| |
| |
| |
Marga Minco
Het bittere kruid
door Jaap van Zweden
Achtergronden en uiterlijke beschrijving
Het bittere kruid van Marga Minco (*1920 te Ginneken) verscheen in 1957 in de Ooievaar-reeks van de uitgevers Daamen en Bert Bakker. Tot dusver beleefde het boekje 32 drukken en werden er in het Nederlandse taalgebied ongeveer 400 000 exemplaren van verkocht. Daarnaast verschenen er talrijke vertalingen. In 1958 werd het werk bekroond met de Vijverbergprijs.
Het bittere kruid heeft een lange ontstaansgeschiedenis gehad. Het oudste gedeelte is het veertiende verhaal ‘De Lepelstraat’. Dit is in zijn oorspronkelijke vorm, heet van de naald, ontstaan in 1942. Door de oorlogsomstandigheden raakte de schrijfster het verhaal kwijt, maar vijftien jaar later heeft zij het woordelijk uit haar herinnering opgeschreven. In 1948 of 1949 ontstond ‘Het tuinpoortje’, de oerversie van het verhaal ‘De mannen’. ‘Kampeerbekers’ verscheen voor het eerst in 1952 in Mandril en in 1954 in een speciale uitgave van een aantal tijdschriften ter gelegenheid van bevrijdingsdag. In mei 1956 publiceerde Marga Minco zes verhalen in Maatstaf onder de titel ‘Het bittere kruid, zes fragmenten uit een kleine kroniek’. Deze verhalen waren: ‘Op een dag’ (dat toen nog ‘Gaan kijken’ heette), ‘De sterren’, ‘Het gebeurde’, ‘De mannen’, ‘Het bittere kruid’ en ‘De halte’. Een jaar later verscheen het volledige boek, dat het debuut van de schrijfster was.
Het boekje heeft als ondertitel ‘een kleine kroniek’ en is opgedragen ‘aan de nagedachtenis van mijn ouders, dave en lotte, bettie en hans’. De tekst wordt voorafgegaan door een motto, bestaande uit de eerste regels van het gedicht ‘De trein’ van Bert Voeten, de echtgenoot van de schrijfster.
Het werk bestaat uit 22 hoofdstukken van drie, vier of vijf bladzijden, te zamen 87 pagina's. Het laatste hoofdstuk neemt als epiloog een aparte plaats in. Omdat de hoofdstukken een zelfstandiger karakter hebben dan gewoon is in romans spreken sommige critici het liefst van 22 verhalen. De schrijfster zelf noemt ze beurtelings hoofdstukken en verhalen.
| |
| |
| |
Inhoud
Hoofdstuk 1
Tijdens de Duitse inval in Nederland vlucht de hoofdpersoon, samen met haar ouders, maar keert na enkele dagen terug naar Breda, dat inmiddels is volgestroomd met bezettingstroepen.
| |
Hoofdstuk 2
In het eerste oorlogsjaar wordt de hoofdpersoon opgenomen in het ziekenhuis wegens tbc. Tijdens de langdurige kuur merkt ze weinig van de oorlog, maar op het moment dat zij het hospitaal verlaat beseft zij dat zij midden in de barre werkelijkheid terechtkomt.
| |
Hoofdstuk 3
Haar broer Dave is intussen getrouwd met Lotte en woont in Amersfoort. Haar ouders zijn bij hun zoon ingetrokken en ook de hoofdpersoon voegt zich bij hen. Op een dag komt de vader thuis met een pakje sterren, die zij op hun kleding moeten naaien en voortaan buitenshuis moeten dragen.
| |
Hoofdstuk 4
Dave slaagt erin om zich af te laten keuren voor een werkkamp door een vloeistof in te nemen die hem tijdelijk ernstig verzwakt. Ook de vader wordt afgekeurd vanwege een huiduitslag.
| |
Hoofdstuk 5
Allen, behalve de hoofdpersoon, gaan op de foto als ‘aandenken voor later’. Als de moeder de foto's wil laten zien aan kennissen hoort zij tot haar ontsteltenis dat het hele gezin is ondergedoken.
| |
Hoofdstuk 6
Dan komt de eerste zware slag: Bettie is bij een razzia in Amsterdam opgepakt. Met gebruikmaking van de telefoon van een vroedvrouw hebben ze verbinding met Amsterdam en vernemen ze de toedracht.
| |
Hoofdstuk 7
Voor Dave, Lotte en de hoofdpersoon komen oproepen om zich te melden. Ze treffen voorbereidingen, maar kennissen weerhouden hen. De dokter geeft een attest af voor Dave en de hoofdpersoon. Lotte mag blijven om hen te verzorgen. Toch vinden ze het ook een beetje jammer dat ze niet gaan. ‘We hadden iets van de wereld kunnen zien,’ zegt Dave.
| |
Hoofdstuk 8
Omdat de vader en moeder ouder dan vijftig jaar zijn, zijn ze verplicht in Amsterdam te gaan wonen. De kamer die zij verlaten, wordt verzegeld, maar direct nadat dit gebeurd is, verbreken Lotte en de hoofdpersoon het zegel en betreden zij de kamer.
| |
Hoofdstuk 9
Op een middag komt een buurmeisje een tennisracket lenen en gaat naar huis, beladen met waardevolle voorwerpen die zij voor haar joodse buurmeisje in bewaring zal houden.
| |
Hoofdstuk 10
Korte tijd later vertrekt de hoofdpersoon naar haar ouders in Amsterdam. Omdat het haar verboden is met de trein te reizen, wordt zij ontvangen alsof ze iets heel bijzonders heeft gedaan.
| |
Hoofdstuk 11
Het gevaar dat zij lopen is vanaf nu steeds sterk aanwezig. De hoofdpersoon ziet samen met haar ouders door het getraliede
| |
| |
venster van het souterrain hoe het huis naast hen wordt leeggehaald door de Duitsers.
| |
Hoofdstuk 12
Na de dienst op sabbat bespreekt de vader met vrouw en dochter de mogelijkheid van onderduiken. Zij concluderen dat het onmogelijk is omdat ze in Amsterdam niemand kennen die hen zou kunnen helpen.
| |
Hoofdstuk 13
De hoofdpersoon wordt op straat staande gehouden door een ongure man die haar voor een ander aanziet. Hij is er moeilijk van te overtuigen dat zij niet de gezochte is. Als zij met de boodschappen thuiskomt, hoort zij van haar moeder dat tante Kaatje en alle andere bejaarden uit het oudeliedengesticht zijn weggevoerd.
| |
Hoofdstuk 14
In de Lepelstraat ontsnapt zij ternauwernood aan een razzia. De volgende dag loopt zij door dezelfde straat en ziet de verlatenheid en de vernielingen.
| |
Hoofdstuk 15
Dan komt het tweede grote verlies: haar ouders worden weggehaald. Zijzelf ontkomt op aangeven van haar vader. Als hij haar vraagt de jassen te halen maakt zij van de gelegenheid gebruik om te ontsnappen. Met haar mantel loopt zij de keuken en de tuin door en rent de straat uit.
| |
Hoofdstuk 16
Ze trekt in bij haar broer die sinds kort onder een valse naam een kamer heeft gehuurd. Om zichzelf onherkenbaar te maken bleken ze alledrie hun haar. Dit wekt het wantrouwen van de hospita en als zij zekerheid heeft dat ze joods zijn, worden ze van de kamer gestuurd.
| |
Hoofdstuk 17
Dave weet nog een adres in Utrecht. Bij de controle op het station wordt Lotte echter aangehouden. Dave geeft nog een tas met geld aan zijn zuster in de trein en voegt zich dan bij zijn vrouw.
| |
Hoofdstuk 18
Nu is de hoofdfiguur alleen. Dank zij de hulp van Wout, een jongen die zij enkele weken daarvoor ontmoet heeft, komt zij op de boerderij van oom Hannes. Zij kan daar echter niet blijven omdat er al erg veel onderduikers zijn.
| |
Hoofdstuk 19
Een jongen brengt haar naar het huisje van een arme dagloner die bereid is om onderduikers te helpen. Omdat er geen bed voor haar is, moet zij naast de vrouw slapen terwijl de man bij zijn kinderen slaapt.
| |
Hoofdstuk 20
Op een middag roeit zij met de boot van haar buurman naar het dorp waar zij een afspraak heeft met Wout. Hij vertelt haar dat haar familie is doorgestuurd.
| |
Hoofdstuk 21
Omdat haar geld op is en zij de dagloner niet langer tot last wil zijn, gaat zij naar een ander adres. Wout zorgt voor een nieuw persoonsbewijs met een nieuwe naam.
| |
Hoofdstuk 22
Na de oorlog bezoekt zij geregeld haar oom in Zeist. De Duitsers hebben hem ongemoeid gelaten omdat hij met een niet-joodse vrouw was getrouwd. Hij kan niet geloven dat zijn
| |
| |
familie niet meer zal terugkomen en staat altijd bij de tramhalte op hen te wachten. Na zijn dood brengt de hoofdpersoon nog een bezoek aan haar tante. Bij haar terugkeer staat zij bij de tramhalte en doet even of zij op iemand wacht, ‘iemand met een vertrouwd gezicht, vlak voor het mijne’. Maar zij verwerpt het geloof van haar oom. Ze zullen nooit terugkomen.
| |
Interpretatie
Titel
De titel Het bittere kruid karakteriseert het boek op twee manieren. In de eerste plaats geeft hij te kennen dat het hier om een gedenkschrift gaat en in de tweede plaats legt hij een verband met de joodse godsdienst en cultuur. Het bittere kruid is een gerecht dat op seideravond wordt gegeten ter herdenking van de slavernij in Egypte. Het symboliseert in de joodse godsdienst het leed dat mensen wordt aangedaan, zoals doorklinkt in de tekst: ‘Hij heeft mij met bittere kruiden verzadigd en mij met alsem gedrenkt.’ (Klaagliederen 3:15.) Men eet het bittere kruid ter herdenking van de jaren van lijden of om het met de woorden van de schrijfster zelf te zeggen: ‘... en wij aten van het ongezuurde brood en het bittere kruid, opdat wij het nog zouden proeven - tot in lengte van dagen.’ (Het bittere kruid, p. 68.)
| |
Motieven
Niet alleen in de titel treffen wij een verwijzing naar de bijbel aan. Ook in het verhaal zelf en in de structuur ervan spelen gedachten en beelden uit de joodse religieuze cultuur een rol.
Dat komt in de eerste plaats tot uitdrukking in de verdeling van de roman in 22 hoofdstukken, omdat dit een bijzonder getal is in de joodse cultuur. Het Hebreeuwse alfabet telt 22 letters en de Klaagliederen bestaan, doordat zij alfabetische acrosticha zijn, elk uit 22 verzen. Omdat er ook andere banden zijn tussen de Klaagliederen en Het bittere kruid is het mogelijk dat de schrijfster door middel van dit symbolische getal 22 aan haar boek de uiterlijke vorm van een klaaglied heeft gegeven, hoe groot ook de afstand moge zijn tussen deze lyrische gedichten uit de bijbel en het ingehouden feitelijke proza van Het bittere kruid.
Andere bijbelse verwijzingen groeperen zich grotendeels rond het motief ‘de vijandschap van God tegen zijn eigen volk’, dat ook in de Klaagliederen een overheersende rol speelt. Zo verwijzen de kampeerbekers uit hoofdstuk 7 naar het Oudtestamentische beeld voor de goddelijke toorn. Een mens die daardoor getroffen wordt, moet de ‘beker der grimmigheid’ leegdrinken.
Ook in de slotzinnen van ‘De Lepelstraat’ komt het beeld van een vijandige God naar voren. Daar ziet de hoofdpersoon
| |
| |
het rode oog van de nachtveiligheidsdienst op een deurpost. De laatste zin duidt; ‘De deur stond open.’ In dit geval vormen de elementen ‘rood’, ‘nacht’, ‘veiligheid’ en ‘deurpost’ een samenhangende groep die verwijst naar Exodus 12, waar gesproken wordt van de nacht van de tiende plaag, of de nacht van de goddelijke bescherming zoals de joden hem noemen. In die nacht trekt God door Egypte om het te slaan. Alleen die deuren zal hij overslaan, waar het bloed van een geslacht dier is aangebracht op de bovendorpel en de deurposten. De open deur zegt in het kader van deze verwijzing dat God zijn volk niet heeft beschermd en de verderver heeft toegelaten in hun huizen.
Een derde verwijzing in dit verband is het beeld van de hand in het zesde hoofdstuk ‘Het gebeurde’. De hand is in de bijbel het symbool van de door God gegeven macht, maar in dit hoofdstuk benadrukt hij juist de machteloosheid van de joden. De strekking van deze en andere verwijzingen is steeds dat het joodse volk in de steek is gelaten door zijn eigen god.
Verwant hiermee is een ander motief dat wij aantreffen in Het bitterekruid, namelijk dat van de ‘omgekeerde wereld’. Niet alleen vinden wij dit in het citaat uit de Klaagliederen dat als motto is meegegeven aan hoofdstuk 6; ‘Knechten heersen over ons...’, maar ook in diverse situaties in het boek zelf. In ‘De sterren’ bijvoorbeeld kijkt de hele familie Dave na, als hij zonder ster de straat opgaat, alsof er iets heel bijzonders aan hem te zien is. In ‘Het flesje’ slikt hij een medicijn niet om te genezen maar om ziek te worden. In ‘Verzegeld’ worden Lotte en de hoofdpersoon inbrekers in hun eigen huis.
Het motief van de ‘mundus inversus’ wordt vanouds gemakkelijk geassocieerd met het kwaad: de duivel, het dodenrijk, de hel. Deze demonische betekenis heeft het ook hier. Het leven van de joden wordt tijdens de bezetting in toenemende mate op zijn kop gezet, geabnormaliseerd, door het voortsluipende kwaad.
| |
Thematiek
Op grond van deze motieven zou men aan de thematiek van Het bittere kruid een haast mythologisch karakter kunnen geven: de geordende wereld wordt uit haar voegen gelicht door het kwaad. Maar daarmee zou men toch iets wat op de achtergrond een rol speelt te veel op de voorgrond plaatsen. Beter is het om in dit verband te luisteren naar wat de schrijfster zelf zegt: ‘... iedere schrijver heeft nu eenmaal zijn thema en mijn thema is vaak: de oorlog. Of meer nog: de vereenzaming. Het gevoel alleen te staan in de wereld.’ (Brokken, p. 179.)
| |
Opbouw
Uitgaande van dit vereenzamingsproces kunnen wij een geleding in drieën onderscheiden. De eerste twee hoofdstukken vormen het voorspel tot de gebeurtenissen (historisch gezien mei 1940-april 1941). Het tweede deel loopt van hoofdstuk 3 tot
| |
| |
en met hoofdstuk 17 en beschrijft de tijd van de felste jodenvervolging (april 1942-mei 1943) met als hoogtepunten achtereenvolgens het wegvallen van Bettie (hoofdstuk 6), de ouders (hoofdstuk 15) en Dave en Lotte (hoofdstuk 17). Het derde deel loopt van hoofdstuk 18 tot de epiloog. In dit gedeelte staat de hoofdpersoon alleen.
| |
Vertelsituatie
Het verhaal in Het bittere kruid wordt gedaan door een ik-verteller. Deze vertelvorm past ten dele goed bij een kroniek doordat hij aan het verhaal het karakter geeft van historische authenticiteit. Anderzijds dwingt de kroniek de schrijver ertoe om niet alle mogelijkheden van de ik-vorm te benutten. Vaak splitst de ik-verteller zich in een belevend en vertellend ik, waarbij het vertellend ik de gebeurtenissen die het als belevend ik heeft meegemaakt interpreteert en becommentarieert. In een kroniek kan deze splitsing echter niet optreden omdat interpretatie en commentaar niet passen bij de feitelijke aard ervan. Wij zien dan ook dat in Het bittere kruid uitsluitend een belevend ik optreedt.
| |
Stijl
Ook de stijl van de roman wordt sterk beïnvloed door zijn kroniek-karakter. Vrijwel iedere criticus roemt de stijl van Marga Minco om zijn soberheid. Bijvoeglijke naamwoorden, beeldspraak, expliciete emoties, beschrijvingen van gelaatsuitdrukkingen, ze komen allemaal weinig of niet voor in Het bittere kruid. Deze kale stijl hangt samen met het feit dat de roman een kroniek is. Het weergeven van feiten vereist een nauwkeurige, maar geen bloemrijke stijl.
Dat wil echter allerminst zeggen dat de schrijfster literairtechnische aspecten zou verwaarlozen. Middeldorp wijst op enkele middelen waarmee zij spanning oproept, waaronder als stijlkenmerk het ‘aanduiden zonder te noemen’. Hij laat dit zien in zijn bespreking van het eerste hoofdstuk en noemt als voorbeeld zinnen als: ‘Hebt u ze gezien?’, ‘De hele stad wemelt ervan’ en ‘Denkt u dat ze met ons hetzelfde zullen doen wat ze met...’ (Cursiveringen van Marga Minco.) De dingen worden pas bij name genoemd als de lezer ze zelf ontdekt heeft. Ook wijst hij op het frequente gebruik van de directe rede, die de lezer de suggestie geeft aanwezig te zijn bij het verhaalgebeuren en die bovendien variatie brengt in de vertelstijl.
Aparte vermelding verdient nog de ironie in de stijl van Marga Minco. Vooral die in Het bittere kruid behoort vaak tot de categorie ‘dramatische ironie’. Deze vorm, die voor het eerst gebruikt werd in de Griekse tragedies, vooral door Sophocles, berust op het principe dat het publiek op de hoogte is van de ondergang van een persoon op het toneel, terwijl deze zelf nog van niets weet, hoogstens een flauw vermoeden heeft. Tegen deze fatale achtergrond krijgt het gedrag van de betreffende persoon
| |
| |
in zijn luchthartige zelfverzekerdheid, soms in zijn hoogmoed, tegelijk een sterk dramatisch en ironisch effect.
Doordat wij op de hoogte zijn van het verschrikkelijke lot dat de hoofdpersonen in Het bittere kruid zal treffen, ontstaat in deze roman dezelfde pijnlijke humor. Opmerkingen als die van de vader: ‘Zie je wel, ze doen ons niets’ bij het passeren van enkele Duitse soldaten, als die van Dave: ‘We hadden iets van de wereld kunnen zien’ op het moment dat hij hoort dat ze zich niet hoeven te melden, als die van tante Kaatje: ‘Best mogelijk dat ik nog eens een reisje ga maken’, niet wetend dat deze reis naar Auschwitz zal gaan, het absurde gesprek tussen de winkelbediende en Dave over de fleurigheid van de kampeerbekers en aanprijzingen als: ‘Er kan van alles in, meneer, melk en koffie, heet geserveerd, of wijn en limonade’ terwijl wij, de lezers, weten dat hij blij mocht zijn als er nog een slok water in terechtkwam voordat hij zou sterven, dit zijn allemaal momenten van dramatische ironie. Deze vorm van ironie toont ons in een flits de mens in zijn verblindheid, in zijn onvermogen om zijn lot te doorgronden.
| |
Context
Het bittere kruid rekent men tot de omvangrijke literatuur die over de Tweede Wereldoorlog is verschenen. Om de plaats ervan te bepalen in de categorie ‘oorlogsboeken’ is het zinvol om een duidelijk onderscheid te maken tussen enerzijds boeken als Het bittere kruid, De nacht der Girondijnen, Kinderjaren en anderzijds boeken als De donkere kamer van Damokles en De aanslag. De groep waartoe Het bittere kruid behoort, bestaat uit werken die de ondergang van de joodse bevolking als onderwerp hebben en voor het merendeel geschreven zijn door overlevenden die nauw bij deze ondergang betrokken zijn. Dit geeft deze groep een bijzonder karakter, dat door S. Dresden besproken wordt in zijn essay De literaire getuige.
De werkelijkheid van de kampen, zegt Dresden, staat zozeer buiten het normale leven dat men hier tegenover het onuitsprekelijke staat. De schrijver die desondanks deze realiteit probeert weer te geven, ziet zich gedwongen tot een volstrekte feitelijkheid. Het zou niet aanvaardbaar zijn als deze schrijver zich te buiten zou gaan aan verzinsels en mooischrijverij. Daarom worden in deze werken de vormtechnische, esthetische kwaliteiten op de achtergrond gedrongen, terwijl de documentaire, kroniekachtige kenmerken gaan overheersen.
Uit deze noodzaak tot feitelijkheid verklaart Dresden de keuze van Marga Minco voor een kind als hoofdpersoon. Om- | |
| |
dat een kind alleen maar de dingen op zich af kan laten komen en registreren, zonder begrip en commentaar, is een zekere authenticiteit van het beschrevene gewaarborgd.
Door dit authentieke, feitelijke karakter krijgt deze groep boeken van overlevenden een sterk getuigeniskarakter. Zij zijn de ooggetuigeverslagen van een verleden dat door hen voortduurt als een altijd aanwezig heden.
| |
Waarderingsgeschiedenis
Het oordeel over Het bittere kruid is altijd bijna unaniem positief geweest. Onder andere blijkt dit wel uit het feit dat het het meest gelezen boek onder middelbare scholieren is, hoezeer ook zijn omvang daartoe zal hebben bijgedragen. Het wordt in de kritieken vooral gewaardeerd om eigenschappen die niet direct literair van aard zijn: eerlijkheid, soberheid, zuiverheid, het anti-pathetische. Eén criticus merkte op dat hij het boek zo goed vond omdat het ‘geen poging tot literatuur is’.
Des te opvallender zijn in dit haast eensgezinde koor de afwijkende stemmen. Die van Gerrit Kouwenaar bijvoorbeeld, die het boekje wel authentiek en zuiver vond, maar ook te sober en daardoor niet dramatisch. Hij noemde het ‘in alle opzichten klein’. De recensent van het Algemeen Dagblad noemde het ‘te laconiek en te alledaags’. En het katholieke keurinstituut ‘Idil’ was het meest negatief: ‘onaangenaam objectief en arm van stijl’. Later herzag het echter deze kwalificatie.
In januari 1985 ontstond er een conflict tussen de schrijfster en Kees van Oostrum over de filmversie die deze had gemaakt. Omdat Marga Minco grote bezwaren had tegen vooral de toevoeging van een vriendschap tussen de hoofdpersoon en kinderen uit een nsb-gezin, eiste zij in een kort geding een vertoningsverbod. De rechter wees haar eis af, maar kwam haar tegemoet door te bepalen dat de film moest worden voorafgegaan door een tekst, waarin de schrijfster haar bezwaren kenbaar maakte. De film werd zeer negatief beoordeeld en verdween al gauw uit de bioscopen.
Voor deze bespreking is gebruik gemaakt van:
Marga Minco, Het bittere kruid, 16e druk, Den Haag 1974.
| |
| |
| |
Secundaire literatuur
S. Dresden, De literaire getuige, Den Haag 1959, p. 207-256. |
Pierre H. Dubois, Een rimpelloze put van verdriet. In: Het Boek van nu, juli 1957. |
Kees Fens, Kleine kroniek der Jodenvervolging. In: De Linie, 27-7-1957. |
J. Greshoff, Een klein boek dat groot is. In: Het Vaderland, 15-6-1957. |
Ed Hoornik, Een schrijnende kroniek. In: Elsevier, 1-6-1957. |
C.J. Kelk, Het bittere kruid. In: De Groene Amsterdammer, 18-5-1957. |
Gerrit Kouwenaar, Het bittere kruid van Marga Minco. In: Vrij Nederland, 17-9-1957. |
Emmy van Lokhorst (zonder titel). In: De Gids, juli 1957. |
G. Stuiveling, Schrijnend Herdenken. In: Haags Dagblad, 14-9-1957. |
Adriaan van der Veen, Een kleine kroniek over een groot drama. In: Nieuwe Rotterdamse Courant, 15-6-1957. |
Hans Warren, Een herdruk van Marga Minco's boekje Het bittere kruid. In: Provinciale Zeeuwse Courant, 3-5-1958. |
Jan Brokken, Schrijven, Amsterdam 1980, p. 173-182. |
C. Sanders van der Boede, Marga Minco. Deel 90 in de serie Ontmoetingen, Antwerpen 1970. |
Ischa Meijer, Interviews, Den Haag 1974, p. 156-172. |
A. Middeldorp, Over het proza van Marga Minco, Synthese, Amsteram 1981. |
Jessica Voeten, Marga Minco en Het bittere kruid 1957-1987. Een kleine documentaire, m.m.v. Bert Voeten, Amstelveen 1987. |
Jaap van Zweden, Het bittere kruid en het Oude Testament. In: Literatuur, mei/juni 1987. |
lexicon van literaire werken H
januari 1989
|
|