kit gaat volledig ten onder in haar verliefdheid en kan daarom uit zelfbescherming alleen besluiten om haar relatie met hem na een paar maanden te beëindigen. Doordat ze zich realiseert dat ze in al die jaren van vriendschap met Ara door haar aan het lijntje is gehouden, loopt ook hun vriendschap averij op. Voor het eerst in Kits leven leidt meer inzicht niet alleen tot meer geluk maar ook tot grote woede. Mede uit een soort wraak wijdt Kit haar slotbrief vooral aan wat ze meent te weten over Ara's zwakke punt, haar mateloze eetlust. Maar uit loyaliteit en omdat ze ook overtuigd is van de positieve waarde van de double
| |
| |
bind, zegt zij de vriendschap niet op: ‘Als jij mij niet verlaat zal ik jou ook niet verlaten, maar ik zal nooit meer toelaten dat je zo veel macht over mij hebt.’ (p. 298) Kit vergeeft Ara haar ‘liefdevolle geweld’.
| |
Poëtica
Met De vriendschap gebruikt de auteur de roman als een vorm om een specifieke vriendschapsrelatie uit te beelden en er tegelijkertijd de diepere structuur van te onderzoeken. Het gaat daarbij niet om een definitieve interpretatie, aangezien de relatie tussen Kit en Ara in principe voortduurt. Het is in dit opzicht veelzeggend dat de roman eindigt met een experimentele, tastende tekstvorm: de essayistische brief van Kit. Het boek houdt het midden tussen een ontwikkelingsroman en een psychologische roman. Met name de Bildung van Kit komt aan de orde, al is die vooral van belang voor zover van invloed op de relatie met Ara. De benadering van het onderwerp van de roman is eerder psychologisch dan filosofisch te noemen, omdat categorieën als macht en afhankelijkheid vooral in een relationele of psychologische context geduid worden. Het is in dit kader niet toevallig dat Kit de boeken over ontwikkelingspsychologie niet aangesleept kan krijgen wanneer ze op de pedagogische academie zit (het is ‘een machtig vak’, p. 175), dat het psychologische double bind-begrip haar zo fascineert en dat zij als psychologe een promotieonderzoek naar verslaving doet. Aan het einde is Kit overigens van mening dat ze met de woorden van de psychologie niet zo goed overweg kan als met die van de filosofie. Toch is het boek geen ideeënroman te noemen, omdat ‘vriendschap’ op zich niet of nauwelijks van meerdere kanten wordt belicht; niet het idee ‘vriendschap’ staat centraal, maar een bijzonder geval van vriendschap, inclusief de specifieke psychologische implicaties. Weliswaar komen er in het boek ook andere relatievormen aan de orde (zoals familierelaties en liefdesrelaties), maar deze blijven ondergeschikt aan die ene tussen Kit en Ara.
| |
Stijl
De stijl van de roman kan omschreven worden als direct en toegankelijk. De verteltrant is zelfs los, soms bijna argeloos; dit is opmerkelijk omdat de roman naast verhalende passages veel reflectieve commentaren en psychologiserende analyses bevat. De taal is over het algemeen nuchter, weinig elegant en soms zelfs aan de platte kant, dit laatste vooral als de auteur ook een geestig effect nastreeft. De openingszin van het tweede deel - ‘De dag waarop ik in een vrouw veranderde aten we friet’ - is hiervan een voorbeeld. Met name in de eerste twee delen is de afwisseling van passages in verleden tijd en tegenwoordige tijd een opvallende kunstgreep, iets wat zich bijvoorbeeld al op de eerste bladzijde voordoet (waarbij een witregel de overgang markeert). Deze techniek vergroot de onmiddellijkheid van
| |
| |
het verleden van Kit doordat de lezer zo episodes uit haar jeugd te zien krijgt vanuit haar meisjesperspectief. De levendigste passages bevinden zich ook juist in de eerste twee delen van de roman. Een tweede opvallende kunstgreep is het gebruik van ultrakorte alinea's, vaak slechts van één zin (die dan in veel gevallen ook weer heel kort is) en meestal zonder vloeiende overgang. Deze techniek komt voor het eerst voor op de derde bladzijde, en wel drie maal, maar wordt naar het einde toe steeds prominenter. Zo vormen de laatste vijf zinnen van de roman even zoveel alinea's. Door zinnen geïsoleerd achter elkaar te zetten krijgt hun betekenis meer nadruk. Deze ultrakorte alinea's bevatten soms een humoristisch commentaar, maar meestal behelzen ze een kernachtige uitspraak over de wereld, een oordeel over de vriendschap met Ara of een zelftypering van Kit.
De stijl van De vriendschap past uiteindelijk goed bij het karakter van het hoofdpersonage. Dit is deels een gevolg van het feit dat de roman stilistisch gezien als het ware meegroeit met de ontwikkeling van Kit. Maar daarnaast komt de lezer bijzonder veel te weten over Kits normen en opvattingen, over wat zij denkt, wat zij begrijpt of wat zij van iets vindt. Een veel voorkomend woord in de roman is ‘ik’. Voor een roman over vriendschap is het boek dan ook buitengewoon monologisch. Doordat Kit haar macht als verteller zorgvuldig afschermt, krijgt de lezer zelfs een nogal egocentrisch perspectief op de gebeurtenissen en ontwikkelingen en hierdoor blijft het uitzicht op de vriendschap beperkt.
Ook al laat Kit zich kennen als een bevlogen filosoof, wat regelmatig in haar bespiegeling ontbreekt, is raffinement en nuance. Ze formuleert haar wijsheden alsof het onaantastbare waarheden zijn. Een van haar leerrijke ideeën is bijvoorbeeld dat denken, in essentie, het veranderen van gedachten is (p. 292). Deze organische opvatting wordt echter onmiddellijk in de volgende alinea van twee woorden afgekapt met het zinnetje: ‘Meer niet.’ Door de afgemeten, stellige toon waarop Kit haar inzichten verwoordt, zijn deze soms minder boeiend dan ze zouden kunnen zijn. Als denken wordt opgevat als van gedachten veranderen, is dan bijvoorbeeld de kwaliteit van de opeenvolging van gedachten of de richting waarin gedachten zich ontwikkelen mogelijk niet minstens zo interessant? Kits sterke neiging om te abstraheren en inzichten te verabsoluteren gaat in elk geval ten koste van een neiging tot nuancering. Zo is zij als kind blij met alle inzichten die ze verwerft en als student is alles even interessant voor haar. Deze gretigheid heeft iets voorbeeldigs, maar wijst ook op weinig onderscheidingsvermogen, waardoor haar leergierigheid een wat oppervlakkig
| |
| |
karakter krijgt. Hetzelfde is van toepassing op de muzieksmaak van Kit in haar tienerjaren: zij vindt alle moderne muziek even mooi en wanneer haar broers haar dat verwijten, is haar verdediging ‘Ik heb liever mijn vrijheid dan goede smaak.’ (p. 188) Zij is zelfs van mening dat haar gebrek aan smaak goed bij haar past, want door zich niet vast te leggen op een voorkeur blijven alle mogelijkheden open. Zij vergeet dat ze door alles mooi te vinden eigenlijk niets mooi vindt. En zij vergeet ook dat smaak kan en mag veranderen.
| |
Context
Evenals de andere romans van Connie Palmen heeft De vriendschap een onmiskenbare (semi-)autobiografische dimensie. Zo vertoont de levensstijl van Marie Deniet uit De wetten (1991) opvallend veel gelijkenis met die van Kit Buts, terwijl het verslag van hun ervaringen in beide gevallen het midden houdt tussen een ontwikkelingsroman en een psychologische roman. De belevenissen van Kit zijn in ieder geval deels gebaseerd op levenservaringen van de auteur. Palmen heeft overigens ook in interviews laten doorschemeren dat de vriendschap als beschreven in de roman in haar eigen leven bestaat. Op de laatste bladzijde van De vriendschap wordt deze suggestie gewekt doordat Kit zich rechtstreeks tegenover Ara verantwoordt voor het schrijven over hun persoonlijke relatie. Kit eist daar uitdrukkelijk het recht op om haar visie op hun vriendschap te mogen vastleggen in woorden: ‘Míjn geschiedenis van ons behoort jou niet toe.’ Het effect van dit commentaar is dat het verhaal authenticiteitswaarde krijgt. Een dergelijk effect wordt nog vergroot doordat in de derde roman van Palmen, I.M. (1998), het schrijven van De vriendschap expliciet aan bod komt.
De keuze voor een autobiografische invalshoek wordt door meer hedendaagse romanschrijvers gemaakt. Uiteenlopende auteurs als A.F.Th. van der Heijden, J.J. Voskuil, Adriaan van Dis, Monika van Paemel, Jean-Paul Franssens en Arnon Grunberg kiezen eveneens voor een vorm van autobiografisch realisme, door romanpersonages met autobiografische trekken te scheppen of door verhalen te vertellen die nauw bij persoonlijke belevenissen aansluiten.
De verhaalstructuur van De vriendschap vertoont overeenkomsten met die van een andere recente populaire roman, De tweeling van Tessa de Loo uit 1993. Ook hierin wordt de ontwikkeling naar volwassenheid van twee vrouwen beschreven en speelt de onderliggende psychologische dynamiek van hun re- | |
| |
latie een belangrijke rol. Maar waar het thema van De vriendschap grotendeels betrekking heeft op de werkelijkheid binnen de roman, verwijst het thema bij De Loo naar een specifieke cultureel-historische context buiten de roman (het Duitse vijandbeeld in het naoorlogse Nederland).
De belangstelling van Palmen voor de meer abstracte aspecten van taal en tekst wordt gedeeld door Dirk van Weelden, een eveneens in filosofie geschoolde auteur. Maar een groot verschil tussen het werk van beide romanschrijvers is dat bij Van Weelden de illusie van realisme, en zeker de illusie van autobiografisch realisme, binnen de roman zelf steeds wordt doorbroken.
| |
Waarderingsgeschiedenis
Het gros van de recensies van De vriendschap kwam uit in het eerste weekend van maart 1995, onmiddellijk na de verschijning van het boek. In dit weekend publiceerden vrijwel alle belangrijke landelijke Nederlandse dag- en weekbladen een bespreking van de roman.
Veel recensenten geven commentaar op de verteltrant, de stijl en de oorspronkelijkheid van De vriendschap. T. van Deel en Xandra Schutte noemen het verhaal meeslepend; Van Deel vindt bovendien de beschrijvingen ‘sensibel en precies’. Naar de mening van Hans Goedkoop slaagt de auteur erin om de lezer in het hoofd van een vrouw op te sluiten, maar hij is niet onder de indruk van de manier waarop dat gebeurt: ‘Mooi is het woord niet voor wat ze schrijft, haar stijl is weinig meer dan adequaat’. Carel Peeters heeft respect voor het lef van de auteur en de originaliteit van de roman, die met niets te vergelijken zou zijn, maar hij betreurt de soms opduikende meisjesstijl. Maaike Meijer heeft eveneens oog voor de oorspronkelijkheid van de roman, maar zij roemt juist de ‘echte jonge meisjes-taal’.
Het eindoordeel van de meeste critici kan gerelateerd worden aan de vraag: Is de combinatie van verhaal en bespiegeling geslaagd en overtuigend te noemen? Eenduidig positief hierover zijn Doeschka Meijsing en Hans Warren. Voor eerstgenoemde is het om die reden een ‘uitzonderlijk mooi boek’, terwijl Warren spreekt van een roman ‘van hoge orde’; de auteur weet naar zijn smaak ‘emoties èn inzichten met een zeldzame helderheid’ onder woorden te brengen. Meijer en Schutte hechten grote waarde aan de evocatie van de vriendschap, maar ze zijn in het geheel niet te spreken over het analytische einde van de roman. Volgens Schutte wordt het verhaal door de af- | |
| |
sluitende brief aan Ara te zeer een allegorie met een door de auteur aan de lezer opgelegde, al te dwingende interpretatie. Ook Koen Vergeer, in zijn psychoanalytische duiding van enkele verhaalaspecten, vindt dat de stijlbreuk aan het einde ten koste gaat van de overtuigingskracht van de roman. Voor Frank Hellemans, Alle Lansu en Arnold Heumakers heeft de gebrekkige integratie van verhaal en reflectie tot een geheel onbevredigende roman geleid. Lansu is van mening dat de roman wegzakt ‘in een moeras van vermoeiende redeneringen’ en noemt het boek om die reden - en ondanks de volgens hem bewonderenswaardige inzet en stilistische zorg - ‘niet echt geslaagd’. Heumakers vindt dat het slot van de roman opvalt door ‘een overmaat aan provisorische theorieën en theorietjes, die achteraf moeten duidelijk maken wat op de voorafgaande bladzijden in literair opzicht onvoldoende wordt verbeeld’. Als verhaal is de roman daardoor naar zijn smaak ‘te veel ruw materiaal, te weinig literaire of esthetische vorm’.
De kritische kanttekeningen bij het einde van de roman suggereren dat de auteur er beter aan had gedaan om de brief aan Ara niet op te nemen, tenminste niet in de uiteindelijke vorm.
Voor deze bespreking is gebruikgemaakt van:
Connie Palmen, De vriendschap. Tweede druk, Amsterdam 1995.
| |
| |
| |
Secundaire literatuur
T. van Deel, De vriendschap tussen Kit en Ara: een sensibele queeste van Connie Palmen. In: Trouw, 3-3-1995. |
Jaap Goedegebuure, My fair lady voor twee vrouwen. In: HP/De tijd, 3-3-1995. |
Hans Goedkoop, In de plooien van een moloch. In: NRC Handelsblad, 3-3-1995. |
Arnold Heumakers, Een magere studente die om Hegel snikt. In: De volkskrant, 3-3-1995. |
Alle Lansu, Nieuwe roman van Connie Palmen. In: Het parool, 3-3-1995. |
Hans Warren, Prachtig zoals gevoel en denken samen gaan. In: Provinciale Zeeuwse courant, 3-3-1995. |
Bibeb, Het verdedigen van de eigen grenzen. In: Vrij Nederland, 4-3-1995. |
Carel Peeters, De vriendschap van lichaam en geest. In: Vrij Nederland, 4-3-1995. |
Xandra Schutte, Het lichaam is een talig instrument. In: De groene Amsterdammer, 8-3-1995. |
Jan-Hendrik Bakker, [recensie]. In: Haagsche courant, 17-3-1995. |
Doeschka Meijsing, Zang in drie delen. Bijzondere roman van Connie Palmen. In: Elsevier, 25-3-1995. |
Frank Hellemans, Roman als een meisjesdagboek. In: Knack, 10-5-1995. |
Gerti Wouters, De vriendschap van Connie Palmen. Een steen op de maag. In: Ons erfdeel, nr. 5, 1995, jrg. 38, p. 749-750. |
Maaike Meijer, Connie Palmen: De wereld opnieuw schrijven. In: Lover, nr. 3, 1995, jrg. 22, p. 26. |
Jooris van Hulle, Geest en lichaam. Over De vriendschap van Connie Palmen. In: Kreatief, nr. 2, 1995, jrg. 29, p. 108. |
Koen Vergeer, Geen vader, geen moeder. Connie Palmens afkeer van de psychologie. In: Bzzlletin, nr. 231-232, 1995-1996, jrg. 25, p. 86-91. |
Annelies van Heijst, Zonder jou ben ik minder waard. In: HN Magazine, 10-2-1996. |
Joachim Duyndam, De ambivalente vriendschap. Naar aanleiding van De vriendschap van Connie Palmen. In: Filosofie & Praktijk, nr. 4, 1996, jrg. 17, p. 200-207. |
Onno Blom, Het verlangen iemand echt te leren kennen. In: Trouw, 4-11-1996. |
Elianne Muller, Connie Palmen. De vriendschap. Laren 1997. |
Caspar Janssen, Bound for glory. In: HP/De tijd, 13-3-1998. |
lexicon van literaire werken 41
februari 1999
|
|