| |
| |
| |
Marga Minco
De Val
door Hans Werkman
Achtergronden en uiterlijke beschrijving
De Val, een novelle van Marga Minco (*31 maart 1920 te Ginneken, bij Breda) verscheen rond 4 mei (herdenkingsdag oorlogsslachtoffers) 1983 bij Bert Bakker in Amsterdam in een gebonden uitgave met stofomslag. Eind december 1994 waren er 17 drukken verschenen met een totale oplage van 150 000 exemplaren. De 16e druk was een Ooievaar-pocket, een uitgave van Ooievaar Pockethouse Amsterdam (een samenwerkingsverband van de uitgeverijen Prometheus en Bert Bakker).
Het plan om deze novelle te schrijven ontstond eind jaren zeventig. Marga Minco las toen in een krantebericht dat een oude dame in Arnhem in een heetwaterput van de stadsverwarming omgekomen was. De joodse vrouw was de moeder van een schoonzus van Marga Minco en enige overlevende van haar familie. De schrijfster had haar wel eens bezocht en had samen met haar oude foto's bekeken die de vrouw in een koektrommel bewaarde. Marga Minco wist onmiddellijk dat ze met dit gegeven iets moest doen. Bij Publieke Werken in Arnhem vroeg ze inlichtingen over het verwarmingssysteem. Het verhaal speelt in een naamloze stad aan een rivier, met straatnamen (Uiterwaardenstraat, Gouverneursplein) die in Arnhem niet voorkomen.
In enkele jaren schreef Marga Minco acht of negen versies van het verhaal. Door veel schrappen bracht ze het terug tot een novelle van vijftig getikte vellen. In druk omvat het boek inclusief voorwerk 93 bladzijden met veel wit en interlinie. De zestien hoofdstukjes van gemiddeld vijf bladzijden hebben geen titel.
Op p. 7 staat het motto van de novelle, een citaat uit The Dean's December van Saul Bellow over het voorbijgaan van de dingen als een film. Marga Minco zet als het ware de film van het leven van haar hoofdfiguur herhaaldelijk op ‘stilstaand beeld’ en toont daarbij vooral beelden van twee onheilsdagen: een gure, winterse donderdag in 1982 en de 21e april 1942.
| |
| |
| |
Inhoud
De korte inhoud van De Val laat zich het best vertellen vanuit de belangrijkste personages, die ieder hun eigen losse verhaallijn inbrengen. De vier verhaallijnen snijden elkaar door het noodlot.
De eerste lijn is die van de gemeentewerklui Baltus en Verstrijen. Ze moeten putten van de stadsverwarming leegpompen, omdat het grondwater door de hete buizen tot bij het kookpunt verhit is. Zin in hun werk hebben ze niet. Baltus is een luilak, Verstrijen kan de moeilijkheden die hij thuis heeft niet van zich afzetten. Als Baltus verzuimt bij een open put veiligheidshekken te plaatsen, gebeurt het ongeluk: de val.
Op dit noodlottige moment raakt de eerste verhaallijn aan de tweede, die van de oude joodse mevrouw Frieda Borgstein, de hoofdpersoon van De Val. Ze is wat eigenzinnig, gewend haar eigen boontjes te doppen, en ze heeft een sterke wil. Ze mompelt: ‘Pijn wil zeggen dat je bestaat.’ Dat gaat niet alleen over haar spierpijn, maar vooral over haar leven sinds 21 april 1942, de dag waarop haar man Jakob en haar kinderen Olga en Leo werden weggevoerd door de sd. Ze stonden als gezin klaar om door Hein Kessels het land uitgebracht te worden naar Zwitserland. Frieda ging nog even naar boven om voor de verkouden Olga een vest te halen. Ze treuzelde een minuut, hoorde mannenstemmen in de gang, holde naar beneden, struikelde en viel. Toen ze in de gang kwam, was de buitendeur al dicht en haar gezin verdwenen. De val (het toeval) had haar van man en kinderen beroofd.
Sinds die dag heeft ze haar verjaardag niet meer gevierd. Liever denkt ze terug aan haar laatste verjaardag in de familiekring: ‘Dit beeld was haar genoeg, en jaar in jaar uit had ze de dag in stilte voorbij laten gaan. Pas nu vond ze dat wat ze bereikt had gevierd mocht worden.’ (p. 20) Wat heeft ze bereikt? Dat ze morgen 85 zal worden. Ze vindt dit belangrijk, omdat ze het leven liefheeft. Waarom? ‘Zolang zij leefde, zolang haar herinnering werkte hield ze hen aanwezig; daarmee rechtvaardigde ze haar bestaan.’ Ze wil dus niet zozeer haar 85e verjaardag vieren, maar de veertigjarige herinnering aan haar verjaardag van toen.
Al die tijd heeft ze bewust met haar doden geleefd. Nooit wilde ze daarom de stad verlaten waar ze met haar gezin heeft gewoond. Het is ook de reden waarom ze niet hertrouwt. Meneer Marks wordt afgewezen. Op haar wandelingen langs de rivier neemt ze het portret van Jakob mee in haar tas. Dit leven met de doden stempelt haar niet tot een negatieve vrouw. Marga Minco laat dit merken met kleine trekjes. Over het be- | |
| |
ginnen van de dag: ‘Daar hield ze van, van het krimpend duister, het opkomen van het licht boven de stad.’ Dezelfde dag begint voor Baltus heel anders: ‘[...] boven het plein voor hen uit begon de lucht heel langzaam te breken, alsof de dag net zoveel moeite had om te beginnen als zij.’
Aan slechts één mens schenkt Frieda haar vertrouwen: Ben Abels, de klussenman van het bejaardentehuis waar ze woont. Hij is de man van de derde verhaallijn. In 1938 kwam hij als zeventienjarige jongen bij Jakob Borgstein op kantoor en werd verliefd op Olga Borgstein. Hij overleefde het kamp, vluchtte de wereld over totdat hij ergens zijn kampbeul tegenkwam en keerde terug naar Nederland. In het tehuis ontmoette hij mevrouw Borgstein, van wie hij niet beter wist of ook zij was vergast. Over de oorlog praten ze weinig, maar er is een diepe wederzijdse gehechtheid. Hun relatie loopt via hun doden.
Tenslotte is er de verhaallijn van Hein Kessels. Als jongeman zou hij in 1942 het gezin Borgstein naar Zwitserland brengen, maar toen hij aan hun deur verscheen, stond de sd achter hem. Hein vertelt in het laatste hoofdstuk de waarschijnlijke toedracht, maar hij kan niet alles verklaren.
Bijfiguren zijn Rena van Straten, de directrice van het bejaardentehuis, en Bien Hijmans, het hoofd van de huishouding, beiden vitale vrouwen. Verder zijn er meneer Marks, die tot zijn verdriet ervaart hoe Frieda zich steeds meer van hem verwijdert, Carla, het meisje uit de koffieshop dat verliefd is op Verstrijen, en de postjongen die met zijn brommer langs de hoofdgebeurtenissen scheurt.
| |
Interpretatie
Thematiek
Huisman formuleerde in zijn bespreking van De Val als thema van Marga Minco's werk: ‘de vereenzaming van mensen die de oorlog - niet zelden door toeval - overleefden en in het heden - zich schuldig wetend - leven met de herinnering aan gedeporteerde familieleden.’ Dit is ook het thema van De Val, zij het dat het schuldbesef van Frieda slechts op de achtergrond aanwezig is. Zij is degene die door het stomme toeval alleen achterbleef nadat haar man en kinderen door de sd waren weggehaald.
Het woord ‘toeval’ is wat De Val betreft het belangrijkste woord in het thema. Men kan het toeval hier ook het centrale thema noemen. In dit toeval speelt twee keer een val een grote rol. Eerst in 1942: de struikeling en val op de trap, waardoor Frieda losgerukt wordt van haar gezin. Uit deze val vloeit alles voort. Veertig jaar later is het opnieuw het afschuwelijke toe- | |
| |
val dat Frieda in de hete put doet vallen. Naar deze tweede val werkt alles toe. Het verhaal beweegt zich van val naar val en daarbij bestaat maar één leidende factor: het toeval.
Vanaf de eerste zin zit de dreiging in het verhaal. Ze hangt om de koppen hete koffie in De Salamander en om zinnetjes van de auteur als: ‘Later herinnerde [Carla] zich [...].’ In 1967 zei Marga Minco in een interview: ‘Ik ben erg sterk gaan geloven in het toeval. Een deur binnengaan of niet - bepaalt je leven - beslist over leven en dood. Ik had net zo goed vergast kunnen zijn; het is maar een klein verschil.’
In De Val komt ze nu tegemoet aan de algemeen menselijke behoefte om het toeval achteraf na te rekenen. Daar zit nog iets anders achter. Wie het toeval narekent, vraagt zich tegelijkertijd af hoe anders het allemaal had kunnen gaan. Als die traproe nu eens vast had gelegen, dan... Als Kessels niet zo hard had gefietst, dan... Het geldt ook voor de tweede val. Als de werklui geen koffie waren gaan drinken..., als Frieda geen oponthoud had gehad voordat ze uitging om taartjes te bestellen... Tussen de regels door stelt Marga Minco deze vragen zonder antwoord te kunnen geven. Ze heeft willen zeggen dat val en toeval met elkaar verstrengeld zijn. Het toeval brengt de mens ten val, vroeger of later. Hij is een speelbal op de golven van een toevalsoceaan.
Een tweede thema van De Val is: de schuld. Welke rol speelt de menselijke schuld binnen het toeval? Velen in het verhaal voelen zich schuldig. Frieda, omdat ze een minuut gewacht heeft. Kessels, omdat hij te hard gefietst heeft en daardoor misschien de aandacht van de sd op zich gevestigd heeft. Abels en Van Straten en Hijmans, omdat ze Frieda op straat niet vergezeld hebben of omdat ze hun duister voorgevoel hebben weggeduwd.
Echt schuldig zijn ze niet. Ze hebben immers niet opzettelijk gefaald. De enige echte schuldige is Baltus, doordat hij in bewuste nonchalance geen veiligheidshekken heeft gezet. Maar juist hij erkent zijn schuld niet. Integendeel, hij heeft alleen maar oog voor de schuld van anderen. ‘“Daar gaat mijn maat. [...] Tweedegraadsverbrandingen heeft ie. Dat zeggen ze. En niemand heeft een poot naar hem uitgestoken. Niemand heeft geholpen toen hij dat ouwe mens uit de put probeerde te halen.”’ (p. 80) Baltus is een verlaat model van de Duitsers, de schuldigen die van geen schuld wilden weten.
| |
Vertelsituatie
Marga Minco ontrafelt achteraf de verschillende lijnen van het toeval. De alwetende verteller van het verhaal is daarbij nadrukkelijk in de marge aanwezig in de onvoltooid tegenwoordige tijd (het verhaal zelf is in de onvoltooid verleden tijd geschreven). Zo ontvangt de lezer direct van de verteller infor- | |
| |
matie over de heetwaterverwarming en de reden waarom de putten geleegd moeten worden (p. 33). Ook plaatst de verteller in sobere proces-verbaalvorm enkele mogelijke oorzaken van het ongeluk naast elkaar (p. 70).
Het begin van de novelle meteen al komt uit de pen van de alwetende, registrerende verteller: ‘Het staat vast dat de twee monteurs van gemeentewerken zich die donderdagochtend niet zoals anders regelrecht van het centraal ketelhuis naar hun werk begaven, maar onderweg eerst aanlegden bij De Salamander.’ Alleen achteraf blijkt dit gegeven van belang te zijn. Als de werklui niet bij De Salamander waren gaan koffie drinken, zou de tijd met andere gebeurtenissen gevuld zijn en zou Frieda niet in de put gevallen zijn. Maar vooraf weet je dat niet, vooraf heeft het noodlot, het toeval, nog alle macht.
Het auctorieel vertelperspectief biedt Marga Minco de gelegenheid nu eens vanuit de gedachte van de één te schrijven, dan vanuit die van de ander, dan weer vanuit de verteller om iets vast te stellen of samen te vatten. Vanuit Abels gezien bijvoorbeeld is Carla slechts ‘een vrouw in een opzichtige bontjas’, want hij kent haar niet. Maar vanuit Verstrijen gezien is zij Carla op wie hij verliefd is.
Van de hoofdfiguren zijn het alleen Frieda en Abels die elkaar begrijpen en daarom met elkaar, hoewel ook op beperkte schaal, kunnen communiceren. De anderen leven wel naast elkaar maar ook ver van elkaar: Frieda en meneer Marks, Hijmans en Van Straten, Baltus en Verstrijen. De boven het verhaal zwevende alwetende auteur kan hen in één verhaal samenbrengen. Maar ook deze verteller heeft beperkingen. Het verhaal waarmee Hein Kessels de gebeurtenissen in april 1942 tracht te verklaren (p. 85-90) blijft schimmig. Spreekt hij de waarheid? De lezer kan hem in elk geval op één fout betrappen: hij beweert dat hij een rustige dag koos om de familie Borgstein weg te smokkelen, een zondag. Maar 21 april 1942 was een dinsdag. Heeft Marga Minco deze fout bewust in de novelle toegelaten en in alle herdrukken gehandhaafd om de positie van Kessels te verzwakken? Ze vertelt dat Kessels zich ‘zeer afwerend’ betoont als Abels een gesprek met hem wil en ze geeft hem een wat pafferig gezicht. Dit hoeft niet per se een betekenis te hebben, maar voor de lezer functioneert het wel als waarschuwingsteken.
In elk geval versterkt Marga Minco met het auctoriële auteursperspectief de geïsoleerde positie van de mensen in haar novelle. Ze praten en leven langs elkaar heen, als directieleden van het tehuis, als bejaarden in de koffiekamer, als maten bij een klus tegen de achtergrond van een kapot huwelijk en een koppelbaasaffaire.
| |
| |
Dit betekent niet dat er geen positieve krachten werkzaam zijn. Frieda Borgstein is een sterke vrouw, bewonderenswaardig in haar gedachteniscultuur. Verstrijen is in zijn reddingspoging een integere man, evenals Abels in zijn trouw aan Frieda en haar verleden. Het is dan ook Abels die - een teken van hoop - bij de begrafenis van Frieda aan het eind van de novelle een lijster hoort fluiten. ‘Het was of die met zijn heldere toon het ploffen van de aarde op de kist wilde overstemmen. Abels bleef net zo lang luisteren tot alleen het hoge fluiten van de vogel nog hoorbaar was.’ Die zingende lijster (Marga Minco ontleende hem als hommage aan het slot van Amor fati van Abel Herzberg) is een beeld van het leven dat verdergaat. Het gaat verder zoals ‘de schepen die voorbijvoeren, stroomop- en stroomafwaarts, in een statig ritme, een trek die er altijd was geweest en altijd zou blijven’ (p. 52). Het gaat verder in de cadans van blinken en verzinken, zoals, volgens het motto, ‘destruction and resurrection in alternate beats of being’.
| |
Opbouw
In de structuur van De Val zijn in elk geval flash-backs, echo's en becijferingen-als-leidmotief van belang. Het verhaal speelt op een winderige winterse donderdag in 1981 of 1982, veertig jaar nadat Frieda, in 1941 of 1942, haar laatste verjaardag in gezinskring vierde. Het lineaire verhaal van wat er op die donderdag gebeurde, wordt op twee manieren doorbroken. De auteur kijkt in snelle afwisseling door de ogen van verschillende mensen en laat hen soms hetzelfde moment beleven. Als het ongeluk heeft plaatsgehad, toont ze de reacties vanuit de verschillende gezichtspunten. Daardoor ontstaat er een zekere herhaling binnen het verhaal, een sterk dramatische, dakpansgewijze stapeling. In de tweede plaats wordt het chronologische doorbroken met flash-backs vanuit 1942. Ze zijn zonder witregels in het verhaal opgenomen, omdat ze volledig geïntegreerd zijn in Frieda's leven van begin jaren tachtig. Enkele andere minder nadrukkelijke flash-backs bereiken de lezer via Abels.
Aan deze hechte structuur werken zeker ook de echo-achtige herhalingen mee. In De Val lijken sommige gebeurtenissen uit het heden op iets wat in het verleden gebeurde. Op het uur van vertrek in 1942 haalde Frieda een vest voor Olga, daarbij struikelde ze en werd voor altijd van haar gezin gescheiden. Veertig jaar later klinkt de echo van dit moment: de directrice raadt Frieda aan een vest aan te trekken tegen de kou, Frieda gaat naar haar kamer terug omdat ze iets vergeten heeft, en mevrouw Krijger zegt vinnig iets tegen haar over de heren die het tehuis komen bezoeken: ‘Als ze komen bent u weg en tegen dat ú thuiskomt zijn zij weg.’ Dit is een bijna
| |
| |
exacte herhaling van de vest-scène op 21 april 1942. Als Frieda de grijze auto van de gemeentewerklui ziet, denkt ze aan de grijze auto's van de Duitsers uit 1942.
Een zeer nadrukkelijke echo is ook het bezoek van Hein Kessels aan het bejaardentehuis, dezelfde Kessels die in 1942 als jongeman het gezin Borgstein zou laten vluchten. Maar deze echo kan niet meer weerklinken in de hoofdpersoon van het drama en heeft daardoor binnen de structuur van de novelle een te kunstmatig karakter.
Als structuurgevend leidmotief loopt door De Val het getal, de becijfering. Frieda heeft een voorliefde voor rekenen. ‘Cijfers waren neutraal, koel, onbeladen; ze boden haar houvast en schermden de beelden voor haar af die ze nog niet aan kon.’ Na haar dood begrijpt Ben Abels dit. ‘Ze zat altijd maar te rekenen. Of ze nooit de uitkomst kon vinden, had hij gedacht.’ Exacte tijden en cijfers worden aangewend als bescherming en wapen, maar als het erop aankomt, helpen ze niet.
Ook de tijd wordt met exacte cijfers vastgelegd. Frieda herinnert zich de noodlotsdag in 1942 van moment tot moment. Een kenmerkend detail is dat Jakob in 1942 zijn reiswekker meenam toen hij voorgoed zijn huis verliet. Ook veertig jaar later is het toeval omgeven met exacte tijdsaanduidingen. Om halfacht stoppen de werklui voor de koffieshop, om halfnegen zijn ze op hun karwei en zet Verstrijen zijn horloge gelijk met de kerkklok. Om vier minuten over tien krijgen de bejaarden hun koffie. Om kwart voor elf gaat Frieda uit en zegt ze tegen de directrice: ‘Ik ben op tijd terug.’
Het is alsof de tijd gebruikt wordt als wapen tegen het komende noodlot, alsof het toeval moet worden bezworen door de vaststelling van de momenten. De Deense bezoekers van het tehuis wijken af van de gewenste precisie. Zij vervroegen hun bezoek en komen dan toch te laat: Frieda en Hein Kessels lopen elkaar mis, voor de tweede keer. Heel dicht bij het noodlottige moment hapert de tijd.
De Val speelt voor het grootste gedeelte op één dag, de sterfdag van Frieda. Alleen het laatste hoofdstuk valt erbuiten. Het gaat over haar begrafenisdag en over het gesprek tussen Abels en Kessels, een dag eerder. De toevoeging van dit laatste hoofdstuk is een breuk in de structuur, vooral omdat het voorlaatste hoofdstuk zo uitermate sterk eindigt. De tas van Frieda is binnengebracht in het tehuis. Als de directrice de tas leegschudt, vallen de sigarettenkoker en het portret in lijst van Jakob eruit, en een etui, bol van vocht. ‘De foto's die het bevatte waren tot een klont samengeplakt.’ Daar is niets meer van te redden. Abels brengt de natte, verkleefde bundel familiefoto's op een krant naar de containerkelder. Dan volgt
| |
| |
een sobere scène: ‘Minutenlang bleef hij het bundeltje voor zich uit houden - de uitgewiste beeltenissen van hen die hij had gekend in een te snel verloren gegane jeugd waaraan hij, dank zij haar, zo vaak was herinnerd.
Om zich heen kijkend zag hij in een hoek een nieuwe, blinkende asemmer staan. Hij liep er naartoe, legde het pak op de bodem en sloot zacht, bijna plechtig, de klep.’
Ook de nagedachtenis van Jakob en Lea en Olga is nu weg, neergelaten in een asemmer (een oude benaming voor de vuilnisbak waar vroeger ook de asla van de kolenkachel in geleegd werd), lang nadat zij verast zijn in een concentratiekampcrematorium. Abels is de enige die de laatste eer kan bewijzen: de minutenlange meditatie, de nieuwe emmer, het plechtige sluiten van de klep. Dit zou een sterke afsluiting geweest zijn.
In een later hoofdstuk wordt echter Hein Kessels opgevoerd, met zijn poging de gang van zaken op 21 april 1942 te verklaren. Marga Minco voegt dan aan het woord ‘val’ nog een uitleg toe, door Jakob Borgstein te laten denken ‘dat ze in een val waren gelopen’, maar de lezer weet al lang dat Frieda het ook zo heeft opgevat. Ook voor Kessels en Abels is dit napraten onnodig. Voor geen van beiden lost het iets op. Ze kunnen alleen bevestigen dat het toeval de hoofdrol speelde. Maar ook dit wist de lezer al. Bijna aan het einde schrijft Marga Minco: ‘Er hoefde niets meer bewezen te worden, dacht hij, niets verklaard.’ Al eerder laat ze Abels denken: ‘Wie heeft het ooit wel begrepen?’ Met deze zin was voldoende gezegd.
| |
Stijl
Marga Minco heeft De Val geschreven in de sobere, kroniek-achtige stijl van het understatement, die ze al vanaf haar debuut Het bittere kruid hanteert. Elke zin zit vol registratie van feiten en tussen de regels door krijgt de lezer alle gelegenheid de dingen met zijn eigen fantasie aan te vullen en met zijn eigen gevoel op te laden. Naar aanleiding van haar debuut zei ze al: ‘Liever kaal dan babbelziek.’ En later: ‘Je moet de werkelijkheid in een boek minder dramatisch maken, de gruwelijke dingen gebeuren ècht.’ Niet alleen de beschrijvingen, ook de dialogen zijn meestal veelzeggend in hun soberheid.
| |
Context
In het werk van Marga Minco speelt de geïsoleerde, vereenzaamde mens een grote rol. De oorzaak moet meestal gezocht worden in het lijden van de joden in de Tweede Wereldoorlog. De Val voegt dus thematisch weinig nieuws toe aan haar werk. Meermalen lijken haar hoofdfiguren op Frieda Borgstein: een
| |
| |
joodse vrouw, vereenzaamd nadat al haar familieleden in de oorlog zijn omgekomen, volgt het spoor terug.
Een detail-overeenkomst met Een leeg huis (1966) is dat ook daarin een val op 21 april voorkomt. Het is dan 1950 en Yona valt of springt uit de trein en vindt de dood. Ook de wegvoering van de familie Minco (beschreven in Het bittere kruid) vond plaats in april (1943). Voorts beschrijft Marga Minco ook in De glazen brug (1986) een cijfermanie. De hoofdfiguur Stella wankelt tussen het getallen 7 en 13.
| |
Waarderingsgeschiedenis
In het voorjaar van 1983 noemde Huisman het in het Algemeen Dagblad (11-2-1983) ‘groot en goed literair nieuws [...] dat de schrijfster Marga Minco weer een boek uitgeeft’. Na 1966 (Een leeg huis) had ze geen langademig literair werk meer gepubliceerd, alleen af en toe een kort verhaal. Ze had veel goodwill bij de literatuurkritiek en kon eigenlijk bij voorbaat rekenen op een gunstig onthaal van haar nieuwe boek.
Er was inderdaad veel waardering voor De Val. De Zeeuw: ‘zorgvuldig gedoseerd, goed getimed’. Huisman: ‘Het knappe van De Val is dat de geraffineerde constructie nergens door de tekst heensteekt, geen bedachte indruk maakt, niet hindert dus.’ Sanders: ‘Alles in dit boek is door de zorgvuldige aanpak van Minco te beredeneren en te controleren, en juist daarom komt het onredelijke en oncontroleerbare zo prachtig naar voren.’ Nuis: ‘sober en zuiver’, ‘geen woord is te veel, geen woord is ernaast.’ Osstyn: ‘zuiver en ongecompliceerd in zijn bedoelingen’.
Veel recensies legden de verschillende bedoelingen van de titel uit, prezen de soberheid van het verhaal en constateerden dat Marga Minco in haar thematiek niet afweek van haar vorige boeken.
Naast de lof was er meer kritiek dan de spanningsvolle verwachting vóór de verschijning beloofd had. Huizing vond het boekje ‘uiterst knap geconstrueerd’, maar toch: ‘Het oorlogsverleden van de vrouw [...] krijgt te weinig aandacht om de lezer van de noodzaak en vooral de tragiek van haar dodelijke val te overtuigen. Aangrijpend vond ik deze novelle dan ook geen moment.’ Kossmann vond de personages, uitgezonderd Frieda, ‘nogal stereotiep’ en ‘de intrige nogal rafelig’. Den Boef vond dat er te veel toeval in het boekje zit. Poll was dit in zekere zin met hem eens, maar constateerde dat daar een positieve en een minder positieve kant aan zaten. Hij ervoer in het boekje ‘de wraak op het toeval’, ‘de poging om ordeloze,
| |
| |
zinloze, toevallige geschiedenis te bestrijden met de strenge orde van een kunstwerk’. Maar daarin sloeg Marga Minco door: ‘In deze geschiedenis van het toeval wordt niets aan het toeval overgelaten. Dat geeft het verhaal, hoe goed het ook is geschreven [...] iets artificieels en al te nadrukkelijks.’
Offermans vond dat het toeval ontkracht werd door voorspelbaarheid. Marga Minco had volgens hem ‘te vaak een close-up van de bananeschil getoond waarover de held tenslotte moet uitglijden’; ‘de charme van de zorgvuldig gedoseerde raadsels’ ontbreekt, het verhaal is te zichtbaar. ‘Dat is de reden dat haar werk voor geen enkele middelbare scholier een probleem is.’
Offermans en Werkman waren het erover eens dat het laatste hoofdstuk weggelaten had moeten worden. Offermans: ‘Ronduit een constructiefout bevat het slot van het boek: een soort appendix waarin Hein Kessels [...] de ware toedracht vertelt van de deportatie van het gezin Borgstein.’ Offermans had zich een beter scenario kunnen indenken: Frieda weet dat Kessels op bezoek komt, ontvlucht hem door de straat op te gaan en valt in de put.
Het boek maakte, behalve lof en kritiek, ook andere reacties en suggesties los bij de literatuurcritici. Den Boef citeerde Marga Minco uit een interview in 1979, toen ze zojuist aan De Val was begonnen: ‘Dat wordt het laatste dat ik over de oorlog schrijf. Het wordt tijd dat ik het beeld dat de meeste mensen van mij hebben, ga corrigeren.’ Hij meende dat Marga Minco in De Val ‘met haar correcties al een goed eind op weg’ was, dat het verhaal dus niet dwingend over de Tweede Wereldoorlog hoefde te gaan, maar een algemeen drama was geworden: ‘wat mij betreft had het evengoed over een oude Zeeuwse boerin kunnen gaan, wier gezin in 1953 is verdronken’.
Huizing suggereerde dat de val in de put een symbool was van ‘het schuldgevoel en de bijbehorende behoefte aan straf van de overgeblevene’. Peeters vergeleek het boekje met het schilderij De val van Icarus van Breugel de Oude: ‘op de ene plaats wordt geleefd en ontstaat leven, terwijl op hetzelfde moment ergens anders wordt doodgegaan.’ Werkman zag De Val als een tragische geschiedenis onder de doem van het noodlot dat het bestaan van God na Auschwitz ontkent, en hij plaatste tegenover De Val onder meer Nacht und Nebel van Floris Bakels, waarin God op het dieptepunt van oorlog en deportatie een kracht blijkt te zijn. Verstappen tenslotte zag met De aanslag van Harry Mulisch en De Val van Marga Minco, beide in het begin van de jaren tachtig verschenen, ‘een nieuwe fase in de oorlogsliteratuur’ aanbreken: het gaat niet zozeer meer om ‘de gebeurtenissen zelf, maar wat ze zijn
| |
| |
blijven betekenen voor de mensen die ze meemaakten’. Volgens hem komt Marga Minco's vertelwijze daarmee overeen: ‘de vele personages en hun eigen besognes, problemen, twijfels.’
Voor deze bespreking is gebruik gemaakt van:
Marga Minco, De Val. Amsterdam 1983.
| |
| |
| |
Secundaire literatuur
T. van Deel, De dood van een overlevende. In: Trouw, 5-5-1983. |
August Hans den Boef, Marga Minco verrast met novelle De Val. In: De volkskrant, 6-5-1983. |
Hans Warren, Het nieuwe boek van Marga Minco. In: Provinciale Zeeuwse courant, 7-5-1983. |
Hans Maarten van den Brink, Schrijven is altijd iets te ver gaan. In: NRC Handelsblad, 13-5-1983 (interview). |
Ton de Zeeuw, Oorlog centraal in Marga Minco's novelle De Val. In: De telegraaf, 13-5-1983. |
J. Huisman, Ontroerende novelle van Marga Minco. In: Algemeen dagblad, 13-5-1983. |
K.L. Poll, Het geloof in toeval. In: NRC Handelsblad, 13-5-1983. |
Thomas Verbogt, De Val: een spannende novelle van Marga Minco. In: Tubantia, 14-5-1983. |
Everhard Huizing, Het stomme toeval. In: Nieuwsblad van het Noorden, 16-5-1983. |
Wim Sanders, Marga Minco vernieuwt zich. In: Het parool, 18-5-1983. |
Wam de Moor, Overgebleven, teruggekomen en in een diep gat gevallen. In: De tijd, 20-5-1983. Ook in: idem, Deze kant op. Amsterdam 1986, p. 186-190. |
Carel Peeters, Marga Minco, de boer en Icarus. In: Vrij Nederland (boekenbijlage), 21-5-1983. |
Joke Linders-Nouwens, Marga Minco doorbrak zwijgen met De Val. In: Haarlems dagblad, 20-5-1983. |
Jaap Goedegebuure, Een uitgestelde val. In: Haagse post, 21-5-1983. |
Alfred Kossmann, Marga Minco's De Val overtuigend portret. In: Het vrije volk, 21-5-1983. |
Jan Verstappen, De Val: opmerkelijk verhaal van Marga Minco. In: Het Binnenhof, 28-5-1983. |
Cyrille Offermans, Is De Val een klein meesterwerk? In: De groene Amsterdammer, 22-6-1983. |
Wim Hazeu, Het succes van Marga Minco. In: HN-Magazine, 25-6-1983. |
Aad Nuis, Diepte. In: Intermagazine, juni 1983. |
Hans Werkman, Val en toeval bij Marga Minco. In: Nederlands dagblad / Variant, 13-8-1983. Ook (bewerkt) in: idem, Boekopener. Barneveld 1985, p. 74-82 en in: idem, Kees & Co. Barneveld 1994, p. 143-152. |
Karel Osstyn, De Val. In: De standaard, 27-8-1983. |
Dirk Kroon, Marga Minco. Amsterdam 1984, p. 57-64. |
Pier van Damme, Marga Minco. In: Uitgelezen, deel 9, p. 85-96. |
Jan Croes e.a., De ideale bibliotheek. Groningen 1990, p. 118-121. |
Rosemary Friedman, Survival Stories. In: Times Literary Supplement, 15-6-1990. |
lexicon van literaire werken 28
november 1995
|
|