| |
| |
| |
Nelleke Noordervliet
Tine of De dalen waar het leven woont
door Piet Kralt
Achtergronden en uiterlijke beschrijving
Het idee voor de roman Tine of De dalen waar het leven woont kwam bij Nelleke Noordervliet (* 1945 te Rotterdam) al tijdens haar studietijd op. Dat was omstreeks 1980, ze studeerde toen Nederlands aan de universiteit van Utrecht. In een interview met Hans Visser vertelde ze daarover. ‘In de artikelen over Douwes Dekker kwam Tine er naar mijn smaak erg eenzijdig vanaf. Altijd was ze zielig, geteisterd door de escapades van haar man. [...]. Mij leek dat ze helemaal niet zo simpel zou zijn.’
‘Tine’ is de naam van de vrouw van Multatuli (= Eduard Douwes Dekker). In zijn roman Max Havelaar of de koffy-veilingen der Nederlandsche Handel-maatschappy (1860) heet de vrouw van Max Havelaar eveneens Tine. Tines volle naam was Everdine Humberta, barones van Wijnbergen. Noordervliet wilde geen biografie over haar schrijven. ‘Dat zou te veel een schaduwbiografie zijn geworden van Multatuli’, verklaarde ze tegenover Marjo van Soest. Ze wilde bovendien Tine van binnenuit beschrijven en dat was in een biografie onmogelijk. Ze koos dus voor een roman, geschreven in dagboekvorm. Wel berust de roman op een uitgebreide documentatie. Veel erin vertelde feiten zijn historisch. De belangrijkste afwijking van de geschiedenis bevindt zich aan het eind: Tine verlangt dan van haar man een scheiding. ‘Ik heb er lang over getobd of ik dat kon maken’, vertelde Noordervliet aan Van Soest. Maar ze heeft de afwijking gehandhaafd: Tines daad is in de roman de kwintessens van haar levensgeschiedenis.
De dubbele titel van de roman is analoog aan die van de Max Havelaar. En er is meer. Het boek van Multatuli is opgedragen aan E.H.v.W., een opdracht gevolgd door een Frans citaat van Henri de Pène over de positie van de dichtersvrouwen die hun echtgenoot-kunstenaar terzijde staan ‘dans ces vallées de prose ou demeure la vie’ (‘in de prozaïsche dalen waar het leven woont’). In de tekst van Pène leven de dichters in deze dalen der dagelijksheid. Bij Noordervliet is de toepassing verschoven: in haar roman woont de echtgenote in het dal.
| |
| |
Tine of De dalen waar het leven woont verscheen in mei 1987, honderd jaar na de dood van Multatuli, bij uitgeverij Meulenhoff. Daardoor was de uitgave een element in een reeks Multatuliherdenkingen: de onthulling van zijn standbeeld in Amsterdam, een tentoonstelling in het Letterkundig Museum te Den Haag, een nieuwe uitgave van de Max Havelaar, een Chinese vertaling ervan en een stroom aan publicaties. De omslag van de roman toonde een schilderij van Claude Monet: ‘The Grand Canal, Venice’.
| |
Inhoud
Op 1 januari 1874 begint Everdine van Wijnbergen, de vrouw van Eduard Douwes Dekker, een dagboek. Zij zet eerst haar situatie uiteen. Ze woont in Venetië met haar zoon Edu, die deze dag twintig jaar wordt, en haar dochter Nonnie. Haar man woont in Wiesbaden met zijn vriendin Mimi. Edu werkt en is min of meer de kostwinner. Maar er heerst geldgebrek en het gezin is afhankelijk van giften uit Holland.
De volgende dag vervolgt zij haar verhaal. Ze vertelt over haar jeugd. Als ze tien jaar is, zijn haar moeder en haar vader gestorven. Haar twee zusjes en zij komen bij grootmoeder Wijnbergen in huis, een strenge vrouw bij wie ze diep ongelukkig is. Ze meent dat ze door deze trieste jeugd Holland is gaan haten. Ze is dan ook blij wanneer ze met haar neef Jan van der Hucht naar Indië vertrekt. Hij wil zich daar bij zijn broer Willem voegen en proberen fortuin te maken.
Op de kade van Batavia helpt een man met ‘tintelende lichtblauwe ogen’ haar. Het is Eduard Douwes Dekker, die bij Willem van der Hucht op diens theeplantage Perakan Salak logeert. Ze is meteen onder de indruk. Niet veel later, wanneer ze bij een tante in Bolang verblijft, komt hij naar haar toe. Ze voeren een gesprek dat anno 1874 nog steeds in haar hart gegrift staat, zoals zij het formuleert. In september 1845 verloven ze zich. Hij vertrekt daarop naar zijn standplaats Poerwakarta, zij blijft achter op Perakan Salak. Ze zien elkaar maar zelden. Ze trouwen ruim een half jaar later, op 10 april 1846. De huwelijksnacht ondergaat ze - onervaren als ze is - als een huivering.
Na de huwelijkssluiting wonen Tine en haar man twee jaar in Poerworedjo. Het plaatsje ligt in een schitterende omgeving met aan de horizon hoge blauwe vulkanen. Hun huisje is klein en sober ingericht, maar Tine heeft na jaren eindelijk een eigen huis en is niemand dank verschuldigd. Ze voelt zich gelukkig. Douwes Dekker is opvliegend, soms ongeduldig, maar ook erg teder. Hij heeft een administratieve baan, een functie die niet
| |
| |
in overeenstemming is met zijn capaciteiten. Na twee jaar houdt hij het voor gezien en vertrekt hij met zijn vrouw naar Batavia.
Het is inmiddels 15 januari. Tine heeft het verhaal van haar leven al twee keer onderbroken om te vertellen wat ze in het heden meemaakt. Dat zal ze in het vervolg nog enkele keren doen. Deze eerste onderbrekingen gaan over haar vriendin Stéfanie Omboni met wie ze een gesprek over Douwes Dekker voert en met wie ze de opera ‘Medea’ bezoekt. Beide, gesprek en theaterbezoek, leiden tot bespiegelingen over liefde, trouw, rancune en opofferingsgezindheid. Ook dit soort overwegingen komen verderop in de tekst meer voor. Tine vertelt niet alleen de gebeurtenissen uit haar leven, zij wil ook doorgronden wat haar bewogen heeft.
Die vijftiende januari schrijft ze over de tijd dat Douwes Dekker en zij in Menado wonen. Daar is hij op zijn plaats. In zijn functie van assistent-resident ontwikkelt hij zijn staatsmanschap. Hij wordt dan ook door zijn superieuren gewaardeerd. Maar zijn plannen zijn toch te idealistisch. Hij loopt met zijn hoofd in de wolken. Tine erkent nu, in 1874, dat ze een fout heeft gemaakt. Ze had hem moeten waarschuwen, maar zij durfde zijn droom niet te verstoren.
Hierna krijgt het dagboek minder nauwkeurige dateringen; alsof het schrijven haar moeite kost. Het eerstvolgende stuk is gedateerd ‘Eind maart’. Het gaat voornamelijk over het verlof in Holland in 1853, 1854 en 1855. Douwes Dekker is hier in zijn element. Hij heeft veel contacten en leeft op te grote voet waardoor de schulden zich opstapelen. Tine verlangt terug naar Indië. Het belangrijkste feit uit deze periode is echter de geboorte van hun zoon Edu op 1 januari 1854. Ze zijn dan bijna negen jaar getrouwd en hebben al die tijd vergeefs naar een kind verlangd. Toch valt de geboorte samen met het begin van verwijdering tussen hen beiden. De gewijzigde omstandigheden hebben daarbij waarschijnlijk een rol gespeeld. Die verwijdering zal zich voortzetten in Indië, waarheen ze in mei 1855 terugkeren.
Nu volgen de drie maanden in Lebak, in het plaatsje Rangkas Bitoeng. Wat daar plaatsvindt zal Douwes Dekker een paar jaar later beschrijven in de Max Havelaar, het boek dat hem beroemd maakte. Hij nam het op voor de inlandse bevolking, tegen hun eigen vorst, maar vond geen gehoor bij zijn superieuren. Toen hij daarop ontslag nam als assistent-resident, werd hem dit verleend. Kort daarop vertrok hij naar Holland, terwijl de zwangere Tine achterbleef. Een zeereis zou in haar toestand te gevaarlijk zijn. Zij besefte dat deze scheiding een onherstelbare breuk betekende. ‘Ik had genoeg gezien en meegemaakt, ik ken- | |
| |
de zijn licht ontvlambare hart, ik kende zijn vrije opvattingen’, schrijft ze anno 1874.
Terug in Nederland woont Tine met haar twee kinderen (Edu en de in Indië geboren Nonnie) bij de broer van Douwes Dekker in de Achterhoek. Douwes Dekker zelf verblijft in Brussel waar hij de Max Havelaar schrijft. Hij stuurt haar het manuscript. Zelfs broer Jan, een enigszins zure en gierige man, is enthousiast. Hij zet zich in voor een uitgave. Die komt via de rijke en bekende auteur Jacob van Lennep tot stand.
Van Lennep zorgt er ook voor dat ze nu samen in Brussel kunnen wonen. Maar Douwes Dekker is rusteloos. Hij is veel op reis en heeft talrijke amoureuze relaties. Eén van zijn vriendinnen is Sietske, de dochter van zijn zuster Catharina. Die verhouding inspireert hem tot zijn boek Minnebrieven. Hij houdt Tine van zijn avonturen op de hoogte, stuurt de meisjes soms zelfs naar haar toe. Zij accepteert dat alles, voornamelijk omdat zijn vlammen altijd van korte duur zijn. Dan komt Mimi op zijn weg, dochter van majoor Hamminck Schepel. Haar vader verbiedt haar Douwes Dekker te ontmoeten. Deze gaat daarop naar huis, naar Tine, betoogt dat zijn liefde voor Mimi zijn liefde voor haar, Tine, versterkt en vraagt haar naar Mimi's vader te gaan om hem over te halen Mimi een bezoek toe te staan. Ze doet dat in de mening dat als Douwes Dekker Mimi geregeld ziet, de vlam wel zal doven. Ze slaagt ook in haar missie. Maar haar berekening pakt verkeerd uit: Douwes Dekker en Mimi zijn in 1874 nog steeds samen.
In 1866 vlucht Tine met haar kinderen naar Milaan. Ze werkt daar onder andere als gouvernante. Het is een zwaar bestaan, want haar gezondheid is wankel en ze is vaak ziek. In 1869 gaat ze nog een keer terug, omdat haar man dat graag wil. Maar het wordt een fiasco. Douwes Dekker slaapt bij Mimi en niet bij haar. De kinderen hebben een hekel aan hun vader en laten dat goed merken. Als Douwes Dekker en Mimi voor enige tijd op reis zijn, vluchten ze opnieuw. Nu voorgoed.
Het dagboek eindigt met een kort stuk gedateerd ‘September 1874’ waarin Tine noteert dat ze Douwes Dekker heeft geschreven dat ze een scheiding verlangt. De roman eindigt met de mededeling dat Everdine Humberta Douwes-Dekker, baronessa Van Wijnbergen op 13 september 1874 te Venetië is overleden.
| |
Interpretatie
Perspectief
De roman Tine heeft zoals gezegd de vorm van een dagboek: in twaalf gedeelten beschrijft Everdine van Wijnbergen haar situ- | |
| |
atie, enkele ontmoetingen die ze heeft en bovenal haar levensgeschiedenis. Twee vragen dringen zich direct op. De eerste stelt ze zelf ook, heel expliciet: ‘Voor wie schrijf ik?’ Het antwoord is niet gemakkelijk te geven. Soms schrijft Tine over iemand zonder te vertellen wie of wat hij is. Je zou dan denken: ze schrijft voor zichzelf alleen, want aan jezelf hoef je niets uit te leggen als het over een vriend of kennis gaat. Maar aan de andere kant vertelt en verklaart ze soms dingen die haarzelf ongetwijfeld al duidelijk zijn. Dan moet ze aan medelezers denken. Misschien aan haar kinderen, die na haar dood haar dagboek zouden kunnen lezen. Misschien verbeeldt ze zich alleen maar medelezers, omdat dat het schrijven vergemakkelijkt. Die veronderstelde lezers hangen dan samen met de tweede vraag: waarom schrijft ze? Daarop geeft ze al in het begin een duidelijk antwoord: ze wil verantwoording afleggen. Ze is verantwoording schuldig.
Dit uitgangspunt roept twee vervolgvragen op. Wie verantwoording aflegt, verdedigt zich. Mensen moeten haar verweten hebben dat ze fout is geweest. De vraag is dus: waarover legt zij verantwoording af? En in het kielzog van deze vraag de kernvraag, de vraag waar alles om draait: hoe legt ze verantwoording af?
| |
Thema
Het antwoord op de eerste vraag vinden we in wat Tine vertelt over de gebeurtenissen in het heden, de maanden januari tot en met september 1874. Ze maakt ruzie met haar zoon Edu over zijn vader. Hij zegt duidelijk maar cru wat zijn vader wil: samenleven met zijn maîtresse Mimi én met Tine, zijn vrouw. Dat laatste om de schijn op te houden. Edu minacht zijn vader. Hij meent dat deze uit lafheid niet van zijn moeder wil scheiden. Tines vriendin Stéfanie is nog radicaler. In een gesprek met Tine zegt ze in niet mis te verstane woorden hoe ze over Douwes Dekker denkt. ‘Laat hem los’, adviseert ze. En ze smaalt: ‘Eduard Douwes Dekker, genaamd Multatuli, de man die veel te dragen kreeg en jou als koelie gebruikte.’ Ze verwijt daarmee haar vriendin indirect dat ze Douwes Dekker trouw blijft.
Tine krijgt ook bezoek van Mina Kruseman, een actrice en zangeres, fanatiek feministe die overal in Europa concerten gaf en lezingen hield. Zij is nog directer dan Stéfanie. Wanneer Tine en zij, op háár aandringen, een nachtelijke tocht over de kanalen van de stad maken, vraagt ze opeens: ‘Waarom ga je niet scheiden van Mul?’ Dat is inderdaad waar het op aankomt. Als Tine in haar dagboek verantwoording aflegt, dan is dat over het feit dat ze zich niet van Douwes Dekker heeft losgemaakt. Dat ze toestemt in zijn verlangen de schijn op te houden. Of, misschien, dat ze zelf de schijn van liefde volhoudt.
| |
| |
Dat is wat de mensen haar verwijten en dat is wat zij wil verdedigen.
Ze doet dat door het verhaal van haar leven te vertellen. Uit wat ze over zichzelf meedeelt, blijkt dat haar karakter twee kanten heeft. Aan de ene kant heeft ze zich nooit kunnen overgeven aan het nieuwe, het andere. Aan de andere kant moet er diep in haar iets zijn dat naar het nieuwe verlangt. Want als ze Douwes Dekker voor de tweede keer ontmoet, voelt ze ‘een kracht van verzet tegen de burgerlijke bekrompenheid’ in zich opbloeien. En als iets opbloeit, moet het in de kiem aanwezig zijn geweest. Deze dubbelheid heeft haar leven met Douwes Dekker bepaald. Omdat ze vastzat aan het oude, was dat leven zoals ze zelf zegt moeilijk. Omdat hij een nieuwe, sprankelende kracht in haar deed ontwaken, kon ze hem niet loslaten.
| |
Perspectief
Dekker is een genie. Ze wordt niet moe dat de lezer te verzekeren. Hij is een genie en dus is hij extravagant. Hij leeft royaal, geeft meer geld uit dan hij heeft en maakt schulden. Hij is een genie en heeft daarom een muze en een moeder nodig. Zijn vele ‘amourettes’ (zoals hij ze zelf noemt) hebben de rol van muze, Tine is zijn moeder. Op een of andere manier verrukte die onconventionele levenshouding haar. Daarbij (schrijft ze) was hij ‘zo ontwapenend openhartig, zo kinderlijk, zo verrassend in zijn plotselinge stemmingwisselingen, dat ik me als betoverd mee liet voeren op zijn fantasie’. Ze is niet helemaal zonder kritiek. Na het debacle in Lebak had haar man volgens haar wel werk kunnen vinden. Maar hij liep met zijn hoofd in de wolken en zijn plannen muntten uit in gebrek aan praktische zin. In zo'n opmerking toont zich voor een moment haar behoudende, burgerlijke kant. Maar de bewondering en betovering overheersen.
De beschrijving van Douwes Dekkers persoonlijkheid is niet het enige positieve aspect van haar levensverhaal. De geschiedenis van de historische Douwes Dekker draait om de gebeurtenissen in Lebak. Die inspireerden de schrijver tot zijn Max Havelaar. Maar voor Tine ligt het zwaartepunt elders. Lebak is voor haar een incident dat niet langer dan drie maanden duurde. Lebak is ook het breekpunt in hun relatie. Haar geluk en dus ook de kern van haar leven ligt in Menado, op het eiland Celebes. Douwes Dekker was er op zijn plaats. Ze genoten aanzien. Haar vele ziektes brachten hen dichter bij elkaar. Ze schrijft, denkend aan die periode: ‘We waren zielsgelukkig. Steeds weer herhaal ik die woorden als om het erin te hameren: wij zijn zéér gelukkig geweest.’
| |
Thema
Tine heeft in haar levensverhaal een paar maal een korte overpeinzing vervlochten. Ze gaan over liefde, trouw en lijden. Ze zijn opgezet als een verdediging, net als haar levensverhaal
| |
| |
zelf, maar ze drukken gaandeweg steeds meer twijfel uit.
| |
Titel
Het lijkt erop dat het langzaam tot haar doordringt dat haar leven - zoals de titel zegt - in dalen woont. Ze is te nederig geweest, te slaafs. Ze heeft zich te veel naar Douwes Dekker gericht, haar lijden om zijn ontrouw te vanzelfsprekend aanvaard. De opmerkingen van Mina Kruseman doen haar inzien dat haar streven naar zuiverheid en trouw een schijnheilig spel was en haar lotsverbondenheid met Douwes Dekker een excuus voor eigen zwakheid en rancune. In haar verslag van juni verklaart zij haar berusting: ‘Want ik houd van hem. En zonder die liefde zou ik niets zijn.’ Ze staaft dat met zinspelingen op een Bijbeltekst over de liefde: ‘De liefde is lankmoedig, zij is goedertieren, de liefde is niet afgunstig.’ (Vergelijk 1 Korintiërs 13:4 en 5.) Maar ze beseft tegelijkertijd dat liefde met zelfrespect te maken heeft en dat haar volledige zelfverloochening geen goede zaak was.
Zo wordt het dagboek, in januari opgezet als een verdediging, tegen de zomer een bewustwording van eigen tekortkomingen. De verantwoording verloopt in een erkenning van eigen fouten. De roman eindigt met een korte beschouwing over offer en lijden. Het offer is vreugdevol, maar het mag niet leiden tot zelfvernietiging. Zelfvernietiging betekent lijden. En het lijden dient uit de weg geruimd te worden. In haar laatste aantekening, van september 1874, vlak voor haar dood, noteert Tine dat zij Douwes Dekker heeft geschreven dat ze een echtscheiding verlangt. Dat is enerzijds een offer, want ze geeft daarmee haar man de vrijheid zijn maîtresse te trouwen. Maar het is ook een daad van zelfbevestiging: ze geeft ermee te kennen niet langer van hem afhankelijk te zijn. Daarom is haar aanbod (haar eis) een bevrijding die aanvoelt als een geboorte.
| |
Stijl
De stijl van het dagboek is over het algemeen betrekkelijk eenvoudig, met soms de neiging naar het clichématige. ‘Ik was murw door de slagen van het noodlot, die mij de afgelopen jaren getroffen hadden; ik kon het gevecht niet meer aan’, schrijft Tine. Het ‘gevecht’ in deze zin slaat op een conflict met haar zuster. De ‘slagen van het noodlot’ betreffen onder andere haar ervaringen in Lebak. Beide uitdrukkingen zijn afgesleten, maar op deze manier met elkaar verbonden, krijgen ze toch iets origineels. Niet altijd lukt dit procedé. Het leidt nogal eens tot gezochte constructies. Dan ontstaan beelden als: ‘de zucht waarmee de bijna vergeten aalmoes de reis begint van de volle beurs naar de lege maag’.
| |
| |
| |
Context
Tine of De dalen waar het leven woont is een roman in de traditie van de Indische romans: boeken die geheel of gedeeltelijk in het vroegere Nederlands-Indië spelen en bepaalde aspecten van het leven daar - voornamelijk van de blanke overheersers - belichten. De reeks opent met Multatuli's Max Havelaar of de koffy-veilingen der Nederlandsche Handel-maatschappy (1860). Een bekende vertegenwoordiger is De stille kracht (1900) van Louis Couperus, een roman waarin de Javaan uiteindelijk de overhand heeft over de westerling. In Het land van herkomst (1935) van E. du Perron speelt het Indische verleden van de hoofdpersoon Ducroo een belangrijke rol bij zijn standpuntbepaling in het heden, de tijd van het opkomende nationaalsocialisme.
Tine is ook een boek te midden van de vele geschriften over Multatuli. Allereerst natuurlijk die boeken die betrekking hebben op zijn gezinsleven. Het begon al in 1875, een jaar na de dood van Tine. Toen verscheen Onkruid onder de tarwe van J. van Vloten, waarin Douwes Dekker aan de kaak werd gesteld als trouweloze echtgenoot en ontaarde vader. De relatie tussen zoon Edu en zijn vader was er één van haat en nijd. Vele verhalen deden de ronde, waarbij de zoon bijna altijd in het kwade daglicht stond. Na zijn dood schreef zijn weduwe, Annetta Douwes Dekker - Post van Leggelo, een lijvige verdediging van haar man: De waarheid over Multatuli en zijn gezin (1939). Daarop antwoordde op zijn beurt E. du Perron met de brochure Multatuli en de luizen (1940).
De voornaamste thema's en motieven in het werk van Noordervliet zijn ook in Tine al aan de orde. Daar is ten eerste het motief van de kleine mens aan de rand van de grote geschiedenis die toch mede voor het verloop van de geschiedenis van belang is. In Noordervliets debuutroman staat niet de grote schrijver Multatuli centraal, maar zijn zich opofferende vrouw. In Altijd roomboter (2005) waarin de auteur het leven van haar overgrootmoeder beschrijft, voor een deel historisch, voor een deel veronderstellend, fantaseert zij dat de eenvoudige Engelbertha Sigmund Freud ontmoet en een gesprek met hem heeft.
Daar is ten tweede het motief van de zelfstandig denkende en handelende vrouw: Tine die uiteindelijk zelfrespect krijgt en over haar lot beslist. Dat geldt eveneens voor Elisabeth Lestevenon uit Het oog van de engel (1991) die in het Frankrijk van de naderende revolutie van 1789 leeft en zowel een liefhebbende als een onafhankelijke vrouw wil zijn. Beide vrouwen, Tine en Elisabeth, personifiëren eveneens het belangrijkste thema
| |
| |
van Noordervliets werk, de vraag: hoe te leven? Welke morele waarden dient men zichzelf te stellen? En de daarmee samenhangende vraag naar de eigen identiteit. Tine zoekt zichzelf. Dat doet ook Ada van de Wetering in Pelican Bay (2002), die met nogal wat morele kwesties wordt geconfronteerd: de beschuldiging dat zij haar adoptiebroer heeft weggepest, een voorvader die slavenhandelaar was en de moord op diens vrouw, nu ruim tweehonderd jaar geleden. Noordervliets tot nu toe laatst verschenen roman, Snijpunt (2008), plaatst het humanisme naast de menselijke hang naar religie en stelt de vraag centraal hoe de mens waardigheid en zelfrespect verwerft. Dat is de strijd die Tine al streed.
| |
Waarderingsgeschiedenis
Voor een debuut kreeg de roman Tine veel aandacht in de pers. Gerenommeerde auteurs als Maarten 't Hart en W.F. Hermans wijdden een beschouwing aan het boek. Drie aspecten springen eruit: de verhouding tussen werkelijkheid en fictie, de psychologie van het romanpersonage Tine en de stijl van Noordervliets proza.
Aan het eerste punt werden veruit de meeste woorden besteed. De publicatie lokte dat zelf min of meer uit. De uitgever had een bandje om het boek gelegd waarin hij de lezer erop attendeerde dat het hier om een roman ging, terwijl de achterflap vermeldde dat de feiten klopten, de bronnen zorgvuldig waren bestudeerd. Maarten 't Hart oordeelde: ‘In feite is het heel moeilijk om dit werk als een roman te lezen.’ Philip Vermoortel formuleerde het zo: ‘Je zit als lezer meteen met een probleem. Moet je dit verhaal nu gaan lezen als een roman tout court (wat onmogelijk is) of als een geromanceerde biografie (wat blijkbaar niet de bedoeling is)?’ W.F. Hermans wees op een romantechnische consequentie van de gekozen dagboekvorm, die ook al in de paragraaf ‘Interpretatie’ van deze bijdrage is gesignaleerd. Tine schrijft over mensen die zij kent, Mina Kruseman bijvoorbeeld. Omdat ze hen kent, introduceert ze hen niet. (Je legt in een dagboek immers niet uit wie je vriend of kennis is.) Die personen hebben merendeels echt bestaan. Maar behalve ervaren Multatuli-lezers heeft geen mens van hen gehoord. Daardoor zijn ze voor de gewone lezer ‘onbegrijpelijk’: hij weet niet hoe hun relatie tot Tine of Douwes Dekker was.
Hermans ging ook kort in op het personage Tine. Als ze overeenstemt met de werkelijke Tine berust dat op toeval, want Noordervliet kent de documenten niet goed. Maar als ge- | |
| |
fantaseerd personage overtuigt ze evenmin. Ze is dus vlees noch vis. Aldus Hermans. Volkskrant-recensent G.F.H. Raat viel hem daarin bij. Onder de Multatuli-kenners geldt Tine als een saaie vrouw. Volgens Raat is de Tine van Noordervliets roman niet veel beter: ‘De hoofdpersoon is en blijft tergend saai in haar onuitputtelijke duldzaamheid.’ Maar anderen spraken dit oordeel tegen. Atte Jongstra vond dat de auteur ‘een groot psychologisch inlevingsvermogen aan de dag [heeft] gelegd’. Martin Ros schreef: ‘Nelleke Noordervliet geeft een uiterst genuanceerd - en Tine zonder meer als sterke, boeiende vrouw rehabiliterend - beeld van Multatuli's Fancy.’ Ze is (zegt hij) ‘helemaal niet zo saai als ze door de Multatulianen meestal wordt voorgesteld’. Steven van Galen oordeelde dat ze een personage is ‘dat de belangstelling van de lezer wakker houdt’. En Philip Vermoortel stelde met nadruk: ‘Dé grote kwaliteit van haar roman ligt in de complexe en geslaagde psychologische uitdieping van Tine.’
Ook over de stijl werd verschillend geoordeeld. Raat vond hem te literair. Hij is volgens deze scribent ‘van een verzorgdheid die soms nauwelijks van mooischrijverij valt te onderscheiden’. Maar Van Galen trof in het boek ‘veel mooie passages, [...], helder en eenvoudig geschreven’. Maarten 't Hart, ten slotte, vond het begin van de roman krachteloos, met een onzeker klinkende taal. Maar, schreef hij, allengs ‘wordt de stijl krachtiger, preciezer, soberder’. Hij besloot zijn recensie met de opmerking dat hij de roman met groeiende bewondering had gelezen.
Voor deze bespreking is gebruikgemaakt van:
Nelleke Noordervliet, Tine of De dalen waar het leven woont, vierde druk, Amsterdam 1995.
| |
| |
| |
Secundaire literatuur
Steven van Galen, Multatuli via de ogen van zijn vrouw. In: De Waarheid, 14-5-1987. |
Maarten 't Hart, Venetiaans dagboek van Multatuli's vrouw: Zo was Tine. In: NRC Handelsblad, 15-5-1987. |
Atte Jongstra, Tines doodse, huilerige oogopslag: Nelleke Noordervliet schreef het dagboek van Multatuli's eerste vrouw. In: Vrij Nederland, 30-5-1987. |
Willem Frederik Hermans, De valkuilen van de geschiedenis. In: Elsevier, 30-5-1987. |
G.F.H. Raat, Door en door literair. In: de Volkskrant, 12-6-1987. |
Martin Ros, Tine Douwes Dekkers' leven: Denk altijd als ik amourettes heb: dan heb ik verve. In: HN-Magazine / Hervormd Nederland, 13-6-1987. |
Hans Visser, Multatuli en Tine. In: Provinciale Zeeuwse Courant, 4-7-1987. (Interview) |
Philip Vermoortel, Tine, de vrouw van Multatuli: ‘Het verdriet is niets voor wie zoveel geluk gekend heeft.’ In: De Standaard, 5-9-1987. |
Marjo van Soest, Nelleke Noordervliet over haar geromantiseerde Tine, de vrouw van Multatuli. In: Vrij Nederland, 6-2-1988. (Interview) |
lexicon van literaire werken 84
november 2009
|
|