| |
| |
| |
Helene Nolthenius
Een man uit het dal van Spoleto
door Jos Paardekooper
Achtergronden en uiterlijke beschrijving
Een man uit het dal van Spoleto. Franciscus tussen zijn tijdgenoten van Helene Nolthenius (*1920 als Hélène Nolthenius te Amsterdam) verscheen in 1988 bij Uitgeverij Em. Querido te Amsterdam. Het boek kende, waarschijnlijk mede door de nominering voor de ako-Literatuurprijs 1989 een onverwacht succes, en beleefde nog datzelfde jaar een eerste, verbeterde, herdruk. In 1990 verscheen de vijfde druk in een paperbackeditie. In 1992 werd de schrijfster voor dit boek de Henriëtte de Beaufortprijs toegekend door de Maatschappij der Nederlandse letterkunde.
Franciscus had op Helene Nolthenius al vroeg een grote aantrekkingskracht, sinds ze op dertienjarige leeftijd de Franciscusbiografie van de Deen Johannes Jörgensen had gelezen. Het beeld dat ze zich van de heilige had gevormd, was, uiteraard, dat van de troubadour die door vogels omringd het zonovergoten Umbrië doorwandelde: ‘Ik viel op de parafernalia, de aspecten die hem juist voor niet-gelovigen zo aantrekkelijk maken’; hierdoor was de aandacht voor Italië en de middeleeuwen getrokken. In 1941 trad zij officieel toe tot de Katholieke Kerk, als Hélène Francisca Nolthenius.
Al in haar cultuurstudie Duecento (1951), waarmee ze in één klap literaire beroemdheid verwierf, wordt ruime aandacht besteed aan de man uit het dal van Spoleto; ‘Ik schreef dat boek toen ik nog één en al vuur en vlam, praktizerend katholiek en helemaal voor Franciscus was.’ Los van Franciscus raakte ze nooit; verschillende troubadour-bedelmonniken uit haar romans (de Lapo Mosca-figuur bijvoorbeeld) kunnen als romantische versies van Franciscus worden gezien. Niettemin duurde het tot na haar emeritaat (zij was van 1958 tot 1976 buitengewoon hoogleraar muziekgeschiedenis van de oudheid en de middeleeuwen aan de Rijksuniversiteit Utrecht) dat zij besloot om haar versie van Franciscus' leven te schrijven.
Verschillende van Nolthenius' romans worden voorafgegaan door variaties op het adagium dat ‘personen noch voorvallen in het boek historisch zijn’. Verreweg de meest prikke- | |
| |
lende variant is die waarmee Een ladder op de aarde opent: ‘Historische personen zijn nooit historisch. Fictieve personen zijn nooit fictief.’ In zekere zin geldt dit zelfs voor Franciscus van Assisi: aan zijn historiciteit in absolute zin hoeft niet te worden getwijfeld (al wordt over de betrouwbaarheid van een aantal bronnen sterk van mening verschild), maar tegelijk valt de Franciscus die ons uit allerlei meer en minder serieuze literatuur tegemoet treedt maar zeer ten dele samen met de historische figuur. Niet alleen had de middeleeuwer andere normen en opvattingen omtrent waarheidsgetrouwheid dan wij, maar ook lopen kerkelijke en puur historische belangen niet altijd parallel.
Terwijl fictie en werkelijkheid bijna onscheidbaar zijn geworden, deels willens en wetens, deels door de ‘ruis’ die gaandeweg optreedt bij bijna acht eeuwen tekstoverlevering, stelde Helene Nolthenius zich een tweeledig doel. Enerzijds een historisch gezien zo betrouwbaar, nuchter mogelijk verslag te doen van het leven van de heilige, en dat door gebruikmaking van uitsluitend primaire, boven iedere twijfel verheven bronnen. Anderzijds het ongelofelijke, zelfs het onwaarschijnlijke van dat leven een grotere geloofwaardigheid te geven door het in de context van de eigen tijd te plaatsen; de middeleeuwen, in weerwil van de populariteit die ze na de Tweede Wereldoorlog hebben verworven, vertonen meer verschillen dan overeenkomsten met onze tijd. Het is hieraan dat de Franciscusbiografie van Helene Nolthenius, te midden van de overstelpende hoeveelheid materiaal die al bestond, haar bestaansrecht ontleent.
| |
Inhoud
Het boek bestaat uit drie delen van ieder ongeveer honderd bladzijden, plus een Appendix van zestig bladzijden, bevattende een uitgebreid notenapparaat, verantwoording, bibliografieën en registers.
| |
Deel een Het dal van Spoleto
Deel een is een kroniek, getiteld ‘Het dal van Spoleto’. Hierin wordt, met behulp van citaten uit allerhande tijdsdocumenten, een beeld gegeven van het graafschap Assisi en het hertogdom Spoleto. Het eerste bericht is uit 1182 - het vermoedelijke geboortejaar van Franciscus -, en maakt melding van hevige stormen in de week na Driekoningen (‘Dat betekent honger in het voorjaar.’). De kroniek eindigt met het bericht dat Franciscus van Petrus van Bernardone op de vooravond van zondag 4 oktober 1226 is gestorven. Daartussen liggen 44 jaar geschiedenis, die mede zijn bepaald door het optreden van
| |
| |
een koopmanszoon die even ziekelijk van lichaam als vasthoudend van geest moet zijn geweest. Hoe bepalend voor zijn tijd Franciscus was, en in hoeverre hij op zijn beurt door zijn tijd werd bepaald, kan de twintigste-eeuwse lezer zelf vaststellen aan de hand van dit grotendeels uit citaten opgebouwde overzicht. Steden die elkaar bevechten, wereldlijke heersers die hun invloed in elkaars rijk proberen uit te breiden, het machtsspel tussen wereldlijke en kerkelijke leiders, op nog wijdere schaal de strijd om het behoud van het Heilige Land en de dreigende overheersing van heel Europa door de Saracenen. Een pauselijke macht die wankelt door bedreiging van buiten maar ook van binnen de kerk: Jerusalem is even goed in gevaar als de geloofwaardigheid van een kerk die het armoede-ideaal predikt vanuit een paleis dat met marmer is geplaveid. En waar al dit kleinere en grotere oorlogsgeweld toevallig afwezig is, is er altijd nog het natuurgeweld, dat wegen onbegaanbaar en communicatie onmogelijk maakt, en oogsten verwoest.
Berichten zijn onbetrouwbaar en tegenstrijdig: geen wonder dat werkelijkheid en verzinsel zo gemakkelijk dooreen lopen. De wonderdaden van Sint Franciscus werden verricht in een tijd waarin in het algemeen de wonderen de wereld nog niet uit waren.
| |
Deel twee De man uit het dal van Spoleto
Deel twee is een levensbericht van ‘de man uit het dal van Spoleto’. Het voert de lezer weer terug naar het jaar 1181 of 1182, waarin de zoon van Petrus van Bernardone geboren wordt. De jongen wordt Johannes gedoopt, maar de vader, teruggekeerd van een zakenreis naar Frankrijk, verkiest hem Franciscus, ‘de Fransoos’ te noemen. Behoedzaam gebruik makend van de bronnen van tijdgenoten en volgelingen schetst Helene Nolthenius in dit deel van het leven van de onbekommerde koopmanszoon, die na een korte, mislukte carrière als ridder besluit om zijn leven in dienst te stellen van een geestelijk gevecht: de strijd tegen machtswellust en willekeur, maar vooral tegen de geestelijke armoede die de kerk van Rome van binnenuit te gronde dreigde te richten. Zelfs ontdaan van alle latere toevoegingen komt Franciscus tevoorschijn als een mateloos mens, voor wie het herstel van Christus' idealen op aarde al het andere te boven gaat.
| |
Deel drie Het fenomeen Franciscus
Deel drie omvat een twaalftal verkenningen naar ‘het fenomeen Franciscus’. In een eerste verkenning wordt de betrouwbaarheid van de berichtgevers - Thomas van Celano, de Anonymus van Perugia, broeder Jordanus van Giano, kortom: de bronnen waarop het voorgaande deel twee was gebaseerd - onder de loep genomen.
Veel aandacht wordt vervolgens besteed aan de via mystica,
| |
| |
de mystieke weg die ook Franciscus is gegaan. Conversio (bekering), purgatio (zuivering), illuminatio (verlichting) en ariditas (strengheid), zijnde de stadia die de mysticus doorloopt totdat de volledige vereniging met God (Unio mystica) is bereikt, worden vanuit algemeen mystieke bronnen geduid, en vervolgens aangetoond in het leven van Franciscus. Zo worden ook het armoede-ideaal, de regelgeving van de door Franciscus gestichte religieuze orden, de dromen en visioenen, de wonderen en de stigmatisering behandeld. In de laatste verkenningen worden de kroniek van Assisi (deel een) en het leven van de heilige (deel twee) over elkaar heen gelegd: ‘Welke bestanddelen van het Italië rond 1200 hebben Franciscus gevormd, en welke bestanddelen van het Italië nà 1200 vormde hij?’ Waarom presenteerde hij zijn orde als een broederschap van fratres minores, minderbroeders? Hoe kwam het dat deze beweging, die er een van de vele was, door de kerk werd omarmd (Franciscus' leefregel van absolute armoede wordt in 1209 door paus Innocentius iii goedgekeurd), waar vrijwel alle andere groeperingen (Waldenzen, Katharen, Humiliaten) als ketterse bewegingen werden beschouwd en vervolgd? Het zijn de vragen, vaak impliciet gesteld in de voorafgaande delen, die hier geëxpliciteerd en zo mogelijk beantwoord worden.
| |
Interpretatie
Thematiek
Volgens de Engelse kerkhistoricus John Moorman verschijnt er alleen al in Engeland jaarlijks ten minste één nieuwe Franciscusbiografie. De meeste van deze biografieën proberen Franciscus van Assisi aannemelijk te maken voor de twintigste-eeuwse lezer, als er al geen pogingen gedaan worden hem tot een milieu-activist, communist of anarchist-avant-la-lettre te verklaren. Uitgangspunt voor Helene Nolthenius was juist Franciscus in zijn eigen tijd te plaatsen, en hem daarbij om te beginnen te ontdoen van alle hagiografische propaganda die hem in de loop van zeven eeuwen deelachtig is geworden. Dat blijkt een uitgangspunt dat men zich eenvoudiger kan voornemen dan uitvoeren; de charismatische jongeling wist zich tijdens zijn leven omringd door een schare volgelingen, die er alle baat bij hadden hun leider onmiddellijk na zijn dood tot heilige te laten verklaren; zelfs bij te kleuren, zwart-wit en vooral geel-wit. Nolthenius is zich daar niet alleen ten volle van bewust, maar weet juist door de omtrekkende beweging die zij in haar boek maakt, voor de lezer duidelijk te maken met welke details het beeld is ingekleurd.
Terwijl, bijvoorbeeld, in de meeste biografieën de krijgs- | |
| |
kundige uitstapjes van de jonge Franciscus ofwel worden verdoezeld ofwel als jeugdige onbezonnenheid goedgepraat, wordt deze episode door Nolthenius juist benadrukt. Niet alleen omdat het gebeurtenissen betreft die eenvoudigweg hebben plaatsgevonden, of omdat Franciscus niet anders deed dan iedere andere jongeman van gelijke afkomst, maar mede omdat deze kortstondige militaire carrière uitstekend in het geheel past, en dat om twee redenen. Ten eerste omdat het ridderideaal van de vrijgevigheid, de largitas, een ideaal dat weliswaar in de praktijk op de achtergrond was geraakt, onveranderlijk is overgenomen in de (opvallend militair bestuurde) kloosterorden van Franciscus. En ten tweede omdat Franciscus ook al in zijn jonge jaren blijk gaf van een buitengewone gedrevenheid. Het mislukken van zijn idealen op wereldlijk gebied heeft hem kennelijk nog fanatieker, of - zoals Nolthenius het noemt - matelozer gemaakt in het nastreven van zijn geestelijke idealen.
Mateloosheid, zelfs bovenmatige mateloosheid is het trefwoord waarmee Franciscus van Assisi wordt getypeerd, maar niet dan nadat ons uit een stortvloed van historisch materiaal een tijdsbeeld van een evenzeer mateloze wereld is gegund. Pas dan kan de lezer ervan doordrongen raken dat Franciscus, zelfs voor zijn tijd, een mateloos mens bij uitstek was.
| |
Stijl
In tegenstelling tot het temperament van haar hoofdfiguur is Nolthenius' stijl in de loop der jaren aanzienlijk getemperd. In de eerste twee delen van het drieluik verdwijnt de schrijfster zelfs grotendeels achter haar bronnen: ‘présent toujours, mais visible nulle part’; wat haar in de kritieken prompt het verwijt van een te grote afstandelijkheid jegens haar onderwerp heeft bezorgd. De ‘naamloze orgelman, die wij eens op het hete middaguur door een stadspoort hebben zien strompelen met zijn schamel muziekje’ - zoals onze leidsman in Duecento wordt geïntroduceerd - zal men in Een man uit het dal van Spoleto niet meer tegenkomen. In latere interviews heeft Nolthenius er geen geheim van gemaakt haar vroegste werken, met name Duecento, achteraf als te wollig van taal en te weinig exact in historisch opzicht te beschouwen.
| |
Vertelsituatie
In een artikel geschreven voor de bundel Forensen tussen literatuur en wetenschap beschrijft Nolthenius hoe zij aanvankelijk ook voor Een man uit het dal van Spoleto een tussenpersoon als vertelinstantie annex leidsman had ontworpen, in de persoon van meester Forzulus, notaris te Assisi: ‘Maanden heb ik gespeeld met de gedachte, het boek te laten schrijven door deze man. Meer dan zijn naam, zijn beroep en zijn handschrift bezitten we niet; afgezien natuurlijk van de zekerheid dat hij Franciscus moet hebben meegemaakt. (...) Niets liet ik hem
| |
| |
doen dat een burger van die tijd niet had kunnen doen: dichter “op de huid” van het verleden kon ik niet zitten.’ Uiteindelijk is hij toch teruggedrongen tot de rol van figurant die zijdelings in de kroniek wordt vermeld, uit het besef dat ‘de echte Franciscus waar het om ging dreigde te verdwijnen achter de fictieve familie Forzulus’.
| |
Context
In 1893 verscheen het Leven van Franciscus door Paul Sabatier. Het was het begin van een hernieuwde Franciscus-studie, waarbij over het algemeen twee tegengestelde wegen werden bewandeld: de traditionele weg, waarbij de ijzersterke legenden aan elkaar worden geregen (recent voorbeeld; de Franciscus-biografie van Julien Green), en de actualiserende weg, waarbij Franciscus, ontdaan van zijn historiciteit, wordt aangepast aan de moderne smaak. Nolthenius wijst zowel de eerste als de tweede methode af. Voor haar is het doel van hagiografie, op het snijpunt van wetenschap en literatuur: het verleden zo dicht mogelijk te benaderen, niet door het aan te passen aan onze tijd, maar door onze tijd te richten naar het verleden.
Welbeschouwd laten de meeste boeken van Helene Nolthenius zich lezen als een kroniek, als een verhaal zonder hoofdpersoon. Waar wèl hoofdpersonen optreden, functioneren ze vaak als vertelinstantie, of als leidsman, zonder welke de lezer zijn weg vermoedelijk ook wel had kunnen vinden: de blinde orgelman in Duecento; de dichter-zanger Francesco Landini in Renaissance in Mei, die in Geen been om op te staan, Als de wolf de wolf vreet... en Babylon aan de Rhône zijn fictionele pendant vindt in de om zijn toepasselijke liedjes geliefde monnik Lapo Mosca. Men zou deze techniek kunnen beschouwen als een voorstadium van de verdubbeling van optiek in Muziek tussen hemel en aarde en Een man uit het dal van Spoleto, waarin het eigenlijke onderwerp - het Gregoriaans respectievelijk Franciscus van Assisi - wordt voorafgegaan door een algemeen tijdsbeeld.
Nog om een andere reden vervult Franciscus een centrale rol in de thematiek van Helene Nolthenius: hij kent de compromisloze doelgerichtheid, die verschillende romanpersonages - met kennelijke instemming van de auteur - in hun vaandel voeren; Grace Borne, hoofdpersoon uit De afgewende stad is daarvan zonder twijfel het duidelijkste voorbeeld. Ook haar levenshouding leidt tot eenzaamheid, en sterker: tot ascese, zelfs tot een mystieke vervoering.
| |
| |
| |
Waarderingsgeschiedenis
Het beeld dat Helene Nolthenius in haar studie van Franciscus van Assisi oproept, is in wezen niet nieuw. Het versterkt het bestaande beeld van de eenvoudige, ongecompliceerde prediker, die in zijn extreme mateloosheid als eerste mens na de dood van Christus werd gestigmatiseerd. Juist door het fenomeen Franciscus te beschouwen in het licht van zijn tijd wordt het unieke en ongrijpbare van zijn persoonlijkheid des te dwingender. Hierover waren de critici het in het algemeen eens: dat het boek zijn waarde en kracht ontleent aan de bijzondere opbouw, de driedeling in kroniek, levensbericht en verkenningen, en aan de geserreerde stijl die eigen is aan de wetenschappelijke kroniekschrijfster. Als er iets is dat haar wordt verweten, dan is het een te grote afstandelijkheid, onnodige schroom. ‘Een bijna preutse angst om de waarheid geweld aan te doen. Voor iemand die van zo'n geweldige eruditie en beslagenheid in het onderwerp blijk geeft, verbaast zulke terughoudendheid enigszins. Van de andere kant wijst ze op een grote degelijkheid en op de onwil om mee te draaien in de kermis van de ijdelheid.’ (Freddy de Schutter) Voor een enkele recensent was Franciscus teveel van het goede; Cyrille Offermans zag in hem ‘een door tegenstrijdigheden verknipt, om niet te zeggen lichtelijk geschift personage’, waartegenover Helene Nolthenius een goedgelovige, kritiekloze houding heeft aangenomen. Overigens is Offermans de enige die de schrijfster op het gebruik van modieuze uitdrukkingen als ‘een gat in de markt van het geloof’, ‘profielschets’ en ‘doelgroep’ weet te betrappen.
Voor deze bespreking is gebruik gemaakt van:
Helene Nolthenius, Een man uit het dal van Spoleto. Franciscus tussen zijn tijdgenoten. Eerste druk, Amsterdam 1988.
| |
| |
| |
Secundaire literatuur
Corine Spoor, Helene Nolthenius: ‘Vergeleken bij dit volk zijn wij kinderen’. In: De tijd, 25-5-1984 (interview). |
[Anoniem], Wat heet mooi. Ik zie vooral wat mijn olijf nìet is. In: De tijd, 15-6-1984 (interview). |
Hélène Nolthenius, Franciscus als componist. In: Franciscaans leven, 1984, jrg. 67, p. 194-201. |
Wim Brands en Ariejan Korteweg, Dol op de Middeleeuwen. Helene Nolthenius was Umberto Eco voor. In: Leidsch dagblad, 20-3-1985 (interview). |
Hélène Nolthenius, Franciscus en de ‘vreemde talen’. In: Franciscaans leven, 1985, jrg. 68, p. 150-157. |
De speelman van Rieti. In: Liber Amicorum Chris Maas. Essays in Musicology. Amsterdam 1987, p. 1-4 (ook opgenomen in Franciscaans leven, 1988, jrg. 71). |
Kees Fens, De echo's van een ver verleden. In: De volkskrant, 13-6-1988. |
Kees Versteegh, Een heilige met ridderlijke deugden. Franciscus van Assisi, historie en legende. In: NRC Handelsblad, 22-7-1988. |
Hans Gulpen, Franciscus van Assisi, heilige van zijn tijd. In: De Gelderlander, 13-8-1988. |
Herman Pleij, Mateloos mens. In: Haagse post, 27-8-1988. |
Siem Eikelenboom, Een mateloos mens tot in het absurde. In: Hervormd Nederland, 3-9-1988. |
Cyrille Offermans, Het leven van de heilige Franciscus. Was de kampioen der armen een lallende zuiplap? In: De groene Amsterdammer, 7-9-1988. |
Fred Backus, ‘Zoals anderen de Bouquetreeks lezen, zo duik ik in de Middeleeuwen.’ Helene Nolthenius' onderzoek naar Franciscus van Assisi. In: NRC Handelsblad, 17-12-1988 (interview). |
Hélène Nolthenius, Wat willen we met Franciscus? In: Hélène Nolthenius en Adriaan Bredero, Franciscus verhaal en werkelijkheid. [Utrecht] 1988, Franciscaans Studiecentrum, p. 5-19. |
Hans Warren, De man uit het dal van Spoleto. In: Provinciale Zeeuwse courant, 21-1-1989. |
Bert Kuipers, Een man uit het dal van Spoleto: wetenschappelijke studie van grote allure. Helene Nolthenius zwemt als een vis in het troebele water van de middeleeuwen. In: Haarlems dagblad, 27-4-1989. |
[Anoniem], Helene Nolthenius, Franciscus van Assisi en de ako-prijs. In: Nadruk, tijdschrift voor literatuur, nr. 5, 1989, jrg. 1, p. 16-19. |
Freddy de Schutter, Bernardone jr. Een middeleeuwer voor elk seizoen. In: De standaard, 3-6-1989. |
Bert Bukman, Helene Nolthenius: ‘Florence was eigenlijk een heel nare samenleving’. In: De tijd, 23-3-1990 (interview). |
Werkschrift van de Stichting ‘Leerhuis en Liturgie’, nr. 4, augustus 1990, jrg. 10. ‘Helene Nolthenius zeventig jaar’ (interview; diverse artikelen over het hele oeuvre). |
| |
| |
Mulder, Etty (red.), Terugstrevend naar ginds. De wereld van Helene Nolthenius. Samenstelling Etty Mulder & Pierre-Jan Mol. Nijmegen 1990 (interview; diverse artikelen over het hele oeuvre). |
Helene Nolthenius, Jacht maken op het verleden. In: Forensen tussen literatuur en wetenschap. Utrecht/Antwerpen 1990, p. 21-34. |
lexicon van literaire werken 14
mei 1992
|
|