| |
| |
| |
Nelleke Noordervliet
Het oog van de engel
Nora van Laar
Achtergronden en uiterlijke beschrijving
De eerste druk van Het oog van de engel van Nelleke Noordervliet (* 6 november 1945 te Rotterdam) verscheen in 1991 als Meulenhoff-editie E1172. In 1993 werd de roman bij de Nederlandse Luister- en Braillebibliotheek opgenomen op geluidscassette en kwam er bij de Berlijnse uitgever Byblos Verlag een Duitse vertaling uit onder de titel Das Auge des Engels. In 1996 werd deze editie herdrukt, maar nu bij Deutscher Taschenbuch Verlag uit München. In hetzelfde jaar zag bij de Stichting Uitgeverij XL een grootletterboek het licht en een jaar later nam uitgeverij Muntinga Het oog van de engel op in de Rainbow Pocketserie. In 1998 kwam Meulenhoff met een uitgave waarin het boek gecombineerd werd met Noordervliets debuut uit 1987, Tine, of de dalen waar het leven woont, in 2002 bij deze uitgeverij gevolgd door nog een editie apart. Het ging toen intussen om de tiende druk.
Met Het oog van de engel, Noordervliets derde roman na Tine en Millemorti uit 1989, vestigde de schrijfster haar naam. De nominatie voor de AKO Literatuurprijs in 1992 droeg daar zeker toe bij en leverde minimaal twee extra edities op plus een plaats van enkele weken in verschillende boekentoptienen. Bovendien moest de auteur vanaf dat moment veelvuldig acte de présence geven op literaire bijeenkomsten en bij radioprogramma's.
Het oog, dat zo'n belangrijke rol speelt in de roman, is bij de verschillende Meulenhoff-edities op de voorzijde van de omslag terug te vinden. Steeds weer worden er delen van het schilderij Les Sabines van Jacques-Louis David gebruikt. Bij de eerste drukken wordt de ontzette blik van een Sabijnse maagd tijdens de verkrachting door de Romeinse mannen eruit gelicht. De laatst verschenen druk kent meerdere details uit dit schilderij, maar opnieuw is een ervan het verbijsterde gezicht van bovengenoemde maagd. Overigens zijn bovenstaande opmerkingen niet van toepassing op de uitgave waarin het boek is gecombineerd met Tine.
Het oog van de engel bestaat uit drie delen. Het eerste deel, De vlucht, is verder onderverdeeld in zes hoofdstukken, ieder zonder titel maar Arabische genummerd. Het tweede deel heet
| |
| |
Parijs en kent drie hoofdstukken, ook weer Arabisch genummerd. Het derde deel ten slotte heet De witte berg en kent geen verdere onderverdeling. Binnen deze opzet worden vele witregels gebruikt, die scènewisselingen of flashbacks aankondigen.
| |
Inhoud
De vlucht
Elisabeth Lestevenon waakt bij het doodsbed van haar vader, terwijl haar jongere zusje, de doofstomme Maaike, van vermoeidheid in slaap is gevallen. Bidden, zoals de oude man gewenst had, lukt haar niet: de dood is voor haar niets anders dan een scheikundig proces. Met weemoed denkt ze terug aan de tijd toen ze in Haarlem woonden, vóór hun vlucht naar Saint-Omer in Artois, nadat in 1787 de Prinsgezinden met behulp van Pruisen de macht weer hadden overgenomen van de patriotten.
In Saint-Omer had het gezin onderdak gevonden bij een achterneef, Maître Mounier de Bresse, een welgestelde advocaat die graag pronkte met zijn mededogen. Maar na de dood van Lestevenon wil hij van de zusjes af. Elisabeth - ondanks een ziek linkeroog erg aantrekkelijk - weet verlenging van hun verblijf te bedingen door de minnares van haar huisbaas te worden.
Op de jaarlijkse reünie ten huize van Mounier van de wetenschappelijke vereniging Scire est Mensurare ontmoet Elisabeth Dieudonné Doppet uit Annecy, die het publiek natuurkundeproeven demonstreert. Door haar vader gedegen geschoold in de wetenschap is ze niet erg onder de indruk. Maar na de pauze toont Doppet, geholpen door zijn assistent Antoine Lebrun, iets nieuws: een tobbe met geneeskrachtige magnetische staven, een ontdekking van de arts Mesmer. Doppet vraagt Maaike als proefpersoon en tijdens haar behandeling brengt ze een paar woorden uit. Een aanwezige hoort erin ‘[...] “Mounier verkrachter” [...]’. Elisabeth beseft dat ze niet bij hun achterneef kunnen blijven en besluit met Doppet mee te trekken.
In Cambrai keert Lebrun, die 's nachts vaak de hort op gaat, niet naar hun logeeradres terug. Bij een verificatie van de Mesmeriaanse proef in het bisschoppelijke paleis zal Elisabeth Doppet nu assisteren, waarbij ze de sessie met Maaike bij Mounier zal nadoen. Voorafgaand aan haar optreden moet ze wachten in de keuken. Daar hoort ze het personeel over hun werkgever smoezen en ook dat ‘ze’ vanavond zullen komen. Van deze kennis maakt ze tijdens de demonstratie gebruik, haar boodschap verpakkend in de taal van de Openbaring van Johannes waarin het einde der tijden wordt aangekondigd.
| |
| |
Het optreden zet ze kracht bij door de ooglap die ze sinds enige tijd op haar uitpuilend linkeroog draagt, af te doen. Haar woorden lijken werkelijk profetisch wanneer buiten het volk het paleis bestormt.
Doppet en Elisabeth vluchten. In hun logement vrijen ze op haar initiatief. Nadat ze in slaap zijn gevallen, schudt Lebrun hen wakker: ze worden gezocht! Op een lijkenkar smokkelt hij zijn gezelschap de stad uit.
| |
Parijs
In Parijs neemt Elisabeth met Doppet, van wie ze nu officieel de minnares is, haar intrek bij Marie Cercueil. Terwijl hij zich aan de revolutionaire idealen wijdt, zwerft zij door de straten. Wanneer haar oog steeds meer pijn begint te doen, huilt ze uit bij Marie. Die raadt haar aan Maaike te bezoeken, in het doveninstituut waar het meisje intussen verblijft. Daar bemerkt Elisabeth dat haar zuster gelukkig is.
De seances vinden nu plaats in het huis van de rijke bankier Hornmann. In de gedaante van de ‘Apocalyptische engel’ probeert Elisabeth, steunend op door Lebrun verzamelde informatie, het publiek warm te maken voor de revolutionaire ideeën.
Al snel trekken ze bij de bankier in. Maar de situatie wordt onaangenaam wanneer Hornmann meent dat hij nu ook recht heeft op het lichaam van Elisabeth. Het meisje kan verkrachting niet voorkomen en huilend gaat ze op zoek naar Doppet, die bij diens kameraad Marat is. Maar Doppet biedt geen steun; hij vindt dat ze, coûte que coûte, de goede zaak moet dienen. Kort erop valt Elisabeth Hornmann tijdens een optreden aan, waarop die zijn logés op straat zet.
Vanaf dat moment is het afgelopen met de zienerspraktijk; Doppet houdt zich alleen nog bezig met zijn krant Le Patriote Français. Op straat uiten steeds meer mensen hun onvrede over het regime. Op een dag loopt dat uit op een oproep op te trekken naar de woning van een plaatselijke fabrikant. Doppet jut de menigte nog eens op, waarop die zich daadwerkelijk in beweging zet. In het tumult verliest Elisabeth hem uit het oog en geschokt moet ze toezien hoe ‘Les Gardes Françaises’ honderden mensen neerschieten. Wanhopig gaat ze naar haar vriend op zoek. Ze vindt hem bij Marie Cercueil, een neergeschoten Lebrun in zijn armen.
| |
De witte berg
Op weg naar de Mont Blanc beklimt Doppet de Col des Aravis. Een inspectietocht, houdt hij zich voor, één van zijn verplichtingen sinds hij in zijn geboortestreek de Savoie als magistraat in dienst is van de Franse Republiek. Maar intussen trekt zijn leven aan zijn geestesoog voorbij.
Zo denkt hij bijvoorbeeld aan het einde van zijn vader, net als hij arts. De man was in een ravijn gevallen nadat zijn paard
| |
| |
was geschrokken van de kleine Doppet. En ook Lebruns dood dringt zich op: ook hém heeft Doppet niet kunnen redden, ondanks zijn pogingen de kogels te verwijderen. Daarna was hij een kil en rechtlijnig man geworden, een man die ten koste van zijn geliefden zich alleen nog had ingezet voor de Revolutie. Op 10 augustus 1792 had hij zelfs deelgenomen aan de moordpartij in de Tuilerieën, die het einde van de monarchie had ingeluid.
Na de vestiging van de Republiek was Doppet teruggekeerd naar Annecy. Hij had er zijn intrek genomen in het huis van zijn grootvader, waar hij de oude man stervend in bed had aangetroffen. Als voorheen had grootvader zijn kleinzoon de les gelezen, maar nu kon deze de confrontatie aan.
Kort erop had Doppet ontdekt dat Maaike en Marie Cercueil in de stad waren. Hij vond hen in een logement. Daar hadden ze hem een brief van Elisabeth overhandigd, waarin deze - doodziek - om zijn hulp smeekte.
Doppet had zijn oude vriendin in huis genomen en haar oog verwijderd. Enkele maanden later was ze gestorven. Voor Doppet betekende de operatie inlossing van zijn schuld aan Elisabeth en na haar dood besluit hij eindelijk de Mont Blanc te beklimmen, de berg die hij als kind altijd zag.
| |
Interpretatie
Thematiek
‘Hoe te leven? Wat is goed? Wat is kwaad?’ Deze vragen stelt Elisabeth Lestevenon zich terwijl ze op het balkon van haar Parijse achterafkamertje haar uitgegraven egelantier water geeft. Ze vat daarmee een belangrijk thema van Het oog van de engel samen. Levend in een eeuw waarin religie, door wetenschap ondergraven, geen houvast meer biedt, moet ze een eigen ethiek vaststellen. Dat blijkt een opgave waar ze levenslang mee bezig zal zijn, sisyfusarbeid dus. Vlak voor haar dood refereert ze expliciet hieraan: ‘Het funderen van een persoonlijke moraal buiten welk geloof dan ook om, maar niet in strijd met het geluk van anderen, is sisyfusarbeid.’ En wanneer Doppet, zittend aan haar sterfbed, vraagt of het haar gelukt is de steen boven te krijgen, antwoordt ze: ‘Nog even en ik ben er.’ De dood zal een einde maken aan de gestelde taak, niet een gevonden oplossing.
Bovenstaand citaat geeft al aan dat Elisabeth haar geloof heeft verloren en niet meer op de ideeën over goed en kwaad kan terugvallen zoals ze die ooit van haar godsvruchtige vader leerde. De oude Lestevenon zag nog geen tegenstelling tussen religie en wetenschap. De vermeerdering van kennis beschouwde hij als een gave van God, bedoeld ter vervolmaking
| |
| |
van de mens. Zijn dochter gaat echter verder en ontkent het bestaan van een god.
Twintig jaar is ze dan nog maar en ze heeft haar vader op drift zien raken, nadat het gezin vanwege zijn patriottische gezindheid op de vlucht was geslagen voor de Oranjegezinden. Die reis staat dan ook voor meer dan alleen het overschrijden van een geografische grens. Vader Lestevenon raakt niet alleen letterlijk maar ook figuurlijk van zijn wortels los wanneer hij zijn overzichtelijke woonplaats, ‘die strook tussen Spaarne en zee’, verlaat. Hij komt terecht in een nieuwe omgeving vol moderne, vaak nog chaotische ideeën die haaks staan op zijn rotsvaste overtuiging dat God de wereld heeft ingedeeld volgens een vaste orde. Voor zijn dochter is de veranderende situatie juist katalysator voor een zoektocht in de geest.
Een van de dingen die aanleiding geven tot botsing met de oude geesteshouding, is de kennismaking in Saint-Omer met bedrog. Frankrijk komt haar belofte de patriotten bij te staan niet na en de meeste vluchtelingen vervallen in inhoudsloos gekift. Voor Elisabeth is dat trouwens nog geen enkele reden op te geven, ook niet wanneer ze merkt dat ook Doppet vrij gemakkelijk de waarheid inlevert als hij daarmee zijn doelen kan bereiken. Pas nadat ze aan de vooravond van de Franse Revolutie de doden in de Parijse straten ziet, beseft ze tot welke gruweldaden de mens in staat is en geeft ze haar geloof in het zo duidelijk verkwanselde ideaal van het goede op. Ze kan niet anders constateren dan: ‘De mens is. Niet goed. Niet kwaad. Hij is. Hij wil zijn. En die wil tot zijn maakt hem tot vijand. Hij keert zich tegen zichzelf.’ En ze vervolgt met: ‘Hoe moet ik het zeggen? Als goed is wat men goed acht voor zichzelf, kan alles goed zijn. Elke openbaring en elke god, elke waarheid is een wapen. Alles is omkeerbaar. Als dat zo is, is er geen hoop meer. God, mijn God, in wie ik niet meer geloof, ik zie maar kan niet zeggen. Ik doe afstand van de woorden.’
In die laatste zinnen komt een volgend belangrijk thema aan de orde: taal. Taal dient de mens om de wereld om zich heen te benoemen. Maar Elisabeth beseft dat woorden nooit volledig hun inhoud kunnen weergeven, zeker niet wanneer het om gruwelijkheden gaat; daar zijn immers geen woorden voor. Bovendien lijkt de strekking van bewoordingen ook nog eens afhankelijk van de visies van degenen die ze uitspreken en is het mogelijk toehoorders ermee te manipuleren, een ervaring die Elisabeth als zieneres zeker kent. Daarom stelt het meisje uiteindelijk het zien boven het benoemen. Maar op haar sterfbed komt ze hierop terug en erkent ze dat we nu eenmaal niet zonder taal kunnen om ons uit te drukken.
Taal en beeld zijn dus nauw verwant, en bij eerste lezing van
| |
| |
Het oog van de engel zal vooral alles wat met zien te maken heeft, direct opvallen. Om te beginnen is er Elisabeths linkeroog, door ziekte op den duur opzwellend tot monstrueuze proporties. Als snel krijgt het voor de omgeving de functie van het Boze oog, het vermeende vermogen van sommige mensen om met hun blik rampen te veroorzaken. Die functie zal het blijven houden, naast natuurlijk die van het zienersoog.
De eerste lessen in zien - in de betekenis van inzien, begrijpen - krijgt Elisabeth van haar vader, die haar de zaken op wetenschappelijke wijze leert doorgronden; op het sociaalpolitieke vlak maakt Doppet deze kennis af. Maar Elisabeth heeft zeker ook mediamieke gaven, al dan niet versterkt door het gebruik van opium tegen hoofdpijn. Het meest pregnante voorbeeld hiervan is het piëtavisioen dat ze krijgt van de dode Lebrun in de armen van Doppet terwijl die zijn mea culpa uitspreekt, een situatie die zich later werkelijk zal voordoen. Maar haar voorspellingen steunen toch meestal op door Lebrun verzamelde informatie, gevolg van de machiavellistische denkwijze van Doppet, wie het alleen om de verwezenlijking van de Revolutionaire ideeën gaat. In de gedaante van de ‘Apocalyptische engel’ verpakt Elisabeth, sprekend met ‘Grote Stem’, dit gedachtegoed in de taal van het laatste Bijbelboek, de Openbaring van Johannes. Ze viert succes op succes, tot Hornmann hen op straat zet, wat het einde betekent van de zienerspraktijk. Verergering van haar oogkwaal - analoog aan de politieke ontwikkelingen die uiteindelijk eindigen in een genadeloze dictatuur - werkt daaraan mee: met het verlies van het zicht verdwijnt ook de zienersgave.
In haar roman werkt Noordervliet het gegeven van het oog verder uit. Zo wordt Doppets ene oog, naar aanleiding van de iris die voor een kwart zwart is, een ‘sleutelgatoog’ genoemd. Onvoorwaardelijk gelovend in zijn idealen lijkt het of hij, meer dan de anderen, zicht heeft op de toekomst. Het kan tevens een verwijzing zijn naar de macht van Lodewijk XVI, slotenmaker uit liefhebberij, die Doppet helpt breken. En ook Elisabeths vader wordt deels via zijn ogen getypeerd: hij is slechtziend, een drukkerskwaal, met als gevolg dat hij nooit over zijn vertrouwde grenzen heen kan kijken.
Het idee voor Het oog van de engel vond Noordervliet overigens ook in een paar ogen. In een interview met Marjo van Soest vertelt ze over de botsing die ze in de supermarkt had met een onbekend jongetje: ‘Ik bukte me en zag dat hij met één oog de volgende week in keek - dat vind ik altijd zo vreselijk aandoenlijk. Ik legde meteen een verband met mijn eigen oog. Op weg naar huis ontstond het allereerste idee van De Engel.’ Wat die verwijzing naar het eigen oog betreft, doelt de
| |
| |
schrijfster op de tumor die zijzelf ooit in de oogkas had voor deze operatief werd verwijderd.
In dezelfde tijd van de ontmoeting met het jongetje, vertelt Noordervliet verder aan Van Soest, las ze over het mesmerisme, waarna het verhaal zich begon te ontwikkelen: ‘De mensen die in het mesmerisme geloofden, waren voor een groot deel de latere revolutionairen. Je ziet in het mesmerisme een vermenging van de idealen van de verlichting en de romantiek, die in die tijd in elkaars verlengde lagen en in dat mesmerisme samensmolten en een politieke kern vormden.’
Aan de basis van het mesmerisme ligt de zienswijze van de arts Franz Mesmer. Hij geloofde in het bestaan van een fluïdum, een verbondenheid tussen mens en omgeving. Ziekte trad op wanneer die verbondenheid niet meer in evenwicht was, en het genezingsproces bestond er dan ook uit om, met behulp van magnetisme, de harmonie te herstellen. Voor de revolutionairen sloten deze ideeën perfect aan op hun wens de verhouding tussen mens en omgeving drastisch te veranderen.
De zoektocht naar harmonie is een belangrijk begrip in Het oog van de engel. Voortdurend is Elisabeth, beseffend dat persoonlijke vrijheid bijna vanzelfsprekend de inperking van die van een ander betekent, op zoek naar het juiste evenwicht tussen haarzelf en haar medemens, tussen haarzelf en de samenleving. Aanvankelijk geloofde ze het leven naar eigen hand te kunnen zetten, maar na de verkrachting door Hornmann moet ze erkennen dat de omstandigheden evengoed invloed hebben. Toch schuift ze de verantwoordelijkheid voor zichzelf niet af en blijft ze zich verzetten tegen hen die haar grenzen overtreden.
Het oog van de engel is daarmee ook een boek over macht, van bestuurders over het volk natuurlijk, maar vooral van persoonlijke macht. Hornmann meent Elisabeth tegen haar wil te kunnen bezitten. Maar ook mannen met wie het meisje vrijwillig verkeert - haar vader, Maître Mounier de Bresse, Doppet - perken haar vrijheid in. Aan de andere kant kent ze ook zelf macht: over het mannelijk geslacht dat ze met seks naar haar hand kan zetten, en ook als zieneres over haar publiek.
| |
Thematiek / Personages
Uit bovenstaande bespreking blijkt dat er wat de thema's in Het oog van de engel betreft, sprake is van een voortdurende paarvorming: de oude en de moderne tijd, goed en kwaad, godsdienst en wetenschap, waarheid en leugen, macht en vrijheid. Ook binnen de personages vindt een dergelijke koppeling plaats, waarbij Elisabeth aanvulling of juist tegenpool vormt van respectievelijk Maaike, haar vader en Doppet, in wiens naam al iets van de genoemde dubbelheid zit. Fraai voorbeeld is te vinden in de zintuiglijke mankementen van de
| |
| |
zusjes: ze missen ieder de werking van bepaalde zintuigen, maar lange tijd kunnen ze elkaar juist daardoor aanvullen. Met de oude Lestevenon, die zijn oudste dochter eerst in zijn verlengde had, komt Elisabeth later van mening te verschillen met als gevolg dat vader en dochter vertegenwoordigers worden van de oude en de moderne tijd, van religie tegenover atheïsme en wetenschap. Basis voor Elisabeths verhouding met Doppet ligt aanvankelijk juist in de overeenkomst in hun wetenschappelijke, politieke en levensbeschouwelijke overtuiging. Maar de weg om hun doelen te bereiken, is anders. Terwijl Elisabeth zo lang mogelijk bereid is het compromis te kiezen, is Doppets drijfveer altijd eigenbelang; goedheid is volgens hem hypocriet. Hij wordt uiteindelijk magistraat in de Savoie, voor hem het toppunt van vrijheid. Maar daarmee moet hij toch toegeven dat hij is geworden wat zijn door hem verafschuwde grootvader juist wenste. Bovendien moet hij erkennen dat de nieuwe kennis niet altijd beter is dan de oude: Elisabeth helpt hij niet met magnetisme maar met een operatie volgens de oude methode. Er komen barsten in zijn pantser, maar daardoor kan hij eindelijk zijn gevoelens toelaten, schuldgevoelens vooral, die hij al kende sinds hij in de bergen door kinderlijke ondoordachtheid de dood van zijn vader veroorzaakte. Ook de dood van Lebrun, voor wie hij meer voelde dan alleen vriendschap, verwijt hij zichzelf als degene die het volk opjutte tot de opstand waarbij de jongen het leven liet. Om zichzelf met zijn verleden te confronteren keert hij ten slotte terug naar de Mont Blanc die hij zijn hele jeugd heeft aanschouwd.
De Mont Blanc vergezelt Doppet als leidmotief. De berg is zijn Parnassus, een voor de hand liggende vergelijking omdat hij als Apollo is voor Elisabeth, die met de helderziende Kassandra wordt vergeleken. Ook Elisabeth, afkomstig uit de platte polder, heeft haar symbolisch attribuut. Natuurlijk wordt ze getekend door haar zieke oog, maar verder is de egelantier als herinnering aan het Hollandse landschap vaak in haar buurt. Intussen houdt Maaike, soms vergeleken met een lijster, de herinneringen aan vroeger levend met behulp van de klok die vader ooit maakte en die ze de hele reis meesjouwt. In tegenstelling tot haar oudere zuster lijkt ze daarmee trouw aan haar vaders ideeën, die als klokkenliefhebber als deïst kan worden neergezet, gelovend dat God als grote klokkenmaker de schepping bij wijze van een precisie-uurwerk had gemaakt om zich vervolgens terug te trekken. Zorgvuldig beschermt het meisje het voorwerp in Lestevenons oude reisjas, waardoor de geur van de eigenaar nog lang bij de zusjes blijft.
Geuren spelen een belangrijke rol in Het oog van de engel. Analoog aan de situatie zijn ze lekker of vies. Elisabeth lijkt zich tegen stank - en ellende in het algemeen - te wapenen
| |
| |
door zich dagelijks te wassen, een gewoonte die toentertijd niet algemeen was. Toch blijkt die zindelijkheid uiteindelijk niet bestand tegen de smerige lucht van haar rottend oog. Maar na Doppets operatie is de stank weg en kan Elisabeth rustig sterven.
| |
Stijl
De beschrijving van de geuren in combinatie met de taferelen die Elisabeth ziet, maken Het oog van de engel tot een sterk zintuiglijk boek. Noordervliet is geneigd tot concreet taalgebruik en ze zet alles in om een scène zo gedetailleerd mogelijk uit te beelden. Huiskamer- en herberginterieurs, markttaferelen of oproer, alles wordt als het ware met de pen geschilderd.
| |
Opbouw / Vertelsituatie / Thematiek
Het wervelende van de stijl in combinatie met de reisdrift van de personages maken dat het verhaal tussen de twee rustpunten van een sterfgeval aan het begin en aan het eind, aldoor in beweging is. Die beweging staat niet alleen symbool voor Elisabeths zoektocht naar zichzelf, maar ook voor de onrustige politieke situatie. De voortdurende wisseling in vertelwijze benadrukt dit nog eens. ‘De vlucht’ is geschreven vanuit een personale vertelsituatie, waarbij het perspectief vooral bij Elisabeth, maar ook bij Doppet en een enkele keer bij Mounier ligt. In het tweede deel, ‘Parijs’, is Elisabeth ikverteller. Alleen wanneer ze uit zichzelf treedt, ontstaat er een personale vertelsituatie doordat ze dan over zichzelf als over een ander spreekt. In het laatste deel, ‘De witte berg’, is er weer sprake van een personale vertelsituatie, maar nu geheel vanuit Doppet geschreven. Hierdoor kan zijn verdere (karakter)ontwikkeling en ook Elisabeths einde, dat ze zelf niet meer kan beschrijven, worden afgehandeld. Wel verneemt de lezer via een door haar gedicteerde brief haar laatste wederwaardigheden. Al deze veranderingen in gezichtspunt sluiten nauw aan op het thema taal; onze levens zijn immers grotendeels wat wijzelf of anderen erover vertellen!
| |
Context
In de jaren negentig van de vorige eeuw vindt er een opvallende opleving van de historische roman plaats, ingezet door P.F. Thomése, die in 1990 debuteert met de verhalenbundel Zuidland. Daarna volgen Noordervliet met Het oog van de engel (1991), Margriet de Moor met De virtuoos (1993), Thomas Rosenboom met Gewassen vlees (1994) en Daphne Meijer met Het plezier van de duivel (1995). Deze trits is trouwens een selectie, gebaseerd op het feit dat de verhalen in de achttiende eeuw spelen - ook weer een opvallende vernieuwing omdat deze eeuw lange tijd als weinig interessant werd beschouwd.
Treffend in de kritieken over Het oog van de engel is de
| |
| |
moeite die sommige recensenten hebben met de bepaling van het genre. De meeste typeren het werk als een historische roman, maar kiezen ook voor een betiteling als liefdesroman, soms nog een aangevuld met de mededeling dat het verhaal trekken heeft van een filosofische verhandeling. Interessanter wordt het echter wanneer Hans Warren in de Provinciale Zeeuwse Courant zijn oordeel uitspreekt. Hij ziet historische verhalen als een vervalsing van een bepaalde periode, als teksten die toch overwegend het stempel dragen van de tijd waarin ze vervaardigd zijn. Bovendien acht hij de kans groot dat de auteur fouten maakt in de feiten.
In haar lezing ‘Geschiedenis verzinnen’ (in: Nederlands in culturele context. Handelingen Twaalfde Colloquium Neerlandicum uit 1994) pareert Noordervliet dergelijke kritiek: ‘Wat mag een schrijver doen met de geschiedenis? In principe alles. Er is geen enkele literaire of morele of historische wet, die een schrijver verbiedt van Napoleon een reus te maken, of van Cleopatra een oude heks, of het bestaan van Jezus van Nazareth te ontkennen.’ En specifiek gericht op Het oog van de engel: ‘“Het oog van de engel” heet een historische roman, omdat de geschiedenis een rol speelt in het leven van de personages, omdat er historische personages herkenbaar in optreden, omdat er een poging wordt gedaan de mentaliteit van een tijdperk waarvoor ik niet bij mijzelf te rade kan gaan, naar waarheid te vangen.’ In het interview met Gerlof Leistra vult ze dit nog eens aan: ‘De klassieke historische roman in de zin van Walter Scott bestaat niet eens meer. In Het oog van de engel spelen de historische gebeurtenissen een wezenlijke rol, maar de hoofdpersonen hebben in werkelijkheid niet bestaan. Daar begint de definitie dus al te glijden. De moderne historische roman is meer modern dan historisch. Maar de critici hebben er nog steeds moeite mee.’
Hierop sluiten wetenschappers als Jane Fenoulhet en Maaike Kroesbergen aan, die in artikelen in respectievelijk Ons Erfdeel en Voortgang (een aantal van) de bovengenoemde romans aan onderzoek onderwerpen. Zij constateren dat bovengenoemde schrijvers erkennen dat de opvatting over het verleden gevormd wordt vanuit het heden en afhankelijk is van de vertellende instantie. Daaruit voortvloeiend gaan die auteurs losser met de stof om. Zolang het binnen de context functioneel is, mag men zelfs de feiten manipuleren, ja zelfs bewust fouten maken. Kroesbergen wijst in dit verband op mogelijke invloed van het postmodernisme. Volgens bovengeschetste visie is het dus geen probleem dat Elisabeth Lestevenon nooit heeft bestaan. En ook de vergelijking van bijvoorbeeld haar rok met een theemuts lijkt toegestaan. Waar Warren zich ergert aan dit
| |
| |
beeld, omdat de theemust in de achttiende eeuw nog niet bestond, schrijft Noordervliet gewoon door omdat ze blijkbaar geen moeite heeft met zo'n anachronisme.
Ook de voorkeur voor de achttiende eeuw als achtergrond kan met bovenbeschreven vrije houding ten opzichte van de stof te maken hebben. In het interview met Lucette ter Borg zegt Noordervliet: ‘De Verlichting betekende het hoogtepunt in een tijdperk van wetenschappelijke ontdekkingen dat daarvoor, in de vijftiende en zestiende eeuw, was ingezet. In de achttiende eeuw werden de consequenties van die ontdekkingen zichtbaar. Voor het eerst in de geschiedenis werd het geloof werkelijk op losse schroeven gezet. Aan het eind van de achttiende eeuw lag het begin van de moderne tijd.’ En: ‘Het aardige aan de Verlichting als periode is, dat zowel de hoop op vooruitgang dan nog vers is, als de teleurstelling over de verwording. Want die zet meteen in, met de moordpartijen onder Robespierre.’
Algemener geformuleerd zou men kunnen zeggen dat Het oog van de engel laat zien dat winst of vooruitgang altijd hun keerzijde hebben. Kroesbergen legt een link tussen de inhoud van de door haar behandelde werken en de tijd waarin de auteurs ervan leven, door te menen dat de schrijvers de onzekerheden van hun eigen tijd op hun figuren projecteren. In dat geval lijkt het gerechtvaardigd samenhang te zien tussen Het oog van de engel en Noordervliets tijd, waarin de Berlijnse Muur en het IJzeren Gordijn vallen.
Binnen het oeuvre van Noordervliet is Elisabeth Lestevenon zonder meer verwant aan de hoofdfiguren uit de andere romans. Het gaat altijd om mensen die door onderzoek van zichzelf en/of hun verleden de essentie van hun leven pogen te definiëren, vrouwen vaak die streven naar zelfstandigheid maar moeten ontdekken dat hun liefde voor hun partner hen daarin juist beperkt. Meestal gaat het om buitenstaanders, levend in de marge van de grote gebeurtenissen van de geschiedenis, waardoor eenzaamheid hun deel is. Hun status als (half)wees versterkt deze positie; letterlijk en/of figuurlijk zijn zij bannelingen.
| |
Waarderingsgeschiedenis
De eerste die Het oog van de engel recenseerde, was Diny Schouten in Vrij Nederland. Zij zet de toon voor een lange reeks voornamelijk positieve oordelen en refereert daarbij aan elementen in Noordervliets schrijverschap die ook andere critici zullen benadrukken, zoals de belezenheid van de auteur op
| |
| |
het gebied van het historisch decor. Maar ook met dat ene minpunt dat ze noemt - de ‘zwaartillende didactische elementen’ - zet ze als eerste in. In haar mening kan Ton Verbeeten, de tweede die de roman beoordeelt, zich vinden: ‘“Het oog van de engel” sleept je mee in zijn gruwelijke beelden van het menselijk bedrijf, daagt je uit de gedachtestrijd van de hoofdpersoon die uitgebreid en soms belerend wordt uitgeschreven nauwgezet te volgen, verbijstert je met zijn rijkdom aan gevoelens. Een theatrale roman, een adembenemende voorstelling.’
De door andere recensenten genoemde minpuntjes zijn te divers om een lijn te ontdekken. Een paar gaan terug op het twistpunt van de genredefiniëring dat hierboven al ter sprake is geweest. Zoals bij Doris Grootenboer: ‘Het enige wat stoort in “Het oog van de engel” is de stijl. Een roman die zich afspeelt in de achttiende eeuw, hoeft natuurlijk niet te zijn geschreven in een achttiende-eeuwse stijl. Maar de zinsbouw en de dialogen in deze roman zijn zo modern, het zijn korte informatieve zinnen, dat het boek anachronistisch aandoet. Zeker de brieven van Elisabeth hadden wat formeler gekund. Een anachronisme schuilt ook in Elisabeths vrijzinnige opvattingen en gedrag.’
Het enige louter negatieve oordeel, dat bovendien losstaat van bovenvermeld discussiepunt, is dat van ko, afkorting voor Karel Osstyn, met: ‘Noordervliet heeft een geweldige verbeelding en een evocatiedrift die in de fantastiek niet zouden misstaan. Maar het komt allemaal wel een beetje geaffekteerd over, een tikkeltje te verplicht. Wat “Het oog van de engel” niet heeft, dat zijn personages en situaties waar je een zekere binding mee krijgt, die fascineren omdat ze echt vanuit een innerlijke nood neergeschreven zijn. Nelleke Noordervliet mag wat minder mechanisch en met wat meer met het hart schrijven.’
Voor deze bespreking is gebruikgemaakt van:
Nelleke Noordervliet, Het oog van de engel, achtste druk. In: Tine & Het oog van de engel, eerste druk, Amsterdam 1998.
| |
| |
| |
Secundaire literatuur
Diny Schouten, Hoe de idealen van de revolutie stinken. In Vrij Nederland, 28-9-1991. |
Ton Verbeeten. De geur van het menselijk bedrijf. In: De Gelderlander, 9-10-1991. |
Johan Diepstraten, De valse leuzen van de Franse revolutie. In: De Stem, 11-10-1991. |
Jan-Hendrik Bakker, Passie op een breukvlak. In Haagsche Courant, 25-10-1991. |
G.J.Z. [Gerrit Jan Zwier], Het boze oog. In: Leeuwarder Courant, 25-10-1991. |
Marjo van Soest, ‘Een idealist wordt vaak een demon’. De morele boodschap van |
Nelleke Noordervliet. In: Opzij, nr. 11, november 1991, p. 27-29. (interview) |
P.M. Reinders, Weg met het medelijden. In: NRC Handelsblad, 1-11-1991. |
Doris Grootenboer, Meeslepende historische roman. In: Algemeen Dagblad, 7-11-1991. |
Hans Warren, Historische roman van Nelleke Noordervliet. In: Provinciale Zeeuwse Courant, 13-12-1991. (Onder de titel Nelleke Noordervliet ontspoort bij historisering, ook in Utrechts Nieuwsblad, 17-1-1992) |
Bart Vervaeck, Het oog van de engel. In: Nieuw Wereldtijdschrift, nr. 1, januari-februari 1992, jrg. 9, p. 70-72. |
Jacob Moerman, Het oog is aan de lezer. In: Het Binnenhof, 17-1-1992. (Onder de titel Roman Nelleke Noordervliet: leesavontuur, ook in Amersfoortse Courant, 8-2-1992) |
Gerlof Leistra, Het is zaak de intuïtie te verschalken. In: Elsevier, 25-1-1992. (interview) |
Ko [Karel Osstyn], Noordervliet. In: De Standaard, 8-2-1992. |
T. van Deel, De lotgevallen van het oog dat revolutie predikt. In: Trouw, 20-2-1992. |
Michel de Koning, [Recensie]. In: Brabants Nieuwsblad, 21-2-1992. |
Lucette ter Borg, Niets is zonneklaar. In: NRC Handelsblad, 8-5-1992. (interview) |
Karel Osstyn, Opnieuw louter literaire selektie voor de AKO-prijs. Opmars van de historische roman. In: De Standaard, 9-5-1992. |
Jos Derks, [Recensie]. In: Klassenstrijd, blad van de Internationale Kommunistenbond, nr. 272, mei 1992, p. 11. |
Jaak de Maere, Het theater van de waarheid. In: Dietsche Warande & Belfort, tijdschrift voor letterkunde, kunst en geestesleven, nr. 5, oktober 1992, jrg. 137, p. 629-632. |
Jan van Damme, De historische roman speelt met de werkelijkheid. In: Provinciale Zeeuwse Courant, 14-10-1992. |
Bart Geeraedts, z.t. In: HP/De Tijd, 22-11-1992. |
Homme Siebenga, Ommekeer in het leven van een schrijfster. In: Leidsch Dagblad, 31-12-1992. (interview) |
Willy Geursen, Nelleke Noordervliets ‘Het oog van de engel’ in klas of leeskring. In: Tsjip, tijdschrift voor literaire vorming, nr. 1, april 1993, jrg. 3, p. 71-76. |
| |
| |
Ludo Stynene, Verlichting als schermerzon. In: Kruispunt, driemaandelijks tijdschrift, nr. 34, 1993, jrg. 155, p. 118-121. |
Yves van Kampen, De kantelende vrouwenlevens bij Nelleke Noordervliet. In: De Groene Amsterdammer, 21-7-1993. |
José Lanters, Nelleke Noordervliet. Het oog van de engel. In: World Literature today, a literary Quaterly of the University of Oklahoma, nr. 67, winter 1993, p. 396. |
Roelie Koning, Mensen vastgepend aan ruimte en rijd. Over de romans van Nelleke Noordervliet. In: Rekenschap, driemaandelijks tijdschrift voor wetenschap en kultuur, nr. 42, december 1995, p. 261-269. |
Jane Fenoulhet, Het verleden in het heden. De nieuwe interesse voor de historische roman in het Nederlandse taalgebied. In: Ons Erfdeel, nr. 2, maart-april 1996, p. 259-266. |
Jo Tollenbeek, Ballingen in de eigen tijd. De hedendaagse historische roman en de 18de eeuw. In: Spiegel Historiael, maandblad voor geschiedenis en archeologie, nr. 11/12, november-december 1996, p. 461-467. |
Maaike Kroesbergen, Waar verleden en heden kruisen. Over de hedendaagse historische roman. In: Voortgang, jaarboek voor de neerlandistiek, nr. XVIII, 1999, p. 65-93. |
lexicon van literaire werken 70
juni 2006
|
|