| |
| |
| |
Hans Münstermann
De bekoring
door Ton Brouwers
Achtergronden en uiterlijke beschrijving
De bekoring van Hans Münstermann (* 1947 te Arnhem) verscheen in januari 2006 bij de in Amsterdam gevestigde uitgeverij Nieuw Amsterdam. Een maand later kwam de tweede druk uit, gevolgd door zes herdrukken in de laatste drie maanden van datzelfde jaar en drie herdrukken in 2007. In het laatstgenoemde jaar verscheen de roman eveneens als luisterboek, met de integrale tekst gelezen door de auteur.
In eerste druk telt de roman 205 bladzijden. Het verhaal is opgedeeld in vijf romeins genummerde en getitelde hoofdstukken. Het tweede hoofdstuk is verhoudingsgewijs lang, het vierde relatief kort. De romantekst wordt veelvuldig onderbroken door witregels en typografische markeringen, die veelal een sprong in de tijd of een perspectiefwisseling aangeven. Het tweede, derde en vijfde deel worden voorafgegaan door een citaat, ontleend aan werk van respectievelijk Raymond Chandler, Martinus Nijhoff en John Cheever.
De roman kan worden opgevat als deel van een cyclus van romans waarin Andreas Klein als hoofdpersonage figureert (zie verder onder Context).
Eerder heeft de auteur samen met Jacques Hendrikx onder het pseudoniem Jan Tetteroo diverse romans gepubliceerd.
De bekoring werd bekroond met de AKO Literatuurprijs 2006.
| |
Inhoud
Op een zomerse dag in 2004 krijgt schrijver Andreas Klein het nieuws dat zijn moeder is overleden. Na te zijn bekomen van de eerste schrik gaat hij met zijn vrouw naar het sterfhuis, waar ze ook zijn broers en zussen ontmoeten. Haar dood is onwezenlijk voor Andreas. Hij werkt in die periode aan een boek over J.C. van Epen, architect van de Amsterdamse School en van het huizenblok aan de Harmoniehof in Amsterdam-Zuid, waar het gezin Klein vroeger woonde. Omdat Andreas is vast- | |
| |
gelopen met dit schrijfproject, ziet hij meteen mogelijkheden om het verhaal over de architect te verknopen met een verhaal over zijn moeder.
In het bijzonder gaat hij aan de slag met die ene zomerse dag uit zijn jeugd in 1960, toen zijn moeder zonder aanleiding haar koffer pakte en het huis verliet met de woorden dat ze niet meer terug zou komen. Het gezin bleef ontredderd achter. Andreas, destijds beginnend puber en juist op die dag jarig, heeft die episode later altijd weggestopt. Maar nu zijn moeder is overleden, grijpt hij de nieuwe situatie aan als een uitgelezen mogelijkheid om die traumatische ervaring voor eens en altijd te overwinnen door te verzinnen hoe zijn moeder die dag heeft beleefd. Hij wil haar verhaal bovendien verbinden met zijn verhaal over de architect.
Weer thuis kan Andreas zijn gedachten er niet meer van losmaken. Waar ging zijn moeder die dag naartoe? Wat ging er in haar om? In een opwelling heeft ze die ochtend haar huis verlaten en de tram genomen. Ze is ongelukkig in haar rol van moeder en huisvrouw, haar man is een bruut. Ze kan het gezinsleven niet meer aan. Een paar weken daarvoor heeft ze Arie in een café ontmoet, en hem wil ze gaan opzoeken. De jonge Andreas weet dit allemaal niet en net als de overige leden uit het gezin probeert hij die dag te achterhalen waar zijn moeder gebleven kan zijn.
Een derde perspectief op die bewuste dag in 1960 komt van de architect. Hij woont in dezelfde buurt, ziet de moeder van Andreas op de tram stappen en speculeert over haar bestemming. De architect vermoedt dat ze gaat winkelen in de stad. De man blijkt zeer begaan met zijn scheppingen en wil dat de mensen in zijn huizen een gelukkig leven leiden.
In de dagen na de dood van de moeder komt de familie regelmatig in haar huis bij elkaar om voorbereidingen te treffen voor haar begrafenis of crematie (daar zijn ze nog niet uit). Ze praten veel over vroeger, waarbij blijkt dat de onderlinge verhoudingen verre van harmonisch zijn. Zo heeft een broer van Andreas altijd een grote hekel aan zijn moeder gehad. De vrouw van Andreas is sceptisch over zijn idee om te schrijven over die episode uit 1960, maar voor Andreas beginnen het heden en dat pijnlijke voorval uit zijn jeugd steeds meer door elkaar te lopen.
In het verhaal over die dag zit zijn moeder nog altijd in de tram die een goed deel van de stad doorkruist, op weg naar Arie. Al jaren is ze doodmoe van alles en ze heeft zelfs een keer zelfmoord willen plegen. Omdat het haar niet gelukt is om haar neerslachtigheid te overwinnen, forceert ze een breuk door van huis weg te gaan, ook al kent ze Arie amper en weet
| |
| |
ze niet goed wat haar te wachten staat. Op haar route door de stad wordt zij door de architect als een soort beschermengel gevolgd. Hij heeft tenminste steeds zijn bedenkingen over haar en haar plannen.
Andreas is druk met het naderende afscheid van zijn moeder, mede omdat hij de lijkrede zal houden. Tegelijk raakt hij steeds meer in de ban van zijn verhaal over zijn moeder. Er blijkt een brief van haar over die bewuste dag te zijn en hoewel hij dat al enige jaren weet, heeft hij die nooit willen lezen. En dat wil hij nu al helemaal niet meer, want als schrijver wil hij dat verhaal helemaal zelf kunnen verzinnen. En hij laat zijn moeder die dag uitkomen bij een garage in de buurt van Artis, waar Arie werkzaam is. De vrouw van Andreas betwijfelt of het wel zo gegaan is, en zij zou liever het echte verhaal horen, niet zijn verzinsel.
Wanneer Andreas in de dagen voor de crematie zijn verhaal over die dag in 1960 ook aan zijn broers en zussen vertelt, zorgt dat voor veel discussie. Ze hebben allemaal wel een eigen mening of visie op het gebeurde, en menigeen heeft in de tussenliggende jaren ook zelf een en ander op relationeel vlak meegemaakt. Maar ze willen toch graag het einde van Andreas' verhaal horen.
Op de avond van de bewuste dag gaat zijn moeder met Arie uit. Ze heeft veel plezier en is vast van plan bij hem te blijven. Na een week is voor hem de lol echter weer voorbij en laat hij haar achter in een pension in de buurt. Ze heeft nauwelijks geld en na nog een avontuurtje met een artiest in Den Bosch, die haar eveneens snel weer dumpt, ziet zij geen andere mogelijkheid dan terug te keren naar huis. Destijds zorgde haar thuiskomst bij de jonge Andreas voor grote verwarring, want hij was juist gewend geraakt aan de vrijheid die haar afwezigheid hem schonk. De architect heeft het allemaal met lede ogen zien gebeuren en hij betreurt het dat de mensen ook in zijn huizen kennelijk niet vanzelfsprekend gelukkig worden.
Op weg naar de crematieplechtigheid doemt vanuit de dood de stem van de moeder op en zij fluistert Andreas in wat er in haar omging tijdens haar stervensuur. Hieruit blijkt onder meer hun moeizame band, haar bijzondere genegenheid voor hem en dat ze vergiffenis vraagt voor het feit dat ze toen haar gezin achterliet. Bij het uitspreken van de lijkrede verzandt Andreas in algemene bewoordingen en zegt hij niet echt wat hij op zijn hart heeft. Ondanks de traumatische ervaring uit zijn jeugd beseft hij dat de genegenheid voor zijn moeder al die jaren groot is geweest.
| |
| |
| |
Interpretatie
Thematiek
De bekoring is gewijd aan twee thema's in het bijzonder: het belang van de moeder-zoonverhouding en de rol van de verbeelding bij de verwerking van het verleden. Ten aanzien van het eerste wordt in de roman vooral de algemene betekenis van de moederfiguur in het leven van de zoon belicht. Betreffende het tweede laat de roman zien dat de literaire verbeelding op doeltreffende wijze kan worden ingezet om onopgeloste ervaringen uit het verleden een plaats te geven.
Voor Andreas Klein is de onverwachte dood van zijn moeder in 2004 een traumatische gebeurtenis die verschillende zaken in gang zet. Het maakt in hem de herinnering los aan dat andere traumatische moment waarop hij door haar in de steek werd gelaten: die zomerse dag in zijn jeugd waarop zij hem en de anderen in het gezin onaangekondigd aan hun lot overliet.
Hoewel praktisch gezien de band van Andreas met zijn moeder nooit innig is geweest, hij ging later bijvoorbeeld weinig bij haar op bezoek, fungeert zij wel als ‘het thema van zijn leven’, een besef dat er naar zijn zeggen altijd is geweest. Door zich in te leven in haar onopgehelderde vlucht, die toentertijd zo pijnlijk voor hem was en dat altijd gebleven is, verschaft hij zich met terugwerkende kracht inzicht in wie zij was. Aan het einde van de roman wordt haar bijzondere belang als volgt omschreven: ‘Haar hele leven voltrekt zich elke dag in hem, steeds opnieuw, in een oogwenk, bij het leegdrinken van een glas, bij het drukken op een bel.’ Ook in de kleinste handelingen beschouwt de zoon zichzelf als een verlengstuk en voortzetting van de moeder: haar leven tikt in hem, een bewustzijn dat zich in de dagen die volgen op haar dood krachtiger aandient dan ooit.
| |
Opbouw / Thematiek
De structuur van de roman is opgehangen aan Andreas' dubbele ervaring van in de steek gelaten worden. Het kaderverhaal gaat over het heden in september 2004 en bestrijkt de vier à vijf dagen tussen het moment dat hij hoort van de dood van zijn moeder en de crematiebijeenkomst. Vanuit zijn perspectief schetst dit verhaal een redelijk stereotiep beeld van de beslommeringen rond de voorbereiding van het afscheid en de uiteenlopende reacties op haar sterven bij haar kinderen. Het ingebedde verhaal gaat over haar belevenissen in de zomer van 1960, toen zij haar gezin achterliet om na een paar weken weer naar huis terug te keren.
Hoewel het gegeven van dit tweede verhaal op waarheid berust, is de inhoud ervan door Andreas verzonnen: hij geeft een beeld van de avonturen zoals zijn moeder die mogelijk beleefd heeft. Die fase is voor hem altijd een blanco bladzijde geble- | |
| |
ven; al die jaren fungeerde die episode als de ernstigste en zelfs traumatische verstoring van de band met zijn moeder. Nu zij is overleden en haar afwezigheid opnieuw schrijnend is, voelt hij zich genoodzaakt om die eerdere pijnlijke ervaring niet langer weg te stoppen maar te interpreteren. Door zich voor te stellen wat zijn moeder indertijd heeft doorgemaakt, en zijn eigen pijn voor even te vergeten, krijgt hij voor het eerst inzicht in haar kant van de zaak, overwint hij zijn trauma en weet hij zich vlak voordat de kist met haar lichaam definitief wordt gesloten volledig met haar te verzoenen.
Het ingebedde verhaal fungeert aldus als een oplossing voor het probleem van het kaderverhaal: de rouw om het verlies van de moeder zal eenvoudiger te dragen zijn, nu hij op de valreep in het reine is gekomen met zijn eigen verleden en verhouding tot haar. Hij heeft altijd wel geweten dat zijn moeder een cruciale rol in zijn leven vervulde, maar door haar verraad tijdens zijn jeugd kon hij dat nooit volmondig beamen. Aan het einde van de roman kan hij dat wel.
De twee verhaalstrengen worden afwisselend en min of meer chronologisch verteld, al zijn sommige hoofdstukken meer aan het heden gewijd en andere meer aan het verleden. De verzoening van Andreas met zijn moeder krijgt aan het einde van de roman gestalte in het samenkomen van beide verhaalstrengen: nadat hij zijn lijkrede heeft uitgesproken en het feitelijke afscheid van zijn moeder daar is, wordt op de laatste bladzijde kort het moment beschreven waarop zij ruim veertig jaar eerder weer naar huis terugkeerde. Door beide momenten naast elkaar te zetten wordt het afscheid tegelijk een weerzien.
| |
Vertelsituatie
De vérgaande manipulatie van de vertelling, gebaseerd op meervoudige perspectieven en het versnijden van momenten uit heden en verleden, vergroot de spanning en levendigheid ervan. Het gaat om een personaal vertelde roman, met een vertelinstantie die het belangrijkste perspectief op de gebeurtenissen bij Andreas neerlegt. Het heden van de vertelling wordt geheel vanuit zijn invalshoek beschreven. Vanaf de eerste zin staan zijn blik en belangen centraal. De uitgebreide flashbacks naar de zomer van 1960 worden bovendien deels vanuit zijn perspectief als puber getoond, met name waar het gaat om de weergave van de reactie van het gezin op de verdwijning van de moeder. Hij is dan ook het hoofdpersonage, degene in wie de problemen van de roman samenkomen.
Anderzijds zullen veel lezers de moeder als hoofdpersonage opvatten omdat in het ingebedde verhaal het perspectief voortdurend en soms langdurig naar haar verschuift. Ze is vastgelopen in haar leven als huisvrouw en ze gaat wanhopig op zoek naar een nieuw leven. De lezer krijgt vooral een beeld van haar
| |
| |
van buitenaf, geboden door de vertelinstantie die haar als met een camera volgt op haar vlucht van huis en tijdens de tramrit door Amsterdam. Deze instantie weet echter ook wat er in haar hoofd omgaat, zoals blijkt uit zinnen als ‘Een paar weken geleden (lang geleden) dacht ze nog: er is geen uitweg, ik heb het goed aangevoeld, ik kan er niet meer van maken. Dit is mijn bestaan.’ Bovendien wordt tegen het einde de techniek van de monologue intérieur toegepast om haar gedachtestroom tijdens haar laatste levensuur en zelfs tot in de dood weer te geven. Dit is feitelijk de enige keer dat de lezer meer over de moeder in het vertelheden te weten komt, meer over haar als een bejaarde vrouw.
Een complicerende factor binnen de vertelstructuur is dat Andreas in de fictie van het verhaal schrijver is. Als zodanig neemt hij zijn taak serieus, niet alleen om met zijn eigen jeugdtrauma in het reine te komen maar ook om binnen het gezin, tegenover zijn broers en zussen, zijn verantwoordelijkheid te nemen. Door binnen de roman zijn verhaal over het onopgehelderde avontuur van de moeder met zijn broers en zussen te delen, kan er voor eens en altijd een punt gezet worden achter het kleine gezinsdrama uit het verleden.
Een tweede complicerende factor vormt het perspectief op de moeder en haar avontuur van de oude J.C. van Epen. Als architect van haar huis is hij op indirecte wijze van invloed geweest op haar leven, mede door zijn idealistische taakopvatting ten aanzien van het ontwerp van woningen en buurten als ruimtes waarin de bewoners een gelukkig leven moeten kunnen leiden. De architect woonde in diezelfde buurt, kende de familie en de moeder en zou zelf later in datzelfde jaar overlijden. Er is ook wel een enkele hint dat hij haar bijzonder vond sinds hij haar toevallig ooit op straat had ontmoet (‘Ze heeft een speciale plaats in mijn hart. Die ene kortstondige ontmoeting met haar, lang geleden, zal ik niet vergeten. Ze dwaalde door de stad, moederziel alleen, miste haar man. Dat ontroerde mij.’). De mijmeringen van de oude architect, die door het hele verhaal zijn gestrooid, bieden naast de blik van Andreas en zijn moeder een zowel relativerend als moraliserend perspectief van een betrokken buitenstaander op haar tijdelijke verdwijning van destijds. Tegelijk wordt door deze kunstgreep gesuggereerd dat het perspectief van Andreas min of meer samenvalt met dat van de vertelinstantie.
| |
Thematiek
Dankzij deze ingewikkelde vertelstructuur heeft De bekoring een bijzondere gelaagdheid gekregen. Naast de moederzoonverhouding kan deze aandacht voor het vertellen en verzinnen van een verhaal als middel om met het verleden in het reine te komen dan ook als een tweede hoofdthema worden
| |
| |
aangemerkt. De eruit voortvloeiende mogelijkheden tot spel met fictie en werkelijkheid zijn evident. Zo is de auteur, net als Andreas, uiteraard ook schrijver, wat de suggestie van een autobiografische inzet oproept.
Deze suggestie wordt versterkt door de specifieke verwijzingen naar actuele gebeurtenissen in 2004 (de schoolgijzeling in Beslan) en 1960 (Kennedy als presidentskandidaat, de verwikkelingen rond Loemoemba in Congo, enz.), waardoor het mogelijk wordt om de twee verhaalstrengen nauwkeurig in de tijd te situeren. Deze verwijzingen geven het verhaal realiteitswaarde, dragen bij aan de verankering ervan in de historische werkelijkheid. Ook de nauwgezette beschrijving van de tramrit van de moeder wekt de suggestie dat het gaat om historisch juiste verwijzingen naar straten, winkels, tramroutes en dergelijke. Terwijl de moeder een ‘fictief’ personage is dat hierdoor bijna een historische rol krijgt toebedeeld, is de architect een historische persoon die als stem uit de dood binnen het verhaal een duidelijk ‘verzonnen’ rol vervult.
Dit literaire spel met de vermenging van werkelijke en gefictionaliseerde gebeurtenissen en personages past binnen de logica van het moeder-zoonverhaal. Hierbij speelt ook de ‘echte’ brief van de moeder een rol. Zelf zegt Andreas de brief niet te willen lezen omdat het nog altijd ‘schrijnt’ (hij wil ‘die banaliteit gewoon niet onder ogen krijgen’, de ‘boodschap’ niet nog een keer ontvangen), maar door het lezen ervan zou uiteraard zijn eigen verhaal in het gedrang komen. Hoewel zijn vrouw steeds wil weten of zijn verhaal over de moeder verzonnen elementen bevat, terwijl zij alleen ‘de’ waarheid over het verleden wil horen, negeert hij haar gedram vanuit de gedachte dat die waarheid niet bestaat omdat zijn moeders verwarring van toen zich nooit eenduidig zal laten begrijpen, dan wel omdat hij vindt dat zijn verzonnen waarheid even belangrijk is. Andreas beschouwt het als zijn zelfopgelegde taak om met ‘emotionele middelen’ (met ‘vernuft’ en ‘verbeelding’) ‘onderdak te bieden’ aan de ‘melancholie’ van de doden, in dit geval zijn moeder en de architect.
| |
Titel
De titel kan in verband worden gebracht met Andreas' behoefte het verhaal van zijn moeder te verzinnen en met de betovering die van zo'n fictionele of literaire verbeelding kan uitgaan als zijnde een meer verleidelijke waarheid dan de ‘platte’ waarheid van het werkelijke leven. Andersom heeft de titel in concrete zin vooral betrekking op de moeder en haar besluit om man en gezin in de steek te laten en op zoek te gaan naar avontuur en bevrijding. De titel, die overigens niet expliciet in het verhaal voorkomt, herinnert aan het Onzevader, het belangrijkste christelijke gebed waarin ‘en leid ons niet in beko- | |
| |
ring’ een bekende frase is. In dit verband verhaalt de roman over het tekortschieten van de moeder, over haar zondige gedrag.
Hoewel de ervaring van het verlaten worden door de moeder voor de zoon traumatisch is geweest, verwijt hij haar dit niet (meer), wat erop wijst dat de titel eerder een neutrale dan een moralistische waarde heeft. Op een emotioneel moment tijdens haar crematie ziet Andreas in dat ze altijd het beste met hem heeft voorgehad, maar ‘dat ze in het nauw zat en ongelukkig was’, dat ze ‘de duivel op afstand wilde houden - met schijnbewegingen, met leugens - en het uiteindelijk niet meer kon.’ De zoon legt zelf een verband met deze christelijke ethiek: ‘Vroeger zat hij als kind naast haar in de kerk tijdens een vervelende kerkdienst. Nog altijd zou hij zeggen: de dienst is saai en toch ben ik gelovig.’
| |
Ruimte / Thematiek
Een ander relevant aspect is de ruimte van de roman. Het ingebedde verhaal speelt zich af in Oud-Zuid, het gedeelte van Amsterdam waar het gezin Klein woonde. Door de bespiegelingen van de bevlogen architect J.C. van Epen over de functie van huizen en stadswijken fungeert de ruimte zelf als een verhaalmotief. Zijn ideeën over de omvang van woningen, de inrichting van wijken en het effect ervan op de bewoners komen expliciet aan bod. Zijn aanwezigheid in de roman wordt eveneens gelegitimeerd door de opvatting dat de architect van een woning door zijn ontwerpkeuzes altijd een stille getuige blijft van het leven dat zich er afspeelt. Als architect is Van Epen zich tegelijk bewust van zijn beperkte invloed. Hij kijkt tevreden terug op zijn buurt in Amsterdam-Zuid, die ‘aangenaam op het gemoed’ werkt, met straten die ‘een ingetogen warme glans’ hebben, maar bij zijn werkzaamheden was hij altijd overgeleverd aan regels, wetten en economische beperkingen, waardoor bijvoorbeeld trottoirs te smal werden en bepaalde ontwerpen zelfs nooit zijn gebouwd. Aldus relativeert de roman de mogelijkheden of idealen van stedenbouwers: al is het goed dat ze rekening houden met de latere bewoners, op hun levensgeluk hebben ze amper invloed.
| |
Stijl
De integratie van het perspectief van de architect doorbreekt het realisme van het verhaal. Als een schim volgt de oude man de handeling, vooral de scènes waarin de moeder optreedt, en levert hij ongevraagd zijn commentaar. Het volgende citaat biedt een illustratie van de wijze waarop hij in het verhaal wordt ingevoegd: ‘Op een bankje aan het Harmoniehof zit de architect, doodmoe. Als ik alle bewoners moest corrigeren! Dan kon ik wel aan de gang blijven. Wat hier allemaal gebeurt. Maar ik heb iets met die vrouw, met die kinderen.’ Enzovoort. De verschuiving van vertelinstantie naar de ge- | |
| |
dachtewereld van de architect, zoals hier na de eerste zin, heeft soms een wat geforceerd karakter.
In tegenstelling tot de ingewikkelde vertelstijl is het taalgebruik in de roman opvallend gewoon en alledaags. De weergave van directe dialoog is adequaat, en de zinnen worden sporadisch opgesierd met eenvoudige beeldspraak. De diverse registers in het verhaal zijn verbonden met de verschillende perspectieven die aan bod komen. Hiertoe behoren ook de visies op de handeling van de diverse bijpersonages, zoals de broers en zussen van Andreas, waarbij een enkeling zich onderscheidt door een botte toon. De tekstgedeeltes van de architect kenmerken zich veelal door een mijmerende toon; die van Andreas door een aarzelend en soms ironisch stemgeluid.
Behalve in de perspectiefwisselingen krijgt de springerige, gefragmenteerde opbouw van het verhaal ook gestalte in het gebruik van korte zinnen en alinea's en flarden dialoog. Er is tevens veel afwisseling tussen uiterst geconcentreerd beschreven scènes en samenvattende of bespiegelende passages. Al zit het door Andreas verzonnen verhaal over de vlucht van zijn moeder boordevol clichés, het sluit aan bij de radeloosheid van een gewone huisvrouw uit de jaren vijftig en past ook wel bij zijn rol van gemankeerd schrijver die is vastgelopen met zijn boek over de modernistische architect.
| |
Context
Thematisch en verteltechnisch is De bekoring nauw verweven met de vier eerdere romans van Hans Münstermann: Het gelukkige jaar 1940 (2000), Je moet niet denken dat ik altijd bij je blijf (2001), Certificaat van echtheid (2003) en De Hitlerkus (2004). Ze hebben in Andreas Klein dezelfde hoofdpersoon en belichten steeds aspecten van zijn belevingswereld, zodat ook wel van een romancyclus kan worden gesproken.
Er bestaat vooral veel verwantschap tussen De bekoring en Het gelukkige jaar 1940, waarin wordt ingegaan op het begin en de verdere ontwikkeling van de relatie tussen de vader en moeder van Andreas, met name in de jaren veertig en vijftig. Als Duitse man en Nederlandse vrouw zijn zij met elkaar getrouwd op 10 mei 1940, de dag van de Duitse inval in Nederland, en dit toeval zou hun huwelijk op navrante wijze tekenen. Net als De bekoring biedt Het gelukkige jaar 1940 een gefictionaliseerde, historische ‘reconstructie’ vanuit het perspectief van de volwassen Andreas, waarbij in dit geval de trouwdag van zijn ouders centraal staat en verder vooral het leven van de vader gestalte krijgt. De roman laat zien hoe pijnlijk
| |
| |
en bizar het historische lot van mensen kan zijn. Hoewel beide boeken onafhankelijk van elkaar gelezen kunnen worden, wint het ene door lezing van het andere aanzienlijk aan betekenis.
De andere romans uit de cyclus zijn minder inhoudelijk verweven met De bekoring. Zo komen in Je moet niet denken dat ik altijd bij je blijf de ouders van Andreas of aspecten uit hun verleden slechts een enkele keer ter sprake, bijvoorbeeld wanneer hij met een vriendin een bezoek brengt aan de geboorteplaatsen van zijn ouders. Verder is dit boek echter gewijd aan de evocatie van zijn eigen romantische omzwervingen en ontluikende seksualiteit aan het einde van de jaren zestig en begin jaren zeventig.
In samenhang met de andere romans uit de cyclus blijkt duidelijker dat De bekoring eveneens een tijds- en generatiebeeld biedt. Het gaat in deze roman dan niet alleen om het beklemmende leven van de moeder als huisvrouw in het Nederland van de jaren vijftig, maar ook om het leven en denken, het normen-en-waardenpatroon van de naoorlogse generatie van babyboomers, waartoe Andreas en zijn broers en zussen behoren.
De betekenis van de moeder in het leven van de zoon komt direct en indirect in veel Nederlandse literatuur aan bod, vooral in autobiografisch getinte romans, en net als in De bekoring wordt daarbij veelal gekozen voor een psychologisch-realistische verteltrant, is de moeder van de auteur vaak (net) overleden en/of staat het perspectief van de zoon centraal. Enkele voorbeelden zijn Helse steen (1970) van Willem G. van Maanen, Een vlucht regenwulpen (1978) van Maarten 't Hart, Bezonken rood (1981) van Jeroen Brouwers, Een gouden kind (1991) van Jean-Paul Franssens, Nieuws van de nacht (1995) van Herman Franke en Moederziel (2007) van Herman Stevens. In veel van deze romans is er vooral aandacht voor de hechte relatie van de zoon met de moederfiguur, dan wel voor zijn grondig verstoorde relatie met haar.
| |
Waarderingsgeschiedenis
In de eerste maanden van 2006 is De bekoring in veel Nederlandse dag- en weekbladen besproken. De meeste recensies gaan in op de moederfiguur, de stijl en de verteltechniek. Het oordeel is vrijwel eensluidend positief. Zo biedt de roman volgens Elsbeth Etty, mede door de ‘geserreerde stijl’ een ‘imposante zedenschets van de jaren vijftig’. Arie Storm noemt het verhaal een ‘fascinerende reconstructie’: ‘een boek dat je dwingt om dóór te lezen’.
| |
| |
Vooral de recensies van Ingrid Hoogervorst en Theodor Holman zijn lovend. Hoogervorst waardeert de ‘originele vorm’: op een ‘lichte, speelse manier’ is er toch sprake van een ‘indringende roman’. Holman roemt de roman om het ‘meesterlijke beeld’ van Amsterdam aan de vooravond van de jaren zestig, maar ook om de ‘vele ontroerende passages’ die deels voortvloeien uit de geslaagde manipulatie van het vertelperspectief. Alleen de besprekingen in de Volkskrant en Trouw wijzen eveneens op minder geslaagde aspecten. Zo spreekt Peter de Boer van ‘onnodig narratief spierballenvertoon’ en vindt Edith Koenders dat de stijl soms ‘irritatie’ wekt door de nadrukkelijke formulering.
De toekenning van de AKO Literatuurprijs aan het eind van 2006 zorgde voor hernieuwde belangstelling in de pers. In een enthousiaste column over het werk van de auteur sluit Frits Abrahams zich aan bij de genoemde kritiek. In een vergelijking tussen De bekoring en Het gelukkige jaar 1940 noemt hij laatstgenoemde ‘meesterlijk, aangrijpend’, ‘een van onze beste oorlogsromans’, waarna hij vervolgt: ‘De bekoring is ook mooi, maar het is soms met enig literair vertoon geschreven.’
Voor deze bespreking is gebruikgemaakt van:
Hans Münstermann, De bekoring, tweede druk, [Amsterdam] 2006.
| |
| |
| |
Secundaire literatuur
Elsbeth Etty, Moeder moet tevreden zijn. In: NRC Handelsblad, 13-1-2006. |
Peter de Boer, Op een ochtend liep moeder weg. In: Trouw, 14-1-2006. |
Jaap Goedegebuure, Afvalberg aan herinneringen. In: De Stem, 20-1-2006. |
Theo Hakkert, Op een dag koos moeder voor zichzelf. In: Tubantia, 21-1-2006. |
Arie Storm, Dáár is moeder. In: Vrij Nederland, 21-1-2006. |
Ingrid Hoogervorst, Lichte roman over zwaar onderwerp. In: De Telegraaf, 3-2-2006. |
Edith Koenders, Moeder pakt haar koffers. In: de Volkskrant, 3-2-2006. |
Theodor Holman, Ongeluk in de Harmoniehof. In: HP/De Tijd, 10-2-2006. |
Daniëlle Serdijn, Wegkwijnen in dromen. In: Het Parool, 16-2-2006. |
Nico de Boer, ‘De moeder is ook een heldin’. In: De Gelderlander, 17-11-2006. |
Arend Evenhuis, Aan het hier en nu valt niet veel toe te voegen. In: Trouw, 18-11-2006. |
Frits Abrahams, Zwijgmoeder. In: NRC Handelsblad, 1-12-2006. |
Bernard Hulsman, Je moest hier vrolijk en gezond zijn. In: NRC Handelsblad, 8-12-2006. |
lexicon van literaire werken 85
februari 2010
|
|