| |
| |
| |
Margriet de Moor
De verdronkene
door Ad Zuiderent
Achtergronden en uiterlijke beschrijving
Van de roman De verdronkene van Margriet de Moor (Noordwijk, 1941) verscheen in april 2005 bij uitgeverij Contact tegelijk een gebonden eerste druk en een tweede druk als paperback, met een omvang van 331 pagina's. Vijf jaar later, in 2010, verschijnen achtereenvolgens de vijftiende druk als Pandora-pocket en de zestiende druk als de eerste bij De Moors nieuwe uitgever, De Bezige Bij. Er zijn vertalingen van verschenen in het Duits, Tsjechisch, Italiaans, Chinees, Frans en Engels. Ook is er een uitgave als Grote Letter Boek en een Gesproken Boekversie. Van de Nederlandse uitgaven zijn er inmiddels meer dan 55.000 exemplaren verkocht.
Al omstreeks 1997 was De Moor aan een roman over de watersnood van 1953 begonnen, maar pas na het schrijven van de kleine romans Zee-Binnen (1999) en Kreutzersonate (2001) kwam zij op het idee om het verhaal van de ramp langs twee tijdlijnen te laten verlopen: dat van iemand die de ramp in twee dagen beleeft (en die niet overleeft) en dat van haar zus, die nog vijftig jaar doorleeft. Eind december 2004 was de roman voltooid.
De opdracht die aan de roman voorafgaat, luidt: ‘Voor mijn zusters Bernardien, Maria, Fridoline, Simone, Josefien en Leida, ter gedachtenis en nagedachtenis’. Van de twee daaropvolgende motto's is het eerste ontleend aan de roman Terwijl ik op sterven lag (As I lay dying, 1930) van de Amerikaanse schrijver William Faulkner: ‘Het is alsof de tijd niet meer recht voor ons uit loopt, in een vervagende lijn, maar als een bochtige draad parallel tussen ons in...’. Het tweede bestaat uit de eerste twee regels van het gedicht ‘Im Dorfe’ uit de cyclus Die Winterreise van Wilhelm Müller, dat vooral bekend is geworden in de muzikale bewerking door Franz Schubert (1827): ‘Es bellen die Hunde, es rasseln die Ketten/ Die Menschen schlafen in ihren Betten’ [‘De honden blaffen, de kettingen rammelen/ De mensen slapen in hun bed’].
De roman bestaat uit vijf delen, waarvan de eerste vier zijn onderverdeeld in respectievelijk acht, zes, acht en acht hoofd- | |
| |
stukken; het laatste deel is niet in hoofdstukken onderverdeeld. Delen en hoofdstukken hebben allemaal titels, die ook in een aan de roman voorafgaande inhoudsopgave staan vermeld. Het voorplat van de eerste drukken bestaat uit een paar horizontale banen blauw en grijs (van verschillende dikte) waarop een detail van een meteorologische kaart staat afgedrukt.
| |
Inhoud
In De verdronkene worden de nauw met elkaar verbonden geschiedenissen verteld van de twee Amsterdamse zussen Lidy Blaauw-Brouwer en Armanda Brouwer, dochters van een arts die aan het Binnengasthuis is verbonden. De oudste, de drieentwintigjarige Lidy, heeft samen met haar man, de bankemployé Sjoerd Blaauw, een dochtertje, Nadja. Voor zijn huwelijk heeft Sjoerd ook met de twee jaar jongere Armanda geflirt. De daarmee gewekte gevoelens zijn voor geen van beiden voorbij en Armanda ziet haar kans schoon voor een weekendje met Sjoerd door aan Lidy voor te stellen dat die voor één keer naar de verjaardag gaat van Armanda's petekind in Zeeland (Zierikzee).
Deze rolverwisseling, die bedoeld was voor een dag of hooguit een weekend, is bepalend voor hun beider lot. In de nacht nadat Lidy in Zierikzee is gearriveerd, vindt de grootste natuurramp plaats die Nederland in de twintigste eeuw heeft getroffen: de watersnoodramp van 1 februari 1953. De twee etmalen vanaf Lidy's vertrek uit Amsterdam tot aan haar verdrinkingsdood vormen een verhaallijn die over de hele roman wordt doorgetrokken. De verhaallijn waarmee deze voortdurend afwisselt, is die van het verdere leven van Armanda, tot haar dood aan het begin van de eenentwintigste eeuw.
| |
Deel I
In het eerste deel (‘Het weekenduitstapje’) loopt het verhaal van Lidy van het moment dat zij op zaterdag 31 januari 1953 met de auto van haar vader naar hotel Kirke in Zierikzee vertrekt tot het moment waarop zij die avond abrupt wordt gewekt. Onderweg heeft zij gehoord dat er wordt gewaarschuwd voor flink hoogwater. Bij haar aankomst in het hotel wordt zij verwelkomd als ‘Armanda’.
Het verhaal van Armanda bestrijkt een periode van een paar dagen: op de dag van Lidy's vertrek gaat zij met Sjoerd naar een feestje bij diens halfzus Betsy. In de taxi terug horen zij hoe de storm in Zeeland heeft huisgehouden. Een paar dagen later wordt de omvang van de ramp duidelijk. Sjoerd gaat op zoek.
| |
Deel II
In het tweede deel (‘Dit noem je slapen’) is het verhaal van Lidy beperkt tot de gebeurtenissen rond middernacht. Lidy
| |
| |
gaat als chauffeur met Hocke en Cau mee. In een nabijgelegen dorp waarschuwen Lidy en Cau de mensen voor het naderende gevaar, maar dan merken zij dat het water ineens weer is gaan zakken en rijden zij gerustgesteld naar de boerderij van Hocke, waar Lidy zal overnachten. Het verhaal van Armanda loopt in dit hoofdstuk van april 1953 tot eind februari 1954. Sjoerd geeft een summier verslag van zijn zoektocht naar Lidy. Haar lijk is nog steeds niet gevonden. Armanda suggereert hem dat hij Lidy langzamerhand moet loslaten. Een jaar later geven zij, ondanks terughoudende opmerkingen in verband met de nog steeds onzekere dood van Lidy, voor het eerst toe aan hun verlangens naar elkaar.
| |
Deel III
Alle hoofdstuktitels in het derde deel (‘Er is altijd weer’) hebben met weersomstandigheden te maken. Het verhaal van Lidy speelt zich hier geheel af op de zolder van de boerderij. Het water richt in toenemende mate schade aan aan huizen en vee. Het verhaal van Armanda bestrijkt drie jaar: vanaf de rouwdienst voor Lidy, eind juni 1954, tot de zesde verjaardag van Nadja in 1957. Er is nog lang geen uitzicht op een officiële bevestiging van de dood van Lidy. Wanneer uiteindelijk een jaar later de vermisten van de watersnoodramp officieel worden dood verklaard, trouwen Sjoerd en Armanda. Nadja, die bruidsmeisje is, weet nog steeds niet dat Armanda niet haar echte moeder is. De huwelijksreis verloopt stroef. Twee jaar later, in 1957, verdwijnt Nadja op de middag van haar zesde verjaardag voor enige tijd.
| |
Deel IV
In het vierde deel (‘Familieroman’) bestrijkt het verhaal van Lidy bijna een etmaal: vanaf negen uur 's ochtends op de boerderijzolder tot half zeven in de ochtend van 2 februari, wanneer zij reddeloos de Oosterschelde op drijft. Door de vooruitziende blik van moeder Hocke wordt er 's middags op zolder gewoon gegeten, maar tegen halfvijf wordt het dak van het huis opgetild en raakt het huis los van zijn fundering. De zoon, Izak Hocke, en Lidy drijven een tijdje later voort op een stuk rietland, waarop ze als geliefden tegen elkaar aan liggen. Hocke verdrinkt, Lidy vindt nog een deur om op te liggen. Een uur later, halfzeven in de ochtend van 2 februari, drijft zij de Oosterschelde op.
Het verhaal van Armanda bestrijkt enkele decennia, van 1962 tot 1986. Om minder aan Lidy te worden herinnerd zijn Sjoerd en Armanda inmiddels verhuisd. Als de elfjarige Nadja toevallig een foto ziet van Lidy op haar laatste avond in Zierikzee, denkt zij dat het Armanda is. Die legt haar dan eindelijk uit hoe de familieverhoudingen werkelijk zijn. Sjoerd raakt in Amsterdam in gesprek met een vrouw die zo onder de indruk is van zijn verhalen over Zeeland dat zij een overspelige af- | |
| |
spraak maken. Tien jaar later, in 1972, krijgt Armanda, die een paar jaar eerder is gescheiden, een brief van Nadja, die schrijft over een wintifeest, waarbij men in contact komt met de doden. Eind oktober 1980 overlijdt vader Brouwer. Dit is eigenlijk zijn tweede dood, meent Armanda, want een jaar eerder al had hij een operatie maar net overleefd. Door die operatie was hij tegelijkertijd zichzelf en een ander geworden. Weer een paar jaar later reizen Armanda en Nadja naar Zeeland, waar resten zijn gevonden die mogelijk van Lidy waren. Armanda zorgt ervoor dat er met de menselijke resten een foto van Lidy wordt begraven. Op de steen boven het graf komt echter geen naam te staan, want een sluitende identificatie bleek niet mogelijk.
| |
Deel V
Het laatste deel (‘Responsarium’) toont Armanda aan het begin van de eenentwintigste eeuw. Ze zit in een bejaardenhuis haar leven te overdenken en raakt in een imaginair gesprek met Lidy. Die weet dat Armanda getrouwd is met Sjoerd en weer van hem gescheiden. Maar dat Nadja inmiddels dood is, weet zij niet. Het gesprek komt op de aanleiding tot de rolverwisseling. Lidy meent dat zij zelf het initiatief had genomen, maar Armanda maakt haar duidelijk dat het haar eigen verlangen naar Sjoerd is geweest dat alles in gang heeft gezet. Uit een gesprek over een gebeurtenis uit hun jeugd blijkt dat zij zich ook die verschillend herinneren: volgens Armanda heeft die zich hartje winter afgespeeld, terwijl ze voor Lidy met een mooie zomer is verbonden. Nadat ze ten slotte nog praten over de fysieke ervaring van het verdrinken, sterven zij beiden.
| |
Interpretatie
Titel / Thematiek
Het lot van Lidy staat centraal, zowel in de titel De verdronkene als in de titels van de roman en de gedichtencyclus waaraan de motto's zijn ontleend: respectievelijk Terwijl ik op sterven lag en Winterreise; ook de liedtitel ‘Im Dorfe’ heeft op het lot van Lidy betrekking; een van de hoofdstukken over de rampnacht heet ook ‘In het dorp’.
Toch is het, tegen de dramatische historische achtergrond van de watersnoodramp, eerder een verhaal van persoonsverwisseling en vlottende identiteiten. Armanda heeft alles in gang gezet met haar voorstel dat Lidy in haar plaats naar Zeeland zou gaan, zodat zij voor even Lidy's plaats bij Sjoerd kan innemen. Vervolgens kan Armanda niet loskomen van het gevoel dat het leven dat zij leidt eerder dat van Lidy is dan dat van haarzelf. In het slothoofdstuk vloeien Lidy en Armanda uiteindelijk in elkaar over, ook al blijven zij tegelijk tegengestelden.
| |
| |
In het verlengde van dit thema is het een verhaal over vlottende relaties en familiebanden - de opdracht van de roman aan de zes zussen van De Moor is wat dat betreft duidelijk. Zowel in Amsterdam als in Zeeland verschuiven de familieverhoudingen. In Amsterdam wordt de man van de een de man van de ander en denkt de dochter van de een jarenlang dat de ander haar moeder is. Op een andere manier krijgt Lidy in Zeeland een nieuwe familie. Het petekind dat de aanleiding vormt tot de persoonsruil, is alleen nog maar quasi-familie. Maar op de zolder van Hocke gaat Lidy voor haar gevoel werkelijk deel uitmaken van een nieuwe familie. In het uur van haar dood voelt zij zich met hen inniger verbonden dan met haar echte familie in Amsterdam.
Allerlei details versterken het belang van dit familiemotief in het Zeeuwse deel van het verhaal: de geboorte van een kind, waar ook Lidy nauw bij betrokken is, maar vooral de houding van Lidy en Izak Hocke in hun laatste levensuur: die van geliefden. Izak, de vader van haar petekind (in dubbele zin een onecht kind, want het is eigenlijk Armanda's petekind) neemt zo de plaats in van Sjoerd, de vader van haar echte kind. Als Izaks moeder vlak voordat zij verdrinkt aan Lidy de gouden hoofdkrullen geeft die bij haar Zuid-Bevelandse klederdracht horen, lijkt dat zelfs een formele bevestiging van deze nieuwe familieband.
| |
Personages
Bij al deze veranderingen in de onderlinge verhoudingen speelt het weer een cruciale rol. In de titel van het eerste hoofdstuk krijgt dat al nadruk: ‘Op een gure ochtend namen ze afscheid van elkaar.’ Naast Lidy en Armanda is de storm, en bij uitbreiding het weer, een derde hoofdpersoon. Wanneer Lidy uit het raam van de boerderij die haar voorlopig redding heeft geboden, naar het omringende water kijkt, beseft zij: ‘Ineens had een van haar doodgewoonste levensomstandigheden, het weer, zich krankzinnig op de voorgrond geplaatst.’
Andere personages dan Armanda en Lidy komen nauwelijks uit de verf. En zelfs deze twee zussen vallen nauwelijks round characters in strikte zin te noemen. De verdronkene is geen psychologische roman; tegen de ontwikkeling waarin zij steeds minder een eigen identiteit heeft, blijken in Armanda geen andere krachten werkzaam. Daarbij komt dat alles wat wordt verteld over Sjoerd, Betsy, Nadja en de nieuwe Zeeuwse familie, in dienst staat van de verschuivende identiteiten van Armanda en Lidy. Zo valt het verslag van het wintifeest in de brief van Nadja te lezen als een mise en abyme: in het klein wordt hier verteld wat in de roman in het groot gebeurt - men probeert in contact te komen met de doden.
| |
| |
| |
Structuur / Opbouw / Compositie
Naast deze parallellen en contrasten zijn twee andere elementen bepalend voor de compositie van de roman: de verdeling in vijf delen en het naast elkaar voortlopen van twee tijdlijnen van verschillende duur, van respectievelijk vijftig uur en vijftig jaar (asynchrone parallellie).
De vijfdeling is wel in verband gebracht met de vijf bedrijven van het klassieke drama. Daar valt wel iets voor te zeggen, ook omdat het vierde hoofdstuk wordt gevolgd door een geïsoleerd geplaatste strofe uit een gedicht van J.J. Slauerhoff; net als in de reien in een klassiek drama worden hierin de gebeurtenissen in een algemener perspectief geplaatst. Een klassiek dramatisch element is ook dat het over werkelijk tragische personages gaat, die in hoge mate zelf het onheil over zich afroepen: Armanda door haar zus onder valse voorwendsels naar Zeeland te sturen en Lidy door mee te gaan op de fataal aflopende tocht over het bedreigde eiland, terwijl ze beter alleen haar auto had kunnen afstaan.
Voor het overige is het keurslijf van het klassieke drama te strak voor deze dynamische roman. De asynchrone parallellie vraagt bovendien veel meer aandacht. Die parallellie wordt bereikt doordat afwisselend over Lidy en over Armanda wordt verteld, maar ook door veel verbindende en contrasterende elementen, muzikale elementen, stemmingen en toon. Zo zijn het geregeld kleine motieven die een moeiteloze overgang tussen opeenvolgende hoofdstukken tot stand brengen. Aan het eind van hoofdstuk III/7 bijvoorbeeld wordt verteld dat Lidy het zojuist geredde kind van een Zeeuwse vrouw wiegt; het volgende hoofdstuk begint met de zin ‘Toen het kind uiteindelijk werd opgepikt, was het weer omgeslagen en viel er een koude motregen.’ Maar dan gaat het over Nadja, die op haar verjaardag is weggelopen. Deze parallelconstructie, vergelijkbaar met montage in een film, maakt ook het contrast duidelijk dat Lidy in levenden lijve aanwezig is bij het redden van andermans kind, terwijl zij allang dood is als haar eigen kind wordt teruggevonden.
| |
Vertelsituatie
In de meeste gevallen wordt er in de opeenvolgende hoofdstukken van de eerste vier delen afwisselend verteld vanuit het perspectief van Lidy en dat van Armanda. Een aantal keren is er in twee opeenvolgende hoofdstukken sprake van hetzelfde perspectief. De enige keer dat van dit patroon wordt afgeweken, is in ‘De weerkundige’, het eerste hoofdstuk van deel III; dat begint met een uitgebreide scène vanuit het perspectief van een personage dat verder nergens ter sprake komt en dat ook geen deel uitmaakt van de vertelde handelingen in Amsterdam of Zeeland: een weerkundige van het knmi in De Bilt.
De wijze van vertellen is overigens gevarieerd: soms gedra- | |
| |
matiseerd vanuit personages, soms als bodebericht van iemand die of door zijn specifieke deskundigheid (ingenieur, weerkundige) of door wat ze heeft gehoord (het verslag van een verslag) meer weet dan een ander personage. Zo krijgt Lidy te weten wie er aanwezig zijn op het verjaarsetentje in Zierikzee via ingedikt weergegeven gesprekken met tafelgenoten.
Degene die werkelijk de touwtjes in handen heeft, is een alwetende verteller, die het verhaal van de dramatische gebeurtenissen lardeert met weer- en waterkundige feiten waarvan de personages in de vertelde scène niet op de hoogte kunnen zijn en die ook van het begin af aan over het hoofd van een personage heen vooruitwijzingen geeft als ‘[...] omdat haar afscheid een afscheid voorgoed was’ of ‘Dit alles zou over een dag allemaal weg zijn’.
Deze wisseling van gezichtspunt lijkt geen strakke regels te volgen en geeft, in combinatie met het wisselende perspectief van de opeenvolgende hoofdstukken, het verhaal zijn dynamiek. Waar men de ene keer van exacte feiten op de hoogte wordt gesteld, wordt men direct daarna geacht zich in Lidy te verplaatsen, die te midden van deze feiten geen idee heeft wat er gebeurt. Zo wordt de lezer heen en weer geslingerd tussen alwetendheid en onwetendheid.
Alleen in het vijfde deel ontbreken deze alwetende verteller en de grillige wisseling van vertelstandpunten. Dit deel wordt geheel in dialoogvorm verteld, maar zonder dat wordt vermeld wie aan het woord is. Daardoor kan men dit lezen als een dialoog tussen de twee stervende zusters, maar ook als een innerlijke dialoog van Armanda, die in het uur van haar eigen dood het doodsuur van Lidy meebeleeft.
| |
Stijl
Ook de stijl van de roman is dynamisch. Korte en betrekkelijk eenvoudig gestructureerde zinnen worden geregeld afgewisseld met meer complexe, meanderende zinnen, als: ‘Hocke en Zesgever lieten hun blikken, vrij koud, alleen in zoverre zorgelijk dat ze zich afvroegen hoe hun eigen onderkomen zich zou houden, over het opengelegde, uit het water stekende zolderinterieur van de Gabriëllinahoeve strijken.’
Ondanks het buitengewoon dramatische karakter van de vertelde gebeurtenissen zijn de meest opvallende stijlregisters in deze roman niet die van het drama en zeker niet die van het pathos, maar juist het tastende register, het huiselijke en dat van een zakelijk, bijna wetenschappelijk relaas. In de beginzinnen van de roman vermengen zich het tastende en het huiselijke: ‘Een van de twee, Lidy, stond door het raam naar buiten te kijken. Het was zo'n ochtend midden in de winter als het net licht wordt en de storm van de voorbije nacht niet knus meer is, maar drammerig en vervelend.’
| |
| |
De Moor hanteert het zakelijke register niet alleen bij het relaas van deskundigen, maar ook in allerlei vertellerscommentaar. Zo begint het hoofdstuk waarin wordt verteld hoe degenen die Izak Hocke heeft weten te redden, van zijn wagen op de veilige boerderijzolder weten te geraken, met het koele: ‘Jaren later, toen Lidy allang niet meer leefde, waren wie het weten konden het over één ding eens: het had erger gekund.’
| |
Context
Het naast elkaar laten voortlopen van twee asynchrone tijdlijnen is een procedé dat pas goed kan worden begrepen in het licht van de filosofische opvattingen van Henri Bergson over tijd en duur, het eerste meetbaar, het tweede een bewustzijnselement. Het verhaal van Armanda verloopt langs de lijn van de meetbare tijd, dat van Lidy is eerder een bewustzijnsverhaal, dat in werkelijkheid veel korter heeft geduurd dan de lezer van het verhaal van Armanda het ervaart. Een andere filosofie die in dit boek een rol speelt, is de idee van Martin Heidegger dat de mens als een vat vol mogelijkheden in de wereld is geworpen met de dood als enige limiet; het Zijn is een Sein-zum-Tode, een vooruitlopen op de dood. In de tijd dat De Moor aan De verdronkene werkte, heeft zij zich niet alleen gedocumenteerd over de watersnood, maar zich ook verder verdiept in het leven en de ideeën van Heidegger (interview Peters, 2005).
Poëzie, muziek en filosofie zijn voor De Moor belangrijker dan psychologie. Herhaaldelijk heeft zij haar grote waardering uitgesproken voor de meerdelige roman De man zonder eigenschappen (1930-1943) van de Oostenrijker Robert Musil, wiens proza zich volgens haar gedraagt als poëzie (interviews Dijkgraaf, Heyting). Een ander aspect van De man zonder eigenschappen waardoor zij zich ongetwijfeld heeft laten inspireren, is Musils beschrijving van meteorologische verschijnselen. Na publicatie van De verdronkene heeft De Moor in een lezing haar bewondering voor deze roman gepreciseerd door juist de koele, meteorologische beginalinea te prijzen.
In een interview van Lien Heyting (2001) heeft de auteur haar eerder verschenen romans Zee-Binnen en Kreutzersonate betiteld als het tweede en derde deel van een drieluik over argeloze personen die worden gemanipuleerd door krachten om hen heen. Het eerste deel van dat drieluik zou een paar jaar later verschijnen als De verdronkene. Wat de romans bindt, is de paradox dat het gevoel van veiligheid voor iemand die in gevaar verkeert, meestal groter is dan voor iemand die rustig thuis zit. Ook in ander werk van De Moor verkeren de perso- | |
| |
nages vrijwel altijd in situaties die moeilijk te overzien zijn; dit maakt zij onder andere duidelijk door een veelal grillig en gevarieerd vertelperspectief.
Een andere constante is dat haar personages vaak hun eigen fictie creëren, waarbij verbeelding en werkelijkheid hand in hand gaan. Ook in haar verhalenbundel Ik droom dus (1995) spelen zussen een belangrijke rol; toen zij in 2006 het luisterboek Zusjes samenstelde, heeft zij deze verhalen aangevuld met enkele nieuwe zusterverhalen. Over de zussen, die in haar werk altijd met zijn tweeën zijn, heeft zij wel gezegd: ‘Het zijn eigenlijk mijn zes zusjes en ik. Ze zijn “ons zevenen”. Fictieve zusterfiguren [...]’ (interview Breedt Bruyn, 2001).
Margriet de Moor is pas op latere leeftijd begonnen te schrijven. Zij heeft een conservatoriumopleiding afgerond en is zowel pianiste als zangeres. De enige roman waarin zij de muziek tot het centrale onderwerp heeft gemaakt, is De virtuoos (1993), maar belangrijker is dat haar werk altijd volgens muzikale principes is opgebouwd. Zo vertelde zij dat zij in haar ontwerp van de vijf delen van haar roman Hertog van Egypte (1996) telkens een andere modus tot uitgangspunt heeft genomen: ‘ontreddering’, ‘levendig’, ‘delirium’, ‘goed en kwaad’ en ‘lyriek / vergeving / vreugde’.
Opmerkelijk is dat een terloops detail in de roman al vooruitwijst naar een latere roman van De Moor, De schilder en het meisje (2010): de prent van Rembrandt van de wurging van een jonge moordenares, die voor Nadja de aanleiding was geweest om geschiedenis te gaan studeren, zou de basis vormen voor deze latere roman.
Zonder het dramatische gegeven van de stormramp van 1 februari 1953 zouden de vertelde gebeurtenissen aanzienlijk minder geloofwaardig zijn geweest. De Moor heeft zich op dit gebied goed gedocumenteerd; zij heeft contact gezocht met weerkundigen van het knmi en heeft onder meer de destijds niet gepubliceerde foto's van de opgebaarde lijken bekeken. Verder moet zij met name aan de boeken van Kees Slager over de ramp (De ramp, 1992; Hier was eens Capelle, 2003) veel details hebben ontleend.
De verdronkene is de eerste grote roman voor volwassenen over de watersnood van 1953. In het rampjaar zelf zijn er al enige tientallen jeugdromans verschenen en de roman De kleine ark van Jan de Hartog, die het midden houdt tussen een boek voor jongeren en een voor volwassenen. Het gegeven van de persoonsverwisseling mag dan binnen de watersnoodliteratuur uniek zijn, de rol die Lidy in Zeeland krijgt toebedeeld, is minder uniek. Net als veel jeugdboeken over de ramp, begint het verhaal op 31 januari 1953, zodat de dreigende weersomstandig- | |
| |
heden volop aandacht krijgen. Een standaardelement is ook dat een van de hoofdpersonen een logee is, die blijft overnachten en die van een ingewijde te horen krijgt hoe het zit met wind, water en dijken en welke eerdere rampen er hebben plaatsgevonden. Dergelijke exposés eindigen meestal - ook bij De Moor - met de veronderstelling dat het gevaar wel tijdig zal worden gekeerd. Verder vergaat het menig kind in deze boeken als Lidy: zij fungeren als informant over het verloop van de ramp, doordat zij meehelpen bij reddingspogingen. Maar daarmee houdt de gelijkenis op, want er is geen jeugdboek waarin de hoofdpersoon zelf bij de ramp omkomt.
| |
Waarderingsgeschiedenis
Nog voordat De verdronkene in de boekhandel lag, verschenen al de eerste recensies. Deze zetten direct de toon van grote waardering die in de meeste besprekingen zal doorklinken. Drie aspecten springen er voor de eerste recensent, Arjan Peters, in positieve zin uit. Allereerst de vermenselijking van de grote natuurramp door de bijna knusse scènes op de boerderijzolder. Vervolgens het ‘misleidende taalregister’: het gebruik van woorden als ‘verdorie’ en ‘als de bliksem’ die je eerder in een sentimentele historische streekroman zou verwachten dan in dit hardhandige verhaal. Zijn grootste lof geldt de compositie, zowel het op elkaar botsen van de Amsterdamse en de Zeeuwse hoofdstukken als de vondst om in het slotdeel de zusters in elkaar te laten verstrengelen. Ook andere critici prijzen de compositie, al spreekt Elsbeth Etty met betrekking tot het laatste deel van ‘een gekunsteld einde’; Marja Pruis daarentegen schrijft dat zij pas bij dit slotdeel kon loskomen van het gevoel dat de romanconstructie te kunstmatig is.
Weer anderen, allemaal positief over de roman als constructie, spreken daarnaast hun waardering uit voor de verbeelding van de watersnoodramp. Willy Wouters-Maljaars erkent dat de roman zijn bestaansrecht heeft naast het documentaire boek van Kees Slager, omdat hij ‘het enorme effect van deze enorme natuurramp overtuigend [laat] zien’. En T. van Deel typeert de bladzijden waar de ramp, de orkaan, het watergeweld, de langsrazende spullen en de doodsnood worden beschreven, als ‘ongehoord’. In een persoonlijke reflectie schrijft Ger Thijs dat hij zich vóór zijn lectuur van De verdronkene nooit had gerealiseerd hoe erg de watersnoodramp is geweest. Dat deel van het verhaal was voor hem al voldoende geweest.
Verschillende critici hebben het moeilijk met de manier waarop De Moor de informatie over de ramp presenteert.
| |
| |
Marja Pruis noemt de uiteenzettingen over waterstand en windkracht ‘taai’. Marc Cloostermans schrijft dat De Moor haar research soms wat onhandig in het verhaal heeft gedropt. Jan Brokken vindt dat de hoofdingenieur van Rijkswaterstaat ‘zijn les oplepelt’; dat De Moor een geheel buiten de handeling staand personage als de weerkundige van het knmi aan het woord laat, vindt hij zelfs gekunsteld en ongewenst.
Ook tegen de toon van de Amsterdamse hoofdstukken tekent een enkeling bezwaar aan. Elsbeth Etty, die de Zeeuwse hoofdstukken ‘indringende reportages’ noemt, typeert het Amsterdamse deel als ‘dodelijk realistisch’. Niemand merkt overigens op dat De Moor voor dit deel meer dan voor de Zeeuwse hoofdstukken op haar geheugen lijkt te hebben vertrouwd. Er is nogal eens sprake van anachronistische details: zo kan Sjoerd nog niet in de jaren vijftig het beeld van Rembrandt langs de Amstel hebben zien staan en evenmin kan hij in 1962 aan het Amstelpark denken, want zowel beeld als park zijn van later datum.
In de kritiek wordt er ook op gewezen dat natuurrampen eerder spektakelverhalen opleveren of streekromans dan goede literatuur. Marja Pruis, die enkele hoofdstuktitels ‘een zekere streekroman-allure’ toedicht, concludeert dat De verdronkene dan toch een streekroman van het intellectuele soort is. Jos Borré waardeert het dat De Moor de ramp zelf heeft ontdaan ‘van aangrijpende effecten waar iemand met andere dan literaire oogmerken handig misbruik van gemaakt zou hebben’. De verdronkene noemt hij, door de compositie en de stijl, in emotioneel opzicht juist eerder minimalistisch.
Ook in het buitenland is De verdronkene in het algemeen zeer goed onthaald. De Duitse kritieken op de vertaling van Helga van Beuningen zijn buitengewoon positief. De recensent van de Frankfurter Allgemeine Zeitung rekent De verdronkene tot het beste van De Moors werk. Die van de Süddeutsche Zeitung legt de lat nog hoger en vergelijkt De Moor in haar schets van vrouwelijke overmoed, waarmee de roman begint, met die van de vrouwenfiguren bij Ibsen en Tsjechov.
De Amerikaanse reacties zijn wat kritischer, hoewel de in 2010 verschenen vertaling (The storm; vertaling Carol Brown Janeway) door Kirkus Reviews tot de vijfentwintig beste romans van dat jaar werd gerekend. Nancy Kline schrijft in de New York Times dat de lezer in de eerste vier delen wel emotioneel meeleeft met Lidy, maar niet met Armanda: die is, in haar rol van dubbelganger, hooguit interessant. En Kirstin Merrihew onderscheidt naast prachtige, bijna transcendente passages ook moeizamer geschreven stukken. Zij vraagt zich overigens wel af of De Moor dat onderscheid wellicht bewust heeft
| |
| |
aangebracht, om zo de lezer het gevoel te geven zonder houvast rond te drijven in plaats van zich veilig verankerd te voelen.
Voor deze bespreking is gebruikgemaakt van:
Margriet de Moor, De verdronkene. Roman, tweede druk, Amsterdam/ Antwerpen 2005.
| |
| |
| |
Secundaire literatuur
Arjan Peters, Vaste grond bestaat niet, Imponerende roman van Margriet de Moor. In: de Volkskrant, 15-4-2005. |
Fleur Speet, Eindeloos donker water. In: Het Financieele Dagblad, 15-4-2005. |
Wim Vogel, Een niet te verteren werkelijkheid. In: Haarlems Dagblad, 16-4-2005. |
Rolf Bosboom, Angstig wachten op het einde. In: Noordhollands Dagblad, 16-4-2005. |
Elsbeth Etty, Veel te vol van de ander. De werkelijkheid van Margriet de Moor krijgt surrealistische vormen. In: NRC Handelsblad, 22-4-2005. |
Thomas van den Bergh, Zeeuwse tsunami. In: Elsevier, 23-4-2005. |
Daniëlle Serdijn, De Moor is meedogenloos. In: Het Parool, 28-4-2005. |
T. van Deel, Het epos van de verdronken Lidy. Margriet de Moor overtreft zichzelf. In: Trouw, 30-4-2005. |
Menno Schenke, Noodlottig water. In: Algemeen Dagblad, 7-5-2005. |
Marc Cloostermans, Wie betaalt de veerman? In: De Standaard, 19-5-2005. |
Tjerk de Reus, Als het leven draait en kolkt. Roman van De Moor biedt scherpe observaties. In: CV Koers, 1-6-2005. |
Willy Wouters-Maljaars, Twee zussen verwisselen van plaats. In: Reformatorisch Dagblad, 8-6-2005. |
Arjan Peters, Dit was echt erg. In: de Volkskrant, 30-6-2005. (interview) |
Marja Pruis, Een intellectuele streekroman. In: De Groene Amsterdammer, 1-7-2005. |
Jos Borré, En toch gaat het leven zijn gang. In: De Morgen, 6-7-2005. |
Johan de Haes, Als wrakhout tussen wrakhout. In: Ons Erfdeel, nr. 4, september 2005, jrg. 48, p. 626-628. |
Niko Hafkenscheid, De verdronkene. Roman. In: De Leeswolf, 1-10-2005. |
Wolfgang Schneider, Ein Wasserdrama in ich weiß nicht wie viel Akten. In: Frankfurter Allgemeine Zeitung, 6-5-2006. |
Mieke Fessmann, Ein Leben in der falschen Haut. In: Süddeutsche Zeitung, 19-6-2006. |
Ad Zuiderent, Fictie ontmoet non-fictie: frictie? Over een voorstel van Frank Westerman. In: Irena Barbara Kalla en Bozena Czarnecka (red.), Neerlandistische ontmoetingen. Trefpunt Wrocław, Wrocław 2008, p. 250-266. (over De verdronkene op het breukvlak van fictie en non-fictie) |
[Anoniem], The Storm. Op: www.kirkusreviews.com/book-reviews/fiction/margriet-de-moor/the-storm/#review, 15-3-2010. |
Nancy Kline, Swept Away. In: The New York Times; Sunday Book Review, 4-4-2010. |
Kirstin Merrihew, The Storm by Margriet de Moor. Op: bookreview.mostlyfiction.com/2010/the-storm-by-margriet-de-moor, 12-4-2010. |
lexicon van literaire werken 94
mei 2012
|
|