| |
| |
| |
Multatuli
Max Havelaar of de koffiveilingen der Nederlandsche Handelmaatschappy
door Eep Francken
Achtergronden en uiterlijke beschrijving
Multatuli is het pseudoniem van E. Douwes Dekker (*1820 te Amsterdam; †1887 te Nieder-Ingelheim in Rijnland-Palts). ‘Multatuli’ is Latijn voor: ik heb veel gedragen. Multatuli's beroemde roman verscheen in mei 1860, bij de Amsterdamse uitgever J. de Ruyter; in hetzelfde jaar kwam er een tweede druk. Tijdens Dekkers leven volgden nòg vier herdrukken, en vertalingen in het Engels, Duits en Frans. Na 1887 is Max Havelaar zo dikwijls opnieuw uitgegeven dat niemand meer weet hoe vaak precies; de boekwinkel biedt meestal een keus uit drie of vier concurrerende uitgaven. Ook het aantal vertalingen blijft groeien. In het Frans, Duits en Engels volgden nieuwe vertalingen en nieuwe edities. Ook in het Armeens, Bulgaars, Chinees, Deens, Estisch, Fins, Hongaars, Indonesisch, Italiaans, Japans, Noors, Oerdoe, Pools, Portugees, Roemeens, Russisch, Sloveens, Slowaaks, Spaans, Tsjechisch en Zweeds verschenen één of meer vertalingen. Over het aantal verkochte exemplaren zijn weinig betrouwbare gegevens.
Dekker was een hoge bestuursambtenaar in het toenmalige Nederlands-Indië. Van jongs af had hij het vage voornemen schrijver te worden, maar dit leek altijd een plan te blijven. Rond zijn vijfentwintigste had hij een toneelstuk geschreven en later had hij dat met ander werk naar een uitgever gestuurd, maar gepubliceerd had hij praktisch niets.
Begin 1856 werd Dekker assistent-resident van Lebak, in het westen van Java, het belangrijkste eiland van Nederlands-Indië. Het Nederlandse koloniale bestuurssysteem was afhankelijk van de samenwerking met plaatselijke hoofden. Zij waren formeel vaak Nederlands ambtenaar geworden, maar hadden bij de bevolking door hun adellijke afkomst veel meer gezag dan de ambtenaren uit Europa. Na korte tijd merkte Dekker dat het hoofd met wie hij moest samenwerken, zijn gezag misbruikte en zich schuldig maakte aan uitbuiting. Toen hij
| |
| |
daartegen radicaal wilde optreden, kwam hij in een ambtelijk conflict terecht. Zijn chef wilde de zaak voorzichtig behandelen en vond de aanpak van Dekker veel te wild. Uiteindelijk kreeg Dekker ongelijk bij de hoogste Nederlandse gezagsdrager, de gouverneur-generaal, waarop hij ontslag nam.
In september-oktober 1859 schreef hij in een pensionnetje in Brussel in minder dan een maand zijn Max Havelaar, waarin hij laat zien wat er in Lebak gebeurd is. Havelaar is een geïdealiseerde versie van Dekker zelf. Havelaars geschiedenis, waarvan hij de realiteit onderstreept door ambtelijke stukken op te nemen, plaatst hij in een verzonnen kader.
Voor de eerste druk is de tekst verzorgd door de schrijver Jacob van Lennep. Van Lennep bracht een aantal wijzigingen aan waartegen Dekker achteraf steeds meer bezwaar kreeg. Pas in 1875, bij de 4de (eigenlijk 5de) druk, kreeg hij de gelegenheid zijn boek te laten verschijnen zoals hij het zelf wilde. Hij bracht veel kleine veranderingen aan en voegde een groot stuk toe: ‘Aanteekeningen en ophelderingen’. Ook bij de 5de druk (1881) heeft Dekker nog geprobeerd zijn boek te verbeteren. Zo zijn er dus vier versies van Max Havelaar: het oorspronkelijke handschrift, de tekst van Van Lennep waarmee de roman beroemd is geworden en de twee latere versies van Dekker zelf in de 4de en 5de druk. Deze ingewikkelde tekstgeschiedenis levert latere tekstverzorgers moeilijkheden op.
Voor de studie van Max Havelaar is de standaarduitgave die van A. Kets-Vree (1992); de tekst is hier gebaseerd op die van de 5de druk. Deze editie behandelt de tekstgeschiedenis en somt de tekstvarianten op voor zover zij betekenisverschil opleveren. (Vermelding van alle varianten bleek praktisch onmogelijk.) Het grootste belang van deze uitgave ligt in de zorgvuldige toelichting.
Max Havelaar telt hier 4 + 284 bladzijden: twintig hoofdstukken en 46 pagina's ‘Aanteekeningen en ophelderingen’ van Multatuli, met onder meer 194 noten. (‘Apparaat en commentaar’ van mevrouw Kets beslaan nog eens 700 bladzijden.) De roman is opgedragen aan E.H. van Wijnbergen, Dekkers eerste vrouw, de ‘Tine’ uit de roman. Bij wijze van motto gaat aan het eerste hoofdstuk een dialoog van een halve bladzij vooraf, die wordt aangeduid als: ‘Onuitgegeven Tooneelspel’.
| |
Inhoud
Eerste hoofdstuk
‘Ik ben makelaar in koffi, en woon op de Lauriergracht, No 37.’ Met deze zin begint een zakenman zich aan de lezer voor te stellen. Hij noemt zich een man van ‘waarheid en gezond
| |
| |
verstand’, zijn voornaam is Batavus, zijn firma heet Last & Co en zijn zaken gaan prima. Dat hij nu een boek schrijft, is uitzonderlijk: van romans, poëzie en toneel moet hij anders niets hebben, omdat die volgens hem berusten op leugen. Liefde voor de waarheid en voor zijn koffiezaken staat bij hem centraal, naast het geloof natuurlijk.
| |
Tweede hoofdstuk
Een tijdje geleden heeft hij een oude klasgenoot teruggezien, die er sjofel bijliep: ondanks de kou droeg de man een sjaal in plaats van een winterjas. De koffiemakelaar blijkt Batavus Droogstoppel te heten.
| |
Derde hoofdstuk
De volgende dag kreeg hij van dezelfde, van wie hij de naam uit kiesheid verzwijgt om hem verder honend Sjaalman te noemen, een brief en een groot pak, een bundel papieren die hem een indruk moest geven van wat Sjaalman geschreven heeft. Sjaalman is arm en wil dat Droogstoppel voor hem borg staat bij een uitgever. Op een gezellig avondje had Droogstoppels zoon Frits veel succes met een gedicht uit Sjaalmans pak.
| |
Vierde hoofdstuk
Tot Droogstoppels opwinding bleken er in het pak van Sjaalman ook stukken te zitten over koffie. Hij heeft allerlei uitstekende verhandelingen en opstellen gevonden en geeft zelfs een lijst van 147 zeer verschillende onderwerpen waarover Sjaalman geschreven heeft. Maar in het pak zat nog veel meer, ambtelijke brieven bijvoorbeeld. Droogstoppel begrijpt uit wat hij leest dat er groot gevaar dreigt voor de koffiemarkt, en zelfs voor de hele Nederlandse samenleving. Hij kan dat gevaar alleen bezweren door met Sjaalmans materiaal een boek te schrijven. Maar omdat schrijven zijn vak niet is, laat hij het eigenlijke werk voor het grootste deel over aan Ernest Stern, een Duitse jongen, sinds kort stagiair op zijn kantoor. Droogstoppel moet beloven dat hij in wat Stern schrijft niets zal veranderen.
| |
Vijfde hoofdstuk
Minstens duizend mensen stonden aan de grens van de afdeling Lebak te wachten op de aankomst van een nieuwe assistent-resident. Eén ervan was de al bejaarde regent van Lebak, Radhen Adhipatti Karta Natta Negara.
De assistent-resident is de hoogste Nederlandse ambtenaar in de afdeling. Drie tot vijf afdelingen vormen een residentie, met aan het hoofd een resident, die dan ook de directe chef is van de assistent-residenten. Boven hem staat de gouverneur-generaal, die Indië regeert in naam van de koning van Nederland. De regent is het inlandse hoofd dat met de assistent-resident samenwerkt en, zowel door zijn gezag bij de bevolking als door zijn kennis, voor hem onmisbaar is. Beiden zijn ambtenaar, maar de Europeaan, die uiteindelijk voor de gang van zaken de verantwoordelijkheid heeft, is het in alle opzichten; de regent, zijn ondergeschikte, moet zich aan de bevol- | |
| |
king presenteren als een vorst.
Daarvoor is veel geld nodig. De bewoners zijn verplicht aan de regering bepaalde produkten te leveren waaraan in Europa veel verdiend kan worden. De regenten steunen deze opzet en krijgen een aandeel in de opbrengst. De vergoeding aan de bevolking is minimaal, met hongersnood als gevolg.
Ook kan het hoofd volgens oude gewoonte willekeurig beschikken over de onderdaan en zijn eigendom. Deze gewoonte is onwettig, maar leeft bij de bevolking. De Europese ambtenaar moet onderscheiden tussen kleine vrijgevigheid die als sympathiek gebruik toegelaten of zelfs aangemoedigd moet worden, en al te winstgevende regelingen die als misbruik afkeuring verdienen. De regering vraagt van de assistent-resident de bevolking goed te beschermen, maar onderzoek naar misdaden van een regent is moeilijk, want niemand durft tegen hem te getuigen. Daarbij komt dat de regering niet houdt van ambtenaren die de kostbare samenwerking tussen het Nederlandse en het inlandse bestuur op het spel zetten door onberaden beschuldigingen.
| |
Zesde hoofdstuk
Onder de velen die op de nieuwe chef wachtten, was de controleur Verbrugge. Met de militaire commandant, Duclari, bepraatte hij het vroeger nogal opmerkelijke gedrag van Havelaar, hun nieuwe assistent-resident. Maar die had in elk geval een goed hart, en zou dat goed kunnen gebruiken in Lebak, omdat de bevolking het er moeilijk had.
De reiswagen arriveerde. De resident stapte uit, een man van uiterste omzichtigheid die tussen zijn woorden lange pauzes liet vallen. Dan mevrouw Havelaar, niet schoon van uiterlijk maar met een gezicht dat de schoonheid van haar ziel liet zien. Haar zoontje, een jongetje van een jaar of drie, werd haar aangegeven door haar man, 35 jaar oud, die bij de deur bleef staan om de meegereisde baboe te helpen.
Havelaar was een ‘vat vol tegenstrydigheids’, een man die niet in een paar woorden te schetsen is. Hij kon scherp zijn, maar ook zacht; doorzag de moeilijkste vraagstukken, zonder altijd een oplossing te zien voor de eenvoudigste; verwaarloosde zijn meest nabijliggende plicht ter bestrijding van groter onrecht; droomde zich, echte dichter als hij was, een wereld aan hem onderworpen, maar kon zich ook richten op alledaagse, concrete zaken. In zijn woorden sprak diep gevoel, maar ook humor. Hij had veel ondervonden, maar was toch jeugdig gebleven.
| |
Zevende hoofdstuk
Havelaar liet Verbrugge meteen merken hoe goed hij al op de hoogte was van de situatie in Lebak. De armoede deed hem in zekere zin plezier, want hij bestreed graag armoede. Nog dezelfde dag werd hij in Rangkas-Betoeng, de hoofdplaats, in
| |
| |
zijn ambt bevestigd; hij zwoer daarbij, de bevolking te zullen beschermen tegen onderdrukking. Vanwege schulden moest hij zuinig leven, en vechten tegen zijn neiging altijd alles weg te geven.
| |
Achtste hoofdstuk
De volgende dag sprak Havelaar de hoofden van Lebak toe. In gloedvolle taal maakte hij ook hun duidelijk dat de slechte toestand van hun afdeling hem bekend was en dat hij in vriendschap wilde samenwerken om verbetering te brengen. Na zijn redevoering besprak hij met Verbrugge het wangedrag van de oude regent, die te weinig verdiende om zijn stand te kunnen ophouden. De afgelopen nacht had Havelaar in het archief van zijn overleden voorganger Slotering ontdekt dat de regent misbruik had gemaakt van onbetaalde arbeid en geld en goederen van de bevolking had afgepakt. Slotering had geprobeerd op te treden; de regent was bij de resident geroepen, maar niemand durfde te getuigen, en de regent ging vrijuit. Hoewel Havelaar zich voornam de regent te helpen in zijn moeilijke positie, maakte hij Verbrugge toch ook duidelijk in elk geval aan het onrecht een eind te zullen maken.
| |
Negende hoofdstuk
Droogstoppel maakt er bezwaar tegen dat in Lebak geen koffie wordt geplant. Als de grond ongeschikt is, kan men toch de inwoners van Lebak naar betere grond sturen? Hij beroept zich op een preek van dominee Wawelaar, die de Javanen tot God wil brengen door arbeid. Wie deze heidenen koffie laat telen, bezorgt ze daarmee dus meteen hun zaligheid.
| |
Tiende hoofdstuk
Droogstoppel vraagt Stern, zich te richten op wat er aan degelijks zit in Sjaalmans pak, bijvoorbeeld op gegevens over koffie.
| |
Elfde hoofdstuk
Verbrugge en Duclari aten bij Havelaar en zijn vrouw Tine. Havelaar vertelde het verhaal over de Japanse steenhouwer die ontevreden is met zijn werk: daarom van een engel gelegenheid krijgt, te kiezen wat hij wil worden; desondanks steeds ontevreden blijft; na veel verandering opnieuw steenhouwer wordt en dan uiteindelijk tevreden is.
| |
Twaalfde hoofdstuk
Op verzoek van Verbrugge en Duclari vertelde Havelaar over treffende staaltjes van zijn verzet tegen generaal Vandamme, gouverneur aan Sumatra's westkust, die hem geschorst had wegens tekorten in zijn kas.
| |
Dertiende hoofdstuk
Havelaar vond dat hij ten onrechte geschorst was. Als jeugdig ambtenaar had hij opstanden voorkomen. Slordigheden in de boekhouding mochten daarom niet zó ernstig worden opgenomen. Vandamme had voor zijn vergaande besluit dan ook een achterliggende reden: hij voelde zich al eerder door Havelaar gedwarsboomd.
| |
Veertiende hoofdstuk
Havelaar vertelde hoe hij het bij Vandamme had verkorven: hij had bezwaar gemaakt toen Vandamme zich schuldig
| |
| |
maakte aan beïnvloeding van getuigen en had geweigerd de processen-verbaal te ondertekenen.
Havelaar en zijn kleine gezin leefden prettig in Rangkas-Betoeng, al moest hij afzien van luxe, doordat hij geen geld had en evenmin de bevolking wilde laten werken zonder loon. Iets heel anders zat hem dwars: dat hij van de resident weinig hulp verwachtte bij zijn strijd tegen onrecht. Want men zegt dat de regering rijke hoofden nodig heeft maar daar niet voor wil betalen, en dus liever misdaad door de vingers ziet dan de salarissen te verhogen.
| |
Vijftiende hoofdstuk
Ook van Verbrugge was weinig te verwachten: hij was een goed mens, maar te bang. Maar Havelaars sympathie voor de oude regent was toch de voornaamste reden dat hij hem met zachtheid behandelde en hem zelfs persoonlijk hielp met geld.
| |
Zestiende hoofdstuk
's Nachts kwamen de slachtoffers van de misdrijven bij Havelaar klagen; Havelaar onderzocht de zaken ter plaatse, dikwijls ook 's nachts, en willigde de klachten zoveel mogelijk in. Maar dit was onvoldoende, zoals zal blijken uit de geschiedenis van de Javaan Saïdjah.
Droogstoppel is woedend over wat Stern allemaal schrijft, maar Stern luistert niet. Ook Frits staat onder de kwade invloed van het pak van Sjaalman. Dominee Wawelaar heeft aangetoond dat de gelovige altijd beloond wordt. Kijk maar naar de heidense Javanen: zij zijn arm en hun rijkdom vloeit naar Nederland, omdat Nederland christelijk is, helemaal volgens Gods wil. Maar Frits steekt de gek met Wawelaar.
| |
Zeventiende hoofdstuk
De geschiedenis van Saïdjah vertelt hoe Saïdjah in zijn liefde voor Adinda ten onder ging door het machtsmisbruik van de hoofden en het harde optreden van het Nederlanse leger. Dit verhaal is bedacht, maar toch representatief: dit verhaal over twéé mensen tekent de werkelijkheid van véél mensen.
| |
Achttiende hoofdstuk
Havelaar hoorde van mevrouw Slotering dat haar man vanwege zijn verzet tegen de misbruiken waarschijnlijk was vergiftigd. Dit gaf bij hem de doorslag: hij klaagde de regent officieel aan. Om beïnvloeding van getuigen te voorkomen stelde hij meteen voor, de regent naar elders te sturen en leden van zijn familie te arresteren. De resident stuurde Havelaar hierop geen officieel antwoord, maar alleen een persoonlijke brief: niet als resident maar als de heer Slijmering. Hij beklaagde zich dat Havelaar de zaak niet eerst mondeling met hem had besproken.
| |
Negentiende hoofdstuk
Slijmering kwam de volgende dag naar Rangkas-Betoeng. Hij vroeg Havelaar de aanklacht in te trekken of anders de getuigen op te roepen. Maar Havelaar wist dat dit tot niets zou leiden zolang de gevaarlijke regent in de buurt was, en wees Slijmerings voorstellen dus af. Slijmering wilde de zaak voor- | |
| |
leggen aan de regering, waarmee Havelaar graag akkoord ging, want hij vertrouwde op de gouverneur-generaal.
| |
Twintigste hoofdstuk
Maar de gouverneur-generaal keurde Havelaars aanpak af: zijn ondoordachte handelen paste een bestuursambtenaar niet. Te weinig had hij zich aangetrokken van zijn directe chef, de resident. Verwijdering van de regent zou een klap in het gezicht geweest zijn voor een verdienstelijk ambtenaar.
Havelaar werd overgeplaatst, maar aanvaardde dat niet en nam zijn ontslag. Hij dacht de gouverneur-generaal in een gesprek alsnog te kunnen overtuigen en arriveerde in Batavia kort voordat die naar Nederland vertrok. Maar hij kreeg hem niet eens te spreken; een laatste vlammende brief aan de g.g. bleef onbeantwoord.
Multatuli ontneemt Stern en Droogstoppel tenslotte het woord. Als hij geen gehoor krijgt, zal hij zijn boek vertalen, ook in de talen van Indië, want iedereen moet weten dat de Javaan mishandeld wordt. Desnoods zal hij overgaan tot geweld, tot schade van de koffieveilingen van de ‘Nederlandsche Handelmaatschappy’. Maar zo ver zal het niet komen, nu hij zijn boek in vertrouwen opdraagt aan Willem III: ‘Koning, Groothertog, Prins... meer dan Prins, Groothertog en Koning... Keizer van 't prachtig ryk van Insulinde dat zich daar slingert om den evenaar, als een gordel van smaragd...’
| |
Aanteekeningen en ophelderingen
Jaren later is in de zaak van Lebak nog steeds geen recht gedaan. Om die reden zal Nederland zijn Indische bezittingen kwijtraken. De macht berust nu eenmaal bij mensen die moeten vluchten in schijnbewegingen, die voortdurend nieuwe regels uitvaardigen om te verbergen dat zij de bestaande niet kunnen handhaven. Maar Multatuli blijft ervan overtuigd dat hij uiteindelijk zal winnen. (In de noten geeft hij onder meer verklaringen van vreemde woorden en verwijzingen naar de historische werkelijkheid achter het boek.)
| |
Interpretatie
Opbouw
Max Havelaar doet denken aan de afbeelding op het Drostecacaobusje. Droogstoppel vertelt een verhaal, waarin hij Stern opdracht geeft een verhaal te vertellen. Stern vertelt over Havelaar, die een rede houdt en verhalen vertelt: over zichzelf, over de Japanse steenhouwer. Aan het eind komt Multatuli en gooit het busje omver.
| |
Vertelsituatie
De voornaamste vertellers zijn Droogstoppel en Stern. ‘Multatuli’ wordt wel de derde verteller genoemd vanwege de afsluitende bladzijden. Maar hij is eigenlijk geen verteller: zijn stuk is het slotwoord van de auteur zelf.
| |
| |
Droogstoppel is een ik-verteller: hij vertelt over wat hijzelf beleeft. Men noemt hem ook een onbetrouwbare verteller, omdat hij een huichelaar is die van zijn werkelijkheid een vals beeld geeft. Hij wordt bepaald door een klein aantal karaktertrekken dat meer dan levensgroot aanwezig is; dit heeft een komische uitwerking.
Stern wordt gepresenteerd als een buitenstaander, een Duitser die net Nederlands leert en al zijn kennis moet halen uit het pak van Sjaalman. Maar wat hij schrijft is met die opzet niet te rijmen. In de hoofdstukken die zogenaamd zijn geschreven door Stern is een deskundige aan het woord, een uitgesproken kenner van Nederlands-Indië, die af en toe zelfs verwijst naar wat hij zelf in Indië heeft meegemaakt. Het perspectief klopt dus niet met de vertelsituatie. Stern is incidenteel een ik-verteller, maar heeft met zijn uitvoerige commentaar en zijn verwijzing naar de authentieke bewijsstukken die voor hem liggen, over het algemeen het meest weg van de klassieke auctoriale verteller. Anders dan bij Droogstoppel staat de visie van Stern dicht bij die van de schrijver.
| |
Thematiek
Het belangrijkste effect van de tweeledige compositie ligt in de versterking van de tegenstelling tussen Droogstoppel en Havelaar. Het boek drijft op dit contrast. Droogstoppel is de man van ‘hebben en houden’ en van ‘zo gaat-i goed’, een schijnheilige mooiprater voor wie alleen eigen voordeel telt en die zijn geweten, voor zover aanwezig, altijd makkelijk kan uitschakelen. Hij staat voor de mensen die in Nederland de dienst uitmaken.
Havelaar laat zich juist door zijn geweten leiden en bemoeit zich met alles wat niet in de haak is, zonder aan zichzelf te denken. Hij is de ideale bestuurder, met grote deskundig- en slagvaardigheid dag en nacht aan het werk, zonder bijzaken te verwarren met wat zijn hoofdtaak is: de bescherming van de zwakken. Hij verbeeldt de absolute eisen die Multatuli aan bestuurders stelt.
| |
Waarheid
Een complicatie bij de beoordeling van Max Havelaar is, dat Havelaar niet alleen de ideale bestuurder is, beter dan ze in werkelijkheid voorkomen, maar ook een portret van de reële bestuursambtenaar Douwes Dekker. Het gaat Multatuli niet om de uitbeelding van een min of meer abstract thema, maar hij eist eerherstel voor zijn ‘gewone ik’ Dekker en beklemtoont dat zijn roman waarheid is. ‘Wederlegging der hoofdstrekking’ van zijn boek noemt hij onmogelijk, en met recht: bijna niemand ontkent dat ‘de Javaan’ inderdaad slecht behandeld werd, en wordt. Ook zal niemand Dekker het recht betwisten, in deze belangrijke zaak op te komen voor zichzelf.
| |
Motto
Het motto van Max Havelaar gaat in op de moeilijk
| |
| |
heid die dit met zich meebrengt, namelijk dat Multatuli er niet aan ontkomt te wijzen op zijn eigen goede eigenschappen, ook al doet hij dat indirect via de verteller Stern.
In het ‘Onuitgegeven tooneelspel’ dat aan Max Havelaar voorafgaat, wordt Lothario beschuldigd van moord op Barbertje, Lothario moet hangen. Tot zijn verdediging voert hij aan Barbertje niet vermoord maar verzorgd te hebben. De rechter stelt daarop vast dat Lothario niet alleen schuldig is aan moord, maar ook aan eigenwaan. Dan blijkt Barbertje zelf in de zaal aanwezig. Zij bevestigt Lothario's verklaring en ontkracht de beschuldiging van moord. Daarop veroordeelt de rechter Lothario wegens eigenwaan: hij moet toch hangen.
Multatuli zegt hier dus: men zal moeten toegeven dat ik in Lebak mijn ‘Barbertje’, de bevolking, niet mishandeld maar juist geholpen heb, maar men zal in mijn verdediging zelf een drogreden vinden om mij tòch te kunnen veroordelen.
| |
Waarheid
Multatuli verdedigt dus inderdaad zichzelf, dat wil zeggen: de bestuursambtenaar Douwes Dekker. De historische werkelijkheid achter de roman is daarom van direct belang. De relatie tussen de historische en de romanwerkelijkheid blijkt nogal ingewikkeld. Een deel van de roman is duidelijk verzonnen, zonder dat dit Multatuli's verdediging ook maar enigszins bederft: iedere lezer zal het Droogstoppelverhaal herkennen als vondst van de romanschrijver. Ook in het Sternverhaal, waar Dekkers geschiedenis van Lebak zijn weerslag vindt, zijn afwijkingen van de werkelijkheid aanwijsbaar die toch passen binnen de opzet van het boek. Max Havelaar is tenslotte een roman en geen feitelijk verslag.
Maar omdat die roman ook een pleidooi voor Dekker wil zijn, passen dergelijke afwijkingen alleen in het boek, voor zover zij voor dat pleidooi zonder belang zijn. Multatuli kan om literaire redenen personen of gebeurtenissen uit zijn roman weglaten, de chronologie veranderen of zich andere vrijheden veroorloven, maar als hij zijn zaak wezenlijk anders voorstelt dan de feiten toelaten, is zijn pleidooi mislukt.
In grote lijnen geeft Max Havelaar van de geschiedenis van Lebak een goede weergave. Maar op de tekening van de figuur van Havelaar als portret van Dekker, misschien de moeilijkste kant van het boek, is kritiek mogelijk. Havelaars tact en daadkracht lijken die van Dekker immers ruim te overtreffen. Havelaar is dan ook duidelijk een geïdealiseerd zelfportret.
Of het pleidooi voor Dekker daarmee mislukt is, moet elke lezer voor zichzelf uitmaken. Uit Max Havelaar en zijn andere boeken blijkt wel duidelijk dat Dekkers zelfidealisering geen foefje is van een oplichter, maar een wezenlijke trek van zijn schrijverschap. Zonder geïdealiseerd beeld van zichzelf kon
| |
| |
Multatuli niet schrijven.
| |
Stijl
Groot verschil tussen Droogstoppel en Stern spreekt ook in hun stijl. Sterns stijl kent alle schakeringen die een rijke woordenschat mogelijk maakt. Hij schrijft uitgesproken beeldend, maakt effectief gebruik van klassieke stijlfiguren en strooit met vergelijkingen. Dezelfde eigenschappen zijn ook heel duidelijk te herkennen in de rede, de brieven en de vertellingen van Havelaar. Beiden spreken graag op verheven toon. De slotbladzijden van Multatuli sluiten zich daar duidelijk bij aan.
Bij Droogstoppel ontbreekt dat alles. Van hem onthoudt de lezer de vrijwel letterlijke herhaling van zinsneden die hem typeren: de vermelding van zijn beroep en adres, van de naam van de firma (met de terugkerende opmerking over de Meyers die eruit zijn), de omschrijving van wat hij afkeurt als ‘gekheid’ en/of ‘leugens’ en van zijn collega-makelaars als ‘onderkruipers en knoeiers’.
De veranderingen die Multatuli in de vierde en vijfde druk aanbracht, laten zien hoe hij aan zijn stijl schaafde. Hij hechtte er kennelijk veel waarde aan. Dit spreekt trouwens ook uit het slot van het vijftiende hoofdstuk. Volgens dit fragment blijkt uit de voortreffelijke stijl van Havelaar dat hij een voortreffelijk mens was: ‘een mensch wien het de moeite waard geweest ware, de hand te reiken!’
| |
Poëtica
Daarentegen heeft Multatuli zich niet ingespannen om Max Havelaar te laten voldoen aan wetten van het realisme. Wie de roman met realistische blik bekijkt, stelt vast dat van het Droogstoppelverhaal maar weinig klopt. De makelaar zelf is allerminst een realistisch personage maar duidelijk een type. De constructie met de schrijvende Duitse jongen Stern is onaannemelijk. Multatuli wijst er zelf op, als hij ironisch opmerkt dat Stern in korte tijd redelijk Hollands heeft geleerd: het uitmuntende Hollands van ‘Stern’ kan natuurlijk niet zo maar aangeleerd worden. Een tweede knipoog geeft Multatuli, als hij Droogstoppel aan Sjaalman pen en papier laat bezorgen, en hem laat optreden als helper van Stern. Sjaalman, een verschijningsvorm van Multatuli zelf tenslotte, heeft dus een grotere rol gespeeld dan die van leverancier van zijn fameuze pak. Multatuli onderstreept ermee dat in Sterns verhaal veel van Sjaalman (van Multatuli zelf) te vinden is. De onwaarschijnlijkheden in het Sternverhaal zijn inderdaad alleen verklaarbaar, als men inziet dat Multatuli zijn eigen opzet al schrijvende loslaat en zelf door zijn eigen verzinsel Ernest Stern heenbreekt.
Maar dèze ‘onwaarheden’ doet natuurlijk géén afbreuk aan wat hij wil; wie zich hieraan stoort, hanteert de verkeerde maatstaven. Ook in ander werk, zoals Minnebrieven of Miljoe-
| |
| |
nenstudiën, blijft Multatuli verre van het hechtgecomponeerde realistische verhaal: ‘Woutertje Pieterse’ is er min of meer een poging toe, maar bleef dan ook onvoltooid.
Multatuli is eerder een schrijver van de stijl dan van de compositie. In een genre dat in dit opzicht moeilijk ‘fouten’ verdraagt, het drama, raakte hij in moeilijkheden. De roman kan er beter tegen: wie zou Max Havelaar minder waarderen omdat in het Stern-gedeelte de schrijver Multatuli af en toe zijn Sternmasker afzet? Deze eigenaardigheden passen trouwens mooi bij een bekend paradoxaal betoog van Multatuli dat hij in heel zijn werk blijft afsteken; dat hij zich niet aan de literaire regels houdt, dat hij niet kan schrijven, dat hij geen schrijver is, of duidelijker: geen boekenmaker. Hij levert geen gepolijste kunstwerken, maar zegt wat hij te zeggen heeft. Het gaat niet om hoe hij iets zegt, maar om wat hij zegt.
| |
Thematiek
Max Havelaar is paradoxaal doordat een groot schrijver ons suggereert dat hij niet schrijven kan. Of ook: doordat de schrijver zich afbeult om de stijl te vervolmaken en tegelijk bij de bouw van de roman zijn kracht vindt in uitdrukkelijke achteloosheid.
Maar er is in het boek, zonder dat de schrijver het wil, nog een andere paradox te vinden. Multatuli levert overvloedige kritiek op het Nederlandse koloniale bestuur, maar wie op zoek gaat naar ideeën om de situatie te verbeteren komt niet veel tegen. Multatuli wijst op veel ernstige individuele fouten en zegt dat alle betrokkenen in de toekomst hun plicht moeten doen; dat is de hoofdzaak. Zijn boek is opgevat als een pleidooi voor een beëindiging van het Nederlandse bewind, voor een vrij ‘Insulinde’, maar ten onrechte, want de uitgesproken slechte rol van de inlandse hoofden is met zo'n uitleg niet te rijmen. De regent is voor al het kwaad direct verantwoordelijk. Hij is een rover en een uitbuiter, al of niet in commissie, en lijkt zelfs schuldig aan moord op Havelaars voorganger. De Nederlanders zijn even slecht, want zij hebben voor alle misdaden de eindverantwoordelijkheid, maar dat een Ind(ones)isch bestuur een betere situatie zou geven, staat in Max Havelaar niet te lezen. Saïdjah is geen vrijheidsstrijder, maar de held van een mooi sentimenteel verhaal. Hij zoekt zijn gruwelijke dood door de Nederlandse bajonetten: een roerende daad, een daad van verzet ook wel, maar van moreel verzet, geen oproep tot een bevrijdingsoorlog. Multatuli zegt trouwens met zoveel woorden dat het hem niet gaat om nieuwe regels, maar om naleving van de bestaande.
De onbedoelde paradox van Max Havelaar is dus de verhouding van het boek tot het kolonialisme. Het demonstreert hoe slecht dit stelsel werkt doordat de kolonialisten niet doen
| |
| |
wat zij zeggen dat zij doen. Zij denken niet aan het belang van de bevolking maar alleen aan zichzelf. Maar tegelijk geeft het boek aan dat die bevolking van de eigen leiders helemaal niets heeft te verwachten (de film Max Havelaar is dan ook jarenlang in Indonesië verboden geweest).
Multatuli's uitweg is, zoals gezegd, dat de mensen zich beter moeten gedragen. Hij hamert op de tegenstelling Havelaar-Droogstoppel. Het bestuur moet worden bevrijd van de geest van Slijmering en Droogstoppel en in handen gelegd van Havelaars: onbaatzuchtige autocratische bestuurders kunnen alles in orde maken.
Als ideëel denkbeeld houdt die opvatting natuurlijk altijd haar betekenis. Maar in de koloniale en postkoloniale geschiedenis spookt de onbedoelde paradox van Max Havelaar rond, bijvoorbeeld in het vraagstuk van de ontwikkelingshulp: moeten rijke landen die hulp zelf in handen houden (via neokoloniale hulpverleners die vatbaar zijn voor de geest van Slijmering) of haar eenvoudig overlaten aan de arme landen, dat wil zeggen aan de leiders van die landen, die soms familie lijken te zijn van de regent van Lebak?
| |
Context
Met Max Havelaar debuteerde Multatuli in 1860, op zijn veertigste. Tien jaar voor zijn dood verscheen zijn laatste boek. Hij heeft dus maar zeventien jaar gepubliceerd, maar in die tijd toch een groot oeuvre op zijn naam gebracht.
Max Havelaar is werkelijk een uitgangspunt; uit dat boek komt de rest van zijn werk voort. De idealistische visie van de Havelaar is in alle boeken van Multatuli terug te vinden. Ook het onderwerp Nederlands-Indië keert terug. Minnebrieven, de experimentele briefroman uit 1861 die Multatuli zelf zijn beste boek vond, is onder meer een vervolg op Max Havelaar. Max en Tine zijn opnieuw de hoofdfiguren. Maar behalve over ‘Lebak’ gaat Minnebrieven ook over het schrijverschap en het belang daarvan voor Multatuli's maatschappelijke strijd.
Die strijd is in de rest van zijn werk niet meer uitsluitend op Indië gericht. Bekend is zijn reeks Ideeën, zeven bundels met 1282 genummerde stukken van zeer verschillende aard en omvang. Eén idee bestaat alleen uit een aantal puntjes, een ander is een volledig toneelstuk. Hij schrijft daar onder meer over staatsinrichting, godsdienst en atheïsme, de gelijkwaardigheid van man en vrouw, opvoeding en onderwijs: ‘Ik ken 'n vader die precies weet hoeveel z'n zoon hem kost aan onderwys. Hy schryft alles op. Maar wat hy leert van z'n kind,
| |
| |
schryft-i niet op. Dat is onbillyk.’
Gaat Max Havelaar in hoofdzaak over ‘Indië’, hij bekritiseert er toch ook al de situatie in Nederland zelf. In de rest van Multatuli's werk worden Nederland en Nederlandse toestanden steeds meer zijn doelwit. Zoals hij in Max Havelaar de ‘rustige rust’ van de bestuursambtenaren aan de kaak stelde, zo valt hij later ministers en kamerleden aan en wijst hij heel Nederland op zijn tekortkomingen.
Maar de Indische politiek raakt nooit uit zijn aandacht. Hij schrijft er twee brochures over: Over vrije arbeid (1862) en Nog eens vrije arbeid (1870), en komt er ook in andere boeken op terug, waarbij zijn eigen ‘zaak van Lebak’ altijd centraal blijft staan.
Wat was de uitwerking van dit alles? Multatuli was er somber over en herhaalde almaar dat niemand naar hem luisterde. Maar volgens anderen ging een nieuwe generatie bestuursambtenaren naar Indië met Max Havelaar in de bagage. In de twintigste eeuw ging de ‘ethische richting’ de Nederlandse koloniale politiek beheersen. Doel was, Indië te ontwikkelen zodat de bewoners een beter leven zouden krijgen. Welk aandeel Max Havelaar in die verandering precies heeft gehad, is natuurlijk niet uit te maken.
Multatuli's voorspelling dat Nederland ‘Indië’ zou kwijtraken, is in elk geval uitgekomen. Of het met Nederland en Indonesië beter gegaan zou zijn, als de Nederlanders eerder en beter naar Multatuli geluisterd hadden, valt evenmin te zeggen.
Wie Max Havelaar een plaats geeft in de literatuurgeschiedenis, brengt het boek zowel in verband met de achttiende-eeuwse verlichting als met de negentiende-eeuwse romantiek, allebei niet uitsluitend literaire, maar algemeen-culturele bewegingen. Multatuli's pleidooi voor menselijkheid, zijn kritiek op de overheid en zijn idee van het verlichte autocratische leiderschap hebben achttiende-eeuwse trekken. Ook de sterke morele lading van zijn schrijverschap doet denken aan de verlichting.
Romantisch zijn zijn sterke individualisme, idealisme en zelfidealisering, zijn verzet tegen burgerlijkheid, zijn grote felheid en het grote belang dat hij hecht aan het bijzondere karakter van zijn schrijverschap. Strikt literair is Max Havelaar vooral door zijn vrije compositie een romantisch boek.
‘Romantiek’ hoort overigens tot de meest omstreden termen van de literatuurgeschiedenis. Elke schrijver geeft er bijna een eigen inhoud aan. De geleerden twijfelen dan ook over de bruikbaarheid van de term ‘romantiek’ voor de geschiedschrij- | |
| |
ving en denken verschillend over de vraag of er ooit een Nederlandse romantiek bestaan heeft. Een begin van die vermeende romantiek zien sommigen al in de achttiende eeuw bij Van Alphen, anderen pas aan het eind van de negentiende, bij het optreden van de Tachtigers.
Literatuurhistorici betonen zich meestal volgelingen van Willem Kloos doordat zij de moderne Nederlandse literatuur laten beginnen bij Jacques Perk en Kloos zelf. Maar in een aantal opzichten is Multatuli moderner dan de Tachtigers.
Max Havelaar hoort tot de weinige boeken die lang na hun verschijnen niet uitsluitend in de literatuurgeschiedenis leven, maar een rol spelen in de Nederlandse cultuur. Wie ook maar een beetje van die cultuur op de hoogte is, weet van het boek, ‘Droogstoppel’, ‘Insulinde’, het ‘vat vol tegenstrijdigheids’ en de ‘gordel van smaragd’ horen tot de Nederlandse woordvoorraad. ‘Barbertje moet hangen’ natuurlijk ook, al moet volgens Multatuli niet Barbertje hangen maar Lothario, zeg maar Multatuli zelf.
Max Havelaar is voor veel mensen in de eerste plaats een belangrijk onderdeel van de culturele erfenis die Nederland gemeenschappelijk heeft met Indonesië. Anderen brengen het boek liever in ruimer verband, en lezen het met het oog op de verhouding tussen het westen en de derde wereld. Zo krijgt de ondertitel van de roman de laatste jaren een ongedachte echo in de zogenoemde ‘Max-Havelaarkoffie’: koffie waarvoor de boeren genoeg betaald krijgen om van te leven.
| |
Waarderingsgeschiedenis
Tot de eersten die Max Havelaar lazen, behoorde Jacob van Lennep. Hij vond het meteen: ‘bl... mooi’ en merkte ook scherpzinnig op: ‘de gebreken, waarover ik zoo 't een gewonen roman gold, klagen zoû, geven in dit werk juist iets meer eigenaardigs’ (1859).
Max Havelaar is vrijwel altijd geprezen als mooi boek, waarbij vooral Multatuli's stijl veel lof kreeg. De reacties op de compositie vertonen meer variatie. In 1927 heeft de Engelse schrijver D.H. Lawrence, groot bewonderaar van de Havelaar, die compositie fors gekarakteriseerd met de woorden: ‘the greatest mess possible’.
Tien jaar later verscheen De man van Lebak van de Nederlandse schrijver E. du Perron. Du Perron is het met Lawrence oneens. De compositie van Max Havelaar noemt hij: ‘instinctief feilloos bij alle “oorspronkelijkheid”.’ Maar hij vindt het
| |
| |
zinloos, hierop uitvoerig in te gaan; het gaat Du Perron uiteindelijk niet om literairtechnische kwesties.
De structuralistische literatuurkritiek, die sinds de jaren zestig in Nederland een grote rol speelt, heeft daarvoor wel veel aandacht. De latere hoogleraar A.L. Sötemann laat in zijn studie De structuur van ‘Max Havelaar’ (1966) inderdaad zien dat de bewering van Lawrence (als men hem letterlijk neemt) onhoudbaar is. Sötemann wijst op een groot aantal steunijzers en draagbalken in de compositie en toont aan dat Max Havelaar stevig in elkaar zit.
Sötemann en een aantal andere onderzoekers proberen zelfs aan te tonen dat de ‘onmogelijke’ verteller Stern tòch realistisch aannemelijk is, als men tenminste Max Havelaar maar goed leest. Maar hun ideeën over beter lezen zijn in dit geval te vergezocht. Een onrealistisch element past trouwens goed in de compositie van Max Havelaar en hoeft helemaal niet weggeredeneerd te worden om die compositie te redden: Stern is één van die zogenaamde gebreken die Max Havelaar ‘meer eigenaardig’ maken.
Naast de vrijwel unanieme toejuiching voor Max Havelaar als literair meesterwerk vertoont de waarderingsgeschiedenis een uiteenlopende reactie op Max Havelaar als pleidooi in de zaak van Lebak. Hierover wordt sinds de verschijning in 1860 hevig gedebatteerd, waarbij de gesprekspartners Multatuli althans in felheid evenaren.
Van Lennep zag in het boek een gevaar voor het Nederlandse nationale belang. Concurrerende koloniale machten zouden de Havelaar als voorwendsel kunnen gebruiken om Nederlands-Indië van het militair zwakke Nederland over te nemen. Ook zou het boek kunnen leiden tot onrust, zo niet opstand, zowel in Indië als in Nederland. Als verzorger van de eerste druk probeerde hij het gevaar te bezweren door het boek zo veel mogelijk als literair werk en zo min mogelijk als politiek strijdschrift te presenteren. Hij schrapte historische namen en data.
Het anti- of in elk geval anationale karakter van Max Havelaar is Multatuli ook na Van Lennep vaak verweten. Maar aan de andere kant is hij natuurlijk ook geprezen als verdediger van algemeen-menselijke belangen boven de Nederlandse.
Tegenstanders van Multatuli hebben naar voren gebracht dat hij de mishandeling van de Javaan niet aan de kaak stelde vanwege die mishandeling zelf, maar alleen om de positie van de ambtenaar Douwe Dekker te redden. Max Havelaar is in hun visie de noodsprong van een overspannen figuur. Zijn optreden als ambtenaar is scherp afgekeurd, zijn weergave van de
| |
| |
feiten sterk aangevochten.
Bij Du Perron, Multatuli's grootste verdediger, vormt Dekkers gevoeligheid juist een argument ten gunste van de schrijver. Du Perron had zijn boek over Multatuli eigenlijk niet De man van Lebak willen noemen, maar: ‘De zenuwlijder van Lebak.’ Voor hem is Dekker de superieure mens die zijn menselijkheid temidden van dorre ambtenarij handhaaft, daardoor in moeilijkheden komt en dan pas goed zichzelf wordt in zijn schrijverschap: Dekker voerde een prachtig gevecht tegen een overmacht van ongevoeligheid en wanbegrip. Tegenover botheid stelt Multatuli fijnzinnigheid en intelligentie. Dat Dekker geen goede ambtenaar was, vindt Du Perron volslagen onbelangrijk, of zelfs voor hem pleiten. In De man van Lebak presenteert hij een uitvoerig gedocumenteerd onderzoek om aan te tonen dat Dekker zich de mishandeling van ‘de Javaan’ al lang voor Max Havelaar had aangetrokken, en dat Dekker in de zaak van Lebak in wezen het gelijk aan zijn kant had.
De discussie kreeg een andere wending, toen Rob Nieuwenhuys in een reeks publikaties ook bij die mishandeling zelf een vraagteken zette. Wat Dekker ‘mishandeling’ noemde, is volgens Nieuwenhuys in feite een oud Indisch gebruik, waarvoor Dekker geen begrip had doordat hij te weinig van Nederlands-Indië afwist. Multatuli is bij Nieuwenhuys de goedwillende kolonialist die een goed functionerende samenleving bederft met ideeën uit een andere wereld. De zaak van Lebak is in feite niet meer dan een mythe; Nieuwenhuys' Multatuliboek heet dan ook De mythe van Lebak.
Natuurlijk is ook deze opvatting fel bestreden. Dekker was inderdaad geen geschoold volkenkundige, maar van het Indische gewoonterecht had hij toch werkelijk wel eens gehoord. Het probleem is in feite opnieuw de onbedoelde paradox van Max Havelaar: de botsing der culturen brengt de goedwillende kolonialist altijd in een gevoelige positie, hoe hij zich ook opstelt. Bij Nieuwenhuys klinkt in elk geval duidelijk door hoe Max Havelaar betrokken is bij de tegenwoordige discussie over kolonialisme en de internationale samenleving.
Voor deze bespreking is gebruik gemaakt van:
Multatuli, Max Havelaar of de koffiveilingen der Nederlandsche Handelmaatschappy, verzorgd door A. Kets-Vree. Assen-Maastricht 1992.
| |
| |
| |
Secundaire literatuur
Dit lexicon streeft in het algemeen naar een volledige opgave van secundaire literatuur, maar over Max Havelaar is daarvoor te veel geschreven. Wat volgt is dus een keuze, die begint met bibliografieën.
A.J. de Mare, Multatuli-literatuur, lijst der geschriften van en over Eduard Douwes Dekker. Leiden 1948. |
P.C. van der Plank, Multatuli-literatuur 1948-1977, lijst der geschriften van en over Eduard Douwes Dekker. Amsterdam 1987. |
Jacob van Lennep, [Correspondentie]. In: Multatuli, Volledige werken 10. Amsterdam 1960. |
P.J. Veth, Multatuli versus Droogstoppel, Slijmering en Co. In: De gids, II, 1860, jrg. 24, p. 58-82 en 233-269. Verkort in: J.J. Oversteegen (ed.), Multatuli en de kritiek. Amsterdam 1970, p. 31-47. |
W. Francken Az., Aan den schrijver van Max Havelaar. In: De tijdspiegel, II, 1860, p. 138-140. Samen met Multatuli's antwoord vaak herdrukt, bijvoorbeeld in: Multatuli, Volledige werken 1. Amsterdam 1950, p. 379-381. |
[Herman des Amorie van der] H[oeven], Multatuli's grieven. In: Bataviaasch handelsblad, Indische editie 24, 27 en 31 oktober 1860, Nederlandse editie 29 oktober en 14 november 1860. Herdrukt in: Willem Frederik Hermans, De raadselachtige Multatuli. |
J. van Lennep, Brief aan den Heer E. Douwes Dekker. Amsterdam 1862. Herdrukt in: Multatuli, Volledige werken 10. Amsterdam 1960, p. 560-575. |
M.H.T. Perelaer, Nogmaals Bantam en Max Havelaar. Den Haag 1882. |
R.A. van Sandick, Leed en lief uit Bantam. Zutphen 1892. |
E.B. Kielstra, Bantam en de Max Havelaar. In: De tijdspiegel, I, 1893, p. 377-389. |
G. Jonckbloet, Multatuli. Amsterdam 1894. |
P.M.L. de Bruyn Prince, Officiële bescheiden. Jogjakarta 1900. 2de vermeerderde druk Amersfoort 1910. |
M. Douwes Dekker-Hamminck Schepel, Multatuli en officiële bescheiden. Amsterdam 1901. |
Joost van Vollenhoven: Multatuli en congé, documents officiels inédits. Amsterdam 1909. |
P. Geyl, Multatuli en Van Lennep. In: Onze eeuw, III, 1912, p. 96-124. Herdrukt in zijn: Reacties. Utrecht 1952, p. 115-130, en in zijn: Van Bilderdijk tot Huizinga. Utrecht-Antwerpen z.j., p. 82-97. |
J. de Gruyter, Het leven en de werken van Eduard Douwes Dekker (Multatuli). Amsterdam 1920. |
J. van den Bergh van Eysinga[-Elias], Multatuli. Amsterdam 1920. |
W.H.W. de Kock, Lebak en de Max Havelaar, het boek van het ‘schandelijk en fijngesponnen zamenraapsel van leugens en valsche aantijgingen, van laster en van de meest geraffineerde laaghartigheid’. Den Haag 1926. |
| |
| |
D.H. Lawrence, Introduction. In: Max Havelaar. New York-London 1927. Herdrukt in: Multatuli, Max Havelaar. Amherst 1982, en in: Multatuli, Max Havelaar. Kuala Lumpur 1984. |
J. Saks, Eduard Douwes Dekker, zijn jeugd en Indische jaren. Rotterdam 1937. |
E. du Perron, De man van Lebak. Amsterdam 1938. Uitgebreide 2de druk Amsterdam 1949. Ook in: Verzameld werk 4. Amsterdam 1956. |
G. Stuiveling, Van Douwes Dekker tot Max Havelaar. In: Rekenschap. Amsterdam 1941, p. 97-129. 2de druk Amsterdam 1947, p. 97-133. Verkort in: J.J. Oversteegen (red.), Multatuli en de kritiek. Amsterdam 1970, p. 155-170. |
Gerard Brom, De herziening van Max Havelaar. Amsterdam 1950. Mededelingen der Kon. Ned. akademie van wetenschappen, afd. letterkunde. N.R. deel 13 no. 6. |
Multatuli, Volledige werken. Amsterdam 1950. Tot 1993 verschenen 22 delen. |
G. Stuiveling, Douwes Dekker eerste drama. In zijn: Steekproeven. Amsterdam 1950, p. 7-24. Herdrukt in zijn: Levenslang, opstellen over Multatuli. Amsterdam 1982, p. 16-31. |
Gerard Brom, Multatuli. Utrecht-Antwerpen 1958. |
Kees Fens, Droogstoppel en het pak van Sjaalman, In: De linie, 28 mei 1960. |
R.P. Meijer, Max Havelaar 1860-1960, a commemorative address. Parkville 1960. |
Annet Horsman (red.), Anekdoten over Multatuli. Amsterdam 1960. |
De nieuw stem, nr. 6/7, 1960, jrg. 15: Max Havelaar/Batavus Droogstoppel 1860-1960. |
Pierre H. Dubois e.a., 100 jaar Max Havelaar, essays over Multatuli. Rotterdam 1962. |
J.J. Oversteegen, De organisatie van Max Havelaar. In: Merlyn, nr. 6, 1962-'63, jrg. 1, p. 20-45. Herdrukt in zijn: De Novembristen van Merlyn. Utrecht 1983, p. 77-103. |
A.L. Sötemann, De structuur van ‘Max Havelaar’. Utrecht 1966. |
K. Iwema, Ernest Stern - een miskend structuuraspect van ‘Max Havelaar’. In: Spiegel der letteren, 11, 1969-'69, p. 202-218. |
Henri A. Ett e.a., Multatuli. Hasselt 1970. |
Marcel Janssens, Max Havelaar: de held van Lebak. Antwerpen-Utrecht z.j. |
Marcel Janssens, ‘Max Havelaar’, een actueel boek. In: Dietsche warande & Belfort, nr. 1, 1970, jrg. 115, p. 47-54. Herdrukt in zijn: Woorden en waarden. Brugge-Nijmegen 1980, p. 141-150. |
Peter King, Multatuli. New York 1972. |
A. Teeuw, Multatuli en de Maleise poëzie, In: Hollands maandblad, nr. 296/297, 1972, jrg. 14, p. 29-33. |
Willem Frederik Hermans, De raadselachtige Multatuli. Amsterdam 1976. Uitgebreide 2de druk Amsterdam 1987. |
Over Multatuli. Amsterdam 1978. Tot 1993 verschenen 29 nrs. |
| |
| |
Paul van 't Veer, Het leven van Multatuli. Amsterdam (1982). |
E.M. Beekman, Afterword. In: Multatuli, Max Havelaar. Amherst 1982. p. 338-386. |
De gids, nr. 8/9/10, 1984, jrg. 147: Het pak van Sjaalman. |
Hub Bos e.a. (red.), Maar het zal lang duren eer ik een goed mensch ben, ideeën over Multatuli. Heerlen 1987. |
Rob Nieuwenhuys, De mythe van Lebak. Amsterdam 1987. |
Jos Paardekooper, Multatuli, Max Havelaar. Apeldoorn z.j. (Memoreeks). |
Eep Francken, Vernieuwing en traditie. In zijn: De veelzinnige muze van E. Douwes Dekker. Amsterdam 1990, p. 77-130. |
Frank Martinus Arion, Multatuli, est-il tombé du ciel? In: Preludium, nr. 2, 1991, jrg. 8, p. 36-56. |
Gerard Temorshuizen en Kees Snoek, Adinda! Duizend vuurvliegjes tooien je loshangend haar, Multatuli in Indonesië. Leiden 1991. |
lexicon van literaire werken 19
augustus 1993
|
|