| |
| |
| |
Margriet de Moor
Eerst grijs dan wit dan blauw
door Helbertijn Schmitz-Küller
Achtergronden en uiterlijke beschrijving
De roman Eerst grijs dan wit dan blauw verscheen in 1991 bij uitgeverij Contact in Amsterdam. De omslagillustratie is gemaakt door Heppe de Moor, de echtgenoot van de auteur: een grijsblauw geschilderde achtergrond waarop drie verticale kleurstrepen: grijs(blauw), wit en felblauw.
Het boek telt 283 pagina's en wordt voorafgegaan door een motto van de componist Arnold Schönberg, ‘Ich fühle Luft von anderem Planeten’, Strijkkwartet in fis kl.t., opus 10 Sehr langsam. De roman bestaat uit vier delen die, afgezien van het derde deel, onderverdeeld zijn in genummerde hoofdstukjes.
In februari 1994 is het boek aan zijn 21e ongewijzigde druk toe en volgens de uitgeverij zijn er 125.000 exemplaren van verkocht.
| |
Inhoud
Deel een
Deel een is vanuit het perspectief van Erik geschreven. Hij is een oogarts van middelbare leeftijd, al jaren tot volle tevredenheid getrouwd met de zelfverzekerde Nellie, die een winkeltje drijft in goud en sieraden. Ze wonen in een badplaats aan de Noordzeekust. Ze hebben één zoon, Gaby, die zowel autistisch als heel begaafd is; hij loopt tegen de twintig.
Erik is volgzaam uit gemakzucht en vindt zichzelf een weinig opzienbarend persoon. Toch heeft hij een andere kijk op zichzelf gekregen sinds hij, een paar maanden geleden, voor het eerst in zijn leven Nellie bedrogen heeft met Magda, de vrouw van zijn oude schoolvriend.
Wanneer hij naar zijn werk rijdt en tevreden constateert dat het na een onweersbui koeler is dan de weken ervoor, voelt hij onraad bij het zien van de oude hond van Magda en ontdekt hij dat Magda door messteken vermoord is. Haar man Robert zit er versuft naast met een mes. Terwijl Erik de politie en de ambulance belt, denkt hij terug aan zijn jeugdvriendschap met Robert en de logeerpartijen van Nellie, Gaby en
| |
| |
hem in Frankrijk, waar Robert zich na zijn huwelijk als kunstschilder gevestigd had. Op de vraag van de politie of hij denkt dat het huwelijk ongelukkig was, antwoordt hij ontkennend.
| |
Deel twee
Deel twee geeft het gezichtspunt van Robert weer. Het begint de dag nadat hij bij thuiskomst van een zakenreis ontdekt dat zijn vrouw weg is. Ze heeft geen bericht achtergelaten. Robert is iemand die al vanaf zijn jeugd van het ene moment op het andere radicale beslissingen neemt. Zijn rechtenstudie brak hij af om kunstschilder te worden. Hij had veel vriendinnen maar wilde absoluut niet gebonden zijn. In Canada ontmoet hij Magda en is plotseling zo verliefd dat hij met haar trouwt en haar meeneemt naar Frankrijk, waar hij in de Cevennen een boerderijtje koopt en zich vestigt als kunstschilder. Bezeten schildert hij de omgeving en Magda. Wanneer Magda een kind wil, voelt hij dat als een bedreiging. Er volgen drie miskramen. Robert raakt er steeds meer van overtuigd dat Magda dingen voor hem achterhoudt en hij voelt zich door haar bedrogen. Ook het schilderen stagneert en ze verhuizen naar Nederland en gaan in Roberts ouderlijk huis wonen.
Magda gaat Nederlands studeren en wordt vertaalster. Robert stort zich met nieuwe energie op de redding van het familiebedrijf, een staalfabriek, en het lukt hem, mede dank zij een uitstekende adjunct, om dit van de ondergang te redden. Hij hervat zijn relaties met andere vrouwen. De twee jaar dat Magda wegblijft, went hij aan haar afwezigheid maar is niet gelukkig. Dan is ze plotseling weer terug en doet alsof er niets gebeurd is. Aanvankelijk accepteert hij dat, maar als ze blijft zwijgen, gaat de vraag waar ze die twee jaar geweest is hem steeds meer kwellen en obsederen.
| |
Deel drie
In deel drie is Magda aan het woord, van het moment dat ze weggaat tot de dag voordat ze terugkomt. Hoewel ze geen vooropgezet plan heeft, gaat ze de plaatsen waar ze achtereenvolgens gewoond heeft in omgekeerde volgorde bezoeken. In de Cevennen leert ze een man kennen die zich in de bergen schuilhoudt en met wie ze negen maanden lang optrekt. In Canada krijgt ze een baan en een huwelijksaanzoek van een sympathieke astronoom, maar ook daar blijft ze niet. Ze wil haar ‘autobiografie’ volgen en gaat daarom naar haar familie in Berlijn, waar haar moeder en zij na de oorlog gewoond hebben. Ten slotte voert de reis haar naar haar geboortedorp in Tsjecho-Slowakije, waar ze met haar joodse Tsjechische vader en haar Duitse moeder gewoond heeft tot haar vader door de Duitsers werd opgepakt. Ze wordt herkend door een jeugdvriendin en blijft bij haar logeren tot ze haar traumatische herinnering aan het verraad van haar vader onder ogen heeft kunnen zien. Dan wil ze naar huis en denkt dat het niemand zal
| |
| |
storen als ze haar persoonlijke ervaringen van deze twee jaar voor zichzelf houdt.
| |
Deel vier
Deel vier begint met het ontwaken van Nellie, die zich afvraagt wat ze aan moet trekken op de begrafenis van Magda. Ze denkt aan haar vriendin en geeft zichzelf toe hoe kwaad ze op Magda geweest is omdat die ook aan haar, Nellie, niet verteld heeft waar ze die twee jaar geweest is. Zelfs de omgang tussen haar en Gaby heeft haar de laatste tijd gestoord.
Vanaf Gaby's geboorte, de nacht nadat Nellie Magda had leren kennen, houden Gaby's handjes elkaar stijf vast en niemand kan daar de eerste tijd verandering in brengen. Na aanvankelijke geruststelling krijgt de ongeruste Nellie van artsen te horen dat Gaby zwakzinnig is. Op een dagverblijf leert hij lezen en schrijven en Nellie vindt hem slim in het ontwijken van dingen die hij niet wil. Hij ontwikkelt een hartstocht voor het weerbericht, de maan en de sterren. Magda helpt hem met sterrenkaarten en vraagt bij buitenlandse sterrenwachten brochures voor hem aan die ze voor hem vertaalt. Er ontstaat iets als vriendschap tussen Gaby en Magda.
Wanneer Magda dood is, gaan Nellie en Gaby zwarte kleren kopen. Op de terugweg trekt Gaby het asbakje voor Nellie tevoorschijn als ze een sigaret opsteekt. Nellie stelt zich voor dat hij naast haar zit te praten en dan volgt de monoloog van Gaby. Daaruit blijkt dat zijn omgeving hem benauwt. Hij wil geen ‘betrekkingen aanknopen’. ‘Soms voel ik weerzin, soms een lachbui.’ (p. 252) Hij heeft een voorkeur voor de nacht wanneer hij in zijn eentje door zijn telescoop naar de sterren kan kijken. Nellie probeert zich geen zorgen te maken over zijn doorwaakte nachten. Ze vraagt zich af hoe Gaby zich zal houden op Magda's begrafenis. Een tweede monoloog van Gaby besluit het boek.
| |
Interpretatie
Motto
Bij een roman in vier delen lijkt op het eerste gezicht een motto uit een strijkkwartet goed te passen doordat ook daarin sprake is van vier vertolkers. Ongebruikelijk is echter dat daar tekst aan te pas komt. Schönberg heeft in dit kwartet - zijn tweede, gecomponeerd in 1907-1908 - aan de laatste twee delen een sopraansolo toegevoegd en het citaat komt uit de tekst bij het derde deel, het begin van het gedicht ‘Entrückung’ van de Duitse dichter Stefan George. Er zijn dus niet vier, maar vijf stemmen, zoals bij nader inzien ook de delen van het boek niet aan vier maar aan vijf hoofdpersonen het woord geven.
De weergave van de gedachten van een autistisch kind is
| |
| |
uiteraard een experiment; dit experimentele element sluit aan bij het avant-gardistische van het strijkkwartet, dat, nog afgezien van de sopraantoevoeging, het eerste kwartet van Schönberg is waarin hij de tonaliteit verlaat. Ook de dichtregel zelf is opmerkelijk. De lucht voelen van een andere planeet is normaal gesproken onmogelijk; hier kan dus iets wat niet kan, de traditionele grenzen worden overschreden. De wereld van de planeten is de wereld van Gaby. Toen hij nog klein was, kreeg zijn moeder bovendien over hem te horen dat ze zich maar moest voorstellen dat hij ‘van een andere planeet komt, een planeet waar onze ruimte, onze tijd, onze veranderlijkheid van de dingen niet gelden’ (p. 264). Het motto wijst dus op de vijf verschillende stemmen in de roman en op het experimentele karakter ervan, dat vooral tot uiting komt in de intern gevoede weergave van de gedachtenwereld van een autistische jongen.
| |
Titel
Ook de titel verwijst naar een wijdere ruimte dan de aardse. Het is een citaat uit de woorden van de achtjarige Magda wanneer zij voor het eerst geconfronteerd wordt met de dood. Zij vraagt de dode - een baby die gestorven is aan boord van het schip dat haar moeder en haar naar Canada brengt: ‘Is het waar dat eerst alles grijs wordt, dan wit, dan blauw en dat je dan naar de sterren vliegt?’ (p. 198) Het motief van de dood wordt dus al in de titel geïntroduceerd. Met de interpretatie van de titel wisten de recensenten niet zoveel raad. De kleuren komen op verschillende plaatsen in het boek voor, maar steeds in iets andere combinaties, meer als een muzikaal motief dan dat het uitleg geeft. De opeenvolging van de kleuren grijs, wit, blauw kan men associëren met de kleuren die te zien zijn vanuit een opstijgend vliegtuig, waarbij een toenemende mate van helderheid gecombineerd wordt met het losraken van de aarde. Het vraagteken uit het citaat is in deze meer suggestieve dan duidelijke titel verdwenen.
| |
Motieven
Verwijzen titel en motto beide naar het buitenaardse, de gebeurtenissen in de roman zelf zijn zeer aards. ‘De kern is vrij simpel. Man (Robert) brengt zijn vrouw (Magda) met messteken om het leven. En waarom dan?’ (Margriet de Moor in De volkskrant, 29-11-1991). Een antwoord op die vraag wordt niet rechtstreeks gegeven, maar de lezer krijgt via de personages het materiaal waaruit hij zelf een conclusie kan trekken.
‘In het hart van het boek - deel twee en drie - speelt in een flash-back de liefdesgeschiedenis tussen Magda en Robert. [...] Deel een en vier zijn eigenlijk de zijkanten van waaruit geobserveerd wordt.’ (idem) De liefdesgeschiedenis tussen Robert en Magda begint stormachtig, het is liefde op het eerste gezicht. Het maakt Robert uitgelaten vrolijk, hij rent als een gek langs de oceaan, ‘bezeten door een vrolijkheid die ik tot op dat
| |
| |
moment, stelselmatig, uit de weg was gegaan. Ik zal wel hardop gelachen hebben. Over de bodem zijn gerold. Magda. Ik was van plan haar te betoveren met alles wat ik had ontdekt.
Er hing in die tijd voortdurend een soort honinggeur in de lucht.’ (p. 77)
Robert heeft iets manisch' in zijn karakter. Vanaf zijn jeugd ondergaat hij ‘onzinnige vlagen van verdriet en plezier’, waarvan hij de oorsprong niet weet. Naderhand begrijpt hij niet meer wat hem bezield heeft. In zijn schilderen wil hij vat krijgen op de wereld en de vrouw van wie hij houdt, hij wil beide zo nodig met geweld een liefdesverhouding afdwingen. Wanneer Erik hem vraagt of het niet mogelijk is ‘gewóón van iets of iemand te houden’, ‘zonder dat te willen omzetten in iets wat van jou is’, ontkent Robert dat hartstochtelijk, met een beroep op de jaloerse aard van de mens. Als besluit van dit gesprek zegt hij: ‘soms denk ik dat het leven uit niets anders bestaat dan de verwarring waarmee je bent geboren’ (p. 54) en voor hem geldt dat ook: hij slaagt er niet in deze verwarring de baas te worden, hij blijft in laatste instantie de speelbal van zijn impulsen. Wanneer hij merkt dat hij Magda niet om kan zetten in iets wat van hem is, neemt hij haar dat in stilte hoogst kwalijk. Hij voelt zich door haar bedrogen omdat ze haar gedachten de vrije loop laat, omdat ze verdriet heeft over haar kinderloosheid en hij is overtuigd dat ze altijd iets voor hem zal achterhouden. Wanneer ook het schilderen niet meer lukt, is hij wanhopig en gooit hij het radicaal over een andere boeg: terug naar Nederland en in zaken. En wat de liefde betreft, hij hervat de liefdesavonturen van voor zijn huwelijk en ziet dat als een kleine wraak op de ‘zelfgenoegzaamheid’ waarmee Magda hem vertrouwt.
Wanneer Magda plotseling verdwenen is, denkt Robert in eerste instantie dat zij zijn affaires ontdekt heeft; bovendien is hij boos om haar brutaliteit. Hij schikt zich in haar afwezigheid, maar beseft dat hij niet gelukkig is. Wanneer zij na twee jaar plotseling terug is, is hij totaal overrompeld en wanneer zij doet alsof er niets aan de hand is, speelt hij dat spel mee en laat zo het goede moment voorbijgaan om te vragen waar ze geweest is. Wanneer zij echter blijft zwijgen, gaat die vraag hem zo kwellen dat hij hem niet meer kàn stellen omdat het geen vraag meer is, maar ‘een hinderlaag, een afgrond, een gifpijl die, tot het uiterste tegen de boog vastgehouden, eindelijk, met de kracht van een uitbrekend paard wordt losgelaten...’ (p. 147) Het geweld dat zich in hem heeft opgehoopt, nog versterkt door de verstikkende zomerhitte, ontlaadt zich in zijn moord op Magda.
Magda Resková, de centrale persoon in het boek, komt als
| |
| |
enige van de hoofdpersonen niet uit Nederland. In haar jeugd heeft ze last van een steeds terugkerende nachtmerrie waarin ze haar vader zoekt. Ze voelt zich schuldig aan zijn deportatie omdat zij de deur voor de Duitsers heeft opengedaan. Robert bevrijdt haar van die nachtmerrie, hij ervaart dat als daadwerkelijk ingrijpen; in Magda's ervaring gaat het gepaard met een droom waarin zij een smal mes op een rotsrichel ziet liggen: teken van het doorsnijden van drukkende banden met haar vader of, tevens, toekomstvoorspelling? Magda is een heel ander mens dan Robert. Zij streeft niet, zoals hij, verbeten een doel na, maar ziet Robert als degene bij wie zij ‘voor altijd’ hoort en accepteert hem zoals hij is. Nergens blijkt dat ze teleurgesteld is in zijn liefde. Wel lijdt ze zeer onder haar kinderloosheid; als Gaby in Frankrijk logeert, zit ze veel met hem op de schommel. Later gaat zij contact met gezinssituaties liever uit de weg. Zij komt niet op de gedachte dat Robert haar zou bedriegen. Toch laat ze hem onaangekondigd in de steek. Dat gebeurt dan ook niet als besluit na lang piekeren. Als ze weggaat, weet ze niet of ze hem echt verlaat of niet, ze weet alleen dat ze die ochtend wakker werd ‘met het vaste voornemen [haar] boeltje te pakken’ (p. 152) en dat doet ze, gehoorzamend aan een innerlijke drijfveer die meer met gevoel dan met redeneringen te maken heeft - iets wat misschien met ‘logica van het gevoel’ is te omschrijven. Het is voor haar een soort kompas waar ze blind op vaart, iets waar ze nooit aan twijfelt.
Tijdens haar reis wordt duidelijk waarom ze weg is gegaan. Roberts ‘alomtegenwoordigheid’, zestien jaar lang, heeft gemaakt dat ze niet meer weet wat er nog van haarzelf over is. Het fotootje van haar ouders is het enige in huis dat nog aan haar particuliere achtergrond herinnert. Door letterlijk afstand te nemen hoopt ze te ontdekken wat er niet ingelijfd is kunnen worden. Zij gaat daartoe in omgekeerde volgorde terug naar de plaatsen waar ze gewoond heeft. Het verleden vindt ze er niet terug, maar ze ontdekt dat er zich ‘vlak naast het leven waarin je toevallig bent beland een leven bevindt dat je, doodgemoedereerd, evengoed had kunnen leiden’ (p. 173). Maar hoewel dat ‘evengoed’ had gekund, blijft ze niet in de Cevennen en ook niet in Canada omdat ze anders een ‘lotslijn’ zou krijgen ‘die nergens op leek’ (p. 206). Haar liefde voor Robert, die ze zich in Canada in een flits in alle hevigheid herinnert, is nog steeds geldig, ook nu, of misschien juist nu ze daar andere ervaringen tussen heeft kunnen schuiven. Zij realiseert zich dan ook dat ‘er in elk mens een blauw, mediterraan gebied bestaat waarin de gebeurtenissen van het leven kriskras door elkaar rondstappen, als kippen op statige poten, pikkend en om zich heen kijkend zonder elkaar kwaad te doen’ (p. 210).
| |
| |
Haar gevoelens voor de man uit de Cevennen, voor de Canadese astronoom en voor Robert zijn in haar innerlijk niet in tegenspraak met elkaar, maar hebben ieder hun eigen bestaansrecht.
Tot besluit van haar reis gaat ze naar haar geboortedorp in Tsjecho-Slowakije om daar ter plekke de traumatische herinnering aan het verraad van haar vader toe te laten. Door die herinnering, na enige tijd, aan te durven, komen er ook andere, gelukkige herinneringen aan haar vader vrij. Dan is haar autobiografische reis voltooid en kan ze terug naar huis. ‘Je moet niet denken, maar doen. Niet praten, maar kijken.’ (p. 238) is haar conclusie. Met andere woorden, je moet niet uitsluitend je verstand gebruiken maar vooral ook je gevoel, je zintuigen, je intuïtie. Dit vertrouwen op haar eigen gevoelslogica gaat gepaard met lak aan wat ‘men’ daarvan vindt. Deze onverschilligheid en de overtuiging dat ze haar ervaringen met niemand ‘zal kunnen delen’ (p. 239) en misschien een verzwegen angst dat ze toch weer ingelijfd zou kunnen worden, moeten de verklaring vormen voor Magda's zwijgzaamheid. Dit blijft toch een moeilijk punt in de roman. Het is zo niet aannemelijk dat een intelligente vrouw zoals Magda tenslotte getekend wordt - ze is ook nog vertaalster van beroep - zo naïef zou zijn om aan te nemen dat die zwijgzaamheid niemand zou storen. Met Heumakers kan men zich afvragen ‘of zij, al was het maar om de boot af te houden, niet een heel klein tipje van de sluier had kunnen oplichten’. Het is niet voorspelbaar wat er dan gebeurd zou zijn, maar het was het waarschijnlijkheidsgehalte van het boek wel ten goede gekomen.
De observaties in deel een komen van Erik, niet voor niets een oogarts. Uit hoofde van zijn beroep houdt hij zich bezig met kijken, maar desondanks komt hij tot het besef dat hij maar heel weinig weet van de mensen met wie hij leeft. De liefdesscène met Magda overkomt hem min of meer en hoewel hij zelf denkt dat hij haar verleid heeft, laat het omgekeerde zich ook verdedigen, aangezien Magda zich, bij wijze van antwoord op zijn vraag waar ze die twee jaar geweest is, gaat uitkleden. Deze gebeurtenis betekent voor hem meer dan alleen een seksueel avontuurtje, want brengt hem ook in contact met een levenslaag die hij niet kent: ‘de dwingende eis van avontuur, van onbegrensdheid, verstandsverbijstering, spooksels, diepzee-expedities’ (p. 45). Hoewel hij haar bekent dit niet meer te kunnen missen, komt er geen vervolg op. Uitgerekend Erik vindt Magda als ze vermoord is en Nellie ziet later tot haar verwondering dat hij echt ‘heel, heel erg uit zijn doen’ is (p. 272).
Het andere zijluik wordt gevormd door Nellie en Gaby.
| |
| |
Margriet de Moor heeft in interviews (onder andere in NRC Handelsblad, 17-4-1992) te kennen gegeven dat Gaby en niet Nellie beschouwd moet worden als de vierde hoofdpersoon, maar doordat we de gegevens over Gaby via Nellie krijgen, komt zij wel degelijk ook als hoofdpersoon naar voren. Wat in haar heel duidelijk wordt, is de agressie die Magda opwekt. Al voordat Magda vertrekt, ergert Nellie zich aan haar lachje. Maar wanneer Magda terugkomt en ook tegenover háár stijf haar mond blijft houden, voelt ze zich als vriendin ontzettend genomen. ‘God wat ben ik kwaad op haar geweest!’ (p. 245) Zelfs het contact tussen Magda en Gaby gaat haar ergeren. Ze begrijpt dat Robert het niet heeft volgehouden naast zo'n ‘goedgehumeurd raadsel’ te leven en associeert zijn daad met de wrede Amerikaanse therapie die zijzelf heeft ondergaan in haar wanhopige poging door de afweer van Gaby heen te dringen, de therapie van de gedwongen koestering. Door haar moedige liefde voor haar zoon, die ze ondanks alle teleurstellingen niet opgeeft, en haar pogingen tot begrip en acceptatie is Nellie méér dan alleen de zelfvoldane vrouw van de geslaagde oogarts. ‘Misschien moet je niet eens proberen iemand te doorgronden, dacht ze in die tijd dikwijls. Mensen zijn raadsels, accepteer dat toch gewoon [...]’ (p. 267).
De monologen van Gaby volgen op momenten waarop Nellie zich zeer met haar zoon verbonden voelt. Prachtig wordt beschreven hoe Nellie en hij zwarte kleren gaan kopen voor Magda's begrafenis. Ze slagen goed en als Nellie op de terugweg een sigaret opsteekt, trekt Gaby het asbakje voor haar tevoorschijn, een reactie op haar gedrag die voor hem heel uitzonderlijk is. Nellie noteert dat, is gelukkig en hoort hem als het ware praten. De tweede keer gebeurt dat wanneer zij zich afvraagt hoe Gaby zich tijdens de begrafenis zal houden. Ongetwijfeld afwijkend, maar tevens zal hij Magda oprechter betreuren dan wie ook.
De monologen, speculatief als ze zijn, geven een indruk van Gaby's wereld: ‘Soms voel ik weerzin, soms een lachbui.’ De weerzin betreft het contact met de omgeving, met andere mensen: ‘Pogingen tot het aanknopen van betrekkingen. Daar kan ik niet aan beginnen.’ (p. 252) Een lachbui volgt op alleen zijn, in een woordenboek lezen, naar de sterren kijken. In de tweede monoloog blijkt echter dat ook Magda's nabijheid een ‘van-top-tot-teen vrolijkheid’ kan veroorzaken. Zij is gedood door een mes uit Tibet. Feiten over Tibet uit de encyclopedie en de opsomming van de sterrenbeelden van de zuidelijke hemel veroorzaken weer een lachbui, een op een begrafenis ongepaste reactie, maar een die dus wel degelijk met het treuren om Magda te maken heeft.
| |
| |
De observaties uit deel een en vier bieden een scala aan reacties op Magda. Erik is gefascineerd door het onconventionele en gepassioneerde in haar, Nellie toont de agressie en de frustratie die Magda kan opwekken en Gaby een soort verbondenheid die buiten het gewone contact tussen mensen staat en die als het ware via de sterren loopt.
| |
Thematiek
‘Mensen zijn raadsels, [...]’ (p. 267) Deze gedachte van Nellie vat de thematiek van de roman goed samen. Het is onmogelijk andermans innerlijke beweegredenen te doorgronden. De constructie van de roman, het presenteren van de verschillende gezichtspunten naast en gescheiden van elkaar, legt daar nog eens de nadruk op. Een mens is gevangen binnen zijn eigen gezichtspunt, er bovenuit stijgen is maar heel zelden mogelijk. Dat kan alleen als men in staat is om de ander als raadsel gewoon te accepteren: het vervolg van de gedachte van Nellie. Dan worden de monologen van Gaby voor Nellie hoorbaar, dan wordt er een gesprek in twee verschillende talen, tussen Magda en het Tsjechische jongetje even mogelijk.
Ook het leven, met zijn begrenzingen, is een raadsel en de achtjarige Magda is niet de enige die daar een antwoord op zoekt. Een antwoord kan niet meer zijn dan een benadering, bijvoorbeeld in een suggestieve kleurenreeks ‘eerst grijs, dan wit, dan blauw’. De schilder Robert zoekt het weer in andere kleuren en dit zoeken hebben alle hoofdpersonen in meerdere of mindere mate gemeen.
| |
Stijl
Eerst grijs dan wit dan blauw is geen boek voor luie lezers. Er wordt niets uitgelegd. De lezer moet zelf zijn conclusies trekken uit het materiaal dat bestaat uit hele concrete, gedetailleerde en vaak poëtische beelden. De mooiste voorbeelden hiervan zijn te vinden in het derde deel dat een boeiend, caleidoscopisch ‘logisch en raadselachtig verhaal’ oplevert, een overtuigend pleidooi voor deze manier van schrijven die niet zozeer als duidend, maar eerder als omcirkelend of verkennend is te kenschetsen. De taal van de monologen van Gaby wijkt ten dele af van de stijl in de rest van het boek. Korte zinnen zonder persoonsvorm en lange opsommingen maken een hortende en moeizame indruk, wat aansluit bij wat men zich van de gedachtengang van een autistische jongen kan voorstellen. Minder overtuigend zijn dan ook de eveneens voorkomende lange samengestelde zinnen. Dat Gaby bijvoorbeeld zelf op de keurig geformuleerde gedachte komt dat ik ‘ondanks mijn organisme en mijn ogen [...] misschien nog niet geboren ben’ (p. 253), een variatie op de woorden van Robert, ‘de verwarring waarmee je bent geboren’, doet wel wat geconstrueerd aan.
| |
Chronologie
Zeer opvallend is de manier waarop er in de roman met tijd
| |
| |
en persoonsvormen wordt omgegaan. Deel een en vier spelen van maandag tot vrijdag in de week van de moord, september 1983. Deel twee speelt van mei 1980 tot september 1983, de vooravond van de moord; deel drie van het vertrek van Magda, mei 1980 tot haar terugreis, mei 1982. Dit verhaalheden, van mei 1980 tot september 1983, vormt echter slechts het kader voor alle herinneringen van de hoofdpersonen aan hun verleden waarmee dit heden voortdurend afgewisseld wordt. Dit hangt samen met de opvattingen van de auteur over tijd. ‘Tijdsverloop is heel belangrijk, maar nog belangrijker is dat de tijd volgens mij twee kanten opgaat. Mijn doel is om te laten zien dat het heden overvol is, geladen met verleden. Het is net een autobus waar aan alle kanten trossen mensen hangen. Dat is een literaire opgave, maar het is volgens mij ook realistisch om het zo te zien. Je begint altijd middenin, er is altijd van alles aan een gebeurtenis vooraf gegaan, en we nemen waar door middel van ons geheugen, door wat we eerder hebben meegemaakt.’ (Vrij Nederland, 8-2-1992) ‘Het geheugen gedraagt zich bizar, onlogisch. Dat is volkomen acceptabel, want het geheugen houdt zich niet bezig met logica en tijd. Vaak roept een gebeurtenis van nu, een gebeurtenis uit het verleden op; die dingen zijn hecht verbonden.’ (Algemeen dagblad, 8-2-1990)
De traditionele chronologie speelt in deze roman dus een bijna ondergeschikte rol. De volgorde van de gebeurtenissen wordt niet bepaald door logica of chronologie, maar veel vaker door associaties die opgewekt kunnen worden door gevoelens, klanken en geuren. Soms wordt de reden van de overgang van heden naar verleden genoemd, vaker moet de lezer dit zelf uit de context opmaken.
Binnen elk gezichtspunt is er een grote afwisseling in persoonsvormen. Deel een begint met het ontwaken van Erik, in de derde persoon: ‘Hij staat elke dag om halfzeven op.’ Halverwege de eerste bladzij wordt overgegaan op de eerste persoon: ‘Eens waren er de dromen van mijn kindertijd. Ik wil weten waar ze zijn gebleven’, om dan te vervolgen: ‘Onzin. Hij was heus niet zo hoog gestemd.’ Ook de tweede persoon wordt gebruikt: ‘Een huis voor het gezin dat je gaat stichten. [...] Jij zult niet eenzaam zijn.’ Deze afwisseling van persoonsvormen komt al in het verhalenbundel Op de rug gezien voor. Ze geeft variatie en levendigheid, maar kan ook irritatie wekken. Een enkele maal, bij veel afwisseling in kort bestek, kan er verwarring ontstaan over welke persoonsvorm op welke persoon slaat (bijvoorbeeld op p. 89), maar over het algemeen is daar geen onduidelijkheid over. In het derde deel komen alleen de eerste en tweede persoon voor. Dit, en het gebruik van uitroepen en zinswendingen als ‘moet je horen’ en ‘Had ik me
| |
| |
daar toch opnieuw een man die tekende!’ betrekken de lezer nauw bij wat Magda overkomt. Dit deel zou wat dat betreft een hoofdstuk kunnen vormen van de meermalen genoemde autobiografie van Magda.
| |
Opbouw
Drie van de vier delen van de roman zijn onderling verdeeld in genummerde hoofdstukjes, waarbinnen weer onderverdelingen zijn door witregels. Deel drie, de reis van Magda, kent geen genummerde hoofdstukjes. De onderverdeling wordt hier gevormd door de verschillende vervoermiddelen waarmee Magda zich tijdens haar reis verplaatst. Wie in een bus, trein of vliegtuig zit, heeft tijd om terug te denken en het is zowel origineel als natuurlijk dat Margriet de Moor hierdoor structuur in het hoofdstuk aanbrengt.
De evenwichtige constructie van de roman wordt door het vierde deel in gevaar gebracht. Niet alleen doordat er in vier delen nu vijf hoofdpersonen optreden, maar ook doordat Gaby door zijn autisme zo'n ongewone hoofdpersoon is, dat zijn handicap en de manier waarop deze verwoord wordt, de aandacht van de hoofdgebeurtenis afleidt. Daarmee is echter het sterke punt van de constructie niet geheel tenietgedaan. De thematiek van de roman dat mensen voor elkaar raadsels blijven en dat ieder gevangen zit in zijn eigen perspectief wordt ondersteund door de opbouw in van elkaar gescheiden delen die elk een eigen gezichtspunt weergeven.
| |
Context
Margriet de Moor is laat begonnen met schrijven, ze was 44 toen haar verhalenbundel in 1988 uitkwam. Hierop volgden drie novellen; Eerst grijs dan wit dan blauw is haar eerste roman. In die opeenvolging zit dus een toenemende mate van complexiteit, reden waarom Heumakers van een ‘geslaagde meesterproef’ spreekt. Vóór haar debuut had Margriet de Moor nooit geschreven, wel veel gelezen. Ze volgde een muziekopleiding aan het Koninklijk Conservatorium in Den Haag, hoofdvak zang. Ze had een voorkeur voor het experimentele hedendaagse en klassieke repertoire. Muziek is abstract; als schrijfster vindt zij de manier waarop een boek is geschreven belangrijker dan waar het over gaat, ze wil patronen zichtbaar maken. Ervaring met het opnemen en monteren van videofilms maakte haar vertrouwd met het snel wisselen van beeld en tijd. De techniek van de flashback en de close-up past ze toe in haar manier van schrijven.
| |
| |
| |
Waarderingsgeschiedenis
Het debuut van Margriet de Moor, de verhalenbundel Op de rug gezien (1988), werd genomineerd voor de ako-prijs; haar novellenbundel Dubbelportret (1989) werd bekroond met de Lucy B. en C.W. van der Hoogtprijs en met haar roman Eerst grijs dan wit dan blauw won ze in 1992 de ako-prijs. Er is dus veel waardering voor haar werk. De recensies op haar roman waren zeer positief. Kritische opmerkingen golden de titel, waar men niet goed raad mee wist, het vierde deel dat de compositie uit evenwicht brengt en vooral de (on)aannemelijkheid van het absolute zwijgen van Magda. Hans Warren had aanmerkingen op De Moors hang naar ‘mooie woorden’, juist omdat hij vond dat haar proza ‘krachtig en sfeervol genoeg’ is. Algemeen werd Eerst grijs dan wit dan blauw geprezen in bewoordingen als ‘beeldend en subtiel geschreven’ (Van Deel) en ‘een roman van de allerhoogste orde’ (Meijsing).
Voor deze beschrijving is gebruik gemaakt van:
Margriet de Moor, Eerst grijs dan wit dan blauw. Amsterdam 1991.
| |
| |
| |
Secundaire literatuur
Reinjan Mulder, Vierluik van Margriet de Moor. Het geheugen kan zo veel beweren. In: NRC Handelsblad, 8-11-1991. |
Arnold Heumakers, Het échec van liefde en kunst. In: De volkskrant, 23-11-1991. |
Doeschka Meijsing, Waar het zwijgen begint. Eerste roman Margriet de Moor: van de allerhoogste orde. In: Elsevier, 23-11-1991. |
Jan Eilander, Gekleurd door de bril die de waarheid draagt. In: De volkskrant, 29-11-1991. |
T. van Deel, Een landschap dat niemand kent behalve ik. In: Trouw, 5-12-1991. |
Hans Warren, Veel gezien, mooie woorden. In: Provinciale Zeeuwse courant, 6-12-1991. |
Jaap Goedegebuure, De blik van de ander. In: HP/De tijd, 13-12-1991. |
Carel Peeters, Een goedgehumeurd raadsel. In: Vrij Nederland, 11-1-1992. |
Doris Grotenboer, Er mag best iets te raden blijven. In: Algemeen dagblad, 23-1-1992. |
Robert Anker, Verwikkelingen rond een slaapkamermoord. In: Het parool, 1-2-1992. |
Jessica Durlacher, Mrgriet de Moor: dingen die veelbetekenend zijn, moet je heel laten. In: Vrij Nederland, 8-2-1992 (interview). |
Arjen Schreuder, Wie werkt, kan niet slecht zijn. In: NRC Handelsblad, 17-4-1992. |
Johanna Blommaert, Mensen zijn raadsels. In: De morgen, 9-5-1992. |
Karel Osstijn, Margriet de Moor en de vrouwelijke mythe. In: Ons erfdeel, nr. 4, 1992, 35e jrg. |
Jos Paardekooper, Margriet de Moor Eerst grijs dan wit dan blauw. Memoreeks 1992. |
lexicon van literaire werken 22
mei 1994
|
|