| |
| |
| |
Harry Mulisch
De aanslag
door Rudi van der Paardt
Achtergronden en uiterlijke beschrijving
De roman De aanslag van Harry Mulisch (*1927 te Haarlem) verscheen in het najaar van 1982 in de reeks bb literair van uitgeverij De Bezige Bij, Amsterdam. Het boek had onmiddellijk succes bij het publiek en werd zelfs een van de grootste bestsellers uit de naoorlogse Nederlandse literatuur. Op het ogenblik is de twintigste druk in omloop en bedraagt het totale aantal op de markt gebrachte exemplaren 365 000.
Blijkens de datering op de laatste pagina van zijn boek schreef Mulisch De aanslag in de maanden januari-juli 1982. De roman is ontstaan uit een andere tekst, waaraan Mulisch al vele jaren werkt: De ontdekking van Moskou. De hoofdpersoon van deze roman is of zal zijn een wees, wiens ouders bij wijze van represaille voor hun eigen huis zijn neergeschoten. Mulisch ontdekte dat deze voorgeschiedenis van zijn protagonist een zelfstandige bewerking verdiende. Hij dacht eerst aan een novelle, met de titel As, maar maakte er uiteindelijk de roman De aanslag van.
Inclusief het voorwerk, de inhoudsopgave en de slotpagina met een bibliografie van Mulisch telt De aanslag 256 bladzijden, verdeeld over een ‘Proloog’ en vijf ‘Episodes’, met in totaal twintig hoofdstukken. De roman wordt voorafgegaan door een motto, genomen uit Plinius, Brieven vi, 16 (een brief van de historiograaf Tacitus, die een beschrijving bevat van de uitbarsting van de Vesuvius in 79 na Chr.): ‘Overal was het dag, maar hier was het nacht, neen, meer dan nacht.’
| |
Inhoud
Anders dan in bijvoorbeeld Twee vrouwen wordt het verhaal van De aanslag chronologisch verteld. We kunnen voor een samenvatting de proloog en de episodes dus op de voet volgen.
| |
Proloog
Tijdens de Tweede Wereldoorlog woont Anton Steenwijk met zijn vader, moeder en broer Peter in Haarlem. Hun kleine villa, ‘Buitenrust’, ligt naast ‘Welgelegen’, waar de familie Beu- | |
| |
mer woont, en aan de andere kant naast ‘Nooitgedacht’, waar Korteweg met zijn dochter Karin huist. Naast hen woont het echtpaar Aerts in Huize ‘Rustenburg’. (p. 7-11)
| |
Eerste episode 1945
Op een avond, in januari 1945, zit het gezin Steenwijk bijeen in de enige kamer van het huis die nog wordt verwarmd; men speelt een spelletje Mens-erger-je-niet. Plotseling klinken zes schoten. Voor het huis van Korteweg ligt een dode: de nsb'er Fake Ploeg. Korteweg en zijn dochter verslepen het lijk en leggen het voor ‘Buitenrust’ neer. Als Peter naar buiten rent om de dode weg te halen en voor het huis van de familie Beumer te leggen, arriveren de Duitsers. Zij voeren vader, moeder en Anton mee en steken de villa in brand. Anton wordt gescheiden van zijn ouders en naar het politiebureau van Heemstede gebracht. Hij zit daar in een duistere cel onder het bureau met een jonge vrouw, die hem op troostende wijze onderhoudt over de begrippen ‘schuld’ en ‘verantwoordelijkheid’. De volgende dag wordt Anton naar Haarlem gebracht en vervolgens naar Amsterdam, waar zijn oom Peter hem ophaalt. (p. 13-73)
| |
Tweede episode 1952
Na de bevrijding wordt bekend dat Antons ouders en broer op de avond van de aanslag waren gefusilleerd met vele andere gijzelaars. Voor Anton is dat bericht ‘als een boodschap uit voorhistorische tijden’. Hij blijft wonen bij zijn oom en tante, maakt het gymnasium af en gaat medicijnen studeren. Pas in 1952 komt hij weer in Haarlem, uitgenodigd voor een feestje van een medestudent. Onderwerp van gesprek daar is de oorlog in Korea en de angst voor het communisme. Niet geïnteresseerd in politiek zoekt Anton de plaats op waar zijn huis vroeger stond; van mevrouw Beumer hoort hij dat de Kortewegs na de bevrijding zijn verhuisd. Anton ziet een monument voor gevallenen, waarop de namen van zijn ouders voorkomen. Hij voelt iets van angst en besluit ‘Haarlem’ voorgoed te vergeten. (p. 75-106)
| |
Derde episode 1956
Sinds zijn kandidaatsexamen woont Anton op kamers. In 1956 studeert hij af en besluit hij zich te specialiseren in de anesthesie. In dat jaar ook komen de politiek en daarmee het verleden weer in zijn leven. Hij raakt verzeild in een demonstratie tegen de inval van de Russen in Hongarije; in een van de demonstranten herkent hij een oud-klasgenoot: Fake Ploeg, de zoon van de neergeschoten nsb'er. Hij neemt hem mee naar zijn kamer. Daar ontspint zich een discussie over de schuldvraag naar de dood van Fake's vader en Antons ouders. Volgens Fake zijn de communisten de schuld van alles. Als Anton dit bestrijdt, gooit Ploeg jr. met een steen die voor een communist was bedoeld Antons spiegel aan stukken. Tegelijk ontploft de kachel in de kamer. (p. 107-130)
| |
| |
| |
Vierde episode 1966
Anton is anesthesist geworden en in 1961 getrouwd met Saskia, de dochter van een ex-verzetsman. Begin juli 1966 is hij met zijn vrouw en hun vierjarig dochtertje Sandra aanwezig bij de begrafenis van een bekend journalist die óók een verzetsverleden heeft. Daar ontmoet hij bij toeval Cor Takes, de dader van de Haarlemse aanslag. Hij blijkt die niet alléén gepleegd te hebben: zijn vriendin, Truus Coster, assisteerde hem. Op grond van details die Takes over haar vertelt, begrijpt Anton dat zij de vrouw was die met hem in de cel van Heemstede heeft gezeten. Een foto van Truus leert hem dat er verrassende overeenkomsten in uiterlijk bestaan tussen haar en zijn vrouw Saskia: Anton beseft dat hij, onbewust, Saskia misschien wel juist daarom heeft getrouwd! (p. 131-203)
| |
Laatste episode 1981
Anton is gescheiden van Saskia en hertrouwd met Liesbeth. Uit hun huwelijk is een zoon voortgekomen, Peter. Financieel gesproken is het Anton goed vergaan: hij is rijk geworden, is nu eigenaar van vier huizen. Zijn migraineaanvallen, die hij sinds zijn jeugd heeft gekend, hebben hun hoogtepunt gevonden in een crisis, die hem in Italië heeft overvallen, maar die hij te boven is gekomen. Nog één keer is hij in Haarlem geweest, met zijn dochter, die wilde weten waar haar grootouders hadden gewoond. Ze hebben bloemen gelegd bij het grafmonument voor Truus Coster.
In november 1981 raakt Anton, wederom bij toeval, in een grote mensenmenigte verzeild, nu die van de vredesdemonstratie in Amsterdam. Hij komt onverwacht Karin Korteweg tegen. Zij onthult dat haar vader indertijd het lijk van Ploeg had verlegd om zijn geliefkoosde hagedissen te sparen. Hij had het lichaam van Ploeg niet voor de villa van de familie Aerts kunnen leggen, omdat deze joden verborgen hield. Altijd bang voor de wraak van Anton had Korteweg in 1948 zelfmoord gepleegd. Opnieuw dringt de vraag van schuld en verantwoordelijkheid zich in alle hevigheid aan Anton op. Hij is verward, neemt haastig afscheid van Karin, maar hervindt zijn kalmte, lopend in de grote groep van gelijkgestemden, met zijn zoon Peter aan de hand. (p. 205-254)
| |
Interpretatie
Toen Harry Mulisch op 7 oktober 1983 een dankwoord uitsprak ter gelegenheid van de presentatie van het tweehonderdduizendste exemplaar van De aanslag, karakteriseerde hij de roman als volgt (Mulisch 1986, p. 51): ‘Men kan een ingewikkelde tijd als de oorlog literair op twee manieren benaderen. Door een eenvoudig verhaal, dat men eenvoudig vertelt, of
| |
| |
door een ingewikkeld verhaal, dat men eenvoudig vertelt. De eerste mogelijkheid wordt vertegenwoordigd door De verteller, de tweede door De aanslag. Zelf heb ik geen voorkeur, ik heb beide wegen bewandeld, maar het is duidelijk waar de voorkeur van de meeste lezers ligt.’
| |
Vertelsituatie
In vergelijking met veel ander werk van Mulisch, in het bijzonder zijn vroege romans, zoals archibald strohalm (1952) of Het zwarte licht (1956), maakt De aanslag een directinzichtelijke indruk. In feite is de roman net zo gecompliceerd als de genoemde en bevat hij diverse lagen of betekenisniveaus. Trouwens, zelfs de in het zojuist gegeven citaat als ‘eenvoudig’ gekenschetste vertelwijze is bij nader inzien tamelijk ingewikkeld. De eerste zin van het boek is al meteen bijzonder: ‘Ver, ver weg in de tweede wereldoorlog woonde een zekere Anton Steenwijk met zijn ouders en zijn broer aan de rand van Haarlem.’ Hier wordt ten eerste de gebruikelijke bepaling van tijd vervangen door een van ruimte of afstand. Maar nog belangrijker is dat de opening kenmerkend is voor een sprookje: de auctoriale verteller accentueert op die manier het fictionele aspect van zijn verhaal. Ook elders in de roman is de verteller soms zo prominent aanwezig dat hij de regels van de romankunst lijkt te ironiseren. In grote delen echter sluit Mulisch via een personale vertelwijze - Antons gedachten en emoties staan dan centraal - aan bij gebruikelijke tendensen. De meeste lezers van De aanslag blijken zich dan ook niet of nauwelijks aan bedoelde afwijkingen van romanconventies te storen (vgl. Van Tijn, 1983): zij lezen het boek als het indringende verslag over een door de Duitsers geteisterde familie en de lotgevallen van de enig overlevende daarvan.
| |
Thematiek
Daarmee hebben we twee lagen van de roman genoemd: De aanslag is een ‘oorlogsroman’ èn een ‘psychologische roman’.
| |
Poëtica
Maar er zijn nog meer lagen te noemen, zoals de filosofische en de poëticale (of poëtologische). Wat het laatstgenoemde, voor de meeste lezers zeker het minst toegankelijke en waarschijnlijk vaak niet opgemerkte aspect van De aanslag betreft: diverse ‘sprekende namen’, dieren en ogenschijnlijk zinloze (dus poly-interpretabele) uitspraken van personages krijgen pas hun volle waarde als men de alchemistische principes erbij betrekt die Mulisch in zijn werk uitdraagt. Deze esoterische kant van de roman is echter veel minder belangrijk dan in bijvoorbeeld Het stenen bruidsbed of Twee vrouwen, zodat een aparte behandeling daarvan hier wat overbodig lijkt; de geïnteresseerde lezer zij verwezen naar De Rover, 1985, p. 119 e.v. en voor een samenvatting van en aanvullingen op de daar gedane observaties naar Van der Paardt, 1985. De overige drie lagen (aspecten) van de roman komen hier in genoemde volgorde ter sprake.
| |
| |
| |
Thematiek
Als oorlogsroman is De aanslag in zoverre atypisch, dat hij maar voor een gedeelte over een gebeurtenis uit de Tweede Wereldoorlog gaat, namelijk de aanslag op de nsb'er Ploeg en de directe gevolgen daarvan voor het gezin Steenwijk. De rest gaat over de effecten die de oorlog op Anton en meer in het algemeen op de Nederlandse samenleving blijkt te hebben gehad. Dat neemt niet weg dat de grote belangstelling voor dit boek, zoals Mulisch zelf in het gegeven citaat stelt, juist op het oorlogsaspect is gericht.
| |
Poëtica
Typerend voor Mulisch' werkwijze is dat de aanslag waaraan de roman zijn naam ontleent als zodanig nooit heeft plaatsgevonden, maar wel gerelateerd kan worden aan een historisch voorval: een aanslag op de Haarlemse landverrader Fake Krist. In Truus Coster hebben vele lezers Hannie Schaft ontdekt, ‘het meisje met het rode haar’, zoals Theun de Vries haar in zijn gelijknamige roman (1956) heeft genoemd. De jaartallen van Truus Coster en Hannie Schaft komen inderdaad overeen; hun uiterlijk is identiek; maar op Fake Krist heeft Hannie Schaft nu net geen aanslag gepleegd. Wie met behulp van de kennelijk ook door Mulisch gebruikte monografie van T. Kors over Hannie Schaft feit en fictie met elkaar confronteert, komt tot de conclusie dat Mulisch in zijn roman diverse aanslagen van Hannie Schaft, die zij pleegde met Cor Rusman en Truus Oversteegen (mijn cursivering, RvdP), zijn gecontamineerd. Dergelijke verschuivingen en verdichtingen heeft Mulisch ook toegepast bij de begrafenisscène in de vierde episode. Daarin kan men in vele personages bekende figuren herkennen als Van Randwijk, Wagenaar, Smallenbroek, uitgever Bert Bakker en Ed Hoornik.
| |
Thematiek
Als psychologische roman draait De aanslag om de ontwikkeling van Anton Steenwijk. Hij heeft zijn ouders op jeugdige leeftijd verloren; zij hebben, mede door de oorlogssituatie, zich nog zo weinig gemanifesteerd in zijn leven dat zij voor hem geen echte voorbeelden tot navolging zijn geworden. In zijn onderbewuste is Anton daarom als een tweede Oedipus op zoek naar nieuwe ouders - Mulisch heeft zelf gewezen op de overeenkomsten van zijn roman, onder andere de vijfdelige structuur, met de Griekse tragedie. Met zijn voorkeur voor mythische beelden laat Mulisch zijn hoofdfiguur dan ook in een soort onderwereld een nieuwe moeder en vader vinden. Een moeder vindt hij al heel snel, in de cel onder het politiebureau, in de persoon van Truus Coster, die zo'n indruk op Anton maakt dat zijn eerste vrouw, Saskia, ‘leek (...) op de voorstelling die Truus in hem (...) had opgeroepen’ (p. 179). Als Anton dat gaat beseffen, is zijn huwelijk verloren; hij hertrouwt met Liesbeth, zij ‘had niets meer te maken met dat alles’ (p. 209).
| |
| |
Zijn ‘vader’ heeft Anton dan inmiddels ook gevonden: bij de begrafenis van de verzetsman/journalist ontmoet hij Cor Takes. In diens souterrain (onderwereld!) hoort hij hoe de aanslag precies in zijn werk is gegaan en wordt hij geconfronteerd met opvattingen over schuld en boete, over geweld als enig middel tegen geweld. De ‘steen’ waarmee Anton zijn pijnlijke verleden, met schuldgevoelens beladen, heeft toegedekt - zijn specialisatie, de anesthesie, is in dat opzicht symbolisch! -, begint te ‘wijken’. Dat leidt tot de crisis in zijn (eerste) huwelijk, maar ook tot psychosomatische klachten die een hoogtepunt vinden tijdens een verblijf in Italië: Antons oog is dan gevallen op ‘de witte tafelaansteker in de vorm van een dobbelsteen’ (p. 212). Zonder dat Anton het beseft (maar de lezer, die kan terugbladeren, weet meer) doet deze aansteker hem denken aan de avond van de aanslag, toen hij een dobbelsteen in handen had (p. 24). Ook de hevige kiespijn die Anton brengt tot het meelopen in de vredesdemonstratie te Amsterdam - zijn tandarts helpt hem op voorwaarde dat hij participeert in het massale protest - is zo'n psychosomatische klacht. Van ‘meeloper’ wordt hij echter ‘vrijwilliger’, zoals hij verklaart tegenover zijn dochter, die hij in de stoet demonstranten ontmoet. ‘Steengoed, pa!’ (p. 232) is het (voor de lezer dubbelzinnige) commentaar van zijn dochter - die inmiddels zwanger blijkt te zijn. Anton, die dus binnen afzienbare tijd grootvader zal worden, laat zich in de laatste bladzijden van de roman, wanneer hij Peter aan de hand meevoert, eigenlijk voor het eerst als ‘vader’ zien: pas als hij zijn eigen lot aan dat van ‘de mensheid’ heeft kunnen relateren, blijkt de echte volwassenheid.
Als men De aanslag op zijn filosofische merites bekijkt, is de kern de vraag naar de relevantie van de begrippen schuld en verantwoordelijkheid. In concreto spitst die zich toe op de vraag of het mogelijk is uit te maken wie er schuldig is/zijn aan de dood van de onschuldige ouders en broer van Anton. Mulisch geeft geen direct antwoord op die vraag, suggereert juist dat er niet zo iets als objectieve schuld bestaat. Het is dan ook van symbolische betekenis dat als Anton de laatste stukjes van zijn aanslag-puzzel vindt als antwoord op een cryptogrammatische omschrijving, die hem maar niet uit de gedachte wil gaan, hem het woord ‘ravage’ te binnen schiet. Dat wil zo veel zeggen als: dergelijke vragen zijn onoplosbaar, er is geen draad van Ariadne om uit het ethisch labyrint te komen. Niemand is schuldig, of iedereen, dat hangt af van het standpunt a priori. Maar, zo vindt de duidelijk als spreekbuis voor Mulisch zelf optredende Truus Coster (zij spreekt, als een tweede Diotima, over het hoofd van Anton heen tot de lezer), er is wel degelijk vast te stellen wie verantwoordelijk is voor een misdaad als het
| |
| |
fusilleren van onschuldige burgers (p. 47): ‘“Ze zullen je misschien van alles wijs proberen te maken, maar je moet nooit vergeten dat het de moffen zijn, die jouw huis in brand hebben gestoken. Wie het gedaan heeft, heeft het gedaan, en niet iemand anders.”’ Dit is ook het standpunt van Cor Takes, als hij tegen Anton zegt (p. 155): ‘“De enige waarheid waar we iets aan hebben, dat is, dat iedereen is afgemaakt door wie hij is afgemaakt, en niet door iemand anders.”’
Op één belangrijk punt verschillen Truus Coster en Cor Takes (niet zonder reden zullen hun initialen elkaar spiegelen): de laatste vindt dat je tegenover geweld geweld moet plaatsen, terwijl Truus Coster beseft dat dit het gevaar oplevert dat men verandert in degene die men bestrijdt. Haar levensleer is er een van licht en liefde - vandaar de zo vaak opduikende licht/donker-symboliek.
| |
Context
Welke laag van De aanslag men ook neemt, vanuit welk perspectief men de roman ook bekijkt, hij hoort geheel thuis in het oeuvre van Mulisch. Als oorlogsroman verbond de schrijver zelf (zie citaat op p. 3 en 4 van dit artikel) De aanslag met De verteller, maar voor de opvatting van Wam de Moor dat De aanslag ‘het meest direct aansluit op die andere oorlogsroman (...) Het stenen bruidsbed’ (De Moor, 1982) valt veel te zeggen. Ook die roman gaat immers over de gevolgen van ‘een aanslag’, zij het daar voor de verrichter, de ex-vlieger Norman Corinth. De schuldproblematiek die in beide romans (in verschillende belichting overigens) aan de orde komt, heeft Mulisch ook in een essay uit de jaren vijftig centraal gesteld. Hij schreef namelijk in ‘Bevrijd van de bevrijding’, opgenomen in de bundel Paniek der onschuld (1979), het volgende (p. 20). ‘De 5de mei vierden wij de bevrijding van de schuld en zijn maat, de dood. Schuld van de duitsers? Schuld van de mens? Geen probleem zo wijd als dat van de schuld. Het strekt zich uit van de determinist, die de schuld ontkent en alles herleidt tot factoren buiten de smeerlap, zoals erfelijkheid en milieu - tot het religieuze inzicht, dat iedereen schuldig is voor allen.’ Dit scala van opvattingen over schuld treft men ook in De aanslag aan. Behalve in genoemd essay kan men voor het thema van de oorlog ook terecht bij Mulisch' autobiografische boeken De toekomst van gisteren (1972) en Mijn getijdenboek (1975).
Als oorlogsroman zal men De aanslag buiten het werk van Mulisch waarschijnlijk het allereerst relateren aan het al genoemde boek van Theun de Vries, Het meisje met het rode
| |
| |
haar; daar is de keuze tussen ‘goed’ en ‘fout’ overigens vereenvoudigd tot de keuze tussen ‘links’ en ‘rechts’. Psychologisch gesproken ligt dan eigenlijk dichterbij een roman als Pastorale '43 (1946) van Simon Vestdijk. Het is geen toeval dat alle drie romans met succes zijn verfilmd. De film De aanslag, gemaakt in 1986 onder regie van Fons Rademakers, was wel zeer succesvol: hij won de felbegeerde Oscar (1987), wat uiteraard een enorme publiciteit voor Rademakers, maar óók voor Mulisch met zich bracht.
| |
Waarderingsgeschiedenis
Het lijdt geen twijfel dat bij het grote publiek De aanslag Mulisch' populairste roman is geworden. Daarop wijst niet alleen het grote aantal verkochte exemplaren, maar ook het feit dat bij onderzoekingen naar leesgedrag van middelbare scholieren, uitgevoerd door het tijdschrift Diepzee, de roman al enige jaren lang zeer hoog scoort.
Bij verschijnen werd De aanslag door de kritiek in dag- en weekbladen over het algemeen zeker gunstig onthaald, maar er waren ook negatieve geluiden te horen. Onverdeeld in hun bewondering waren Frans de Rover (Vrij Nederland) en Wam de Moor (De Tijd), die wezen op de gelaagdheid van de roman. De bezwaren die de recensenten bij al hun waardering lieten horen, hingen meestal samen met ‘het verknopen van de actualiteit en Steenwijks persoonlijke loutering’ (Jaap Goedegebuure in Haagse Post) of de grote rol van het toeval in de roman (Alfred Kossmann in Het Vrije Volk; Leo Geerts in De Nieuwe). Ook de prominente rol van de verteller en wat wel is genoemd de ‘referentiële humor’ van Mulisch (bijvoorbeeld wanneer hij verwijst naar het verschijnen van zijn eigen debuut archibald strohalm, p. 82) werden bekritiseerd. Hans Werkman (1985, p. 89 e.v.) verwoordde zijn bezwaren als volgt. ‘Hij is de alwetende auteur die boven zijn personen zweeft en in het begin al weet hoe het verder zal gaan. Op pagina 20 moet hij de lezer vertellen dat de naam Anton vele jaren onmogelijk was, omdat het de naam van Mussert was. Maar zo'n mededeling doorbreekt het verhaal van 1945. Evenals dit: “Midden op de verlaten straat, voor het huis van meneer Korteweg, lag een fiets waarvan het omhoogstekende voorwiel nog draaide, - een dramatisch effect, dat later close in elke verzetsfilm zou verschijnen.” (25) Ik vind het laatste deel van deze zin hinderlijk, omdat Mulisch mij daar voor de voeten loopt, terwijl het over de fiets van Ploeg in januari 1945 gaat.’
Critici ter linkerzijde kwamen met een oud bezwaar tegen Mulisch' romans: dat hij daarin de politiek reduceert tot een
| |
| |
reeks incidenten en gebruikt als aantrekkelijk decor (Graa Boomsma in De Waarheid; August Hans den Boef in de Volkskrant).
Veel van deze kritiek lijkt op het ogenblik verstomd, misschien ook door het succes dat De aanslag, zeker na de verfilming, in het buitenland heeft gekregen (zie bijvoorbeeld Vanderauwera, 1990). Van geschiedschrijvers van de moderne Nederlandse literatuur hoort men wel dat zij een zwak hebben voor het vroege werk van Mulisch (Jaap Goedegebuure) of de in 1985 verschenen roman Hoogste Tijd als het hoogtepunt in diens oeuvre beschouwen (Ton Anbeek), maar de Mulisch-specialist bij uitstek van het moment, Frans C. de Rover, canoniseerde De aanslag als volgt (1987, p. 298). ‘Ik beschouw deze roman als een afronding in Mulisch' schrijverschap omdat in dit boek vrijwel alle facetten van zijn “schrijverij” zowel naar inhoud als naar vorm in een evenwichtige, bijna mathematische ordening en samenhang worden gedemonstreerd.’
Voor deze bespreking is gebruik gemaakt van:
Harry Mulisch, De aanslag, 1ste druk, Amsterdam 1982.
| |
| |
| |
Secundaire literatuur
August Hans den Boef, Mulisch onderhoudend. In: de Volkskrant, 1-10-1982. |
P.M. Reinders, Met de rug naar de toekomst. In: NRC Handelsblad, 1-10-1982. |
Graa Boomsma, De toekomst van gisteren. In: De Waarheid, 5-10-1982. |
Robert Anker, ‘De aanslag’: een helder raadsel. In: Het Parool, 6-10-1982. |
Hans Maarten van den Brink, ‘Een fatsoenlijk man blijft de ellende onthouden’. In: NRC Handelsblad, 8-10-1982 (interview). |
Jaap Goedegebuure, Op zoek naar het andere verhaal. In: Haagse Post, 9-10-1982. |
Frans de Rover, Zes knallen in een verleden. In: Vrij Nederland, 9-10-1982. |
An., Wie is schuldig: de bezetter, de verzetsman, de handlanger of de toeschouwer? In: Hervormd Nederland, 16-10-1982. |
Alfred Kossmann, ‘De aanslag’ van Mulisch: thriller en ideeënroman. In: Het Vrije Volk, 23-10-1982. |
Anthony Mertens, De charme van zorgvuldig geformuleerde raadsels. In: De Groene Amsterdammer, 27-10-1982. |
Wam de Moor, De aanslag: hoe Harry Mulisch de waarheid weet te verhullen. In: De Tijd, 29-10-1982 (opgenomen in Wam de Moor, Deze kant op. Amsterdam 1986, p. 191-195). |
H.J.A. Hofland, Zeldzaam. In: Intermagazine, november 1982. |
Karel Osstyn, Nieuwe, sterke Mulisch. In: De Standaard, 12-11-1982. |
Leo Geerts, De aanslag door Harry Mulisch. In: De Nieuwe, 18-11-1982. |
Corine Spoor, Over de koliek van de terugkerende oorlog. In: De Tijd, 26-11-1982 (interview). |
W.L. Brugsma, De come-back van de oorlog. In: Haagse Post, 15-1-1983 (interview). |
Ischa Meijer, De buitenstaander. In: Intermagazine, april 1983 (interview). |
Jan Heerze, Harry Mulisch: De aanslag. Apeldoorn 1983 (Memo-reeks). |
J. van Tijn, ‘Dat ze in de auto stappen en in Haarlem gaan zoeken, dat gaat vèr.’ In: Vrij Nederland, 20-8-1983 (vragen van lezers aan Mulisch). |
J. van Tijn, ‘Dè oorlog meemaken: dat betekent niks. Welke? Wanneer? Hoe laat? Waar was je precies?’ In: Vrij Nederland, 27-8-1983 (vragen van lezers aan Mulisch). |
Johan van Ommen en Lizet Penson, Prisma Uittrekselboek. Utrecht-Antwerpen 1984, p. 161-172 (samenvatting en analyse). |
P.F.M. Fontaine, De bloedbruiloft: Een beschouwing over De aanslag van Harry Mulisch. In: Hollands Maandblad, nr. 436, 1984, jrg. 25, p. 15-20. |
Inez van Eijk en Rudi Wester, Honderd helden uit de Nederlandse literatuur. z.p. 1985, p. 220-223 (beschrijving van Anton Steenwijk). |
| |
| |
Hans Werkman, ‘Weg, intussen, zijn zo gauw de dingen niet.’ In: Hans Werkman, Boekopener. Barneveld 1985, p. 83-90. |
Frans C. de Rover, Over De aanslag van Harry Mulisch. Amsterdam 1985. |
Rudi van der Paardt, Alles grijpt uiteindelijk in elkaar: Frans de Rovers analyse van De aanslag. In: Vrij Nederland, Boekenbijlage, 23-11-1985. |
A. Kooyman, De alchemie van Mulisch' Aanslag. In: De nieuwe taalgids, 1985, jrg. 78, p. 523-524. |
Harry Mulisch, Haarlems dankwoord. In: Harry Mulisch, Aan het woord. Amsterdam 1986, p. 47-51. |
Frans C. de Rover, De weg van het lachen. Dissertatie Leiden. Amsterdam 1987, p. 258-298. |
Marcel Janssens, Een roman in een notedop. Over de proloog tot ‘De Aanslag’ van Harry Mulisch. In: Liber Amicorum Prof. dr. Kare Langvik-Johannessen. Feestbundel naar aanleiding van de zeventigste verjaardag en het emeritaat van de hoogleraar Nederlands aan de Universiteit van Oslo. Leuven 1989, p. 115-125. |
Ria Vanderauwera, Amerika. De stand van zaken in de jaren tachtig. In: De gids, 1990, jrg. 153, p. 476-480 (onder meer over de ontvangst van The Assault in de Amerikaanse pers). |
lexicon van literaire werken 9
februari 1991
|
|