| |
| |
| |
Charlotte Mutsaers
Zeepijn
door Daniël Rovers
Achtergronden en uiterlijke beschrijving
Charlotte Mutsaers (* 1942 te Utrecht) heeft zich nooit willen beperken tot één literair genre of tot één kunstvorm. In de essaybundel Paardejam (1996) noemde ze zich zelfs een ‘triple talent’. Ze was immers niet alleen beeldend kunstenaar en auteur, maar ook, naar eigen zeggen, een begenadigd paardrijdster. In 1999 publiceerde Mutsaers Zeepijn. De kaft van het boek, dat 254 pagina's telt, bevat geen genreaanduiding. Op de eerste pagina wordt, in de lijst met ‘boeken van Charlotte Mutsaers’, Zeepijn gecategoriseerd als ‘Essays en verhalen’.
Charlotte Mutsaers debuteerde als auteur in 1983 met de bundel emblemata getiteld Het circus van de geest. Ze publiceerde daarna onder meer twee beeldverhalen, vier essaybundels en twee romans. Zeepijn bevat, naast verhalen en essays, ook gedichten, strips, brieven en een interview. Het geheel, zo heeft Bart Vervaeck geopperd, zou een autobiografische roman genoemd kunnen worden. De teksten vertonen een duidelijke samenhang en de schrijfster voert zichzelf op, zowel in woord als in beeld. Tegelijkertijd speelt het boek juist een spel met het genre van de autobiografie. Vandaar dat Vervaeck tevens spreekt van een ‘essayistisch statement’.
De voorkant van Zeepijn toont een variatie op een abstract schilderij van Mondriaan. Het blauw in diens werk heeft plaatsgemaakt voor een groene, figuratieve vorm: een dennenboom. Ook dit zou je een statement kunnen noemen, namelijk tegen abstracte schilderkunst.
De foto van de auteur op de achterzijde is opmerkelijk. In een rood cocktailjurkje, met felrood gestifte lippen kijkt Charlotte Mutsaers haar lezers indringend aan. Ze zit op een tuinstoel met een goedkope oranje zitting die vloekt met de kleur van haar jurk en lippenstift. Op de achtergrond valt een stapel koffiekopjes op en een zilverkleurige beker, van het type dat wordt uitgereikt op sportwedstrijden. Opnieuw een statement, dit keer tegen de conventionele, vaak bloedserieuze auteursfoto in gedistingeerd zwart-wit.
| |
| |
| |
Inhoud
In 1986 ziet Charlotte Mutsaers in de etalage van een winkel vol zeeparafernalia een gele, stenen vis die op zijn rug een peper- en zoutstel draagt. Op de zij van de vis zijn een dennentak en twee dennenappels geschilderd. Meteen weet Charlotte Mutsaers dat ze deze vis wil hebben als cadeau voor haar man. Bij navraag blijkt de vis echter niet te koop. Toch weet ze de eigenaars te overtuigen het kleinood aan haar af te staan. Ze belooft hun bij wijze van tegenprestatie een boek te schrijven als antwoord op de vraag ‘waarom het dennentakje op deze vis even logisch is als de kerstboom in jullie etalage’. Zeepijn, schrijft de auteur in het ‘Woord vooraf’, is het resultaat van die belofte.
In Zeepijn draait het om het eigenzinnige verband tussen de zee en de dennenboom. In het eerste hoofdstuk van het boek, getiteld ‘Spoorzoeken’, begint Charlotte Mutsaers dit verband uiteen te zetten. Ze stelt dat ze in haar leven met enige regelmaat verrast wordt door ‘de groene straalkracht van een dennennaald’, en dat op zulke momenten de werkelijkheid ‘op eeuwig-groen’ springt en dat ze dan kan ‘oversteken’, oversteken naar de zee.
Dit klinkt een beetje vaag. Dat beseft Charlotte Mutsaers zelf ook, want ze laat een korte uitleg volgen op haar stelling: ‘[V]ormen vele dennennaalden niet samen een groen vissengraat? En veel van die vissengraten niet samen een den? En is de den niet de enige boom van vurenhout en de enige met een vacht? En lijkt zijn geschubde nageslacht niet sprekend op vissengebroed? En ruisen een paar van die bomen bij elkaar je niet verrukkelijk in slaap? En droom je dan niet vanzelf dat je gewiegd wordt in de armen van een zeemeermin?’
Deze ‘uitleg’ maakt de zaken er in eerste instantie niet veel duidelijker op. De logica lijkt ver te zoeken. Maar schijn bedriegt. De argumentatie - een keten van retorische vragen - is van een bijzonder soort logica, namelijk de ‘persoonlijke logica van het gevoel’. Charlotte Mutsaers heeft dit type logica in de essaybundel Kersebloed (1990) typerend genoemd voor de kunstenaar. Een kunstenaar moet in zijn werk in de eerste plaats, aldus Mutsaers, de verbanden die in zijn eigen hoofd onomstotelijk vaststaan op het spoor komen. Deze ‘logica’ moet hij vervolgens zo vormgeven dat ze ook anderen, dat wil zeggen het publiek, aanspreekt. De eigen gevoelslogica vormgeven: dat is ook wat Charlotte Mutsaers heeft gedaan in Zeepijn.
De zoektocht naar het verband tussen de zee en de dennenboom leidt Mutsaers onder meer naar de schrijvers die ze bewondert, zoals Francis Ponge, Gerrit Krol, Robert Walser en
| |
| |
Unica Zürn. In hun oeuvre speelt volgens Charlotte Mutsaers zonder uitzondering een pijnboom een betekenisvolle rol. Ook dit wil de schrijfster, stelt ze in het tweede hoofdstuk van Zeepijn, nader onderzoeken: waarom haar favoriete auteurs, deze ‘verticalen met heimwee naar de zee’, zich allen hebben ingelaten met de pijnboom.
De zoektocht zal allerminst rechtlijnig verlopen, omdat, zoals te lezen valt in ‘Brief aan mijn broeder Pinokkio’, de dennenboom zich niet van ‘A tot Z laat benaderen’. Alleen in een omtrekkende zigzagbeweging, met aandacht voor de textuur en de vorm van de dennenappel, diep doordrongen van de geur en de klank van het ruisende dennenbos, wordt de betekenis van de zeepijn in het leven van de auteur duidelijk.
| |
Interpretatie
Thematiek
Zeepijn gaat, zoals hierboven vermeld, over de betekenis van het verband tussen de zee en de dennenboom. De eigenlijke thematiek schuilt in de betekenis van dat verband. De dennenboom en de zee hebben namelijk een ding gemeen: ze lijken Charlotte Mutsaers enigszins - maar nooit helemaal - te kunnen verzoenen met de dood. Dit zou dan ook het eigenlijke thema van Zeepijn genoemd kunnen worden: de onmogelijke verzoening met de dood.
Aan het einde van Zeepijn is een interview opgenomen met Charlotte Mutsaers, afgenomen door ‘Blanche de Craeyencour’. Op dezelfde wijze, met dezelfde fictieve interviewster, besloot Mutsaers de essaybundel Kersebloed (1992). In het gesprek zegt de auteur dat ze met haar boek wilde achterhalen ‘wie ik ben’. Als Blanche de Craeyencour Charlotte Mutsaers vervolgens vraagt wat ze dan wel heeft ontdekt, antwoordt ze: ‘[H]et belangrijkste is wel dat ik gaandeweg ontdekt heb dat ik geboren ben in een houten jas. Dat ik een houten jas draag maar niettemin leef.’
Die ‘houten jas’, dat is natuurlijk de kist, vaak gemaakt van vurenhout, waarin de mens uiteindelijk belandt na zijn dood. Het besef van de dood overviel Mutsaers voor het eerst toen ze nog geen tien jaar oud was, na het overlijden van haar grootvader, zo valt na te lezen in Zeepijn, in de tekst ‘“Weemoed onverklaarbaar”?’. Na de dood van haar grootvader bezocht de jonge Charlotte samen met haar ouders het huis van haar opa, een klein kasteeltje genaamd Plantijn, in het dorp Capellen, in de buurt van Antwerpen. Ze zocht troost in de enorme tuin van Plantijn, waar ze tot dan toe had gespeeld als in een paradijs op aarde. Maar daar, in die prachtige tuin, wachtte haar
| |
| |
een onaangename verrassing. De tuin had plots alle aantrekkingskracht verloren: ‘Niets uit het paradijs kon me nog bekoren. De wip vond ik kinderachtig. De dennengeur te zwaar.’
De jonge Charlotte raakt in paniek, tot ze beseft dat de troosteloosheid die ze waarneemt vooral in haar zelf schuilt; ze ontdekt dat de schoonheid van Plantijn en, bij uitbreiding, de schoonheid van de wereld, vooral voortkomt uit haar persoonlijke beleving. In die beleving, in de verbeelding eigenlijk, ligt dan ook een mogelijk wapen in het verzet tegen wat Mutsaers in Zeepijn ‘onttovering’ noemt: de doodsheid die de wereld soms troosteloos kan doen lijken.
In Zeepijn roept Mutsaers op om dynamiek te ontlenen aan de verbeelding, een dynamiek die moet leiden tot een poëtische levenshouding. In het boek gebruikt ze haar verbeelding om bepaalde, steeds terugkerende details in haar leven te achterhalen. Die details zijn van wezenlijk belang. Alleen aan de hand van de details is het mogelijk antwoord te geven op de vraag wie men is.
Dat is echter geen kwestie van zomaar wat ‘bruggetjes te slaan’. En het is ook zeker niet vrijblijvend. De ‘poëtisering’ van de werkelijkheid slaat namelijk maar al te makkelijk om in wat Mutsaers in het interview met Blanche de Craeyencour een ‘slopend oorzaak-en-gevolg-denken vol betrekkingswaan’ noemt.
De dennenappel is een essentieel detail in het leven van Charlotte Mutsaers. Zo redde een dennenappel ooit haar leven. Dat valt na te lezen in het verhaal ‘Op een haar na verdronken’. Daarin verhaalt de verteller hoe ze als tienjarige bijna verdronk in het natuurbad de Biltse Duinen. Haar vader redde haar destijds van een wisse verdrinkingsdood. Je leven dank je aan een dennenboom, had vader haar uitgelegd toen ze weer op het droge stond. Doordat er plots een dennenappel door de krant viel die vader net aandachtig aan het lezen was, had hij opgekeken en gemerkt dat zijn dochtertje onder water was verdwenen. Het is maar goed, had haar vader gezegd, dat ‘evergreens’ niet alleen op kerkhoven, maar ook rondom sommige zwembaden staan.
Als Charlotte Mutsaers in het afsluitende interview in Zeepijn stelt dat ze heeft ontdekt dat ze in ‘een houten jas’ leeft, voegt ze daaraan toe: ‘Een soort van houten bloem. Met recht op bloeien zoals een echte bloem’. Die ‘houten jas’ verwijst dus niet alleen naar een doodskist. Hij refereert evenzeer aan een dennenappel. Het is maar hoe je het bekijkt, of beter, hoe je het beleeft. Charlotte Mutsaers probeert in ieder geval uit alle macht haar aangeboren ‘houten jas’ te beleven als een bloeiende dennenappel. Anders gezegd: ze tracht een evergreen te zijn
| |
| |
in het besef dat ook de schijnbaar eeuwig groene dennenboom een keer moeten afsterven.
| |
Titel
In het woord ‘Zeepijn’ komen de door Charlotte Mutsaers zo geliefde zee en dennenboom samen. Het woord laat voelen dat deze gelukkig makende combinatie ook zeer kan doen, zoals ‘thuis’ ook soms pijn kan doen - denk aan heimwee.
In een tekst over de Franse filosoof Jules Lequier, die zich net als Charlotte Mutsaers met het concept van de vrije wil heeft beziggehouden, citeert de schrijfster nadrukkelijk diens laatste woorden. De filosoof beschrijft daarin een dennenboom die gegeseld wordt door de zeewind. Een ‘zelfportret als zeepijn’, aldus Mutsaers, die daarmee een goede beschrijving geeft van haar eigen boek.
De zeepijn, zo stelt Charlotte Mutsaers in het reeds geciteerde interview ‘Houten bloemen bloeien ook’, is de ‘enige den die verticaliteit met horizontaliteit weet te combineren’. Mutsaers spreekt van ‘doelgerichte grilligheid’. De schrijfster identificeert zich met deze groeiwijze, die natuurlijk ook een wijze van schrijven is, met andere woorden: een stijl.
| |
Stijl
De stelling dat je een dennenboom niet van a tot z kunt benaderen, bewijst Charlotte Mutsaers met Zeepijn. De ‘doelgerichte grilligheid’ van de ‘zeepijn’ keert terug in de vorm van het boek, dat dan ook geen chronologisch verhaal bevat over het verband tussen de dennenboom en de zee.
Zeepijn is grillig, omdat de schrijver zich niet tot één genre beperkt en illustraties van allerlei aard in het boek laat opnemen - van zelfgenomen foto's tot een (kritisch besproken) tekening van een jonge lezeres. Grillig is het boek ook omdat de manier van argumenteren soms wel erg associatief lijkt. Toch is Zeepijn tegelijkertijd doelgericht te noemen. Doelgericht omdat vanaf de eerste pagina duidelijk is wat er in deze ‘zoektocht’ op het spel staat en de schijnbaar associatieve argumenten ten slotte toch blijken bij te dragen aan de gevonden waarheid.
Charlotte Mutsaers heeft een broertje dood aan de muffige betoogtrant die veel essays zo moeilijk leesbaar maakt. Zij richt zich bij voorkeur direct tot de lezer, die ze aanspoort en waar nodig berispt, die ze selecteert en vervolgens enthousiasmeert. De vertelstijl in Zeepijn lijkt zo de spontaniteit van gesproken taal te benaderen. Deze ‘orale vertelstijl’, die zijn wortels heeft in de klassieke roman, wordt als kenmerkend voor het postmodernisme beschouwd.
Opdat een tekst ‘spontaan’ oogt moet er echter heel wat schrijfwerk worden verzet. Charlotte Mutsaers' stijl kenmerkt zich onder meer door het gebruik van veel uitroep- en vraagtekens, en van retorische zinswendingen als ‘Samengevat kwam mijn jeugdige ontdekking dus hierop neer’ en ‘Eén ding wil ik
| |
| |
vooropstellen en dat doe ik niet om u te provoceren’. Deze laatste frase is afkomstig uit een open brief aan de schrijver Eric de Kuyper, die het waagde kritiek te leveren op de kerstbomen die in Oostende zijn uitzicht op de zee verpestten. Welbeschouwd bestaat er niet zo gek veel verschil tussen de brieven die Mutsaers aan De Kuyper richt en haar overige teksten in Zeepijn. Met andere woorden: de orale vertelstijl lijkt veel op de stijl van een persoonlijke brief. De stijl van Charlotte Mutsaers is erop gericht lezers aan te spreken en laat hen dan ook zelden onverschillig.
Ook aandacht voor het detail kenmerkt de stijl van Mutsaers. Al in het eerste hoofdstuk vestigt de schrijfster de aandacht op het belang van het detail in de kunst, omdat daaruit de originaliteit en het genie van de kunstenaar zouden blijken. De stelling blijkt een selectieproef te vormen voor de lezer. Want alleen indien die lezer, net als de schrijfster, details prefereert boven gebeurtenissen of theorieën, dan, zo schrijft Mutsaers, ‘kunnen we samen lezen en schrijven en is nu het moment gekomen om van start te gaan’.
| |
Verteller
Als je Zeepijn opvat als een essaybundel, dan is de ik-verteller in het boek Charlotte Mutsaers. Lees je Zeepijn daarentegen vooral als verhalenbundel, dan moet je een onderscheid maken tussen de naamloze ik-verteller die in het boek het woord neemt en de auteur Charlotte Mutsaers. Deze tegenstelling doet echter enigszins kunstmatig aan. In Zeepijn wordt het onderscheid tussen de verteller, die het woord neemt in fictie, en de auteur, die zich in essays en interviews kan uitspreken, ondergraven. In zekere zin zijn beide begrippen als ficties op te vatten. De reeds genoemde ‘Brief aan mijn broeder Pinokkio’ wordt bijvoorbeeld ondertekend door ‘Rosa Mettelstrauch’. Deze naam is een anagram van ‘Charlotte Mutsaers’, overigens net als de naam van het hoofdpersonage in Rachels rokje, ‘Rachel Stottermaus’. De auteur voert een (fictieve) verteller op van wie de naam nadrukkelijk op haar (echte) zelf terugslaat.
Bijzonder in dit opzicht is ook het verhaal ‘Op een haar na verdronken’. Dat verhaal begint in de tweede persoon enkelvoud, waarbij de verteller zich lijkt te richten tot een jonger zelf: ‘Je zou haast zeggen: een geboorte. Dat zou je haast zeggen.’ Vervolgens wordt het verhaal verteld in de eerste persoon enkelvoud - een ik-verteller neemt even het woord: ‘Ik wil het graag objectief bekijken. En als ik het objectief bekijk, zie ik maar één ding: hier vindt een hergeboorte plaats.’ Het verhaal eindigt in de derde persoon enkelvoud: ‘Ze leeft dus. Als zoveel mensen het zeggen moet het wel waar zijn.’ De vraagt blijft: wie is hier nu eigenlijk aan het woord, en wie wordt hier toegesproken?
| |
| |
Anders gezegd: wat is nu fictie, en wat autobiografie in Zeepijn? Deze vraag wordt in het boek indirect beantwoord, en wel door de schrijver Gerrit Krol. In het essay ‘Dennenstraat of Denneweg, wat is omgeving?’ citeert Mutsaers het antwoord van deze schrijver op de lezersvraag of zijn boeken nu verzonnen zijn of berusten op eigen ervaringen. Het antwoord van Krol luidt dat schrijven het resultaat van veel schrappen is, namelijk van ‘alles wat hij gewoon maar verzonnen heeft’ en ‘alles wat niet meer was dan een verslag van zijn eigen ervaringen’.
| |
Context
Het oeuvre van Charlotte Mutsaers kan worden geplaatst binnen het postmodernisme. Een belangrijk kenmerk van het literaire postmodernisme, naast de reeds genoemde orale vertelstijl, is het spel dat gespeeld wordt met literaire conventies. Dat is beslist ook in Zeepijn het geval. Een goed voorbeeld is het interview met de schrijver Charlotte Mutsaers waarmee het boek besluit. Normaliter vinden dergelijke interviews pas na publicatie plaats, waarbij de auteur vaak dezelfde voorspelbare vragen voorgeschoteld krijgt, bijvoorbeeld of hij of zij ‘tevreden’ is met het resultaat. Een ontstellende, want anticreatieve vraag, kan Charlotte Mutsaers nu in Zeepijn tegen haar ‘interviewer’ Blanche de Craeyencour zeggen. Dit weerhield een journalist van Het Parool er echter niet van een interview naar aanleiding van het verschijnen van Zeepijn juist met déze vraag te beginnen.
Een ander kenmerk van een postmoderne roman is dat de plot en de chronologie er vervangen worden door een ‘netwerk van beelden’, zoals Bart Vervaeck schrijft in Het postmodernisme in de Nederlandse en Vlaamse roman. De roman Rachels rokje is bijvoorbeeld opgebouwd aan de hand van de metafoor van het rokje. De hoofdstukken van het boek heten ‘Plooien’ en het mannelijke hoofdpersonage en de geliefde van Rachel Stottermaus wordt ‘Rokriem’ genoemd. In Zeepijn is het overheersende beeld dat van de pijn- of dennenboom. Het is een spoor van dennennaalden dat als een groene draad door de bundeling teksten loopt.
Zelf verwijst Charlotte Mutsaers in haar boek naar tal van schrijvers, die op uitzondering misschien van Gerrit Krol, niet als postmodern gelden. Het zijn eerder Europese modernisten, de schrijvers die Mutsaers bewondert, zoals de genoemde Francis Ponge (1899-1988), Robert Walser (1878-1956) en Unica Zürn (1916-1970). Deze schrijvers vormen de door Mutsaers verkozen context waarin ze haar werk graag geplaatst ziet worden.
| |
| |
Zeepijn neemt een belangrijke plaats in binnen het oeuvre van Charlotte Mutsaers. Verschillende thema's uit haar vorige boeken worden opnieuw behandeld en uitgediept. De liefde voor de vader die fout was in de oorlog, de moeizame relatie met de liefdeloze moeder - het kwam al in een andere vorm aan bod in de romans Rachels rokje en De markiezin. De steeds maar verdergaande milieuvervuiling en de strijd van de auteur voor dierenrechten werden al beschreven in onder meer Paardejam en Kersebloed. Niet dat je die boeken gelezen moet hebben om Zeepijn te kunnen waarderen. Wel wordt de betekenis en de eigen vorm (‘doelgerichte grilligheid’) van Mutsaers' rijke oeuvre duidelijker aan de hand van Zeepijn.
| |
Waarderingsgeschiedenis
Charlotte Mutsaers, die in 2000 de Constantijn Huygensprijs ontving voor haar hele oeuvre, oogstte al vanaf haar eerste publicatie veel bewondering. Ook Zeepijn kreeg veel bijval in de literaire supplementen. T. van Deel, Carel Peeters, Arjan Peters en Robert Anker waren het allen eens: dit was opnieuw een bijzonder boek van een bijzondere auteur. Anker sprak de auteur joviaal met ‘Charlotte’ aan - naar eigen zeggen omdat hij het niet over zijn hart kon verkrijgen haar mevrouw Mutsaers te noemen. Een uitzondering vormde Hans Warren, die in het Haarlems Dagblad een negatief stukje schreef. Volgens Warren lieten de juichende recensies zien dat sommige aanbidders geen afstand konden nemen van hun oude liefde.
Arnold Heumakers legde in NRC Handelsblad het (freudiaanse) verband tussen de dennenboom en de geliefde vader. De zee daarentegen beschouwde hij als een moedersymbool. De erg moeizame relatie tussen moeder en dochter werd al vaker beschreven in het oeuvre van Mutsaers, en Heumakers noemde het dan ook opmerkelijk dat in Zeepijn voor het eerst sprake leek van een toenadering, ja, zelfs van een verzoening tussen moeder en dochter. Wat is nu het genre waarin Mutsaers schrijft? vroeg Heumakers zich net als veel andere recensenten af. Hij suggereerde zelf de ‘arabeske’, volgens de Duitse theoreticus van de romantiek Friedrich Schlegel de literaire vorm die de onttoverde wereld aan het begin van de negentiende eeuw opnieuw zou kunnen ‘romantiseren’. Toch zou een dergelijke benaming Charlotte Mutsaers onrecht aandoen, wist Heumakers. Mutsaers had namelijk volgens de recensent een geheel eigen genre geschapen, die hij vervolgens de ‘eerste Charlotteske van de wereldliteratuur’ noemde.
Jacq Vogelaar noemde Zeepijn in De Groene Amsterdammer
| |
| |
een ‘losbladige biografie’ en ook een ‘logboek’, omdat er voor allerhande observaties en gedachten plaats wordt ingeruimd. Vogelaar merkte op dat Mutsaers in Zeepijn haar eigen familie creëert, die bestaat uit de door haar bewonderde schrijvers en kunstenaars. De titel is volgens de recensent goed gekozen. Hij noemt de zeepijn een zinnebeeld van Mutsaers' strijd tegen de rechtlijnigheid, het abstracte denken en quasi-diepzinnige metafysica.
Goede literatuur, zo stelde Bart Vervaeck in De Morgen, is voor Mutsaers een kwestie van betrokkenheid en identificatie. Maar dat wil niet zeggen dat de auteur aan ‘autobiografisch exhibitionisme’ doet. Mutsaers schrijft uiterst suggestief, waardoor het boek meer weet te raken en te ontroeren dan menig zwaarwichtige expliciete tranentrekker. Zeepijn handelt volgens Vervaeck over de verbinding van de dood en het leven. In het woord ‘zeepijn’ komen beide begrippen samen. De den is een evergreen en lijkt het eeuwige leven te bezitten. De zee, met daarin het leven brengende water, bergt vele doden.
‘Dag Charlotte Mutsaers, ik weet wie u bent’, schreef Pieter de Buysser over Zeepijn in het tijdschrift yang: ‘Een rare dame met een hondje die het zich kan permitteren haar persoonlijke obsessies beschaafd vorm te geven.’ Toch was de jonge toneelmaker De Buysser vol bewondering voor deze rare dame. Hij noemde Zeepijn een ‘basisdemocratisch werk’, waarin visgraten, heggenbladeren en gekartelde zeeschelpen evenveel recht van spreken hebben als de ‘Grote Ideeën en Belijdenissen’. ‘Frappant’, sloot De Buysser af, ‘dat een van de meest vitalistische, levenslustige en onverschrokken stemmen in onze letteren komt van een dame boven de vijftig.’
Voor deze bespreking is gebruiktgemaakt van:
Charlotte Mutsaers, Zeepijn, eerste druk, Amsterdam 1999.
| |
| |
| |
Secundaire literatuur
Bart Vervaeck, Geboren in een houten jas. In: De morgen, 30-9-1999. |
Robert Anker, Dennenuitbuiting, dennenverdriet, dennnenhars. In: Het Parool, 8-10-1999. |
Arnold Heumakers, Zonder ballast de hemel tegemoet. In: NRC Handelsblad, 8-10-1999. |
Arjan Peters, Doelgerichte grilligheid: De eigenzinnige logica van Charlotte Mutsaers. In: de Volkskrant, 8-10-1999. |
T. van Deel, Wat doet een dennentakje op een vis? In: Trouw, 16-10-1999. |
Carel Peeters, Berichten van een solitaire pijnboom: Het spoorzoeken van Charlotte Mutsaers. In: Vrij Nederland, 16-10-1999. |
Hans Warren, ‘Briljant’ proza van Charlotte Mutsaers vaak behoorlijk dof. In: Haarlems Dagblad, 16-10-1999. |
Bart Vervaeck, Het postmodernisme in de Nederlandse en Vlaamse roman, Brussel/Nijmegen 1999. |
Jacq Vogelaar, Zwierige rokken. In: De Groene Amsterdammer, 3-11-1999. |
Pieter de Buysser, Over ‘Zeepijn’ van Charlotte Mutsaers. In: yang, 2000, jrg. 36, pp. 187-192. |
Bart Vervaeck, Essay en vertelling in postmoderne tijden. In: Nederlandse letterkunde, 2001, jrg. 6, pp. 289-309. |
lexicon van literaire werken 71
september 2006
|
|