| |
| |
| |
Harry Mulisch
Oude lucht. Drie verhalen
door P. Kralt
Achtergronden en uiterlijke beschrijving
Harry Mulisch (*1927) publiceerde de bundel Oude lucht in juni 1977. Het boek bevat drie verhalen: ‘De grens’, geschreven in juli 1975 en eerder verschenen in de Bibliofiele Bijenkorf Bibliotheek, ‘Symmetrie’, geschreven in de zomer van 1975 en het titelverhaal ‘Oude lucht’, geschreven in 1975 en 1976. In de eerste druk telde de bundel 161 pagina's. De omslag was van Frits Stoepman. Op een lichtgroen veld staan met grote letters de naam van de auteur en de titel van de bundel; in kleinere letters de ondertitel en de naam van de uitgeverij (De Bezige Bij). In hetzelfde jaar 1977 verscheen van Mulisch De verhalen 1947-1977. Op de omslag van deze bundel staat een reproductie van het schilderij ‘Allegoria’ van Giovanni Bellini. Dit doek speelt een rol in de overpeinzingen van Arnold, de hoofdpersoon uit ‘Oude lucht’. Een aanwijzing voor het belang van de novelle binnen het geheel van Mulisch' verhaalkunst.
| |
Inhoud
De grens
Het eerste verhaal, ‘De grens’, heeft de vorm van een brief, geschreven door ene Joachim Lichtbeelt aan Hare Majesteit de Koningin, Soestdijk. Hij heeft een ongeluk gehad, waarbij zijn vrouw uit de auto geslingerd is. Zij ligt precies op de grens tussen twee dorpen, die naar later blijkt ook de grens tussen de provincies Utrecht en Gelderland is. De Inspecties van Volksgezondheid van beide provincies kunnen (of willen) haar daarom niet ophalen. Lichtbeelt is op een onnozele manier onderdanig, al het ambtelijke gechicaneer neemt hij voor zoete koek. Het ongeluk gebeurde op 4 mei. Het is nu begin september. Hij vraagt de koningin of zij zijn echtgenote in haar hofauto naar het ziekenhuis kan rijden. Als er niet gauw hulp komt, vreest hij dat het te laat zal zijn. Bij de laatste storm is zijn vrouw reeds gedeeltelijk uit elkaar gewaaid.
| |
Symmetrie
In het tweede verhaal, ‘Symmetrie’, vertelt een ikfiguur over zijn grootvader die in 1871 in Praag een lezing bijwoont van
| |
| |
professor Ernst Mach over symmetrie. Het verhaal begint met de veronderstelling dat er toen een sneeuwstorm over de Karlsbrücke (die de grootvader op weg naar de lezing over moest gaan) raasde. De lezing zelf gaat over alle mogelijke vormen van symmetrie. Mach speelt voor een grote spiegel piano. Hij vraagt de toeschouwers op zijn spiegelbeeld te letten. De muziek die daar gespeeld wordt, lijkt op de muziek die in het echt wordt gespeeld. Maar ze is het niet, ze is uiteraard het omgekeerde. Je hoort haar echter niet, ze blijft in de spiegel verborgen. Het verhaal eindigt met een kort bezoek van de verteller aan Praag, op 27 december 1968. Hij is op doorreis naar Cuba. In zijn zomerse kleding loopt hij in de ijskoude naar de Karlsbrücke. Daar staat hij drie minuten stil, denkend aan de capsule van de Apollo-8 die aan de andere kant van de wereld met een snelheid van 33 Mach de dampkring induikt.
| |
Oude lucht
‘Oude lucht’ is met zijn 99 pagina's veel langer dan de eerste twee verhalen, die samen 49 pagina's beslaan. Het is het verhaal van Arnold en Merel, een echtpaar van tegen de vijftig jaar. Het is de laatste dag van hun vakantie op een eiland in de Middellandse Zee, waar zij een bungalow hebben. In de eerste vijf hoofdstukjes beschrijft de verteller (die zich voortdurend tot iemand richt) de nacht voor en de morgen van die laatste dag. Onder andere een droom van Merel waarin zij zich in de geconcludeerde tuin bevindt. De twee vrijen bijna nooit meer. Merel wil niet, alleen nog als ze gedronken heeft. Hij heeft daar veel verdriet van. Zij is de enige vrouw voor hem, naar andere vrouwen taalt hij niet. 's Morgens pakken ze in. Herbert komt hen ophalen.
In de volgende vijf hoofdstukjes wordt verteld hoe Arnold en Merel in het begin van hun vakantie met deze Herbert kennismaakten. Het was toen ze gedrieën nat werden door hoog opslaande golven. Herbert nodigde hen uit in zijn bungalow. Daar zag Arnold een flacon uit de jaren twintig. Hij was vooral geïnteresseerd in de holle stolp, want die bevatte oude lucht, lucht van vijftig jaar geleden. Hij vertelde daarop Herbert over zijn werk: hij verzamelde oude lucht om te kunnen bewijzen dat de lucht van nu door de uitstoot van allerlei giftige stoffen anders is dan de lucht van vroeger. Hij was op dat idee gekomen toen hij zag hoe bij de inpoldering van het IJsselmeer een in 1944 neergestort vliegtuig tevoorschijn kwam: de nog volle banden moesten lucht uit die tijd bevatten. Het verhaal gaat dan - in hoofdstukje 8 - terug naar 1944, toen Arnold als zeventienjarige jongen de Rijn overzwom naar het bevrijde deel van Nederland. ‘Gedurende dat kwartier zwom hij door het middelpunt van zijn leven’, staat er (p. 94). Daarna wordt nog verteld hoe Arnold en Merel bij Herbert diens vriend Dirk
| |
| |
ontmoeten, een schatrijk heer die op het grote eiland dat aan de horizon ligt, woont. Dirk nodigt hen uit de laatste dag van hun vakantie bij hem door te brengen. (Zij zullen toch via dat grote eiland reizen, omdat daar het vliegveld is).
De hoofdstukjes 11 tot en met 14 beschrijven de tocht per auto naar de haven, de overtocht naar het grote eiland en de eerste uren van het verblijf van Merel en Arnold bij Dirk. In zijn auto beleeft Arnold een angstig moment: zijn hart slaat een slag over en hij zweeft even in een lege wereld. Tijdens de overtocht voelt hij zich zeeziek. Hij moet denken aan een plaat uit zijn jeugd: een boot met daarop een vrouw en kindertjes. Het zesde kindje ligt in het water, alleen zijn gezicht en knieën steken boven de waterspiegel uit. Toch is hij niet in paniek. (Het gaat hier om een schilderij van Bellini, maar dat weet Arnold niet).
Eenmaal op het grote eiland, blijkt de moeder van Dirk plotseling overleden te zijn. Toch ontvangt hij hen. Met Arnold gaat hij naar een ondergrondse bar. Eén wand van die bar is van glas, je kijkt erdoor in het water van het zwembad bovengronds. Daar zwemt Merel, naakt, ze weet niet dat ze haar kunnen zien. Arnold zit met zijn rug naar een wandschildering: De geboorte van Venus uit het schuim van de zee. Hij kijkt door de glazen wand naar Merel.
De hoofdstukjes 15 en 16 bevatten opnieuw een terugblik. Ze gaan over de jonge Arnold die als student bijles geeft aan Merel. Ze gaan met elkaar naar bed. De volgende dag al fietst hij naar het dorp waar ze woont. Hij komt bij haar huis, maar er is niemand. In haar kamer, tussen haar spullen, wacht hij op haar.
De laatste hoofdstukjes, 17 tot en met 22, beschrijven de rest van de dag bij Dirk. Arnold en Merel vinden dat hun gastheer zo aardig voor hen is, dat ze iets terug willen doen. Arnold stelt voor dat Merel een paar dagen bij Dirk blijft. Zij stemt met dat plan in en Dirk aanvaardt het voorstel ontroerd. Dan brengt Merel Arnold naar het vliegveld. Naast elkaar op een houten bank gezeten, zegt hij tegen haar: Ik houd van je. Ze glimlacht, maar antwoordt niet. De verteller noteert wat Arnold had moeten zeggen: hij had haar moeten bezweren dat ze dat wat tussen hen was (niet zijzelf, maar dat derde, pp. 149) moet blijven vasthouden. In het vliegtuig vraagt Arnold zich af of Merel met Dirk naar bed zal gaan. Die vraag kwelt hem niet eens zozeer; veel meer de vraag of hij Dirk zijn vrouw heeft aangeboden.
Het vliegtuig komt in noodweer terecht en stort neer. In de val verliest Arnold het bewustzijn. Er volgt in de tekst een regel wit, waarna verteld wordt hoe Arnold het vliegtuig, dat een
| |
| |
noodlanding gemaakt heeft, verlaat en het landschap inloopt, waar hij terechtkomt in de geconcludeerde tuin waarover Merel - in het begin van het verhaal - droomde.
| |
Interpretatie
Thematiek
Men kan niet zeggen dat de drie verhalen in Oude lucht een gezamenlijk thema hebben. Maar er zijn wel aanrakingspunten. Om de onderlinge verhoudingen duidelijk te maken, behandel ik eerst kort de relevante aspecten van ‘De grens’ en ‘Symmetrie’. In een uitgebreidere analyse van het titelverhaal zullen dan die aspecten op de plaats waar dat te pas komt, genoemd worden.
‘De grens’ is een persiflage op stupide onderdanigheid en domme ambtenarij. Het zou onzinnig zijn er al te veel diepzinnigheid in te zoeken. Eén passage is voor ons doel van belang; ze raakt ook de kern van het verhaal, de vraag namelijk: wat is nu precies de grens? Op een gegeven ogenblik komen er cartografen bij de plek waar Lichtbeelts echtgenote ligt. Zij moeten exact vaststellen hoe de grens loopt. Wat blijkt? De vrouw ligt precies op de grens, een gebied (zegt de cartograaf) dat eigenlijk niet bestaat: ‘het is zelf niet zoiets als dat wat het scheidt, het is alleen maar dat scheidende’ (p. 34). Natuurlijk is zo'n constatering in de eerste plaats lachwekkend, maar ze is toch ook kenmerkend voor Mulisch' manier van denken en verbeelden. Het wijst ons namelijk op iets buiten de werkelijkheid, op iets onbekends binnen de ons zo vertrouwde realiteit. En op dat onbekende element is Mulisch in zijn verhalen en romans steeds weer uit.
Ook in ‘Symmetrie’ is sprake van een dergelijke onbekende wereld. Denk aan het spiegelbeeld waarin Mach op de piano speelt. De muziek van de spiegelpianist blijft in de spiegel verborgen (p. 55). Mach speelt haar wel na; het blijkt uiterst merkwaardige muziek te zijn: toekomstmuziek. Ook hier dus weer dat onbekende gebied in of naast de werkelijkheid. Maar er is nog iets anders. De lezing van Mach gaat over symmetrie in de ruimte, het verhaal zelf suggereert dat er ook zoiets is als symmetrie in de tijd. Niet voor niets begint en eindigt het bij de Karlsbrücke in de winterse kou, respectievelijk in 1871 en 1968. Dan is er ook nog dat aardige spel met het getal 33. In 1871 is dat Machs leeftijd, in 1968 komt de capsule met een snelheid van 33 Mach naar beneden. [Ernst Mach (1838-1916) was natuurkundige en filosoof. Naar hem is het Getal van Mach (Ma) genoemd, dat de verhouding van de snelheid van een stromend gas tot de geluidssnelheid aangeeft]. Er zijn meer zinspe- | |
| |
lingen op de symmetrie in de tijd, maar deze twee volstaan om het idee duidelijk te maken.
‘Oude lucht’ is een verhaal van liefde en dood. Het gaat over een liefde die dreigt voorbij te gaan, of al voorbij is. Het is dus een verhaal over de tijd. Dat zijn de drie thema's die het verhaal beheersen: liefde, tijd en dood.
De sfeer waarin Merel en Arnold leven is er één van melancholie, van voorbij-zijn. Ze gaan nog maar hoogst zelden met elkaar naar bed, Merel wil alleen als ze gedronken heeft. Ze zijn voor het eerst met z'n tweeën op vakantie: de kinderen gaan niet langer mee. Arnold heeft het gevoel dat de vakanties op dit eiland een beetje zinloos zijn geworden (p. 76). Op de boot, als hij terugdenkt aan het schilderij van Bellini, is het hem plotseling alsof hij vergeefs geleefd heeft, langs het middelpunt heen (p. 111). Merel bepeinst op haar beurt na een ruzie met Arnold dat het enige wat in het leven werkelijk toeneemt, de weemoed is (p. 99). Het betreft overduidelijk niet een hevige smart om een plotseling einde, het is een zacht verdriet om het langzame afnemen. De droefheid om het verglijden van de tijd. Op het vliegveld, vlak voor ze afscheid van elkaar nemen, had Arnold volgens de verteller dit tegen Merel moeten zeggen: ‘O Merel! Niet heb ik zo lang met je geleefd om ten slotte van je weg te drijven als de trap van een raket, langzaam, langzaam, de eeuwige stilte in’ (p. 149). En verderop: ‘Ik hou van je. Wij hebben de tijd toch al veel te lang toegestaan om onze etherische schepping uit te logen’ (p. 150). Samengevat: vroeger kenden die twee met elkaar een groot geluk. Dat dreigt hun nu te ontglippen.
| |
Titel
Met die verhouding tussen vroeger en nu heeft ook de titel van het verhaal te maken. Die heeft namelijk naast een letterlijke ook een symbolische betekenis. Oude lucht, dat is zuivere niet-vergiftigde lucht. Ze symboliseert daarom het geluk dat in het verleden bestond en nu langzaam verdwijnt. Als in het laboratorium de lucht uit de banden van het in 1944 neergestorte vliegtuig stroomt, voert dat Arnold terug in de tijd, toen hij de Rijn overzwom, door (zo staat er) ‘het middelpunt van zijn leven: zo volmaakt en belangrijk zou het nooit meer worden’ (p. 94). Die beleving staat weliswaar los van zijn liefde voor Merel, maar ze ligt wel in het verleden toen de tijd nog geen vat op zijn geluk gekregen had. Merk op dat Arnold nu denkt dat hij langs het middelpunt van zijn leven is gegaan. Hij was die unieke oorlogservaring kennelijk vergeten, in ieder geval het gevoel dat hem toen beheerste.
| |
Thematiek
‘Oude lucht’ is dus een verhaal over het verstrijken van de tijd en het (liefdes)geluk dat daarmee en daardoor verloren gaat. Maar het is ook het omgekeerde. Het demonstreert op
| |
| |
welke wijze de tijd kan worden tenietgedaan. Let wel: dat geldt niet voor Arnold en Merel. Die blijven gevangen in hun weemoed. Het geldt de lezer. De auteur laat hem zien hoe de tijd is te overwinnen. Hij doet dat op drie manieren. In de eerste plaats mythologiseert hij Merel tot een verheven figuur, de vrouw van alle tijden. Hij vereeuwigt haar als het ware. In de tweede plaats toont hij de lezer wat het (liefdes)geluk in wezen is en waar het op berust. Hij laat de essentie ervan zien, dat wat voor iedereen in alle tijden geldt. In de derde plaats wijst hij erop dat ‘Oude lucht’ een creatie is, een kunstwerk en als zodanig aan de tijd ontstegen. Zolang het kunstwerk bestaat, is het er: volmaakt, zonder dat die volkomenheid langzaam vermindert.
Ten eerste Merels mythologisering. Zij wordt met maar liefst drie grootse vrouwenfiguren vereenzelvigd. Om te beginnen met Venus, de godin van de liefde. Dat gebeurt in de ondergrondse bar met de glazen wand naar het zwembad. Arnold zit met zijn rug naar een muurschildering die de geboorte van Venus uit de zee voorstelt, aan de andere kant ziet hij de naakte Merel die zwemt en ten slotte het bad verlaat. De overeenkomst is duidelijk. Door deze subtiele suggestie is Merel niet langer één, willekeurige vrouw, maar is zij dé vrouw, dé minnares. (In dit verband is het ook haast vanzelfsprekend dat Arnold die met allerlei vrouwen naar bed zou kunnen, alleen met zijn eigen vrouw wil vrijen. Volgens zijn collega's de omgekeerde wereld, pp. 75).
Nu zegt deze identificatie op zichzelf niet zoveel. Maar er is meer. Merel wordt ook vereenzelvigd met Allegoria, de vrouwenfiguur op het schilderij van Bellini. Op het vliegveld, gezeten naast Merel, ziet Arnold haar profiel dat de lucht doorsnijdt ‘zoals dat van een vrouw in een gondel, op een oud schilderij’ (p. 148). Nu wordt het interessant. Want wat Arnold als kind op die voorstelling vooral intrigeerde was het jongetje dat zo kalm en zonder paniek in het water lag. Dat herinnert ons aan een andere scène: de zeventienjarige Arnold die de Rijn overstak en ondanks alle gevaar gelukkig was, door het middelpunt van zijn leven zwom. Beide voorstellingen refereren aan het stadium van het ongeboren kind, liggend in het vruchtwater van de moederschoot: de ‘harmonia matricis’ zoals Mulisch die fase van het mensenleven in zijn essays steeds aanduidt. Allegoria (en dus ook Merel) is daarom niet het prototype van de minnares, zoals Venus, maar van de moeder.
Nog een ander gegeven bewijst deze identificatie. Merel droomt in het begin van het verhaal dat ze in de ‘geconcludeerde tuin’ is. Dat is een toespeling op de ‘hortus conclusus’ uit de overlevering: de gesloten tuin waarin de engel de maagd Maria
| |
| |
aankondigt dat zij de moeder van Gods Zoon zal worden. Dus opnieuw Merel als moederfiguur en opnieuw die zinspeling op het allereerste begin van het moederschap: de fase van het ongeboren kind.
Opeens wordt nu ook duidelijk wat de scène van de jonge Arnold in de kamer van Merel symboliseert. Er hangt daar een reproductie van Michelangelo's Adam (volgens de bijbelse overlevering de eerste mens). Hij vindt daar in een plakboek een onbegrijpelijk bijschrift: Het begin van het begin (cursivering van Mulisch). Het is er warm maar hij doet de deuren naar de tuin niet open, hij wil in de roerloze lucht (!) blijven. Stuk voor stuk zijn het allusies op dat allerprilste begin van het leven. Arnolds liefde voor Merel is een gevoelservaring als die van het ongeboren kind in de moederschoot.
Daarmee komen we tot het tweede punt: de aanduiding van de kern van het (liefdes)geluk. Men kan het zich zo voorstellen. In de opvatting van Mulisch beleeft het kind in de baarmoeder een volkomen harmonie. Het leeft buiten de tijd: er is niets dat zijn rust en geluk verstoort. Bij de geboorte gaat dat geluk verloren. Maar er zijn momenten in het leven dat het plotseling baanbreekt. In de terminologie van ‘Oude lucht’ zijn dat ‘middelpuntervaringen’: de mens is voor enige ogenblikken ontstegen aan de steeds voortgaande lijn van de tijd. Dat gebeurt vooral in de liefde, in het bijzonder in de lustbeleving bij het vrijen, maar het kan ook onder andere omstandigheden plaatsvinden.
Die korte momenten zijn ‘onherinnerbaar’ (p. 72). Men beleeft ze en ze zijn verdwenen. De verteller zegt het zo: ‘Pas als het weer gebeurt, weet je weer hoe het was,- maar alleen voor zo lang het gebeurt’ (p. 73). Daarom zijn die ogenblikken niet te beschrijven, zoals hij ons tot twee keer toe verzekert (p. 72 en 128). Nu is ook begrijpelijk waarom Arnold zich niet herinnert dat hij ooit door het middelpunt van zijn leven is gegaan. Net als de lustbeleving was die gevoelservaring onherinnerbaar.
Op dit punt raakt ‘Oude lucht’ de twee voorafgaande verhalen. De ‘harmonia matricis’ is een onbekende (slechts bij korte vlagen gekende) wereld in de menselijke werkelijkheid, een gebied waaraan ook deze twee verhalen refereerden.
Er komt nog iets bij. Merel droomt over de geconcludeerde tuin. Als Arnold het neergestorte vliegtuig verlaat en het landschap inloopt, komt hij in dezelfde geconcludeerde tuin. Een groot geluk bevangt hem (p. 161). Nu is het niet precies duidelijk wat er op die laatste bladzijden gebeurt. Stort het vliegtuig werkelijk neer of krijgt Arnold een hartaanval? Eén ding lijkt zeker: van een noodlanding en een werkelijke redding is geen sprake. Arnold sterft en de scène waarin hij het
| |
| |
vliegtuig verlaat is een verbeelding van zijn stervensmoment. Dat moment is gelijk aan dat van de droom van Merel, de droom die op het begin van zijn leven zinspeelde. En dat houdt op zijn beurt in dat volgens de symboliek van het verhaal de mens in het doodsogenblik (die fractie van een seconde waarin het leven overgaat in de dood) opnieuw de ‘harmonia matricis’ beleeft.
Het verhaal zinspeelt nog op andere wijze op deze mogelijkheid. Tegenover Dirk spreekt Arnold over ‘één heel bepaalde, ontzagwekkende gebeurtenis’ in een mensenleven. ‘Zoiets als een totaal orgasme van de hele wereld over mij heen’ zegt hij. Merel, die erbij zit, reageert dan met de opmerking: ‘[...] volgens mij heb je het over je dood’ (p. 137-139). Juist het feit dat in deze dialoog de dood met een orgasme in verband wordt gebracht, maakt het aannemelijk dat het om eenzelfde soort geluksbeleving gaat.
Hier ligt het raakvlak tussen ‘Oude lucht’ en ‘Symmetrie’, het verhaal waarin naast een symmetrie in de ruimte er één in de tijd werd gesuggereerd. Want als de ongeboren staat van een mens én zijn stervensmoment (zo goed als) identiek zijn, is er in feite sprake van symmetrie tussen begin en eind.
Ten slotte het derde en laatste punt: ‘Oude lucht’ als creatie. De aardigste vingerwijzing naar dit aspect staat in hoofdstuk 16. Arnold is in Merels kamer en kijkt daar rond. Hij ziet een reproductie van Michelangelo's Adam in de Sixtijnse Kapel: ‘Adam, die in een onbeschrijflijk tedere geste zijn vinger uitstrekte naar God’ (p. 134). Alweer dat ‘onbeschrijflijke’; het woord wijst erop dat we hier te maken hebben met iets wat de harmonie (de ‘harmonia matricis’) nadert, er misschien zelfs identiek mee is. Met een dergelijke vinger begon ook het verhaal. Zo luidt de eerste zin: ‘Kijk - als je mijn vinger volgt kun je hem zien: hij daar, op het platte dak van die bungalow, met alleen die witte broek aan’ (p. 63). Als men nu weet dat volgens Mulisch niet de verteller het verhaal schept, maar dat het andersom is: dat het verhaal de verteller (en de lezer) creëert, dan doet zich hier precies dezelfde situatie voor als op de plafondschildering van Michelangelo: het creatuur (Adam, de verteller) strekt zijn vinger uit naar zijn schepper (God, het verhaal).
| |
Vertelsituatie
Dit merkwaardige perspectief wordt het gehele verhaal door volgehouden. Het verstoort bij de lezer de illusie dat hij iets leest wat werkelijk gebeurd is. Het benadrukt voortdurend dat hij bezig is met iets wat geschapen is. Het perspectief is immers niet echt auctoriaal (een verteller die een lezer toespreekt), het is eerder explicerend (een explicateur die toelichting geeft bij het vertoonde). De man laat zien, dwingt zelfs tot kijken. Als hij voor het eerst teruggaat in de tijd en over
| |
| |
Arnolds kennismaking met Herbert gaat vertellen, zegt hij: ‘Daar moeten wij ook even een blik op slaan; weliswaar heb je haast, en nog wel wat anders te doen dan je met Arnold bezig te houden, maar die paar minuten kunnen er ook nog wel af, want het is van enig belang’ (p. 82). Wanneer die terugblik is beëindigd, stelt hij vast: ‘Het is of wij niet weg geweest zijn, want de vuiniskuil brandt nog steeds’ (p. 104). Het lijkt erop of de man iemand langs een aantal gebeurtenissen leidt. Men leest daarom geen verhaal over Merel, Arnold, Herbert en Dirk, men leest een verhaal over een explicateur die een toeschouwer toont wat er met die vier gebeurd is en gebeurt. En nogmaals: daardoor is de lezer er zich voortdurend van bewust dat hij niet zozeer een verslag over gebeurtenissen leest, maar dat hij zich bezighoudt met iets wat gemaakt is om vertoond te worden. Met een kunstwerk.
Twee op het eerste oog uiterst vreemde passages moeten in dit verband nog genoemd worden. Wanneer de explicateur de inhoud van Merels droom over de geconcludeerde tuin heeft meegedeeld, zegt hij: ‘Ja, dat is allemaal heel vertrouwd, nietwaar? Daar voelen wij ons thuis’ (p. 69). En als Arnold aan het eind het landschap inloopt, besluit hij zijn ‘rondleiding’ als volgt: ‘Daar komt hij. Weldra zal hij weten waar hij werkelijk is, hier, bij ons in de geconcludeerde tuin’ (p. 161). De ‘geconcludeerde tuin’: dat is dus de ruimte waarin de explicateur en zijn toeschouwer zich bevinden. Het is, zou men kunnen zeggen, de omtrek van het kunstwerk, het gegeven waaruit de lezer kan concluderen dat hij kennismaakt met een artistieke schepping. Het is het ‘eeuwige’ van het verhaal, dat wat het boven de dagelijksheid van een geschiedenis over een mislukt huwelijk uittilt. Vanuit Merel en Arnold geredeneerd is het echter een onbekende wereld. Zij weten er niet van. Deze ‘artistieke eeuwigheidsruimte’ is voor hen wat in het algemeen voor de mens de ‘harmonia matricis’ is: het onbekende geluksgebied dat ons slechts bij vlagen geopenbaard wordt. Om dezelfde reden is voor Merel en Arnold de geconcludeerde tuin een wereld die ze alleen in de droom en de dood kunnen betreden, in een toestand dus waarin het bewustzijn is uitgeschakeld.
| |
Context
Mulisch' fictionele werk kan men in twee groepen indelen: ten eerste de romans en verhalen die voornamelijk over de relatie tussen kunst, leven en liefde gaan; ten tweede die waarin de verhouding tussen geschiedenis, oorlog, misdaad en schuld
| |
| |
aan de orde wordt gesteld. Hoogste tijd (1985) is een roman uit de eerste categorie: het boek gaat over de spiegeling tussen leven en toneel. Mulisch' romandebuut, Archibald strohalm (1952), over een poppenspeler, en Twee vrouwen zijn andere voorbeelden. Tot de tweede categorie horen de bekende romans De aanslag (1982) en De ontdekking van de hemel (1992), respectievelijk over verzet en verantwoordelijkheid en over vertechnisering en moraal. Het stenen bruidsbed (1959) verenigt beide categorieën: het gaat over een liefde die in wezen niet verschilt van oorlogsgeweld.
Het verhaal ‘Oude lucht’ behoort zonder twijfel tot de eerste groep: het plaatst een kwijnende liefde in een artistiek kader van mythologisering en explicerend perspectief. Het is het nauwst verwant aan de novelle De elementen (1988). Beide gaan over een man en een vrouw wier huwelijk stukgelopen is. Ze brengen hun vakantie door op een eiland in het zuiden. De laatste dagen krijgen daarbij de meeste aandacht. Aan het eind komt de man om het leven. Ook de thematiek is verwant: het stervensmoment speelt zowel in het verhaal als in de novelle een rol van betekenis.
Niet echt belangrijk maar vermeldenswaard zijn de meer uiterlijke verbindingen tussen de bundel Oude lucht en later werk van Mulisch. In ‘Symmetrie’ heet Praag de stad van ‘rabbi Löw, die de Golem heeft gemaakt’ (p. 48). De geschiedenis van deze rabbi zal een belangrijke plaats innemen in De procedure (1998). Het cursief gedrukte zinnetje Het begin van het begin dat Arnold in Merels plakboek aantrof en dat hij zo onbegrijpelijk vond (p. 134) is de titel van het eerste deel van De ontdekking van de hemel. Wel bevestigt dit soort verbindingen op zijn manier de eenheid van Mulisch' oeuvre, een aspect van zijn werk waaraan de auteur grote waarde hecht.
| |
Waarderingsgeschiedenis
In de talrijke recensies van Oude lucht overheerst het punt van de gelaagdheid van Mulisch' verhalen. Daarbij kreeg uiteraard het titelverhaal de meeste aandacht. De toon van veel besprekingen getuigt van een zekere irritatie. Ab Visser sprak denigrerend van ‘cultuurfilosofietjes’. Hij deed overigens geen enkele poging tot interpretatie. Andere recensenten deden dat wel. Carel Peeters zocht die in Arnolds overwegingen: hij nadert de vijftig, stuit op de eindigheid van zijn leven en maakt de balans op. Maar Peeters stak ook de draak met de vele verwijzingen en toespelingen in Mulisch' proza. Naar aanleiding van ‘Symmetrie’ stelde hij een uitleg voor, die hij niet kon con- | |
| |
troleren, zei hij, ‘omdat ik de parapsychologica-hermetica-fysica-cosmologica-historica niet heb bestudeerd’.
Hoewel Kees Fens minder ironisch was, kwam zijn oordeel in wezen op hetzelfde neer. Hij begon met te constateren dat in deze verhaalkunst niets toevallig is en dat door het schrijven zich een labyrint vormt waarvan de auteur tegelijk de bouwer en de ontdekker is. Zijn conclusie - die hij vanuit het standpunt van de lezer formuleerde - was echter negatief: ‘Maar aan de gedachte van een toverspel ontkom je op den duur toch niet, bij welk spel zich wel alle stukjes laten determineren, maar het totaalbeeld, waarin al die stukjes in elkaar passen en zich voegen tot een dwingende figuur, zal blijven ontbreken.’
Merkwaardig genoeg was Maarten 't Hart (toch de verdediger van het gewoon-realistische proza bij uitstek) van de belangrijke critici nog het meest positief. Dat kwam waarschijnlijk vooral omdat hij Oude lucht met het eerder verschenen Twee vrouwen als een wending in Mulisch' kunst zag: ze lijken meer op een ‘ouderwets’ verhaal dan Mulisch' vroegere werk. Juist daardoor krijgen we volgens 't Hart oog voor de diepere betekenis. Zijn conclusie was: ‘Toch acht ik het heel wel mogelijk dat als Mulisch nog meer schrijft dan Twee vrouwen en Oude lucht, we zijn vroegere werk beter zullen kunnen begrijpen en appreciëren.’
Betrekkelijk snel na het verschijnen van ‘Oude lucht’ zijn aan dit verhaal enkele studies gewijd. Interessant is de visie van Frans C. de Rover. Hij geeft een psychoanalytisch getinte uitleg van het verhaal, waarbij hij Arnold ziet als de zoon en de door de verteller toegesproken ‘medetoeschouwer’ als de moeder. Arnolds dood (hij komt ‘bij ons in de geconcludeerde tuin’) is dus een terugkeer tot de moeder. Die terugkeer brengt De Rover in verband met de zogenaamde ‘oedipale driehoek’, een bekend motief in Mulisch' werk: door zijn geboorte als het ware opnieuw te beleven overwint de mens de tijd en bezweert hij de dood. De Rover betrekt talloze op het eerste gezicht onbelangrijke details in zijn analyse en geeft daardoor een verrassende kijk op Mulisch' kunst in het algemeen en op de conceptie van dit verhaal in het bijzonder.
Voor deze bespreking is gebruikgemaakt van:
Harry Mulisch, Oude lucht, 1e druk, Amsterdam 1977.
| |
| |
| |
Secundaire literatuur
Aad Nuis, De schrijver als God. In: Haagse post, 25-6-1977. |
Carel Peeters, De ervaring van stenen. In: Vrij Nederland, 9-7-1977. |
Kees Fens, Niets blijft zonder gevolg. In: de Volkskrant, 16-7-1977. |
Maarten 't Hart, Een berg van lucht. In: NRC/Handelsblad, 22-7-1977. |
Hans Warren, Drie novellen in ‘Oude lucht’ en het libretto Axel. In: Provinciale Zeeuwse courant, 6-8-1977. |
Hans van Straten, Met saaie mensen kan ook Mulisch niets doen. In: Utrechts nieuwsblad, 20-8-1977. |
Ab Visser, Satire en moraal. In: Leeuwarder courant, 20-8-1977. |
Wim Hazeu, ‘Oude lucht’ aangenaam voor de lezers... In: Leids dagblad, 29-9-1977. |
Frans C. de Rover, Heimwee, weemoed en oude lucht. In: De revisor, nr. 4, 1977, jrg. 5, pp. 32-37. |
J.H. Donner, Van Mulisch oude lucht: een droomanalyse, Den Haag 1979. |
Frans C. de Rover, Een weemoedige Oidipous. Over ‘Oude lucht’ van Harry Mulisch. In: J. Hoogteijling en F.C. de Rover (red), Over verhalen gesproken, Groningen 1982, pp. 181-202. |
Frans C. de Rover, De weg van het lachen. Over het oeuvre van Harry Mulisch, Amsterdam 1987, pp. 139-257. |
P. Kralt, De tuin der spiegels. Romans en verhalen van Harry Mulisch, Laren (Gld) 1992, pp. 49-54. |
lexicon van literaire werken 48
november 2000
|
|