| |
| |
| |
Erwin Mortier
Marcel
door Jooris van Hulle
Achtergronden en uiterlijke beschrijving
De roman Marcel, het debuut van Erwin Mortier (* 1965 te Nevele) verscheen in februari 1999 bij uitgeverij Meulenhoff te Amsterdam. Het boek was een maand nadien al aan een tweede druk toe. In mei van het daaropvolgende jaar waren al 23.000 exemplaren verkocht. De achtste druk ervan verscheen in januari 2001 als eerste nummer van de serie die door de krant De Morgen gratis werd verspreid onder de noemer ‘De-Morgen Bibliotheek’.
Marcel is het eerste deel van een trilogie die verder bestaat uit de romans Mijn tweede huid (2000) en Sluitertijd (2002) en in haar totaliteit een terugblik omvat op Mortiers kindertijd en jeugd.
De roman, die inclusief het voorwerk 142 bladzijden beslaat, bestaat uit acht genummerde hoofdstukken. Binnen de hoofdstukken worden aparte delen van elkaar gescheiden door een grafisch teken.
Met zijn debuut viel Mortier meerdere keren in de prijzen. De roman werd bekroond met de Gerard Walschap-prijs 1999 (de prijs heet volledig ‘Seghers-Literatuurprijs Gerard Walschap-Londerzeel’), de L. Van der Hoogt-prijs 2000, Het Gouden Ezelsoor 2000, de Fortis Debuutprijs 2000, De Debutantenprijs Dordrecht 2000. Verder werd de roman genomineerd voor de Libris Literatuurprijs 2000 en de NCR Literair-prijs 2000 en stond hij op de longlist voor de Gouden Uil 2000.
Vertalingen van Marcel verschenen in het Engels, het Frans en het Duits.
| |
Inhoud
Hoofdstuk 1
De roman opent met een beschrijving van het huis van de ikfiguur. De jongen die aan het woord komt, vertelt dat zijn grootmoeder Andrea hem niet alleen ieder jaar meeneemt naar het kerkhof, maar dat zij iedere week weer, als het moment van afstoffen is aangebroken, de verhalen vertelt over de doden in de familie wier foto's nu ingelijst in kadertjes in de vitrinekast prijken. Zijn grootmoeder koopt in de stad stoffen waaruit ze
| |
| |
kleren maakt voor de mensen in hun dorp. De aankoop wordt bezegeld met een drankje in de woonkamer van Maurice. De jongen hoort hen praten over het feit dat hij nu genoeg geboet heeft. Maurice huilt erbij, maar de jongen begrijpt niet waarover hij en zijn oma het hebben. Voor het eerst wordt ook Marcel genoemd, de jongste broer van zijn grootmoeder. Stella, een achternicht die grootmoeder komt helpen bij het poetsen, lacht om de verhalen die de grootmoeder vertelt over de gestorven familieleden en voegt er haar eigen lijkreden aan toe. De enige nog in leven zijnde figuur die in de vitrinekast prijkt, is Cécile, die non geworden is. Eenmaal per jaar mag de familie haar in het klooster bezoeken. De jongen herinnert zich dat zij over Marcel zei dat hij ‘ons gered heeft van het bolsjevisme’. De jongen denkt ook terug aan de foto's waar hijzelf op staat en die om de zoveel maanden door grootmoeder te voorschijn worden gehaald. En opnieuw komt Marcel even ter sprake: een foto toont hem toen hij een jaar of zestien was, een puber in pofbroek.
| |
Hoofdstuk 2
De jongen vertelt over grootmoeder en haar klanten in haar kledingzaak, waar de ‘gasten’ het model komen kiezen van het kledingstuk dat grootmoeder voor hen zal maken. De naaikamer is in de ogen van het jongetje een magisch laboratorium, waar zijn grootmoeder als een alchemiste te werk gaat. Vooral juffrouw Veegaete, bij wie de jongen in de klas zit, maakt een overweldigende indruk op hem. In de klas tracht hij soms tussen haar dijen te gluren. Ook hier verstaat de jongen niet echt waar zij en grootmoeder het over hebben, onder meer als juffrouw Veegaete beweert dat ze het affreus vindt dat Maurice zijn zaak nog altijd niet op zijn eigen naam kan zetten. De jongen tracht haar ook te begluren als zijn oma de maat moet nemen bij haar, maar hij wordt weggestuurd. Hij luistert dan verder hun gesprekken af, die onder meer gaan over de oorlog en over collaboratie. Marcel, zo blijkt, was vierentwintig toen hij stierf en ‘oud genoeg om te weten wat hij deed’. Hoogtepunt van de ontluikende seksuele gevoelens van de jongen is wanneer hij juffrouw Veegaete afluistert als ze op school op het toilet zit.
| |
Hoofdstuk 3
De confrontatie op de kermis tussen de twee families de Eggermonts en de Ornelissen, wordt door grootmoeder geleid: zij scheidt de twee werelden van elkaar. Ook hier wordt gediscussieerd over de oorlog, zonder dat de jongen er iets van snapt. Grootmoeder leert hem de waarde kennen van de planten in de tuin. Zelf heeft hij een apart hoekje daar, dat er verwilderd bij ligt. Grootvader vertelt hoe hij tijdens de oorlog geslagen en mishandeld werd. Tegen zoveel wreedheid beschermt de jongen zich door zich in zijn ‘jungle’, zijn eigen tuintje, te verber- | |
| |
gen. ‘Jaren later’ vindt hij een foto terug van grootmoeder die aardappelen aan het oogsten is, ‘zes monden moest ze voeden toen de grootvader in het strafkamp zat.’
| |
Hoofdstuk 4
De jongen reist met zijn grootouders met de trein naar de stad om er een zieke tante te bezoeken. Zijn vader vindt het niet goed dat het jongetje altijd met al die ouderdom wordt opgescheept. In Hotel Terminus gaan ze iets drinken. Daar hebben zijn opa en oma elkaar voor het eerst ontmoet, in 1939 om precies te zijn, na afloop van het Vlaams zangfeest. In de papierwinkel van Cyriel en Anna ademt alles vergankelijkheid en voorbije glorie. Hun zoon Wieland, een slungel van zestien die zijn kamer versierd heeft met foto's van opmarcherende soldaten, toont hem foto's van zijn vader die ‘Ueberscharführer’ was. Hij zoekt op brutale wijze seksuele toenadering tot de jongen. Cyriel, die weet dat hij binnenkort zal sterven, geeft aan de grootmoeder een pak brieven mee, Marcels laatste brieven zoals blijkt. De jongen neemt een brief uit het pak mee omdat er een vogel met kromme snavel op de omslag staat.
| |
Hoofdstuk 5
De ikfiguur, die verondersteld wordt al te slapen, is uit bed geglipt en ziet grootmoeder in de brieven van Marcel zitten lezen. Zelf heeft hij op zolder in een oude linnenkoffer gesnuffeld en daar onder meer de schriften van Marcel Ornelis teruggevonden. 's Nachts hoort hij soms iemand lopen of voorbijsloffen, maar hij vindt geen sluitend antwoord op de vraag wie het kan zijn: ‘Tegen de sluiers van de nacht heeft de werkelijkheid zelden een goed verhaal.’
| |
Hoofdstuk 6
Als zijn grootmoeder bij juffrouw Veegaete in het dorp de nieuwe jurk gaat afleveren, gaat de jongen mee. Haar broer kijkt naar de Ronde van Frankrijk op televisie, haar zus Louise heeft een taart gebakken. Het Franstalige nichtje Linda, een echte Bruxelloise, is ook aanwezig. Volgend jaar moet de jongen naar de klas van de broer van juffrouw Veegaete, meester Norbert, die een kei is in ‘rek'nen’. Norbert heeft het met zijn zus Louise over Marcel, ‘een echte idealist. Misschien zelfs een beetje te...’
| |
Hoofdstuk 7
De laatste schooldag bij juffrouw Veegaete, die voor die gelegenheid haar nieuwe jurk heeft aangetrokken. De kinderen mogen zelf lesgeven over het dierenrijk. De ikfiguur heeft de brief van Marcel met de vogel erop meegebracht. Juffrouw Veegaete leest de brief en laat hem onmiddellijk verdwijnen als de pastoor de klas binnenkomt. Nadien geeft ze hem niet terug aan de jongen, die dat ervaart als had zij ‘een bres in mijn ziel geslagen’.
| |
Hoofdstuk 8
Stella geeft de jongen de brief terug met de raad hem aan zijn grootmoeder terug te bezorgen. Van haar mag hij hem behouden. Hij verneemt dat Marcel in Rusland begraven ligt en
| |
| |
dat ook juffrouw Veegaete Duitsgezind was, maar op tijd weer de andere kant heeft gekozen. Het is weer kermis, maar de jongen zondert zich af om in eenzaamheid de brioef van Marcel te lezen. Daarna begraaft hij de trommel met de andere brieven en relicten van Marcel, want: ‘De aarde heeft kamers genoeg.’
| |
Interpretatie
Titel
Net als de zovele andere doden in de vitrinekast van grootmoeder Andrea is Marcel nergens lijfelijk aanwezig in het verhaal, hoewel hij de gesprekken tussen de personages blijft beheersen. Marcel was de jongste broer van de grootmoeder, die meer dan de ouders een beslissende invloed uitoefent op het jongetje. Marcel is tijdens de Tweede Wereldoorlog aan het oostfront gesneuveld, niet zozeer uit aanhankelijkheid tegenover Hitler en het nazisme maar uit sympathie voor de Groot-Nederlandse gedachte. Ook de rest van de familie was niet zuiver op de graat en heeft daar na de bevrijding zwaar voor geboet. Zelfs figuren als juffrouw Veegaete hebben de zijde van de bezetters gekozen, maar zij had ervoor gezorgd dat ze net op tijd weer van kamp wisselde, zodat haar niets in de weg kon worden gelegd.
| |
Thematiek
In eerste instantie gaat de roman Marcel over collaboratie en de nawerking ervan op de overlevenden. Marcel blijft hoe dan ook aanwezig in alle gesprekken in de familie van de ikfiguur. In een interview verklaart Mortier hierover: ‘Ik wilde nuances aanbrengen in de gevoelens die in Vlaanderen nog steeds opspelen als het om de oorlog gaat, niet alleen tussen mensen die “fout” of “goed” waren, maar ook onder degenen die behoorden tot wat in België gemeenzaam het zwarte kamp wordt genoemd. Binnen dat zwarte kamp waren degenen, zoals Marcel, die geweigerd hadden de eed van trouw aan Hitler af te leggen, op hun beurt weer de zwarte schapen die met de nek werden aangekeken.’ (Kuipers)
In die zin ervaart de jongen, zonder dat hij er veel van snapt, dat alles dubbel is: heden en verleden, voorkomen en wangedrag, opsmuk en geheim, schuld en onschuld. De ikfiguur zelf is, zoals H. Goedkoop hem typeert, een ‘verstekeling in de tijd’. Hij moet leren omgaan met de eigenaardigheden van het naoorlogse leven waaruit de oorlog nooit weg is.
Tegenover de collaboratie zelf neemt Mortier bij monde van zijn ikfiguur geen uitgesproken standpunt in. In de ogen van de grootmoeder is Marcel een heldendood gestorven en zij is en blijft daar trots op, hoe onwenselijk, sociaal gezien, deze trots ook is. De ikfiguur zelf komt in wezen niet verder dan een
| |
| |
voorzichtig ontrafelen van het familiegeheim rond Marcel. Dat ook anderen, onder meer juffrouw Veegaete, fout zijn geweest in de oorlog, boort een aantal van zijn illusies de grond in. In hoeverre idealistische motieven en drijfveren, zoals bij Marcel het geval was, als verontschuldiging ingeroepen kunnen worden, laat Mortier open, al lijkt het erop dat hij toch eerder voorzichtig pleit voor een realistische levenshouding dan voor een verheven idealisme dat misleidend kan werken.
Belangrijk neventhema in Marcel is het seksuele ontwaken. Volgens J. Borré ‘is de grote inwijding nog veraf, maar de onschuld vertoont ook al een aanslag van nieuwsgierigheid, het besef zet zich vast dat er zich grote geheimen ophouden net buiten het bereik van het waarneembare.’ Vooral juffrouw Veegaete concretiseert de ontwakende erotische gevoelens van de ikfiguur, met als hoogtepunt het moment waarop hij haar bezig hoort op het toilet op school.
| |
Stijl
Erwin Mortier poogt in Marcel in taal de ongrijpbare positie te vangen van de jongen die tussen verleden en heden zit, een soort tussenpositie tussen levenden en doden. Daarom hanteert hij een taal die haar kracht ontleent aan het overvloedige gebruik van metaforen en beschrijvingen. Die camoufleren het echte verhaal, waar de hoofdfiguur zelf trouwens niet echt vat op krijgt: ‘Het is letterlijk een omhaal van woorden die hier door Mortier wordt toegepast om de werkelijkheid te maskeren.’ (Bresser)
Vooral in de typeringen van de personages valt op hoe kunstig en evocatief Mortier formuleert.
Erwin Mortier wendt verder op een subtiele manier Vlaamse woorden en wendingen aan, die in hun (klank)rijkdom aan het geheel een eigen sfeer geven.
Enkele keren ten slotte valt ook een vorm van galgenhumor op. Als Stella bijvoorbeeld verneemt dat haar man aan de Chorea van Huntington lijdt, roept ze uit: ‘Hoezo, de Korea? Hoe is dat nu mogelijk? Mijn Lucien is nooit, nooit in Korea geweest.’
| |
Vertelsituatie / Opbouw
Erwin Mortier vertelt het verhaal van Marcel in een reeks elkaar snel opvolgende scènes, die gezien worden door de ogen van een naamloos blijvende ikfiguur die zelf een soort waarnemer blijft aan de zijlijn. In een interview zegt Mortier hierover: ‘Ik wou een los verhaal waar een rijgdraad doorloopt die aan het einde wordt aangehaald, waardoor die lappen tekst of stof tot een jurk worden.’ (Blommaert) Meteen blijkt hier ook de symboliek van de grootmoeder, die kleermaakster is en uit de lappen stof een japon te voorschijn weet te toveren.
Uit één welbepaalde passage blijkt dat de roman eigenlijk een terugblik is van het volwassen geworden jongetje: ‘Jaren la- | |
| |
ter dwarrelde een oude foto uit het receptenboek dat ik meenam toen alles werd opgeruimd.’
| |
Poëtica
‘Schrijven is iets wat met mezelf te maken heeft. Ik merk dat ik in mij een soort muziek voel, de ritmiek van een verhaal, vaak nog voor er woorden zijn. Ik ben vooral geboeid door schrijvers zoals Maurice Gilliams, die behalve het verhaal dat ze vertellen ook de taal heel lichamelijk kunnen maken.’ (Mellaerts)
Met taal het verleden tot leven brengen: dit is de ultieme bedoeling die ten grondslag ligt aan de roman Marcel. Verder zegt Mortier hierover: ‘Ik hoop dat toch duidelijk is dat Marcel geschreven is uit genegenheid en uit respect voor het raadsel dat wij mensen uiteindelijk zijn.’ (Blommaert) Erwin Mortier had meer voor ogen dan een zoveelste Vlaams collaboratieverhaal. Vanuit een algemene optiek vraagt hij, zonder daarbij zelf stelling te nemen, aandacht voor de drijfveren die mensen tot bepaalde daden en/of houdingen kunnen inspireren en die vaak hun verdere leven en dat van hun nabestaanden bepalen. Daarnaast kan de roman ook voor elke lezer persoonlijk een impact hebben door deze te laten terugblikken op de eigen kindertijd en de wazige contouren ervan: ‘Als mijn boek de trommel met eigen kinderherinneringen heeft opengetrokken, vind ik dat ook al een aardig compliment.’ (ibidem)
| |
Context
Wegens het thema (Vlaanderen - collaboratie) was het voor de hand liggend dat Mortiers debuutroman vergeleken zou worden met Het verdriet van België van Hugo Claus. Mortier zegt hierover: ‘Veel critici vergelijken me met Claus. Ik ben echter veel minder hard in mijn beoordeling van mensen, Vlaanderen en de maatschappij.’ (Haex)
In andere interviews heeft Erwin Mortier verder gewezen op het autobiografische karakter van zijn roman: ‘In het dorp waar ik vandaan kom, weet iedereen dat ik de kleinzoon ben van iemand die fout is geweest in de oorlog, want mijn grootvader was ook even lid van het Vlaams Nationaal Verbond.’ De Marcel naar wie wordt verwezen in de titel van het boek, was een broer van zijn grootmoeder en streed in de Tweede Wereldoorlog als oostfrontstrijder aan de zijde van de nazi's.
Uiteinelijk was het Mortier er niet om te doen de (eigen) familiegeschiedenis te vertellen. Voorop staat voor hem bij het schrijven het taalkunstwerk dat wordt gecreëerd. H. Goedkoop vat het als volgt samen: ‘Een roman mag autobiografisch of fictief zijn, realistisch of fantastisch, hedendaags of histo- | |
| |
risch, het verhaal mag zich zelfs op het Vlaamse platteland afspelen - als het maar gedragen wordt door een idee, een visie, iets dat aan de taal een dwingender en eigenzinnige structuur geeft.’
| |
Waarderingsgeschiedenis
Marcel werd unaniem lovend ontvangen in de kritiek. H. Goedkoop heeft het over ‘een droom van een debuut, verbluffend in zijn technische beheersing, overrompelend van sfeer, ontroerend en nog geestig ook, en bij dat alles volkomen eigen.’ Volgens W. Kuipers hoef je maar de eerste regels van de roman te lezen om te weten dat ‘hier een uiterst getalenteerde schrijver aan het werk is’, Volgens B. van der Straeten is Erwin Mortier ‘zowat de succesvolste debutant van het laatste decennium in de Nederlandse literatuur’.
J. Borré meent dat het (stilistische) procédé soms wel uitloopt op stijldwang: ‘ze deed woest om zich heen flonkerende oorbellen in. De hoge hakken van haar schoenen strooiden een opgejaagde echo door de gang.’ En als Mortier er helemaal in gevangen zit, forceert hij zich wel eens: ‘Louise leek met taart en al voorover op tafel te vallen. Het serviesgoed tinkelde van schrik.’ Toch meent Borré dat dit weinig afdoet van de onbetwistbare kwaliteit van het boek, en hij besluit: ‘Erwin Mortier neemt meteen een prominente plaats in de hedendaagse literatuur in.’
Voor deze bespreking is gebruikgemaakt van:
Erwin Mortier, Marcel, eerste druk, Amsterdam 1999.
| |
| |
| |
Secundaire literatuur
J. Borré, Adelaar met reuzenspin. In: De Morgen, 25-2-1999. |
J. Vullings, Een mens moet zijn brood verdienen. In: Vrij Nederland, 27-2-1999. |
L. Vanclooster, Hoop op oogst op Vlaanderenland. In: Standaard der Letteren, 4-3-1999. |
H. Goedkoop, Verstekeling in de tijd. In: NRC Handelsblad, 12-3-1999. |
D. Serdijn, Een adelaar op zolder. In: Het Parool, 12-3-1999. |
O. Blom, Een tijdelijke uitbreiding van de hemel wegens plaatsgebrek. In: Trouw, 13-3-1999. |
P. Haex, Hugo Claus, maak plaats! In: Gazet van Antwerpen, 13-3-1999. (interview) |
H. Warren, Haast niemand heeft nog schone handen. In: Noordhollands Dagblad, 24-3-1999. |
J.P. Bresser, Taal van metaforen. In: Elsevier, 27-3-1999. |
M. Piters, (On)verwerkt verleden. In: Leesidee, nr. 2, maart 1999, jrg. 5, p. 91-92. |
B. Mellaerts, Een greep in de kast. In: Co-Libro, 13-4-1999. (interview) |
W. Kuipers, ‘Het geheim bestond uit een kramp van zwijgen’. In: de Volkskrant, 16-4-1999. (interview) |
J. Blommaert, Erwin Mortier. Schrijven om de meubels te redden. In: Knack, 24-5-2000. (interview) |
B. van der Straeten, Vergeten Verleden. In: Tijd Cultuur, 16-5-2001. (interview). |
lexicon van literaire werken 65
februari 2005
|
|