| |
| |
| |
Harry Mulisch
Siegfried. Een zwarte idylle
door P. Kralt
Achtergronden en uiterlijke beschrijving
In een interview met Peter Henk Steenhuis in het dagblad Trouw vertelde Harry Mulisch (*1927 te Haarlem) dat de roman Siegfried voornamelijk was ontstaan uit zijn fascinatie voor de figuur Adolf Hitler. Hij zei onder andere: ‘Nog steeds als ik Hitler op films zie, als ik hem hoor oreren, raak ik geboeid. Anders zou ik dit boek ook niet hebben kunnen schrijven.’ De kiem van de roman was de ingeving Hitler in een denkbeeldige situatie te plaatsen die scherp zou doen uitkomen wat voor soort man hij was. In Siegfried heeft hij een zoontje dat hij laat vermoorden. Hoe Mulisch op dat idee kwam, herinnerde hij zich niet meer, zei hij in een vraaggesprek met Pieter Steinz in NRC Handelsblad. ‘De wording van een roman’, legde hij uit, ‘heeft het karakter van een droom - je herinnert je achteraf alleen flarden, de vage toedracht.’
Mulisch heeft zijn hoofdpersoon enige oppervlakkige trekken van zichzelf gegeven, overigens duidelijk ironisch. Herter is een beroemd schrijver die door iedereen met bewondering bekeken en met respect behandeld wordt. Hij heeft nog niet zo lang geleden zijn magnum opus geschreven, de lijvige roman De uitvinding van de liefde (een zinspeling op Mulisch' eigen roman De ontdekking van de hemel, van 1992). In verband daarmee brengt hij een bezoek aan Wenen. Aan Herman Jacobs vertelde Mulisch in een interview in De morgen: ‘De parallellen tussen Herter en mezelf zijn natuurlijk evident. Die ironie, dat vond ik wel leuk om te doen. Als ik zelf, persoonlijk over Hitler ga schrijven, dan moet ik niet mezelf verstoppen.’
Op donderdag 1 februari 2001 bood de burgemeester van Amsterdam Mulisch het eerste exemplaar van Siegfried aan. Het boek telt in deze eerste druk van maar liefst 70.000 exemplaren 213 pagina's. Links onderin op de donkerbruine omslag staat een detail van een foto: men ziet een mannenhand die de heup van een blond jongetje omvat. Het is Hitlers hand.
De roman bestaat uit negentien hoofdstukken en heeft een motto ontleend aan het dagboek van Eva Braun, Hitlers gelief- | |
| |
de: ‘Warum holt mich der Teufel nicht? Bei ihm ist es bestimmt schöner als hier.’
| |
Inhoud
De gebeurtenissen in Siegfried spelen zich af tijdens drie dagen in de maand november, van de dinsdag waarop Herter in Wenen arriveert tot en met de daaropvolgende donderdag, wanneer hij sterft. Men kan ze in drie fasen indelen: hoofdstuk 1 t/m 7, van Herters aankomst tot en met zijn kennismaking met het echtpaar Falk (dinsdag en woensdag); hoofdstuk 8 t/m 15, Herters gesprek met het echtpaar (donderdag) en hoofdstuk 16 t/m 19, Herters verwerking van dit gesprek, zijn invallen en ideeën omtrent Hitler en zijn dood (donderdag).
De beroemde schrijver Rudolf Herter komt met zijn vriendin Maria naar Wenen om daar een lezing te houden over zijn laatste roman De uitvinding van de liefde. Hij is tweeënzeventig jaar en zijn gezondheid is wankel. Nog dezelfde dag wordt hij geïnterviewd door iemand van de Oostenrijkse televisie. In dat gesprek komt hij al pratend tot de uitspraak dat men onbegrijpelijke, raadselachtige mensen begrijpelijk kan maken door ze in een gefingeerde, extreme situatie te plaatsen. Als voorbeeld noemt hij Hitler: men zou iets moeten verzinnen wat hij niet gedaan heeft, maar wat hij had kunnen doen en wat hem in hoge mate typeert.
De volgende dag luncht Herter bij de Nederlandse ambassadeur in Oostenrijk. Hem vertelt hij dat hij over Hitler wil schrijven; wat hem bovenal boeit is Hitlers raadselachtigheid. Terug in zijn hotel legt hij zich te rusten op zijn bed. Weer gaan zijn gedachten naar Hitler. De grondtoon van diens wezen is de dood, peinst hij: vijfenvijftig miljoen mensen heeft hij in zijn dood meegesleurd,- ‘misschien was precies dat zijn eigenlijke bedoeling geweest’ (p. 54). 's Avonds houdt Herter zijn lezing in de Nationalbibliothek waar hij ook vragen uit het publiek beantwoordt. Op een van die vragen antwoordt hij dat in het soort romans dat hij wil schrijven mythische verhalen en persoonlijke ervaringen een verbinding aangaan. Aan het eind van de avond vraagt een oud echtpaar hem te spreken, Ullrich en Julia Falk. Zij hebben zijn televisie-interview gezien en zeggen iets bijzonders over Hitler te weten. Herter belooft de volgende dag langs te komen.
Donderdagmorgen gaat hij naar de Falks. Ullrich Falk blijkt Hitlers kamerdienaar te zijn geweest op Berghof, het buitenverblijf in de Alpen. Zijn vrouw werkte daar in het huishouden. Nadat hij Herter heeft laten zweren niets van wat hij hem mee- | |
| |
deelt wereldkundig te maken voordat hij en zijn vrouw gestorven zijn, vertelt hij over het leven daar: over Eva Braun die er een eenzaam bestaan leidde en over de wijze waarop Hitler bij zijn buitenverblijf arriveerde: hij had dan ‘iets van een levend bronzen beeld, waardoor er een vreemdsoortige leegte om hem heen hing, die op een of andere manier het leegst was waar hij zelf was, alsof hij er niet was’ (p. 89). Eens had Falk Hitler horen schreeuwen. Hij ging toen de slaapkamer binnen en zag de man, die waarschijnlijk een nachtmerrie had gehad, gutsend van het zweet middenin het vertrek staan, stamelend: ‘Hij...hij...hij was hier...’ (p. 99).
Op een dag werden Falk en zijn vrouw bij Hitler ontboden die hun meedeelde dat Eva Braun in verwachting was. Om politieke redenen wilde hij het kind echter niet als het zijne erkennen en daarom zou het moeten doorgaan voor een kind van de Falks. Zo werd het ook geregeld.
De twee pleegouders hechtten zich zeer aan hun Siggi, die zelf niets van zijn afkomst wist. Toen hij bijna zes jaar was, in september 1944, kreeg Eva Braun het bevel zich bij Hitler te voegen. (In werkelijkheid, zo blijkt verderop in de roman, werd ze naar een sanatorium in Bad Tölz gebracht en daar gevangen gehouden). Vervolgens kreeg Falk het bevel Siggi te doden. Hij nam het kind mee naar de schietbaan en volvoerde daar de opdracht door het jongetje zogenaamd per ongeluk dood te schieten. Pas veel later vertelde hij zijn vrouw de ware toedracht.
Weer op zijn hotelkamer spreekt Herter met zijn vriendin Maria over Hitler en spreekt hij in een dictafoontje zijn ideeën in. Herters gedachtegang komt op het volgende neer. Hitler is het nietigende Niets, vergelijkbaar met het zwarte gat uit de sterrenkunde: een dode ster waarin alles verdwijnt. Hoe is dat te bewijzen, hoe bewijs je het Niets? Als Herter zich dat afvraagt, krijgt hij een inval. Het gaat hem om de traditie van het Niets in de filosofie. Van die ‘pessimistische, irrationele stroming was Schopenhauer de aartsvader’ (p. 164). Centraal in diens filosofie staat de duistere, dynamische Wereldwil, terwijl voor hem de muziek de afbeelding van die Wil is (p. 164). Vanaf dit punt zijn er nog maar twee stappen nodig, zegt Herter, om te komen waar hij wezen wil. De eerste stap is Richard Wagner. Hij was een adept van Schopenhauer, schreef bedwelmende opera's maar was ook een antisemiet van een heel nieuw soort: ‘het metafysische uitroeiings-antisemitisme’: Hij vond dat de joden van de aardbodem moesten verdwijnen (p. 166). De tweede stap is Friedrich Nietzsche, de filosoof. Ook Nietzsche was een aanhanger van Schopenhauer, bovendien een huisvriend van Wagner. Zijn ideeën waren schokkend: ‘de
| |
| |
heerschappij van de sterken over de zwakken, de afschaffing van het medelijden en de stelling dat God dood is’ (p. 169). Nietzsche leed dan ook onder zijn durf dit alles te beweren. (p. 160; Mulisch cursiveerde het woord ‘leed’, het moet de aandacht trekken). Volgens Herter was Nietzsche dan ook het eerste slachtoffer van Hitler: zijn geestelijke ondergang (Nietzsche werd op latere leeftijd krankzinnig) valt samen met de verwekking van Hitler en diens groei in de moederschoot. Die twee zaken moeten naar Herters idee met elkaar samenhangen.
Als Herter met zijn gedachteontwikkeling op dit punt is, gaat Maria naar beneden; ze raadt hem aan nog een half uurtje te slapen voor de auto van de ambassade komt om hen naar het vliegveld te brengen. Al peinzend wordt Herter dan door iets bij de keel gegrepen en meegesleurd, ‘de slaap in, door de slaap heen, verder dan de slaap...’ (p. 181).
Het hierop volgende hoofdstuk (18) is cursief gedrukt en bevat het dagboek van Eva Braun van 16 tot en met 29 april 1945: Hitlers laatste dagen. Het onthult onder meer de reden tot de moord op Siegfried. Hitler had ontdekt dat het kind via Eva Braun voor een achtste deel joods was. Daarom werd ook zij gevangengezet. Maar het bleek een complot, vandaar dat zij zich alsnog bij Hitler mocht voegen.
Wanneer Maria terugkomt op de kamer waar Herter rust, treft zij hem dood aan. Als ze het dictafoontje aanzet waarin hij zijn invallen en ideeën inspraak, hoort ze heel ver een stem: ‘...hij...hij...hij is hier...’
| |
Interpretatie
Ongetwijfeld is het primaire doel van de roman Siegfried het doorgronden van het verschijnsel Hitler. Het bijzondere is echter dat het boek voor Hitlers optreden geen psychologische, maatschappelijke of politieke verklaringen zoekt, maar dit optreden probeert te begrijpen door middel van fictie, dat wil dus zeggen: door middel van de verbeelding, van de kunst. Daardoor gaat het boek ook over de aard van het kunstwerk zelf: wie Hitler door middel van een kunstwerk begrijpelijk wil maken, moet ook duidelijk maken wat kunst is en wat de verbinding is tussen de artistieke verbeelding en die afgrijselijke man. Siegfried is dus een roman over Hitler, over de kunst en over het verband tussen die twee.
Om goed te zien wat de roman hierover zegt, is het nodig uit te gaan van twee niveaus: ten eerste dat van het personage Herter, zijn invallen, inzichten en voornemens en ten tweede dat van de auteur Mulisch en zijn arrangement van de roman
| |
| |
Siegfried. Die twee niveaus komen hier achtereenvolgens ter sprake.
Herter komt op het idee Hitler door middel van de verbeelding begrijpelijk te maken. Hij wil iets bedenken wat Hitler niet gedaan heeft, maar wel had kunnen doen en wat hem precies karakteriseert. Dat feit komt ook op de proppen: Hitler had een zoontje dat hij, omdat het kind voor een deel joods was, liet ombrengen. Maar let wel: Herter bedenkt dit feit niet; de roman stelt het voor alsof dit werkelijk gebeurd is. Herter ontwikkelt een heel gedachtestelsel omtrent Hitler, maar hij doet dat op grond van wat hij van het echtpaar Falk gehoord heeft en niet op grond van een gebeurtenis die hijzelf heeft verzonnen. Zo formuleert bijvoorbeeld Falk als eerste dat Hitler het Niets is: het was leeg om hem heen, het leegst waar hijzelf was, alsof hij er niet was, en die leegte had iets zuigends (p. 89). Op het niveau van het personage overtreft dus de werkelijkheid de verbeelding.
Herter komt dan ook niet tot het schrijven van een roman; hij komt niet verder dan een eerste, filosofisch getinte aanzet, het ‘stadium van het opkomen van ideeën’, zoals Mulisch het zelf noemde in het interview met Pieter Steinz. Als hij in de Nationalbibliothek vragen van het publiek beantwoordt, zegt hij dat het soort boek dat hij wil schrijven een verbinding is tussen de wereld van de mythische verhalen en die van de individuele ervaringen (p. 60). Dat laatste element ontbreekt nog geheel in zijn conceptie.
Op het niveau van het personage Herter komt het verband tussen het verschijnsel Hitler en het kunstwerk slechts summier aan de orde. Herter bedenkt op een gegeven ogenblik dat misschien ‘aan alle kunst een zekere meedogenloosheid ten grondslag’ ligt; de kunstenaar interesseert zich alleen voor mensen in zoverre hij ze gebruiken kan in zijn verbeeldingswereld en dat is een onmenselijke eigenschap (p. 69). Maar door woorden als ‘misschien’ en ‘zekere’ relativeert Herter zijn eigen gedachten. Als Falk later van Hitler zegt dat deze ‘iets onmenselijks’had en ‘iets als een kunstwerk’ was, gaat Herter daar niet op in (p. 91). Deze beide passages suggereren dat het verband tussen Hitler en het kunstwerk in het onmenselijke ligt; maar tegelijk maken ze duidelijk dat Herter dat niet inziet of niet wil inzien. In zijn filosofie van de Hitler-figuur komt hij er wel dichtbij: Hitlers optreden is een manifestatie van Nietzsches ‘Wil tot de Macht’ die op zijn beurt nauw samenhangt met Schopenhauers ‘Wereldwil’ (p. 168, 169). Van deze Wereldwil is de muziek (volgens Herter de hoogste der kunsten, p. 28) een afbeelding (p. 165). Op die manier verbindt Herter dus via een aantal schakels Hitler met de kunst. In deze schake- | |
| |
ling plaatst hij ook de componist Richard Wagner die bedwelmende opera's schreef, maar tevens een verschrikkelijke antisemiet was (p. 165, 166).
Herter heeft dus geen duidelijke mening over de verhouding tussen Hitler en de kunst: hij vermoedt een verband, maar geeft zich daarvan onvoldoende rekenschap. Zijn houding tegenover Hitler en de onmenselijkheid die deze representeert, is dan ook tweeslachtig. Aan de ene kant is hij gevoelig, op het weke af. Als hij een natuurfilm ziet waarin een aantal jakhalzen een buffeljong verscheurt, zet hij de televisie uit, omdat hij het niet kan aanzien (p. 33, 34). (De scène verwijst natuurlijk naar de moord op Siegfried, het ‘kalfje’ dat door de nazi-jakhalzen omgebracht wordt, maar ze typeert bovendien Herter; volgens hem had de cameraman niet door mogen gaan met filmen, maar had hij het kalfje moeten redden). Aan de andere kant houdt hij zich zo intens met Hitler bezig dat deze geheel beslag op hem kan leggen. Daarop wijzen in ieder geval de woorden die Maria via de dictafoon hoort: ‘...hij...hij...hij is hier...’. Men zou kunnen zeggen dat in de figuur van Herter de onbarmhartige kunstenaar in botsing komt met de warm voelende mens. Hij is beide en misschien is zijn dood wel de tol die hij aan zijn kunstenaarschap moet betalen. Net als Nietzsche is hij een slachtoffer van Hitler: de één voor de geboorte van de dictator, de ander na diens dood. Niet voor niets wordt in de roman ook Nietzsche als een tweeslachtige figuur getekend: hij bedacht al die boze dingen als de afschaffing van het medelijden, maar leed daaronder (p. 169). Nietzsche en Herter zijn parallelle personages.
Met deze constateringen zijn we inmiddels op het niveau van de auteur Mulisch en de door hem geschreven roman. Want Herter is met zijn tweeslachtigheid een door Mulisch ontworpen figuur en de opvatting dat Nietzsche leed onder zijn filosofische stellingen is een mulischiaanse interpretatie van de historische Nietzsche-figuur. Op dit niveau liggen de zaken dan ook totaal anders dan op dat van het personage Herter en diens voornemens. Om te beginnen is het door Herter geformuleerde uitgangspunt (iets gruwelijks te bedenken dat Hitler niet gedaan heeft maar wel gedaan zou kunnen hebben) door Mulisch verwezenlijkt: hij bedacht de geboorte van en de moord op Siegfried. Daarnaast heeft hij door allerlei arrangementen aangegeven hoe het verband is tussen Hitler en de kunst.
Veel van die arrangementen vragen om attent lezen. Een voorbeeld daarvan is de manier waarop de moord op Siegfried verteld wordt. Tijdens zijn lezing zegt Herter dat hij in zijn boeken dromen altijd in de tegenwoordige tijd vertelt, ‘aange- | |
| |
zien dromen net zo min als mythen historisch van aard (zijn)’ (p. 63). En wat doet Mulisch als hij Falk laat vertellen hoe hij Siegfried doodde? Hij geeft niet letterlijk weer wat Falk zei (zoals hij tot op dit punt van de roman gedaan heeft), maar hij vertelt zelf de gebeurtenis en wel in de tegenwoordige tijd (p. 142-148). Met andere woorden: de gruwelijkste scène van de roman is als een droom, een mythisch verhaal, een element van de verbeelding.
Een dergelijke vingerwijzing is met oplettend lezen van de roman zelf te achterhalen. Andere zijn meer verborgen. In Mijn getijdenboek (1975) vertelt Mulisch dat hij als zesjarig jongetje in Berlijn logeerde en daar het labyrint van de Tiergarten bezocht. Er is toen, schrijft hij, ‘iets in mij gevaren, dat mij nooit meer heeft verlaten en waar ik nog steeds op teer’ (p. 45). In datzelfde Mijn getijdenboek vertelt hij dat hij een teckel bezat (Schloempie heette het dier), die wegliep en doodgeschoten werd. Hij gaat zelfs zover te schrijven: ‘Ik wil dat er nog nagedacht wordt over (...) Schloempie als ik er al lang niet meer ben’ (p. 102). In Siegfried komt ene Tornow voor, Hitlers hondenverzorger, die een teckel bezit (Schlumpi heet het dier) en met Eva Braun in de Tiergarten wandelt. Deze man vergiftigt in opdracht van Hitler Blondi, Hitlers lievelingshond, schiet (ook op bevel) de vijf welpen dood en neemt ten slotte zijn eigen hond en de twee honden van Eva Braun mee om ze te doden. Zonder twijfel representeert Tornow de onmenselijke kant van het scheppingsproces. Hij is niet koud en hard, hij huilt als hij de opdrachten uitvoert. Ook in hem komt, net als in Herter en Nietzsche, zijn gevoel in opstand tegen de taak die hij te vervullen heeft. Maar net als de filmende cameraman voert hij de opdracht uit, hij doet wat hij moet doen. Merk op dat in deze figuur een verbinding optreedt van individuele ervaringen van de auteur met het ‘mythische verhaal’ van de onmenselijke dictator: volgens Herter hét kenmerk van het soort boeken dat hij wil schrijven, van het kunstwerk dus.
Samenvattend kan men zeggen dat de artistieke verbeelding in de roman op dezelfde manier te werk gaat als Hitler in het werkelijke leven te werk ging: ze zuigt als het ware de mensen in zich op en vervormt ze naar de eisen van het kunstwerk. In dit opzicht is de kunstenaar even onmenselijk als de onmens Hitler. Er blijft dit verschil: anders dan bij Hitler komt in de auteur zijn menselijkheid in botsing met zijn kunstenaarschap. Hij kan zijn werk alleen in tranen doen.
| |
| |
| |
Context
Siegfried is een roman die voor een deel zijn eigen context aangeeft. Dat geldt zeker voor het filosofisch gedachtegoed ervan: Herters invallen en overwegingen in de hoofdstukken 16 en 17. Hij noemt onder anderen Plato, Kant, Hegel, Schopenhauer en Nietzsche. Voor wat hij al tastende zoekt (de samenhang tussen het verschijnsel Hitler en de kunst) zijn de laatste twee namen het belangrijkst. Arthur Schopenhauer is de auteur van het beroemde Die Welt als Wille und Vorstellung (1819) waarin hij betoogt dat de gehele werkelijkheid, dus ook de mens, gedreven wordt door een duistere drift, de Wereldwil. Omdat deze drang nooit bevredigd kan worden, is de mens onderworpen aan een rusteloos streven, waarvan hij alleen bevrijd kan worden door zelfvergetelheid. Die vergetelheid kan hij bereiken via de kunst, in het bijzonder de muziek.
Van Friedrich Nietzsche noemt de roman zelf enkele werken: Die Geburt der Tragödie aus dem Geiste der Musik (1872) en Also sprach Zarathustra (1882/1885). Het werk over de Wil tot Macht als het wezen der werkelijkheid waaraan de roman ook refereert, is nooit totstandgekomen. Nietzsche had wel veel materiaal verzameld en verschillende schema's gemaakt, maar zijn geest verduisterde voor hij tot schrijven kwam. Nietzsche leerde dat de mens tot zelfverwerkelijking moet komen door zelfoverwinning. Hij moet sterk-zijn, een levenshouding zien te bereiken van ‘grote gezondheid’ die gekenmerkt wordt door soberheid en tucht. Anders dan Schopenhauer die zijn filosofisch systeem in één groot werk ontwikkelde, is er bij Nietzsche sprake van een ontwikkeling, maar voor beiden geldt natuurlijk dat men hun filosofie niet in enkele zinnen recht kan doen. Waar het hier om gaat, is grofweg het kader aan te geven waarin Herters (nogal eigenzinnige) opmerkingen over de Wil, de Macht en de kunst passen.
In Siegfried worden ook enkele romans genoemd die over Hitler en/of het nazisme gaan. Wandelend door de Weense straten denkt Herter aan La peste van Albert Camus, ‘waarin de pest stond voor de Zwarte Dood van het nationaal-socialisme’ (p. 38). Die interpretatie van Camus' roman uit 1947 is mogelijk, al is ze niet de enig mogelijke. Het verhaal speelt zich af in een ongenoemde stad in Oran, een departement in het toen nog Franse Algerije. In die stad heerst de pest en daarom wordt hij van de buitenwereld afgesloten. De beschreven gebeurtenissen en situaties vormen eigenlijk een pendant van Siegfried: het gaat Camus niet om het doorgronden van de rampspoed brengende macht (Hitler, de pest), maar om de houding van de bevolking daartegenover. La peste is een roman over helden- | |
| |
moed en gelatenheid en uiteindelijke bevrijding. Opvallend, maar waarschijnlijk toevallig, is dat ook in deze Franse roman de dood van een jongetje uitgebreid en aangrijpend beschreven wordt.
Vier keer valt in Siegfried de naam Thomas Mann (p. 27, 63, 96 en 122); Herter noemt hem zijn literaire vader (p. 63) en één keer denkt hij aan de roman Doktor Faustus (p. 27). Dit boek, ook uit 1947, vertelt de geschiedenis van de componist Adrian Leverkühn tegen de achtergrond van het Duitsland dat naar de catastrofe van de Tweede Wereldoorlog toegroeide en daaraan ten onder ging. Leverkühns leven is symbolisch voor de hoogmoed van het Duitse volk dat zich tot de ‘grootheid’ van Hitlers Germaanse rijk liet verleiden. Ook in deze roman gaat het dus niet om Hitler zelf, maar om het volk dat hij leidde; dat volk wordt nu echter niet uitsluitend als slachtoffer getekend, maar ook als voedingsbodem: de atmosfeer in Duitsland die de opkomst van Hitler en het nationaal-socialisme mogelijk maakte.
Siegfried is via allerlei lijnen met het overige werk van Mulisch verbonden. Zo treedt in Hoogste tijd (1985) tegen het eind van de roman en op een cruciaal moment net als in Siegfried een teckel op, Sebastiaan heet hij dit keer. De identificatie van het belangrijkste romanpersonage met een dictator komt al in Het stenen bruidsbed (1959) voor: de Amerikaan Norman Corinth en de Romeinse keizer Nero. (Overigens stelde Mulisch in het interview met Herman Jacobs in De morgen dat Hitler essentieel verschilt van ‘Nero en Stalin en dat soort kerels’). Vooral van belang is de dood van de hoofdpersoon die altijd gepaard gaat met een finaal inzicht. Herter heeft evenals Hitler in de droom een angstaanjagende verschijning gezien. In ‘Oude lucht’ (het hoofdverhaal in de gelijknamige bundel van 1977) betreedt de hoofdpersoon na een vliegtuigongeluk de ‘geconcludeerde tuin’ waarover zijn vrouw Merel in het begin van het verhaal gedroomd heeft. Dick Bender, hoofdpersoon van De elementen (1988), vindt aan het eind van de novelle de dood doordat hij, per ongeluk door een blusvliegtuig uit zee geschept, in een brandend bos wordt gestort. Tijdens zijn val heeft hij een exaltatisch moment, iets van ‘een onzichtbare bliksem, die, aan een onbewolkte hemel, bliksemt bij volle zonneschijn’.
| |
Waarderingsgeschiedenis
De ontvangst van Siegfried was gemengd. Vier recensies representeren het totaalbeeld: die van Onno Blom in De Standaard,
| |
| |
die van Arnold Heumakers in NRC Handelsblad, die van T. van Deel in Trouw en die van Robert Anker in Het Parool.
Onno Blom besteedde in De Standaard twee pagina's aan de bespreking van Siegfried, op zichzelf al een compliment. Zijn eindoordeel was dan ook zeer positief: ‘Het is de verdienste van Harry Mulisch dat hij Herters verhaal op indrukwekkende wijze heeft vormgegeven. In Siegfried verbindt hij in soepele, rake stijl de werelden van Herter en Hitler, verbeelding en werkelijkheid, goed en kwaad, licht en duisternis, humor en afschuw, helderheid en ondoorgrondelijkheid.’
Ook Heumakers wijdde een paginagrote bespreking aan de roman en ook zijn eindoordeel was zeer positief: ‘Een roman die spannend is als een onorthodoxe detective en die tegelijk met een gedurfde greep een van de hoofdthema's in Mulisch' oeuvre voorziet van een fraaie accolade.’ Het door Heumakers bedoelde hoofdthema is de raadselachtigheid van de werkelijkheid die in het geval van Siegfried vorm krijgt in de onbegrijpelijkheid van Hitler. (Inderdaad naast de parallellie Hitler-kunstenaar een belangrijk thema van de roman). Voor een recensie gaat Heumakers' artikel vrij diep op dit aspect in. De conclusie is dat Mulisch het raadsel Hitler niet heeft opgelost, maar het ‘volgens zijn eigen gouden formule, alleen maar (heeft) vergroot’.
Van Deel, hoewel positief, was gereserveerder. Het gedeelte waarin Falk aan Herter zijn ervaringen vertelt, vond hij ‘meesterlijk ook wat tempo en informatievoorziening betreft’. Maar volgens hem mankeert het de roman aan een centraal idee. Dat idee lijkt eerst de zoon te zijn, maar dat gegeven wordt verdrongen door het filosofisch college waarin Hitler als het Niets wordt afgeschilderd. Die filosofie typeerde Van Deel als ‘verbaal gejongleer met tegenstellingen, dat ook iets vrijblijvends heeft’. Over de roman als geheel luidde zijn eindoordeel: ‘Siegfried laboreert aan de inbedding van verhalen in verhalen; het is alsof we te veel lagen of niveaus krijgen aangeboden, waardoor het oorspronkelijk project - Hitler in proefopstelling - ondergesneeuwd raakt.’
Anker was ronduit negatief. Allereerst vocht hij Mulisch' originaliteit aan. Willem Frederik Hermans had al eens een verhaal geschreven waarin een zoon van Hitler voorkwam en minstens twee Hitler-biografen (Joachim Fest en Ian Kershaw) hebben Hitler getypeerd als ‘onpersoon’, als ‘individu zonder inhoud’. In de tweede plaats viel Anker, net als Van Deel maar in veel scherpere bewoordingen, over het feit dat er geen duidelijk verband is tussen de ‘extreme situatie’ waarin Hitler geplaatst wordt en de rest van de roman. Herters filosofie achtte hij ‘verbale vrijzwevendheid’, die, voegde hij er ironisch aan
| |
| |
toe, Mulisch' liefhebbers zijn ‘mythologie’ noemen. De enige verdienste van de roman is volgens Anker Mulisch' virtuositeit. Daarom, schreef hij, ‘is Mulisch lezen geen straf’.
Voor deze bespreking is gebruikgemaakt van:
Harry Mulisch, Siegfried. Een zwarte idylle, Amsterdam 2001.
| |
| |
| |
Secundaire literatuur
Peter Henk Steenhuis, Mulisch heeft Hitler te pakken. In: Trouw, 1-2-2001. (interview). |
Onno Blom, Mulisch schenkt Hitler een zoon. In: De Standaard, 1-2-2001. |
Pieter Steinz, ‘Mijn ambitie was om aan het slot van de twintigste eeuw iets definitiefs over Hitler te zeggen.’ Harry Mulisch over zijn nieuwe roman ‘Siegfried’. In: NRC Handelsblad, 2-2-2001. (interview). |
Arnold Heumakers, Het Niets in de spiegel. In: NRC Handelsblad, 2-2-2001. |
Monica Soeting, Hitler gevangen in een net van fictie. In: de Volkskrant, 2-2-2001. |
T. van Deel, Hitler in een literaire proefopstelling. In: Trouw, 3-2-2001. |
Hans Warren, Oorlog voedt opnieuw schrijversvuur Mulisch. In: Provinciale Zeeuwse courant, 3-2-2001. |
Jan Paul Bresser, Adolf Hitler en zoon. In: Elsevier, 3-2-2001. |
Robert Anker, Mulisch en het Niets. In: Het Parool, 7-2-2001. |
Herman Jacobs, De opsluiting van Adolf H. door Harry Mulisch. In: De Morgen, 7-2-2001. (interview) |
Wim Berkelaar, Harry Mulisch staat voor niets. In: Nederlands Dagblad, 9-2-2001. |
Rob van Erkelens, De geschiedenis herschrijven. In: De Groene Amsterdammer, 10-2-2001. |
Cornelis Verhoeven, Fictie als verklaring. In: Trouw, 12-2-2001. |
lexicon van literaire werken 55
augustus 2002
|
|