| |
| |
| |
Cees Nooteboom
Rituelen
door Henk Harbers
Achtergronden en uiterlijke beschrijving
De roman Rituelen van Cees Nooteboom (*1933 te Den Haag) verscheen in 1980 in Amsterdam bij uitgeverij De Arbeiderspers. Tot op heden zijn er dertien drukken verschenen. In de herdrukken is door Nooteboom niets gewijzigd.
Voordat Rituelen in 1980 in boekvorm werd uitgegeven, verschenen er twee voorpublikaties. Het eerste deel van de roman, ‘Intermezzo. 1963’, werd in 1977 in het proefnummer van het maandblad Zero gepubliceerd, onder de titel ‘De dood van Inni Wintrop’. Deze vroege versie vertoont enkele varianten ten opzichte van de definitieve tekst. De meeste zijn van stilistische aard, enkele versterken nog de samenhang tussen dit eerste deel en de twee daarop volgende. Essentiële wijzigingen zijn er niet. Zonder afwijkingen van de romantekst en ongeveer gelijktijdig met de publikatie daarvan verscheen een gedeelte van ‘Arnold Taads. 1953’ in het maandblad Avenue van november 1980.
De roman, die 189 pagina's omvat, bestaat uit drie delen. Deel 1 heet ‘Intermezzo. 1963’, omvat 20 pagina's en is niet verder in hoofdstukken ingedeeld. Deel 2 heeft als titel ‘Arnold Taads. 1953’, bestaat uit 16 korte hoofdstukken en omvat 77 pagina's. Deel 3, ‘Philip Taads. 1973’, is ingedeeld in 13 korte hoofdstukken en omvat 81 pagina's.
De hele roman wordt voorafgegaan door een motto uit Brouillon d'article van Stendhal, deel 1 begint met een zin van Fontane, deel 2 met een passage uit de Canon van de Heilige Mis, deel 3 met twee citaten, een uit The Book of Tea van Okakura Kakuzo en een uit De l'inconvéniant d'être né van E.M. Cioran; de roman eindigt ten slotte ook met een citaat, weer met een passage uit The Book of Tea.
| |
Inhoud
De drie delen van de roman beschrijven drie episodes uit het leven van de hoofdpersoon Inni Wintrop, in 1953, 1963 en 1973.
| |
| |
| |
Deel 1
De opbouw is niet strict chronologisch; deel 1, ‘Intermezzo’, speelt in 1963 en beschrijft hoe het huwelijk van Inni, die zes jaar daarvoor met het fotomodel Zita was getrouwd, stukloopt. Inni Wintrop wordt geïntroduceerd als een persoon zonder een geregeld beroep, hij schrijft horoscopen voor een krant, volgt de beursontwikkelingen, hij handelt af en toe wat in kunstvoorwerpen. Zita wordt beschreven als een vrouw die als het ware in overeenstemming met oude, natuurlijke wetten leeft, compleet verschillend van Inni, die nauwelijks een vaste orde in zijn leven heeft. Inni heeft Zita een abortus laten ondergaan en heeft regelmatig iets met andere vrouwen. Als een soort voorbeeld daarvan wordt de één nacht durende affaire met de barjuffrouw Lyda beschreven. Zita reageert uiteindelijk door verliefd te worden op een Italiaanse fotograaf en er met hem vandoor te gaan. Als Inni ontdekt dat Zita definitief weggegaan is, doet hij - dronken - een mislukte poging tot zelfmoord.
| |
Deel 2
In het tweede deel is het 1953, Inni Wintrop is begin twintig. De centrale gebeurtenis in dit deel is Inni's kennismaking en blijvende vriendschap met een oudere man, Arnold Taads. Inni, die een kantoorbaantje heeft, krijgt onverwacht bezoek van zijn rijke tante Thérèse. Zij brengt hem naar Arnold Taads, die, alleen met zijn hond, als een soort monnik in een eenzaam huis in het bos leeft. De wintermaanden brengt hij in nog grotere eenzaamheid door in een verlaten boerderij in de Zwitserse Alpen.
Arnold Taads heeft zijn leven tot in het laatste detail geordend, hij deelt zijn dagen volgens een ijzeren tijdschema in. Hij spreekt met Inni over God en over het existentialisme en Inni herinnert zich hoe hij op de kostschool zijn geloof verloor toen hij zag hoe de oude monnik Pater Romualdus bij het opdragen van de Heilige Mis een hartaanval had gekregen en ter plekke gestorven was.
Een week later gaan Arnold Taads en Inni Wintrop naar de villa van tante Thérèse, omdat Arnold Taads een familietoelage voor Inni wil regelen. Bij de koffie leert Inni het dienstmeisje Petra kennen. 's Middags maakt hij met haar een wandeling in het bos en heeft daar met haar een seksuele ervaring die het begin is van zijn verdere levensreligie: vrouwen. Bij het diner luistert Inni naar de discussies tussen de atheïst Arnold Taads en de katholieke professor in de theologie Monseigneur Terruwe. Inni wordt ziek van de drank en het gepraat, maar Petra zoekt hem weer op en de troost van de gemeenschappelijke nacht houdt Inni in leven.
Aan het eind van het tweede deel wordt in het kort meegedeeld dat Inni in de jaren hierna regelmatig Arnold Taads
| |
| |
heeft bezocht en dat deze in 1960 is gestorven, alleen, in de Zwitserse bergen, op een manier die Inni in een visioen al jaren eerder had voorzien.
| |
Deel 3
Het derde deel, ‘Philip Taads’, beschrijft hoe Inni in 1973 in Amsterdam toevallig de zoon van Arnold Taads ontmoet. Eerder op die dag had hij samen met een voorbij fietsend meisje in het Westerpark een duif begraven die door een auto was geraakt. Daarna had hij het meisje achter op de fiets genomen en was met haar naar bed gegaan. Vervolgens had hij twee kunsthandelaren opgezocht om tekeningen te verkopen die hij van een van zijn reizen had meegebracht. En hier, in een kunsthandel met Japanse kunst, ontmoet hij Philip Taads. In deze winkel staat een ceremoniële theekom, die een grote aantrekkingskracht op Inni uitoefent. Philip Taads blijkt alles van dit soort kommen en de daarmee verbonden cultuur te weten. Inni raakt met hem in gesprek en van nu af aan bezoekt hij Philip Taads regelmatig. Deze woont in een compleet wit geschilderd, vrijwel leeg appartement in Amsterdam, net als zijn vader helemaal alleen, bijna als een monnik. Ook zijn leven is volledig als een ritueel geordend, maar nu ingebed in de gedachtenwereld van de Zen-filosofie.
Philip Taads spaart voor zo'n Japanse theekom, uiteindelijk heeft hij geld genoeg om er een te kopen. Hij nodigt Inni en de eigenaar van de Japanse kunsthandel dan uit om samen met hem aan een echte theeceremonie deel te nemen. Enkele dagen na die ceremonie ontdekken Inni en de kunsthandelaar dat Taads' appartement verlaten is en de theekom aan stukken is geslagen. Kort daarna horen ze dat Philip Taads zelfmoord heeft begaan door zich te verdrinken. Op zijn crematie zijn Inni en de kunsthandelaar de enige gasten.
| |
Interpretatie
Titel
De titel Rituelen verwijst naar grote delen van de handeling van de roman: heel direct naar de theeceremonie aan het eind en daarmee ook naar de christelijke rituelen als de Heilige Mis, die daar zo op lijken (p. 159): maar ook naar de ceremoniële vorm die Philip Taads aan zijn leven heeft gegeven en naar de strakke tijdsindeling van Arnold Taads. Al zulke rituelen zijn een poging om vorm en zin aan het leven te geven. De tegenpool van al deze pogingen is de hoofdpersoon zelf, Inni Wintrop, die een ‘dilettant’ (p. 12) wordt genoemd, iemand die niet kan kiezen, die geen vaste vorm aan zijn leven kan en wil geven, die zich afzet tegen de mensen die ‘precieze antwoorden wilden hebben’ (p. 62). Tegelijk echter is hij bang voor het te- | |
| |
gendeel van ordening: ‘chaos was dat wat hem het meeste angst aanjoeg in zijn leven’ (p. 23). Daarom voelt hij zich ook telkens weer tot de Taadsen aangetrokken en breekt hij het contact met hen niet af, ook al houdt hij het in die ritueel geordende wereld nooit lang uit.
| |
Thematiek
Het gaat in de roman dus om het probleem van vormeloosheid versus ordening, van zinloosheid en zingeving. Die thematiek wordt duidelijk met onze tijd, de tweede helft van de twintigste eeuw verbonden. De dood van Kennedy op de dag van Inni's zelfmoordpoging is zo'n schakel; de tijden worden ‘verward’ (p. 30) genoemd, de wereld dreigt aan haar eigen vervuiling ten onder te gaan, niemand, behalve ‘de paus (...) en een aantal terroristen van verschillende overtuigingen’ (p. 112) weet nog iets zeker. Zoals de kunsthandelaar Roozenboom het uitdrukt: ‘Wie niet kiest zal in het moeras omkomen. Slordigheid, gebrek aan aandacht, nergens echt iets van weten, de modderige kant van het dilettantisme. De tweede helft van de twintigste eeuw.’ (p. 128) Inni Wintrop is als ‘dilettant’ een duidelijke representant van deze tijd, maar tegelijk probeert hij aan de chaos te ontsnappen. Over die pogingen gaat de roman.
| |
Motto's
De verschillende motto's van het boek wijzen ook duidelijk in die richting. Het motto van Stendhal gaat over de relativiteit van alle overtuigingen, het motto van Fontane spreekt over het gevoel dat alles zinloos is, dat van Cioran zegt dat het beter zou zijn niet geboren te zijn. Daartegenover staan de citaten uit de Canon van de Heilige Mis en The Book of Tea, waar wordt gesproken over een ‘geheim van het geloof’ (p. 31), over een ‘nieuw en eeuwig verbond’ (p. 31), over ‘our sense of proportion to the universe’ (p. 109). Zinloosheid en rituele zingeving worden gethematiseerd. Maar die zingeving wordt in het laatste citaat uit The Book of Tea meteen ook met zelfvernietiging verbonden. Op die verbondenheid van ritueel en dood zal verderop worden ingegaan.
| |
Thematiek
De belangrijkste interpretaties van Rituelen stemmen erin overeen dat het probleem van chaos en ordening het centrale thema van het boek is. Natuurlijk zijn er verschillende kanten aan die centrale thematiek te ontdekken. Zo beklemtonen Jaap Goedegebuure en Aleid Truijens het aspect van de tijd en de herinnering: Inni Wintrop ervaart zijn herinneringen en daarmee zijn verleden in de tijd als een ongestructureerde massa, waarin hij vergeefs probeert enige ordening aan te brengen. Maarten van Buuren legt in een psychoanalytisch gefundeerde interpretatie de nadruk op het ontbreken van de vaders als ‘regulerende facor’ (p. 69) in het leven van de hoofdpersonen. Bekkering legt de nadruk op Inni's poging tot zingeving van zijn bestaan door middel van de mystieke eenheid met het le- | |
| |
ven die hij in zijn verhoudingen met vrouwen ervaart.
Hoe de accenten ook gelegd worden, het gaat in het boek om het laveren tussen chaos en ordening. Inni Wintrop zoekt zijns ondanks naar een zingevende ordening. Daarom voelt hij zich ook tot de Taadsen aangetrokken, die net als hij hun geloof in een God verloren hebben en, elk op zijn manier, een eigen filosofie hebben ontworpen die hun leven vormgeeft. De kern van die filosofie is de gedachte dat alles wat bestaat uiteindelijk een en hetzelfde is. ‘Ik ben eh... een collega van al het bestaande’ (p. 88-89) zegt Arnold Taads, en zijn zoon doet later soortgelijke uitspraken. Deze mystieke gedachte van de eenheid van al het bestaande heeft bij de Taadsen echter een uitsluitend negatieve vorm gekregen. Zij vinden hun troost in de gedachte dat alles hetzelfde is en dat alles zal vergaan, zodat de eenheid van alle dingen niet-bestaan betekent. De harmonie met het al wordt dan ook pas in de dood bereikt. Beide Taadsen plegen in feite zelfmoord.
Zoals bij de traditionele kerk geloof en verlossing met starre dogma's (Monseigneur Terruwe) en met de dood (Pater Romualdus) zijn verbonden, zo leiden ook de levensbeschouwing en de daarmee verbonden rituelen van de Taadsen tot de dood. Inni is wel geïnteresseerd in al deze mensen die met hun rituelen een nieuwe ordening en een nieuwe eenheid weten te vinden, maar hij bewaart een kritische distantie. Hij neemt aan hun avondmaalsvieringen - net als vroeger bij Pater Romualdus - nog wel deel door uit hun kommen, kelken of glazen te drinken, maar slechts als gast, als toeschouwer, als ‘dilettant’.
Ook Inni probeert uiteindelijk deel te hebben aan het ‘mysterium fidei’ (p. 92), aan een of ander geheim van het geloof, maar niet in de starre, levenloze en vreugdeloze vorm van de kerk en de Taadsen. Inni zoekt daarom zijn heil in erotische ervaringen met vrouwen. Vrouwen zijn zijn ‘religie’ (p. 82). Wat hebben vrouwen hem dan te bieden wat al die andere religies blijkbaar niet hebben? Vrouwen staan voor Inni dichter bij de natuur (Nooteboom bevindt zich hier duidelijk in een literaire traditie sinds de Romantiek), vrouwen zijn voor hem ‘een middel om dichterbij te komen, in de buurt, in de straling van het geheim waarvan ze de beheersters waren en mannen niet’ (p. 103). Door vrouwen leert Inni niet zozeer hóe, maar ‘wat’ de wereld is (p. 103).
Zoals ook al door een reeks verbindende motieven wordt aangeduid (de kleur groen, de bergen en trappen, het motief van de kom, de kelk, het glas en de hostie), komt Inni's religie daarmee toch weer in de buurt van de Taadsen. In beide gevallen gaat het erom tot een soort mystieke ervaring van eenheid met het bestaande te komen, een eenheid die betekent dat alles
| |
| |
in harmonie, in evenwicht is. De Taadsen proberen dat evenwicht door een rigoureuze ordening af te dwingen. Arnold Taads' kamer is ‘als een wiskundesom. Alles hield elkaar in evenwicht, het klopte.’ (p. 46) Evenwicht is ook precies datgene wat Inni telkens in de vrouwen zoekt. Inni wordt verliefd op Petra omdat ‘ze klopt’ (p. 80); ‘het volmaakte evenwicht van de Zita's’ (p. 23) behoedt hem voor de chaos. Inni vindt zo zijn mysterium fidei bij vrouwen. Deze mystieke ervaring is nu echter niet langer, zoals in de kerk en bij de Taadsen, verbonden met de dood, maar met het principe van het leven.
Het lijkt dus even alsof Inni de uitweg heeft gevonden: geen absolute chaos en ook geen dodelijke ordening. Maar bij nader inzien is het toch ook weer niet zo ideaal. Rituelen ondermijnt als een echte moderne, dus sceptische roman elke zekerheid net zo snel als die wordt opgebouwd. Inni blijft ook in zijn eigen religie een gast, een buitenstaander. Al zijn verhoudingen met vrouwen zijn van kortstondige aard: Petra, Lyda, het meisje in Amsterdam wijzen een langer durende relatie af. En de enige keer dat Inni zo'n relatie heeft, namelijk met Zita (het ‘intermezzo’!), wordt hoofdzakelijk de mislukking ervan beschreven. Zita is het ideaal van de oorspronkelijke, harmonieuze eenheid die Inni zoekt: zij slaapt een diepe, ongestoorde ‘prehistorische’ (p. 17) slaap, zij bezit ‘het volmaakte evenwicht’ (p. 23), zij betekent voor hem het paradijs, ‘het geluk’ (p. 18). De wereld van Zita lijkt echter uiteindelijk toch weer op die van de Taadsen, het is een wereld ‘met de volstrekte zekerheid van iemand die met wetten leeft’ (p. 24). Inni is die wereld wel ‘binnengelopen’, echter ‘zonder er ooit lid van te worden’ (p. 23). Had hij dat gedaan, dan had hij, omdat hij met andere vrouwen slaapt, volgens de wetten van die wereld door haar gedood moeten worden (p. 19, 25). Werkelijke deelname aan het absolute evenwicht is toch weer met de dood verbonden. Dat wil Inni Wintrop niet en daarom blijft hij buitenstaander. Inni verraadt zelfs Zita's liefde - en zo wordt hij ook deze keer weer door een vrouw uit haar wereld uitgestoten. Inni blijft de twintigste-eeuwse dilettant: bang voor de chaos en de zinloosheid, maar evenzeer afkerig van alle - dodelijke - wetten en dogma's van het tegendeel.
| |
Vertelsituatie
Vanuit dit perspectief ervaart de lezer ook de gebeurtenissen. De vertelwijze van de roman is een mengeling van auctorieel en personaal vertellen. Zeker in het begin is er af en toe een alwetende verteller, maar die identificeert zich toch meestal zozeer met zijn hoofdpersoon dat je de schrijfwijze in feite personaal moet noemen: de gebeurtenissen worden in toenemende mate gezien en becommentarieerd vanuit het perspectief van Inni Wintrop. Dat verklaart ook de tegenstel- | |
| |
ling tussen de nogal zware, filosofische thematiek en de luchtige, licht ironische toon van het boek: het is de sceptische buitenstaander Inni die de toon zet.
| |
Opbouw
De hoofdpersoon is iemand die het leven liefst niet al te serieus wil nemen, hij speelt er liever mee. Dat wordt weerspiegeld in de vorm van de roman: geen chronologisch verhaal maar drie episodes waarbij het spel met verwijzingen, spiegelingen en motieven het geheel tot een eenheid maakt. Eigenlijk worden pas in het literaire, fictionele spel het evenwicht en de eenheid bereikt waar de personen van de roman zo naarstig naar zoeken.
| |
Context
Rituelen is thematisch een duidelijke voortzetting van Nootebooms twee eerdere romans, Philip en de anderen (1955) en De ridder is gestorven (1963). In die romans ging het ook om personen die op zoek waren naar het paradijs (Philip), naar een eenheid met het leven (André Steenkamp). In beide gevallen spelen vrouwen daarbij weer een belangrijke rol. Maar ook deze personen blijven buitenstaander en vinden de gezochte eenheid hooguit in het spel, in de kunst.
Ook in de gedichten van Nooteboom gaat het vaak om een thematiek die zeer verwant is met die van Rituelen. Nootebooms poëzie staat in de hermetische en symbolistische traditie, waarin gepoogd wordt in het bewust artificiële spel met woorden de paradoxen van het moderne bewustzijn tot uitdrukking te brengen. In de poëtische formulering wordt gezocht naar iets wezenlijks, belangrijks, naar het leven zelf, maar tegelijk beseft de dichter dat het enige wat dit oplevert de dode gedichten zelf zijn, het ‘aas van volmaakte,/gesloten, gedichte, gemaakte/en onaantastbare/vorm’ (Vuurtijd, ijstijd, p. 13), zodat hij concludeert: ‘Ik berg me op in mijn gedicht’ (Vuurtijd, ijstijd, p. 33).
Een belangrijke rol speelt daarbij - evenals in Rituelen - het motief van de tijd. Tijd structureert het leven, maar is tegelijk een voor de menselijke geest ongrijpbaar begrip. In het nadenken over de tijd manifesteert zich de chaos, het nietordenbare: ‘de tijd blijft onzichtbaar./Hij is er en hij is er niet’ (Vuurtijd, ijstijd, p. 83). De mens probeert wel, bijvoorbeeld door zijn herinnering, enige ordening aan te brengen, maar faalt daar ook telkens weer in. Bovendien is de tijd, of hij nu als lineaire ontwikkeling of als cyclische herhaling wordt gezien, altijd verbonden met het bewustzijn van verval en dood. Zoals Inni Wintrop beseft dat zijn leven bestaat uit een precair
| |
| |
balanceren tussen leeg, ‘dilettantisch’ estheticisme en zingevende, maar dogmatische, dus tot de dood leidende rituelen, zo spreekt uit Nootebooms gedichten het melancholieke besef van een onontkoombare en volstrekte vergankelijkheid, waartegen ook de dichter zich slechts (en vergeefs) kan verzetten door haar onder woorden te brengen.
Cees Nooteboom, die een goede kenner van de internationale moderne poëzie is, schrijft daarmee in een literaire traditie sinds de romantiek, een traditie waarvan ook de symbolistische poëzie deel uitmaakt en waarin het oude verlangen naar een oorspronkelijke, niet-vervreemde eenheid met natuur en leven en anderzijds de scepsis van de moderne mens ten aanzien van zo'n eenheid elkaar in evenwicht houden. Nooteboom is zich van die traditie ook bewust: de vele hele en halve citaten in Rituelen uit de wereldliteratuur bewijzen dat.
| |
Waarderingsgeschiedenis
Rituelen is meteen na het verschijnen vrijwel onverdeeld zeer gunstig ontvangen. Slechts een enkele recensie (Reinjan Mulder in de NRC) is afwijzend, overigens blijkbaar zonder dat de auteur de moeite heeft genomen de complexiteit van Nootebooms roman op zich te laten inwerken. De meeste recensies loven de lichtvoetige, afstandelijk-ironische stijl en de knappe en complexe structuur van de roman. Na de eerste recensies verschijnt al snel een ongewoon groot aantal interpretaties, die alle getuigen van de veelzijdigheid en de grote rijkdom van de roman.
Voor Rituelen kreeg Nooteboom in 1981 de Bordewijkprijs van de Jan Campertstichting en in 1982 de Mobil-Pegasusprijs, die een uitgave in de Verenigde Staten mogelijk maakte.
Rituelen bracht Nooteboom, die sinds 1963 vooral gedichten en reisverhalen had gepubliceerd, opnieuw grote faam als romanschrijver, nu ook internationaal. Het boek is inmiddels in het Engels, Frans, Duits, Spaans, Deens, Zweeds en Hongaars vertaald. In 1989 ging de verfilming van het boek door Herbert Curiel in roulatie. De kritieken in het buitenland zijn eveneens vrijwel zonder uitzondering positief tot zeer lovend. Ook hier wordt vrijwel altijd de elegante en ironisch-afstandelijke stijl van de roman geprezen.
Voor deze bespreking is gebruik gemaakt van:
Cees Nooteboom, Rituelen, 5e druk, Amsterdam 1982, en van: Cees Nooteboom, Vuurtijd, ijstijd. Gedichten 1955-1983. Amsterdam, 1984.
| |
| |
| |
Secundaire literatuur
Robert Anker, Reiziger terug met heuse roman. In: Het Parool, 21-11-1980. |
Aad Nuis, Een helder spel van ijskoude eenzaamheid. In: Haagse Post, 29-11-1980. |
Reinjan Mulder, Wintersport, whisky, en oosterse wijsheid. In: NRC Handelsblad, 12-12-1980. Ook in: Daan Cartens (red.), Over Cees Nooteboom. Beschouwingen en interviews. 's-Gravenhage, 1984, p. 228-229. |
Ronald Soetaert, Voor bij de kerstboom. In: De Morgen, 13-12-1980. |
Ab Visser, Den Haag en Amsterdam. In: Leeuwarder Courant, 20-12-1980. |
Marc Andries, Eenzame zwerver met een dure koffer. In: Elseviers magazine, 27-12-1980. |
Rob Schouten, Het leven als ceremonie. In: Trouw/Kwartet, 30-12-1980. |
Fernand Auwera, Rituelen van Cees Nooteboom. Glashelder en sober. In: De nieuwe gazet, 2-1-1981. |
Daan Cartens, In het klooster van de tijd. In: Het Vaderland, 3-1-1981. |
Alfred Kossmann, Sierlijke roman van Cees Nooteboom. In: Het Vrije Volk, 9-1-1981. |
Wim Hazeu, Angst en eenzaamheid haarscherp onder woorden gebracht. In: Hervormd Nederland, 10-1-1981. |
Anton Deering, Intrigerende roman van Cees Nooteboom. In: Het Vaderland, 16-1-1981. |
Everhard Huizing, Tussen de miskelk en het whiskyglas. In: Nieuwsblad van het Noorden, 6-2-1981. |
Wam de Moor, Alleen in de tijd, op weg naar de dood. In: De Tijd, 6-2-1981. |
Wim Vogel, Herinneringen van de nowhere man. In: Haarlems Dagblad, 14-2-1981. |
Jaap Goedegebuure, De selectieve willekeur van het geheugen, In: de Volkskrant, 7-3-1981. |
Willem Bulter, Nooteboom's Rituelen. In: Tubantia, 20-3-1981. |
Aldert Walrecht, De ‘madeleine’ van Cees Nooteboom. In: Bzzletin, nr. 87, 1981, jrg. 9, p. 42-45. |
Hans van Waarsenburg, Magnifiek boek Cees Nooteboom. In: De Limburger, 13-6-1981. |
Koen Vermeiren, Herinnering is als een hond die gaat liggen waar hij wil. In: Kreatief, oktober 1981. Ook in: Cartens (red.), 1984, p. 102-112. |
Daan Cartens, Twee romans van Cees Nooteboom. In: Ons erfdeel, nr. 5, 1981, jrg. 24, p. 744-745. |
Roger Rennenberg, Cees Nooteboom. In: Kritisch Lexicon van de Nederlandstalige literatuur. Alphen aan den Rijn 1981. |
Aleid Truijens, De tijd van Cees Nooteboom. In: De gids, nr. 6, 1981, jrg. 144, p. 404-413. |
Juryrapport Pegasus Literatuurprijs 1982. In: Literama, nr. 16, 1981-1982, jrg. 11, p. 515. |
| |
| |
Jacques Kruithof, Een ‘collega van al het bestaande’. In: Vrij Nederland (boekenbijlage), 22-5-1982. |
Roger Rennenberg, De tijd en het labyrint. De poëzie van Cees Nooteboom 1956-1982. 's-Gravenhage, 1982. |
Hanneke van Buuren, Brabant voorbij. In Eindhovens Nieuwsblad, 30-3-1983. Ook in: Cartens (red.), 1984, p. 113-116. |
Harry Bekkering, Rituelen, een ongewoon rijk boek. In: Maatstaf, nr. 8, 1983, jrg. 31, p. 56-58. Ook in: Cartens (red.), 1984, p. 117-133. |
Jaap Goedegebuure, over Rituelen van Cees Nooteboom, Amsterdam, 1983. |
Maarten van Buuren, ‘Und weinte bitterlich’. Tekst en intertekst in Rituelen van Cees Nooteboom. In: De Revisor, nr. 1, 1984, jrg. 11, p. 30-35. Ook in: Cartens (red.), 1984, p. 134-143. |
Daan Cartens (red.), Over Cees Nooteboom. Beschouwingen en interviews. 's-Gravenhage, 1984. |
Jaap Goedegebuure, Een gebeurtenis, een stemming, een standpunt. Over tijd en herinnering in het proza van Cees Nooteboom. In: De Vlaamse Gids, nr. 1, 1984, jrg. 68, p. 29-40. |
Henk Harbers, Onromantische romantiek of Waarom Petra Golden Fiction rookt. Over Cees Nootebooms roman Rituelen. In: Spiegel der letteren, nr. 1-2, 1985, jrg. 27, p. 45-69. |
Rudi van der Paardt, Geen vader op de rug. Rituelen en de Aeneis. In: Literatuur, nr. 2, 1985, jrg. 3, p. 139-145. Ook in: Rudi van der Paardt, De goddelijke Mantuaan. Vergilius in de Nederlandse letterkunde. Leiden, 1987, p. 40-50. |
Anneke Juffer, Cees Nooteboom, Rituelen. Laren, 1989. |
Gaby Lafeber, ‘Wie niet kiest, zal in het moeras omkomen.’ De existentiële problematiek in Rituelen. In: Bzzlletin, nr. 168, 1989, jrg. 19, p. 45-58. |
lexicon van literaire werken 6
mei 1990
|
|