| |
| |
| |
Adriaan Morriën
Plantage Muidergracht
door Rudi van der Paardt
Achtergronden en uiterlijke beschrijving
De bundel Plantage Muidergracht van Adriaan Morriën (* IJmuiden 1912, † Amsterdam 2002) verscheen in het najaar van 1988 in de reeks Privé-domein van uitgeverij De Arbeiderspers te Amsterdam. Het boek, dat 383 bladzijden telt, werd in 1989, 1991 en 2001 ongewijzigd herdrukt.
Zoals niet ongebruikelijk bij Morriën bestaat deze bundel uit gedeelten van oudere boeken, aangevuld met teksten, die, soms in rudimentaire vorm, eerder zijn verschenen in boek, krant of tijdschrift. Hier volgt een volledig overzicht van de inhoud van Plantage Muidergracht, met vermelding van de publicatiegeschiedenis (de ‘Verantwoording’ op p. 383 is wat de afzonderlijke onderdelen betreft zeer onvolledig) en eventuele motto's:
- | ‘Rendez-vous. De geschiedenis van een medelijden’ (p. 7-54) verscheen voor het eerst in het jongerentijdschrift Werk, jrg. 1 (1939), p. 7-51. In Maatstaf jrg. 36 (1986), nr. 5, p. 2-32 plaatste Morriën een licht bewerkte versie (bepaalde passages werden iets uitgebreid, de indeling in hoofdstukken werd niet gehandhaafd), die in dit boek is opgenomen. Aan het verhaal gaat een motto vooraf van Baudelaire: ‘Sois sage, ô ma Douleur’, uit Les fleurs du mal. |
- | ‘Cryptogram’ (p. 55-120) is integraal overgenomen uit de gelijknamige bundel, Amsterdam 1968, Van Oorschot, p. 7-55. In vergelijking met de oorspronkelijke tekst is er maar één verschil: de initialen van genoemde personen zijn, met een enkele uitzondering, vervangen door de volledige namen (waardoor overigens de titel van dit literaire feuilleton de lading niet of nauwelijks de lading meer dekt). Aan Desmond Morris' Catwatching ontleende Morriën het volgende motto: ‘Most people imagine that if a cat wags its tail it must be angry, but this is only a partial truth.’ |
- | ‘Roemenië 1956’ (p. 121-151) gaat terug op twee artikelen, die in 1956 verschenen in Het Parool; als eenheid en in bewerkte vorm zijn zij afgedrukt in Cryptogram, Amsterdam 1968, p. 155-179 en zo hier overgenomen. |
| |
| |
- | ‘Lasterpraat’ (p. 153-282) bestaat uit drie teksten uit de gelijknamige bundel die in 1975 te Amsterdam bij De Bezige Bij verscheen: ‘Lasterpraat’, ‘Mademoiselle Alpacca’ en ‘Twee blauwe honden’, aldaar respectievelijk op p. 7-168; 168-181 en 118-150; de laatste twee stukken hebben nu titels gekregen. Overigens is de afdeling ‘Lasterpraat’ niet volledig uit het genoemde boek overgenomen: het is een (ruime) selectie. Morriën heeft het overige gedeelte ervan grotendeels opgenomen in zijn bundel Ik heb nu weer de tijd, Amsterdam 1996, Arbeiderspers, p. 115-143. ‘Lasterpraat’ heeft als motto: ‘Beyond the ear the universe is soundless’, een bij E.N. Marais gevonden uitspraak (The soul of the white ant). |
- | ‘Plantage Muidergracht’ (p. 283-365) bestaat, behalve uit de gelijknamige persoonlijke notities, uit ‘Een beginnende vriendschap’, ‘Welkom in Portugal’ en ‘Lieve futen’. De notities zijn ten dele eerder in de tweede helft van de jaren tachtig in Het Parool, Tirade en De Tweede Ronde verschenen en voor deze uitgave bewerkt. Bij deze collectie behoort het motto ‘Oh! aimes-tu ce jour autant que moi je l'aime?’, dat is ontleend aan Valery Larbaud, Poésies de Barnabooth. ‘Een beginnende vriendschap’ is overgenomen uit Marja Wagenaar (samenst.), Herinneringen aan Joop den Uyl: artikelen en interviews, Amsterdam 1988, p. 9-15. Een eerste aanzet van ‘Welkom in Portugal’ vindt men in Het laatste woord. Haagse nacht van de poëzie, Den Haag 1987, p. 40-41. ‘Lieve futen’ gaat terug op Morriëns ‘Hollands Dagboek’, in NRC, 26-3-1988. |
- | ‘Chronologie’ schreef Morriën indertijd voor de bloemlezing uit zijn verhalen Waarom ik geen Dante-specialist ben geworden, Amsterdam 1973, De Bezige Bij, p. 113-126. Het toegevoegde motto is een uitspraak van Tjaikovsky in diens Letters to his family: ‘Enjoy your youth and learn to cherish your time.’ |
| |
Inhoud
1.
In ‘Rendez-vous’ beschrijft en analyseert M. het verloop van zijn relatie met de (wat oudere) verpleegster Lies Franken. (Uit Molin 2005 weten wij dat dit niet haar echte naam was, maar dat afgezien van dergelijke details het ‘verhaal’ pure autobiografie is; daarom wordt ook M. gebruikt in plaats van het omslachtige ‘ik-verteller’.) Hij kende haar uit het sanatorium (Hellendoorn), waarin hij geruime tijd als tbc-patiënt had doorgebracht. Enige tijd na zijn ontslag hoorde M. dat nu Lies Franken zelf, vanwege dezelfde aandoening, daar een kuur moest ondergaan. Hij schreef haar onmiddellijk een brief,
| |
| |
waarin hij van zijn genegenheid blijk gaf en vroeg haar toestemming vaker te mogen schrijven. Zij antwoordde positief, wat leidde tot het begin van een correspondentie, die overigens niet zonder haperingen verliep. Toen Lies uit het sanatorium mocht vertrekken, moest zij toch thuis het bed houden. Ook M. had inmiddels, tot zijn grote verontrusting, weer bloed opgegeven en werd thuis verpleegd. Zo kwam er voorlopig niets van een persoonlijke ontmoeting. Na maanden herstelden zij en kon een eerste weerzien in een park te Santpoort plaatsvinden. Het werd een mislukking: M. besefte (bij die gelegenheid of later), dat hij sympathie en medelijden voor haar koesterde, maar geen liefde; zijn poging tot seksueel contact mislukte. Het bleek de inleiding tot het einde. Wel kwam er nog op instigatie van Lies, die wel van M. hield, een tweede ontmoeting, maar die verliep net zo desastreus als de eerste. Een enkele brief werd nog gewisseld, maar daar bleef het bij. M.'s gevoelens van sympathie verminderden nog verder toen hij van een vriendin hoorde dat de literaire toespelingen in de brieven van Lies door een ander waren ingefluisterd. Toch werd hij, een paar jaar na beëindiging van hun contact, emotioneel zeer geraakt door het bericht dat Lies Franken weer ziek was geworden, zo ernstig dat haar dood niet veraf kon zijn.
| |
2.
‘Cryptogram’ valt te beschrijven als de neerslag van de ontmoetingen met en het navertellen van met geestige opmerkingen gelardeerde verhalen over collega-auteurs van M. in de jaren vijftig en begin zestig. Besproken worden bijvoorbeeld een lezing van Aimé van Santen, na jaren terug uit Praag, in Amsterdam over Kafka, een favoriete auteur van M.; een receptie voor de zestigste verjaardag van Victor van Vriesland, die vanwege zijn uitgebreide literaire netwerk massaal wordt bezocht; de hoge Belgische onderscheiding die deze ‘beroepsvoorzitter’ ten deel valt; de opening van de Boekenweek, waarbij volgens traditie jonge veelbelovende schrijvers (Nooteboom is één der gelukkigen) aan de koningin (Juliana) worden voorgesteld; een bezoek aan de kunstenaarssociëteit De Kring; een verjaarspartijtje van de schilder Melle, waarbij vooral schrijvers aanwezig zijn; de (omstreden) bloemlezing van Ad den Besten uit de moderne poëzie (Stroomgebied); een uitvoerige discussie met de columnist van de NRC over de toelaatbaarheid van de agressie (die uit jaloezie zou voortkomen) waarmee M. Victor van Vriesland bij herhaling aanpakt (M. zegt niet vrij te zijn jaloezie, maar die nu juist niet ten opzichte van Van Vriesland te voelen).
| |
3.
‘Roemenië 1956’ is een verslag van het bezoek dat M. (samen met Gerrit Kouwenaar, die overigens niet in beeld komt) heeft gebracht aan de grote Schrijversconferentie in Boekarest
| |
| |
in juni 1956, dus midden in de Koude Oorlog. Gezien de doelgroep van zijn oorspronkelijke lezers (de abonnees van het socialistische dagblad Het Parool) concentreert M. zich niet op de vraag welke problemen op dat congres zijn behandeld, maar op de indrukken die hij opdoet van Boekarest en meer in het algemeen van de Roemenen en hun samenleving. In de hoofdstad wordt hij vooral getroffen door de ‘schilderachtige geïmproviseerdheid van het straatleven’, meer in ieder geval dan door de villa's en parken, waarop men hem vol trots gewezen heeft. In het algemeen is hij weinig geïnteresseerd in wat zijn gidsen hem als belangrijk voorhouden: nieuwe fabrieken, glanzende tractoren, flatwoningen voor arbeiders; hij heeft meer oog voor de mensen, die hij plastisch beschrijft. Uiteraard stelt M. ook de twee vragen aan de orde die zijn eigentijdse lezers op de lippen zullen hebben gebrand: ‘Hebben de Roemenen een vorm van persoonlijke vrijheid in hun communistische staat? Is hun levensstandaard vergelijkbaar met die van ons?’ Beide vragen worden door M. ontkennend beantwoord.
| |
4.
Lasterpraat, zegt Ab Visser in zijn bespreking van het boek in kwestie, ‘bestaat uit een groot aantal kortere en langere impressies, aforismen, kanttekeningen, invallen en, soms, uitvallen, die zich vrijwel uitsluitend bewegen, direct of indirect, op het vlak van de literatuur en erotiek’. Deze zeer juiste kenschets geldt uiteraard ook voor de selectie uit deze fragmenten die in Plantage Muidergracht is opgenomen. In ‘Mademoiselle Alpacca’ haalt M. herinneringen op aan zijn bezoek in 1946 aan Parijs, speciaal aan zijn contacten met een prachtige, bruine prostituee, in en buiten het bordeel waar zij werkzaam was. M. is meteen verliefd: deze vrouw heeft alles wat hij aantrekkelijk vindt, zij is zijn ‘droomvrouw’. Omgekeerd ziet Alpacca in M. een mogelijkheid uit ‘het leven’ te stappen. Dat is onmogelijk: M. moet terug naar Nederland, waar zijn vrouw elk moment van hun eerste kind kan bevallen.
‘Twee blauwe honden’ bevat een klassiek-freudiaanse droomanalyse, die in grote lijnen hierop neerkomt. M. heeft gedroomd over de plaats van zijn jeugd: IJmuiden. Hij is er in de buurt van zijn ouderlijk huis (niet als kind, maar als jongeman) op de vlucht voor twee grote lichtblauwe honden. Hij probeert aan hen te ontkomen door het huis van de buurman binnen te gaan, dat vervolgens verandert in een vergaderzaal, waar auteurs met elkaar staan te praten, zoals in een pauze bij de Vereniging van Letterkundigen. In zijn ontrafeling van dit complexe geheel, stipt M. aan dat hij inderdaad vroeger twee honden, Boebie en ‘mademoiselle’ Babette, heeft gehad, van normale kleur uiteraard. M. associeert lichtblauw met de wolkenloze hemel als het avond wordt, met ondergang en dood.
| |
| |
Zo'n situatie was er toen zijn moeder stierf, in zijn ogen ondeskundig door de medici behandeld voor haar tumor, vergelijkbaar met Boebie, die met een spuitje is afgemaakt. De andere hond moet Lotus representeren, de jonge studente Frans met wie M. in de jaren 1956-57 een gepassioneerde relatie had. [Zie Lotus-brieven. Het verslag van een betovering, Amsterdam 2001, G.A. van Oorschot.] Zij was voor M. de ‘hemelse’ reïncarnatie van zijn geliefde moeder, (jong) gestorven, eveneens door een tumor in het hoofd. Een relatie tussen haar en Babette is te leggen (afgezien van haar naam), omdat M. van Lotus, net als van zijn lievelingshond, buiten zijn schuld te vroeg afstand heeft moeten doen. De droom heeft een ambivalente betekenis: hij verbeeldt enerzijds de wens van M. om in de dood met zijn geliefden verenigd te worden, maar ook de angst daarvoor (de vlucht). In het ouderlijk huis kan hij niet terecht: vader, moeder, broer, zij zijn allen gestorven. De enige mogelijkheid voor de dromer/schrijver is zich te handhaven in het Huis van de Letterkunde, hoe ambivalent hij daar ook tegenover staat.
| |
5.
‘Plantage Muidergracht’ (de titel verwijst naar de straat in Amsterdam waar M. woonde, vlak tegenover Artis) bevat voornamelijk dagboekfragmenten en weemoedige herinneringen aan het ouderlijk huis, afgewisseld met veelal ironische aforismen; die zijn talrijker dan in ‘Lasterpraat’, waarmee deze verzameling persoonlijke notities overigens sterk overeenkomt in formele zin. Inhoudelijk is er wel verschil: overheerste in ‘Lasterpraat’ de liefde/erotiek, in deze nieuwe collectie komt vooral de ouderdom en de naderende dood aan de orde.
In ‘Een beginnende vriendschap’ herdenkt M. Joop den Uyl, voor wie hij grote bewondering koesterde, al kende hij hem slechts oppervlakkig. Bijna tegelijk met Den Uyl overleed Geert van Oorschot, één van M.'s uitgevers. Een vergelijking wordt daarmee bijna onontkoombaar. Beider persoonlijkheid was authentiek en indrukwekkend. Wat M. vooral is opgevallen is het verschil tussen de soberheid, in een kale ruimte, van Van Oorschots crematie enerzijds en het afscheid van Den Uyl, ‘dat zich tegelijk en famille en ten aanschouwen van het hele Nederlandse volk afspeelde’.
‘Welkom in Portugal’ beschrijft een vakantietrip van M. in de auto naar Portugal, samen met zijn vriendin Janneke, in september 1986. Tot zijn schrik vraagt een douanier of hij naar Portugal gekomen is om te sterven. M. heeft een kijker bij zich (veel ‘buiten de deur’ komt hij niet) en zodoende horen wij het een en ander over mens en dier in verschillende Portugese steden, terwijl zijn vriendin haar eigen weg zoekt.
In ‘Lieve futen’ volgt M., ook al weer via een kijker, het nestelen van twee paar futen, waarover hij buitengewoon enthou- | |
| |
siast kan worden. Is de paarvorming eenmaal gelukt, dan gaat hij weer vaker naar Artis, waar hij nieuwe dieren ziet.
| |
6.
In ‘Chronologie’ geeft M. een overzicht, opgehangen aan jaartallen, van de belangrijkste gebeurtenissen in zijn leven, vanaf zijn geboorte in 1912 tot en met de verschijning van zijn eerste dichtbundel Hartslag in 1939.
| |
Interpretatie
Compositie / Titel
Hoewel de bundel is samengesteld uit oude en nieuwe teksten, soms zeer ver uiteenliggend in tijd, en hij een veelheid aan genres vertoont (die bovendien niet altijd ‘zuiver’ zijn, maar een mengvorm vertonen), is de eenheid van Plantage Muidergracht veel groter dan men op het eerste gezicht zou denken (en critici hebben beweerd). De titel, die het boek van één van de afdelingen heeft meegekregen, is een symbool voor de inhoud: alle teksten zijn waarnemingen en herinneringen van een en dezelfde man, in verschillende fases van zijn leven, die in wezen steeds dezelfde nieuwsgierige observator is gebleven.
Eenheid wordt ook bewerkstelligd door de interne correspondenties van de bundel. Eén ervan valt direct op: de mislukte relatie tussen M. en Lies Franken, het onderwerp van de eerste tekst, ‘Rendez-vous’, wordt in de afsluitende ‘Chronologie’ kort aangeduid: ‘Verhouding met een zuster uit het sanatorium: zelfbevestiging door middel van brieven. Een ontmoeting met haar, in een park te Santpoort, mislukt door medelijden en ejaculatio praecox.’ (Het is overigens de vraag of dit ‘medelijden’, dat ook in de ondertitel van ‘Rendez-vous’ wordt vermeld, in dit stukje autobiografie werkelijk zo'n belangrijke plaats inneemt als de auteur hier doet voorkomen; voor een afwijkende visie zie sub ‘Thematiek’.) De lezer die meer wil weten van de tbc die M. al in zijn jongensjaren heeft getroffen, krijgt daarover in diezelfde ‘Chronologie’ uitvoeriger informatie dan in het openingsverhaal.
Correspondentie is er uiteraard ook tussen ‘Roemenië 1956’ en ‘Welkom in Portugal’: beide zijn dagboekachtige reisverhalen. ‘Cryptogram’, ‘Lasterpraat’ en het nieuwe ‘Plantage Muidergracht’ vormen de pijlers van de bundel: het gaat - om de kenschets van Adriaan van der Veen (1969) te gebruiken - in deze drie verzamelingen van fragmenten veelal over ‘sublieme roddel over het literaire leven’. Daarbij past de aantekening dat M. in de jaren dat hij ‘Cryptogram’ schreef, de blik naar buiten richtte, maar in de loop der jaren steeds meer zelf het middelpunt werd van zijn bespiegelingen.
| |
Thematiek
Er valt veel voor te zeggen om liefde/erotiek/vriendschap,
| |
| |
speciaal met betrekking tot de vrouw, als het centrale thema van M.'s leven en werk te bestempelen (vdPaardt 2006). In diverse teksten van deze bundel is dat thema prominent aanwezig: bijvoorbeeld in ‘Mademoiselle Alpacca’, en ‘Twee blauwe honden’. Maar in ‘Cryptogram’, in ‘Roemenië 1956’ of ‘Lieve futen’ valt geen spoor van dit thema te ontdekken. Het lijkt dus verstandiger om de verbindingen tussen de onderdelen van deze bundel te leggen met behulp van kleinere eenheden, motieven en standaardsituaties. Om uiteenlopende redenen kunnen we het best beginnen met ‘Rendez-vous’, het debuut van M. als prozaïst.
| |
Motieven
In deze tekst komen twee paren tegenstellingen voor die in bijna het gehele oeuvre van M., apart of gezamenlijk, een rol spelen: het gaat in de eerste plaats om de oppositie van het complex schijn, droom of illusie versus de (ontnuchterende) werkelijkheid, en ten tweede om de oppositie leven versus ziekte/dood. Dat dit laatste paar een rol in ‘Rendez-vous’ speelt kan niemand ontgaan: M. is als het ware uit de dood opgestaan, degene die hem heeft verpleegd, wordt nu zelf ernstig ziek en aan het eind van de geschiedenis bestaat er geen twijfel aan dat zij binnenkort zal sterven - een ironische cirkelgang van het lot. Belangrijker nog is de tegenstelling droom-werkelijkheid - de onhoudbaarheid van de droom is de uiteindelijke oorzaak van het mislukken van de relatie. M. heeft tijdens zijn verblijf in het sanatorium van ‘zuster Franken’ een beeld opgebouwd van een vlot en vrolijk mens: hij had zelfs vernomen dat een bepaalde, wat oudere patiënt door Lies Franken extra werd gekoesterd, ja zelfs dat zij 's avonds op het bed met hem lag te zoenen. Dit beeld is het dat M. koestert, als hij zijn voormalige verpleegster, op wie hij ‘bij vlagen, maar toch steeds sluimerend verliefd is geweest’, een brief schrijft en daarmee de mogelijkheid van een relatie in gang zet. In hun ontmoetingen blijkt Lies Franken echter een totaal andere vrouw dan hij voor ogen heeft gehad: ernstig, passief, preuts. Omgekeerd moet M. zich in háár ogen bij hun ontmoetingen heel anders gedragen hebben dan als de schuchtere patiënt die hij in het sanatorium was geweest: hij raakte andere zusters nog wel eens aan, maar Lies Franken nu juist nooit. Een zo groot verschil tussen droom en werkelijkheid moest deze tere romance wel uiteen laten spatten.
‘Cryptogram’ wordt in wezen door dezelfde tegenstelling bepaald. De literaire wereld die M. in de jaren dertig binnentrad - hij debuteerde in het laatste nummer van Forum - boezemde hem, afkomstig uit een eenvoudig, acultureel milieu, aanvankelijk veel ontzag in. Tegenover de door hem hogelijk bewonderde Ter Braak durfde hij in gezelschap niet of nauwe- | |
| |
lijks zijn mond open de doen (Molin 2005). Dat veranderde na de oorlog, toen M. dichtbundels, verhalen en voor Het Parool tientallen, soms bepaald venijnige kritieken had geschreven. Wat M. in ‘Cryptogram’ doet, het ironiseren van het literaire wereldje zo rond 1960, met Van Vriesland als kop van Jut, omdat deze bij uitstek de deftige literator vertegenwoordigt, is het verbrijzelen van zijn vroegere illusies, wraak nemen op de vroegere onderdanige houding, die in het licht van de povere werkelijkheid belachelijk is geworden (het motto van Morris past uitstekend bij de ironie die in ‘Cryptogram’ wordt gebezigd).
‘Roemenië 1956’ is primair een journalistieke tekst, die een inmiddels ver verleden oproept, wat nog niet gold voor de bundeling in Cryptogram (1968). Dat het stuk nu in deze nieuwe context is opgenomen kan niet uitsluitend verklaard worden uit een recente vakantiereis (‘Welkom in Portugal’) naar een land dat inmiddels tot één van de grootste toeristische trekpleisters van Europa is uitgegroeid. Bij nader inzien speelt ook hier de tegenstelling schijn/verwachting versus werkelijkheid ontegenzeggelijk een rol. Uit de uitvoerige, positieve beschrijving die M. van de Roemenen, mannen en vooral vrouwen, geeft, blijkt wel dat hij een andere voorstelling van deze, in zijn voorstelling onderdrukte mensen had gemaakt; hun vriendelijkheid, vrolijkheid en nieuwsgierigheid doorkruisen zijn verwachtingspatroon. Omgekeerd blijken de Roemenen ook bepaald verkeerde ideeën over Nederland te koesteren. Dat in een kapitalistisch land een voorziening voor de oude dag blijkt te zijn ontwikkeld, is voor hen nauwelijks te vatten.
Dat de selectie ‘Lasterpraat’ en de twee daarop aansluitende teksten door erotiek/liefde gedomineerd worden is eerder al vastgesteld. ‘Mademoiselle Alpacca’ en ‘Twee blauwe honden hebben meer gemeen. In het eerste verhaal wordt duidelijk dat de verliefdheid van M. voor zijn ‘droomvrouw’ stukloopt op de realiteit: hij zal haar nooit bij zich kunnen houden, want hij moet terug naar Amsterdam, waar zijn vrouw op het punt staat van hun eerste kind te bevallen. Droom en werkelijkheid zijn nog sterker aanwezig in ‘Twee blauwe honden’: centraal staat immers een complexe droom, die na uitputtende analyse tot de (een) werkelijkheid worden teruggebracht. (Zonder twijfel is dit M.'s meest ambitieuze bijdrage aan de bundel. Hij heeft hierin willen laten zien dat hij, met behulp van het werk van Freud - van wie hij diverse titels had vertaald - tot een imposante intellectuele prestatie kon komen. Zoals gebruikelijk bij dit soort analyses, is ook deze ‘Traumdeutung’ uiterst moeilijk te verifiëren of te weerleggen, te meer daar M. zo ongeveer elk detail in zijn betoog heeft weten in te passen. Voor het eerst in deze bundel vinden wij in dit verhaal een motief dat vooral in
| |
| |
het latere werk van M. een belangrijke rol speelt: de dood die gevreesd wordt en tegelijkertijd uitkomst kan bieden (zie Context). Aanzetten daartoe treft men wel aan in het verslag van het bezoek van M., zijn vrouw en enkele vrienden aan de begrafenis van Simon Vestdijk (1971): hun gevoel van onbehagen aan het graf van de kluizenaar van Doorn berust duidelijk op een vorm van identificatie.
De vier nieuwe teksten die Plantage Muidergracht bevat, hebben als gemeenschappelijk motief eveneens de dood. Dat kan de dood van een ander of anderen zijn, zoals in de necrologieën van Den Uyl en Van Oorschot, maar meestal gaat het om de naderende dood van de auteur zelf, die zich daartegen teweerstelt door het verleden op te halen of zich aandachtig te concentreren op het leven om zich heen. In die laatste categorie vallen ‘Welkom in Portugal’ en ‘Lieve futen’. In de eerste tekst wordt de dood door de uitspraak van de douanier pijnlijk actueel. M. verweert zich door met een kijker vooral jonge mensen te observeren, die voor hem de onuitputtelijke kracht van het leven symboliseren. ‘Lieve futen’ sluit hierbij nauw aan: de levensverwachting van de futen, die uit liefde (!) ‘hun nest zijn begonnen’, contrasteert scherp met het besef van eindigheid van de observator. (Het stuk is dus meer dan wat het lijkt: een protocol van een vogelaar, of meer in het algemeen een dierenliefhebber; ook hier is sprake van symboliek.)
| |
Structuur
‘Chronologie’ verschaft de bundel een ringcompositie, doordat het nauw gerelateerd is aan ‘Rendez-vous’ en duidelijk maakt waarom de oppositie leven-dood zo'n grote rol in zijn werk kon spelen. M. eindigt zijn overzicht met de publicatie van zijn eerste dichtbundel: die bevestigde zijn toegang tot de literaire wereld. Dat motief zorgt voor een verbindingslijn met ‘Twee blauwe honden’. Dat die wereld niet zo ideaal bleek te zijn als M. zich had voorgesteld, blijkt onder meer uit ‘Cryptogram’ en ‘Lasterpraat’.
| |
Stijl
In vergelijking met het (betogend) proza van bewonderde Forum-auteurs als Ter Braak en Vestdijk is dat van M. eenvoudig, zonder simpel te zijn; elegant, zonder de limieten van het sierproza te naderen; ritmisch, zonder dat het de lezer dwingt tot scanderen. Het geheim van zijn stijl heeft M. eigenlijk zelf in een fragment in ‘Lasterpraat’ prijsgegeven. Daarin schrijft hij: ‘De beste manier van schrijven lijkt altijd op een manier van spreken, zonder dat de echte spreektaal wordt nagebootst. (...) Het besef gelezen te worden, zorgt er, als het goed is, voor dat een schrijver zijn spreken beteugelt, het instinctief maar tegelijk bewust afstemt op een kritisch oor dat zowel het zijne is als dat van de onbekende lezer aan wie hij denkt en die hij op die manier in zijn werkzaamheid betrekt.’ Het is opvallend dat
| |
| |
deze ‘parlandostijl’, ongeveer dezelfde die zijn poëzie kenmerkt, door M. al in zijn debuut werd gehanteerd en in wezen niet of nauwelijks is veranderd. Ook hierdoor wordt, uiteraard, de eenheid binnen de bundel bevorderd.
| |
Context
De directe context voor Plantage Muidergracht wordt gevormd door wat op het achterplat van het boek genoemd wordt ‘het tweede deel van Adriaan Morriëns herinneringen in Privé-domein’: Ik heb nu weer de tijd, dat in 1996 verscheen. Net als het eerste deel bevat dit vervolg teksten die eerder waren verschenen in de bundels Cryptogram en Lasterpraat, aangevuld met nieuwe afleveringen van de Parool-serie ‘Plantage Muidergracht’. Het verhaal ‘Mademoiselle Lola’ is een pendant van ‘Mademoiselle Alpacca, terwijl de afdeling ‘Chronologie’, waarmee ook dit deel besluit, met een tussenpoos van enkele jaren, de eerdere autobiografie-in-jaartallen voortzet tot en met 1954. De overige bijdragen zijn, wederom, ontleend aan krant en tijdschrift en hebben, op de miniaturen die bijeengebracht zijn onder de titel ‘Het lichaam is de ziel’ na, alle betrekking op de literatuur, met name op bewonderde, vaak ook bevriende schrijvers. Zij vormen, samen met de uit Cryptogram overgenomen literaire fragmenten, een hoofdstuk ‘Herinneringen en gesprekken’. Voor W.F. Hermans is een aparte afdeling ingeruimd, waarin onder meer de eerste herdruk is opgenomen van het befaamde pamflet De gruwelkamer van W.F. Hermans (1955), vanouds beschouwd als één van de weinige geslaagde polemieken die tegen Hermans zijn gevoerd.
Uit bovenstaande beschrijving moge blijken dat in formeel opzicht (de mix van oud en nieuw materiaal, het fragmentarische karakter van diverse teksten, de compositie) deze nieuwe bundel naadloos bij zijn voorganger aansluit. Thematisch zijn er wel verschillen. Weliswaar spelen ook in dit boek liefde en erotiek een niet te miskennen rol, maar het accent ligt nu toch meer op de vriendschap (in het geval van W.F. Hermans een vriendschap die bruusk beëindigd werd en verkeerde in haar tegendeel). Ook de houding tegenover de dood is anders: de angst is verdwenen en heeft plaatsgemaakt voor aanvaarding en berusting. Zoals bij M. te verwachten, ligt hier een biografisch gegeven aan ten grondslag. In zijn openingsstuk legt M. uit dat hij van de dokter te horen heeft gekregen dat zijn longemfyseem praktisch is verdwenen: hij hoeft voor behandeling voorlopig niet meer terug te komen. Daarmee is zijn zich vaak manifesterende angst voor ademnood, en in het ergste geval een
| |
| |
plotselinge dood, verdwenen. Zo komt hij aan zijn uitspraak en zijn titel: Ik heb nu weer de tijd.
Thematische verbanden met Plantage Muidergracht, zeker waar het de nieuwe stukken betreft, vindt men dan ook eerder in M.'s poëzie, met name in de bundel Avond in een tuin (1980). Vraagt men naar voorbeelden voor M. in het algemeen en Plantage Muidergracht in het bijzonder, dan valt, althans binnen de Nederlandse literatuur, slechts één naam te noemen: die van Multatuli. De overeenkomsten zijn overigens partieel. We vinden die niet of nauwelijks op thematisch vlak of in een ‘visie op de wereld’ en M. mag dan tegen W.F. Hermans ten strijde zijn getrokken, hij is zeker geen polemicus pur sang, als Douwes Dekker dat was. De parallellie betreft vooral beider voorkeur voor het korte fragment, c.q. het aforisme en een afkeer van lineariteit. Voorts hanteren zij niet de (zeker in de tijd van Multatuli gangbare) literaire stijl, maar gewone spreektaal. De bewondering die M. voor Multatuli's schrijverschap koesterde, blijkt duidelijk uit één van zijn eerste grote essays: ‘De Minnebrieven van Multatuli’, verschenen in Criterium, februari 1947 (herdrukt in Brood op de plank, Amsterdam 1999, deel I, p. 117-128).
| |
Waarderingsgeschiedenis
Plantage Muidergracht is door de contemporaine kritiek met enthousiasme ontvangen: algemeen werd geconstateerd dat M. na jarenlang zwijgen een prachtige comeback had gemaakt. Er was één uitzondering: Nico Keuning, recensent van het Haarlems Dagblad, zag in deze bundel, vooral ‘vrijblijvende observaties en triviaal geneuzel’. Volgens Keuning was M. een goed dichter, maar hoorde hij als prozaïst in de periferie. Daartegenover stelt H. van Galen Last (NRC): ‘Morriën is ongeëvenaard in de combinatie van trefzekerheid en souplesse van zijn zinnen en Plantage Muidergracht bevat dan ook fragmenten die vermoedelijk in geen bloemlezing van de twintigste-eeuwse Nederlandse literatuur zullen ontbreken.’
Overigens liep de waardering voor de afzonderlijke teksten vaak uiteen. Dat gold niet voor ‘Rendez-vous’, dat door vrijwel alle critici werd geroemd om het amalgaam van empathie en distantie en de gepolijste stijl. Weinigen zullen geweten hebben dat Menno ter Braak in Het Vaderland bij verschijnen van deze herinnering in het tijdschrift Werk (1939!) al zeer positief had gereageerd op dit ‘zuivere en intelligente verhaal’. Hij schreef dat de lectuur van ‘Rendez-vous’ behoorde ‘tot de zeldzaamste verkwikkingen, die tegenwoordig nog mogelijk zijn
| |
| |
onder de politieke spanningen en catastrofen’. Veel waardering was er ook voor ‘Mademoiselle Alpacca’, dat door Visser (1975), Hageraats, Zwier en zelfs Keuning vanwege de geserreerde verteltrant van het ‘gewaagde’ verhaal met ere werd genoemd.
Koos Hageraats toonde zich ook enthousiast over het verslag van de reis naar Portugal: ‘een mooie mengeling van reisverslag en dagboek waaruit het beeld tevoorschijn komt van een man voor wie er geen dag voorbijgaat zonder dat hij zich van zijn leeftijd bewust is’, dat uitstekend aansluit bij andere teksten, zoals ‘Lieve futen’. (Hageraats is ongeveer de enige criticus die zich bekommert om thematische verbanden.) In vergelijking met 1968 werd de reportage over het bezoek aan Roemenië opvallend weinig genoemd, naar men mag aannemen vanwege gebrek aan actualiteitswaarde. Bij eerste publicatie werd het stuk juist om die (nog steeds geldende) actualiteit geprezen (Wadman 1969). Cees Buddingh' betreurde in Algemeen Dagblad zelfs dat M. niet vaker het genre van het reisverhaal had beoefend, want met zijn onopgesmukte en conciese verteltrant had hij het talent ervoor in huis.
Een interessante receptiegeschiedenis heeft inmiddels de serie schrijversportretten ‘Cryptogram’. Toen zij als feuilleton in het tijdschrift Tirade verscheen, was de literaire wereld ontsteld dat zo badinerend werd gesproken over zulke algemeen gerespecteerde figuren als Van Vriesland (zij het dan aangeduid als dr. V.E. van V.), en in mindere mate Nico Donkersloot (als dichter bekend onder de naam Anthonie Donker) en Willem Brandt. De discussie tussen M. en de columnist van de NRC, die onderdeel uitmaakt van de tekst, is een afspiegeling van de beroering die ‘Cryptogram’ teweegbracht. Maar toen de serie in boekvorm verscheen, reageerden de critici enthousiast, zoals alleen al kan blijken uit de titel van de recensie van Adriaan van der Veen in diezelfde NRC: ‘Sublieme roddel over het literaire leven’. Anne Wadman wijdde een zeer uitvoerige (en zeer lovende) bespreking aan Cryptogram, waarvan de helft bestond uit ‘kostelijke’ citaten uit de gelijknamige afdeling. Een vraag die toen wel gesteld werd, was die naar de reden voor M. om een dergelijke serie te schrijven en bepaalde collega's zo op de hak te nemen. Volgens Van der Veen paste het volkomen bij diens neiging om alles wat naar onechtheid en humbug riekte te bestrijden. Volgens Buddingh' was hier niet slechts sprake van onderhoudende roddel: ‘Wat Morriën hier tracht te doen is de invloed naspeuren die het succes, of de openbare positie, op houding en gedrag van “de schrijver” heeft: het is een soort fenomenologie van de literaire establishment.’ Critici in 1988 constateerden, soms met enige verwondering (Etty), dat deze
| |
| |
serie, met de uitgeschreven namen, nog steeds goed leesbaar was.
Dat ‘Lasterpraat’ en ‘Plantage Muidergracht’ juist vanwege hun ironisch karakter zouden worden geprezen, ligt in de lijn van de boven vermelde beoordeling van ‘Cryptogram’. Voor één onderdeel van deze notities kon men weinig of geen waardering opbrengen: de (vrij talrijke) aforismen die M. door deze teksten had gestrooid. Zo schreef Hageraats: ‘Als het aan mij had gelegen waren ze, als ze dan toch zo nodig moeten, in een apart bundeltje aforismen opgenomen. “Popmuziek: muziek voor estetisch (sic) gehandicapten.” Zoiets neem je voor kennisgeving aan. Je kunt er alle kanten, geen dus, mee op.’
Over de psychoanalytische interpretatie van M. van een eigen droom in ‘Twee blauwe honden’ was Ab Visser in zijn bespreking van Lasterpraat zeer te spreken: ‘Veel valt er te waarderen in het gecompliceerde stuk op p. 118-150, waarin dromen en hun symboliek en allerlei herinneringen op ingenieuze wijze in elkaar verweven zijn. In het algemeen behoren de door het hele boek heen gevlochten jeugdherinneringen tot de sterkste gedeelten.’ Van de critici van Plantage Muidergracht voelde kennelijk alleen Hageraats zich geroepen het stuk een plaats te geven in de thematiek van het geheel, zoals ook Visser had gedaan. De rest wist kennelijk geen raad met dit ‘wetenschappelijk’ vertoog en ging er met geen woord op in.
Het ligt voor de hand om te veronderstellen dat deze positieve synchrone receptie van de bundel sterk heeft bijgedragen tot het succes dat M. met Plantage Muidergracht heeft gehad: nog nooit eerder was hem zoveel waardering van de kritiek ten deel gevallen en nooit zou een boek van hem zo vaak herdrukt worden.
Voor deze bespreking is gebruikgemaakt van:
Adriaan Morriën, Plantage Muidergracht, derde druk, Amsterdam 1991.
| |
| |
| |
Secundaire literatuur
M.t.B. (=Menno ter Braak), Twee afleveringen van Werk. Adriaan Morriën als prozaïst. In: Het Vaderland, 4-9-1939. (over ‘Rendez-vous’) |
Adriaan van der Veen, Sublieme roddel over het literaire leven. In: NRC, 18-1-1969. (over Cryptogram) |
Cees Buddingh', De mens achter het masker. In: Algemeen Dagblad, 1-2-1969. (over Cryptogram) |
Anne Wadman, Kwartiertjes met Adriaan Morriën. In: Leeuwarder Courant, 17-5-1969. (over Cryptogram) |
Hans Warren, De ‘Lasterpraat’ van Adriaan Morriën. In: Provinciale Zeeuwse Courant, 1-3-1975. (over Lasterpraat) |
Ab Visser, ‘Roddel is geen laster’. In: Leeuwarder Courant, 12-4-1975. (over Lasterpraat, ook in Tegendraads, Amsterdam 1985, p. 83-87) |
Nico Keuning, ‘Plantage Muidergracht’ niet overtuigend. Morriën, een schrijver in de periferie. In: Haarlems Dagblad, 29-9-1988. |
Doeschka Meijsing, Stukjes van een schrijversleven. ‘Plantage Muidergracht’ van Adriaan Morriën. In: Elsevier, 1-10-1988. |
Elsbeth Etty, Nabij Hortus en Artis. In: NRC Handelsblad, 14-10-1988. |
Louis Smit, Mijmeringen van Adriaan Morriën. In: HN Magazine, 22-10-1988. |
Adriaan van der Veen, Niets dat buiten zijn verliefde aandacht valt. Adriaan Morriëns weergaloze, nonchalante geestigheid. In: Vrij Nederland, 5-11-1988. |
H. van Galen Last, Morriëns visie op het literaire wereldje. In: NRC Handelsblad, 14-11-1988. |
Koos Hageraats, De waarheid van de samenhang. In: De Morgen, 16-12-1988. |
Hans Warren, Het leven als literatuur. In: Provinciale Zeeuwse Courant, 24-12-1988. |
Kees van Domselaar, Een leven lang verliefd. In: Utrechts Nieuwsblad, 29-12-1988. |
Gerrit Jan Zwier, Een zacht spinnende kat. In: Leeuwarder Courant, 13-1-1989. |
Hans van de Waarsenburg, Observaties van Morriën groots, intiem. In: De Limburger, 6-2-1989. |
Frank Hellemans, Schrijven met een kijker. Libertijnse notities van een teoloog [sic] van het lichamelijke. In: Knack, 15-3-1989. |
Elisabeth Lockhorn, Adriaan Morriën. In: Geletterde mannen, Amsterdam 2001, p. 11-27. |
Rob Molin, Lieve rebel. Biografie van Adriaan Morriën, Amsterdam 2005. |
Rudi van der Paardt, Erotiek: kern van leven en werk van Adriaan Morriën. In: Ons Erfdeel, 2006, jrg. 49, p. 454-456. |
lexicon van literaire werken 74
mei 2007
|
|