| |
| |
| |
Doeschka Meijsing
De tweede man
door Rudi van der Paardt
Achtergronden en uiterlijke beschrijving
Doeschka Meijsing (* Eindhoven 1947) publiceerde haar roman De tweede man (398 bladzijden, inclusief de bibliografie) in 2000 bij Em. Querido's Uitgeverij BV te Amsterdam, die vrijwel al haar eerder werk uitgegeven had. Het boek verscheen niet alleen in gebonden vorm, maar ook als paperback, aangeduid als tweede druk. Herdrukken volgden elkaar snel op, de twaalfde (2004) en volgende kwamen uit in de serie Singel Pockets. Het boek werd genomineerd voor de AKO Literatuurprijs 2000 en mag gelden als Meijsings succesvolste roman na haar klassiek geworden eersteling in het genre Robinson (1976) en Over de liefde (2008).
De tweede man bestaat uit drie delen, waarvan het eerste bijna de helft van de totale tekst inneemt en de overige twee dus korter zijn; zij hebben geen subtitels. De roman als geheel heeft als motto van Kafka, uit diens verhaal ‘De nieuwe advocaat’: ‘Maar niemand, niemand kan de weg naar Indië vinden.’ De uitspraak kan op twee manieren worden opgevat. Neemt men die letterlijk, dan ligt het voor de hand er een toespeling in te zien op de tocht naar het oosten van Alexander, die steeds verder wilde, maar ten slotte door zijn soldaten gedwongen werd naar huis terug te keren. In figuurlijke zin impliceert het motto dat niemand zijn ideaal bereikt: dat geldt voor (bijna) alle personages in het fictionele ‘raamverhaal’.
De roman wordt besloten met een bibliografie, zoals die gebruikelijk is bij non-fictie. Het is typerend voor het tamelijk hybride karakter van de tekst: twee historische onderwerpen krijgen veel aandacht en blijken hun pendanten te hebben in de contemporaine fictie. Chronologisch gezien betreft het in de eerste plaats de figuur van Alexander de Grote (356-323 v.Chr.), de zoon van Filippos van Macedonië en Olympias. Amper twintig jaar oud drong hij het rijk van de oervijand, de Perzen, binnen, destijds bestuurd door koning Dareios III: in drie veldslagen werd diens ontzagwekkende leger verpletterd. Hij zette zijn veroveringstocht oostwaarts voort (nadat hij zich in de tempel van Jupiter-Amon, in de Libische woestijn, tot god
| |
| |
had laten uitroepen), helemaal tot aan het huidige India. Toen moest hij terug: volkomen uitgeput bereikte hij Babylon, waar hij op drieëndertigjarige leeftijd stierf. Dit zijn onbetwistbare feiten, maar over andere zaken, die de leefstijl en het karakter van Alexander raken, is men het al sinds de oudheid oneens (zie Visser 1969 voor de antieke biografieën, alle minstens vier eeuwen geschreven na zijn dood). Te denken valt aan vragen als hoe het kwam dat Alexander al zo vroeg stierf (door de drank?); wat de oorzaken van veranderingen in zijn karakter waren (hij was aanvankelijk een beheerste jongeman, maar werd later geteisterd door woedeaanvallen) en of zijn verhouding met zijn generaal Hefaistion verder ging dan vriendschap die op gedeelde jeugdervaringen stoelde.
Het tweede onderwerp is met nog meer raadsels omgeven: de rollen van Qumram. In grotten bij de ruïne van dit dorpje aan de Dode Zee zijn Bijbelteksten en commentaren gevonden die vooral voor theologen van enorm belang zijn gebleken. De eerste vondst dateert van 1947: jonge bedoeïenen vonden in potten papyrusrollen, waarvan zij begrepen dat zij voor kenners waardevol zouden zijn en verkochten die aan een handelaar, die ze op zijn beurt bij verschillende instanties onderbracht. Tot 1956 zijn in tien andere grotten nog honderden papyri en duizenden fragmenten daarvan gevonden, maar het duurde heel lang voor zij werden gepubliceerd: een gangbare theorie was dat de dominicanen, die veel van het materiaal in handen hadden, opzettelijk de uitgave tegenhielden, omdat zij de explosiviteit ervan maar al te goed begrepen (In deel III van de roman bespreekt de joodse geleerde Isaak deze opvatting uitvoerig; zij wordt ook aangehangen door de schrijfster zelf, blijkens diverse interviews).
Voor de onderhavige roman is een aantal teksten van belang die gewijd zijn aan de controverse tussen de ‘Leraar der Gerechtigheid’ en de ‘Man van de Leugen’. In 1997 lanceerde R. Eisenman de theorie (die in De tweede man ook ten grondslag ligt aan de gelijknamige roman van Isaak), dat de teksten vroeg gedateerd moesten worden. Hij identificeerde de leraar als Jacobus, Jezus' broer, en de bedrieger als Paulus. Dat zou dus inhouden dat Jacobus' uitspraken, die in een aantal opzichten nogal afwijken van wat in de evangeliën staat (bij hem er is geen sprake van Jezus als Gods zoon of geboorte uit een maagd; de houding tegenover de onderdrukkers der joden is veel militanter), authentieker zijn dan wat in de door Paulus ‘gemanipuleerde’ Bijbelteksten staat.
| |
| |
| |
Inhoud
Deel I
De ik-verteller en hoofdpersoon van deze roman is Robert Martin, een gescheiden man van tegen de vijftig, met twee kinderen uit zijn huwelijk, leraar klassieke talen aan een Amsterdams gymnasium. Hij behoeft slechts een tiental uren les te geven, de rest van zijn inkomen dankt hij aan een erfenisje van zijn moeder. Zodoende kan hij zich volop wijden aan zijn (al eens bekroonde) gedichten. Zijn rustig bestaan verandert drastisch, als hij bericht krijgt dat zijn twintig jaar oudere broer Alexander, die op Cyprus woont, op sterven ligt. Zij kennen elkaar nauwelijks (zij zijn door de scheiding van hun ouders apart opgevoed), maar Robert heeft zijn broer wel altijd bewonderd. Hij vertrekt meteen: bij diens imposante villa, ‘Gouden Tijd’, aangekomen, verneemt hij dat Alexander zojuist is gestorven.
Het is een wonderlijk gezelschap van zeven mensen, grotendeels verlopen intellectuelen, waarmee Alexander zich blijkt te hebben omringd. De opvallendste is de bedoeïen Chaïm, die decennialang zijn minnaar is geweest. Bij de notaris blijkt dat Chaïm, behalve een slordig miljoen, de villa erft; Robert krijgt de vele miljoenen die Alexander als reder had verworven, alsmede een raadselachtige steen, van zijn geliefde gekregen. Chaïm onthult Robert dat hij de (bak)steen als jongen had meegenomen uit de grot bij Qumram, waar de (eerste) Dode Zeerollen door zijn oudere broer waren gevonden; wat die beduiden moet, weet hij niet.
Eenmaal terug in Amsterdam zegt Robert zijn baan op en stort zich op het achterhalen van de betekenis van de steen. Hij belandt bij de Romeinse archeoloog Leonardo Beretta (met wiens vrouw Anna hij een relatie begint); hij laat de steen in het laboratorium van zijn universiteit onderzoeken: er blijkt een koperen rolletje in te zitten. Om het geheim daarvan te ontraadselen wordt Robert naar Oxford gestuurd, waar hij verder wordt geholpen door een leeftijdgenoot, de joodse geleerde Isaak Conrad. Hij weet een beschreven papyrus uit het koper te halen: een brief aan Hefaistion (naar later blijkt van Aristoteles, leermeester aan het hof van koning Filippos). Verder onderzoek laat Isaak (geen classicus) graag aan Martin over. Die gaat daarvoor terug naar Rome en als hij met zijn ontcijfering van de tekst klaar is, vraagt hij Isaak zijn oordeel over de transcriptie te geven. De brief vertoont lacunes, maar zeker is dat hij ingaat op een conflict tussen beide vrienden over handelingen van Alexander die Hefaistion fel afkeurt, zoals de executie van enkele generaals. Hoezeer Robert in de ban is geraakt van zijn onderzoek, blijkt uit het feit dat hij fragmenten gaat schrijven
| |
| |
van een historische roman, die vooral aan de jeugdjaren van Alexander en zijn ‘tweede man’ Hefaistion is gewijd.
| |
Deel II
Door zijn fascinatie voor Alexander en zijn vriend, heeft Robert Anna en Isaak hun gang laten gaan met voor hem desastreuze gevolgen: hij is haar kwijt, een huwelijk tussen beiden zal spoedig volgen. Inmiddels heeft hij in Rome ook twee getrouwen van Alexander ontmoet, die hem meer kunnen vertellen over de oorzaak van diens dood: zijn broer was zwaar alcoholist geworden en heeft zich letterlijk dood gedronken. Door deze dubbele klap wil hij niet meer in Rome blijven: hij verlaat de stad en stapt in La Spezia aan boord van een schip, met als eindbestemming Dakar. Op zee bekijkt hij voor het eerst een pak brieven, door Alexander bewaard, die het tweetal voor hem had meegenomen. Zij blijken van zijn moeder en gaan in op wat die van haar zoon heeft gehoord: hij blijkt bij drank-, sigaretten-, en wapensmokkel betrokken te zijn geweest. Andere brieven zijn van of gaan over Chaïm: die is met zijn leven nooit gelukkig geweest, omdat hij tussen twee werelden was gevallen. De ontdekkingen schokken hem, hij werkt zijn deceptie weg met alcohol. Bij Tanger gaat hij aan wal: hij wordt er beroofd van zijn creditcard en ongevraagd opgezadeld met een enorm tapijt. Aan boord gebracht vaart hij naar Dakar, waar het schip wordt gesloopt.
In Dakar ontmoet Robert Sam Smart, een musicus op zijn retour, door zijn vrouw vanwege zijn alcoholisme buiten de deur gezet. De enige ‘ambitie’ die hij nog koestert, is zich dood te drinken. In talrijke gesprekken met Robert legt hij uit wat de alcohol voor hem betekent. Het brengt Robert tot overdenken wat die andere drinkers had bezield: zijn broer en naar zijn stellige overtuiging ook diens beroemde naamgenoot. Niet zo lang na hun ontmoeting sterft Sam Smart: voor Robert is Dakar nu betekenisloos.
| |
Deel III
Van Dakar gaat hij, gedeeltelijk met kamelen door de woestijn, naar Jeruzalem. Daar ontmoet hij onverwacht Isaak, die inmiddels hoogleraar aan de Hebreeuwse Universiteit is geworden. Zijn voorgenomen huwelijk met Anna is mislukt door tegenwerking van zijn ouders; in Oxford voelde hij zich niet meer thuis. Hun ontmoeting eindigt met een afspraak: Robert wil Isaak raadplegen over zijn boek over Hefaestion, waarvan deze eerder aanzetten heeft gezien.
Van Jeruzalem vertrekt Robert naar Cyprus, dat hij twee jaar tevoren heeft verlaten. Al gauw is men het erover eens dat Robert de enige is die, als eens zijn broer, qua financiën en prestige, de dagelijkse leiding van de villa op zich kan nemen. Met voortvarendheid neemt Robert die rol op zich en maakt uitvoerige plannen voor restauratie van de villa, waarbij hij door
| |
| |
de meesten wordt geholpen. Alleen Chaïm levert weinig medewerking. Net als de andere bewoners krijgt Robert weinig hoogte van hem: wat hij wel begrijpt is dat hij door Alexander min of meer gevangen werd gehouden, omdat hij weg zou willen. Robert bezoekt Isaak in Jeruzalem en legt hem zijn vorderingen met de roman over Hefaistion voor: hij heeft zo energiek aan het herstel van de villa gewerkt om rustig dit project te kunnen voltooien. Isaak blijkt, tot teleurstelling van Robert, niet bijzonder geïnteresseerd. Geleidelijk aan blijkt dat Robert niet over de autoriteit van zijn broer beschikt en de cohesie in de villa niet kan bewerkstelligen.
Maanden later wordt Isaak op Cyprus uitgenodigd, waar hij een uiteenzetting geeft aan de bewoners van de villa over de rollen van Qumran en hun (zo lang uitgebleven) publicatie. Hij waarschuwt Robert voor zijn toegenomen drankzucht en uit, als hij ziet wat Robert inmiddels aan zijn roman heeft gedaan, zijn verbijstering over zijn geringe vorderingen. Hij laat een pakje achter, met de woorden: ‘Ik ben door jou op het idee gekomen’ en verlaat snel de woning. In dat pakje zit een roman/verhandeling van Isaak over de ‘tweede man’, toegepast op de relatie tussen Jezus en Jacobus. Robert moet erkennen dat hij dit niveau nooit zal halen en beter kan stoppen met zijn levenswerk. Hij gaat nog naar de (drukbezochte) presentatie van het boek, maar hij treft zijn voormalige vriend niet. Chaïm, die met hem is meegegaan, is hij inmiddels uit het oog verloren.
| |
Interpretatie
Titel / Thematiek
De titel ‘De tweede man’ geeft precies weer aan welk onderwerp deze roman is gewijd, maar enige toelichting is misschien niet overbodig. Een ‘tweede man’ is een (mannelijk) persoon, die nauw verbonden met broer, vriend of collega, evenveel kwaliteiten heeft als de ‘eerste man’, maar desondanks niet diens bekendheid verwerft of waardering oogst, terwijl zonder die tweede man de eerste niet zo kan uitblinken. Het bijzondere van de uitwerking van dit thema in De tweede man, is dat het aan de orde komt in het fictionele deel van de tekst, het contemporaine verhaal, maar dat het ook aanwezig is in de historische laag van het boek: Hefaistion is de man die door Alexander zo goed als onzichtbaar is gemaakt; Paulus heeft ervoor gezorgd dat de figuur en de leer van Jezus die van zijn broer Jacobus hebben gemarginaliseerd. Daardoor ontstaan parallellen tussen heden en verleden. Robert bijvoorbeeld valt als onopvallende docent geheel in het niet bij zijn avontuurlijke, steen- | |
| |
rijke broer en ziet zelf in dat hij een Hefaistion is in zijn relatie tot Alexander. Dat geldt ook voor Chaïm, maar voor hem omdat hij van jongs af aan de geliefde is van zijn weldoener.
Deze parallellen zijn echter niet statisch, maar dynamisch, omdat de personen in de roman, zowel de contemporaine als de historische, veranderingen ondergaan. Door de dubbele vondst, ook nog eens door twee broers, in de grotten van Qumran (die van de rollen, die zoveel opschudding hebben verwekt, en die van de baksteen met de brief van Aristoteles aan Hefaistion, die door de schrijfster is bedacht om de onderwerpen met elkaar in verband te brengen), ontstaat er twijfel aan de gefixeerde opvattingen over de relatie tussen vorst en vriend enerzijds en die tussen de twee joodse broers anderzijds. Zo ontdekt Robert door de ontcijfering van de brief van Aristoteles aan Hefaistion dat diens vriendschap met Alexander niet zo hecht kan zijn geweest als zij vanouds wordt voorgesteld: hij blijkt zich immers tegen bepaalde maatregelen van Alexander gekeerd te hebben. Het gevolg is dat Robert ook zelf een transformatie ondergaat: hij gaat zich nu met de beide Alexanders identificeren, want hij zwalkt over zee als eens zijn broer; bezoekt Tanger, dat Alexander de Grote na zijn terugkeer uit het oosten had willen bezoeken en stort zich als beiden op de drank.
Eenmaal terug op Cyprus neemt hij in de villa Alexanders positie over en begint hij haar grondig te restaureren. Maar dan wordt geleidelijk duidelijk dat hij niet over de dominante eigenschappen van zijn broer beschikt om de zaak bijeen te houden. De grootste klap die hij krijgt, is als hij van Isaak diens roman De tweede man in handen krijgt. De man die hij zijn vriend waande, blijkt niet alleen ooit Anna afgepakt te hebben, maar nu ook het thema van de ‘tweede man’ van zijn eigen roman over Hefaistion gestolen te hebben. Met gebruikmaking van de theorie van Eisenman over de vervalsing van het christendom, over de ‘tweede’ man Jacobus, die succesvol uit de schaduw is getreden, heeft Isaak een boek geschreven, dat Robert nooit kan evenaren. In Isaak, die hij eerst door rijkdom en het bezit van een mooie vriendin tot ‘schaduwman’ had gemaakt, moet hij nu zijn meerdere erkennen: hij is opnieuw en nu definitief een ‘tweede man’. Zijn dromen ooit succes te boeken als auteur zijn vervlogen, zijn vrouw en kinderen zal hij waarschijnlijk nooit meer zien; fysiek is hij door een overmaat aan drank al bijna gesloopt; wat hem nog van het leven rest, zal hij in eenzaamheid door moeten brengen.
| |
Motieven
Wellicht het belangrijkste motief is de drankzucht: er zijn minstens vier personages wier ondergang wordt bewerkstelligd door alcoholisme en het daarmee gepaard gaande verlies aan
| |
| |
zelfbeheersing. Alexander de Grote, wiens optreden steeds meer door ‘onberekenbare woedeaanvallen’ werd gekenmerkt, vluchtte in de drank (in deze roman althans; van de historische Macedonische vorst staat dit niet vast) omdat hij naar Roberts overtuiging niet opgewassen bleek tegen de roem en het aanzien ‘die hem kwamen aangevlogen’. Datzelfde zou zeer wel aan de verslaving van zijn naamgenoot ten grondslag hebben kunnen liggen, die zo rijk en machtig was geworden als hij nimmer voor mogelijk had gehouden. De meest destructieve drinker is Sam Smart: in alle opzichten een ‘loser’, zoekt hij in de alcohol bewust de dood. Van hem leert Robert de geneugten (‘Omdat het hemels was, daarom dronk ik.’), maar ook de letterlijk levensgevaarlijke gevaren van het drinken: hij ontwikkelt zich, zoals Isaak constateert, echter tot een onvervalst alcoholicus.
Van belang is ook het motief van het bedrog in de roman. Zo bedriegt Robert zijn Italiaanse gastheer met diens vrouw Anna, maar is dan op zijn beurt slachtoffer (‘uitgesloten derde’) als Isaak in Rome verschijnt. Het meest wordt Robert door Isaak getroffen als deze van hem het thema van zijn roman-in-wording steelt voor zijn eigen boek. Daarbij is in feite sprake van bedrog in het kwadraat: het is een ‘gestolen roman’, die gaat over het verdraaien van de woorden van een ander ten eigen bate.
| |
Verteltechniek
De tweede man is een retrospectieve ik-roman: in een dergelijke tekst is sprake van een vertellend en belevend ik, en de eerste weet van bepaalde gebeurtenissen bijvoorbeeld de afloop of een verklaring die voor de belevende ik (nog) niet bekend is. Het is in dit type roman niet ongebruikelijk dat de verteller van tijd tot tijd ingrijpt in het verhaal en een toelichting geeft bij wat de belevende ik ondergaat. Het opvallende van Meijsings techniek is dat zij in deze roman dit soort ingrepen niet toepast en (de vertellende) Robert ofwel geen commentaar bij belangrijke gebeurtenissen laat geven of indrukken van de belevende ik niet laat corrigeren. Als voorbeeld kan dienen de ongerieflijke reis door de woestijn die Robert onderneemt. Als motief voor zijn beslissing deze tocht te ondernemen noemt hij: ‘rouwbetoon voor Sam Smart’. Maar als deze tocht ergens aan doet denken, is het de woestijnreis van Alexander en Hefaistion naar de tempel van Jupiter-Amon, een expeditie die Robert nu juist voortdurend bezighoudt! Het effect van deze narratieve strategie is dat de lezer wordt gestimuleerd tot grote oplettendheid ten aanzien van de presentatie van de geschiedenis door de verteller.
| |
Stijl
Door een docent/dichter als verteller te kiezen lag het voor de hand dat Meijsing in deze roman over het algemeen, dat wil
| |
| |
zeggen afgezien van de weergave van banale gesprekken of geregistreerde ruzies, het colloquiale idioom zou mijden en een wat verheven stijl zou hanteren. Het begin van deel III levert een goed voorbeeld, met zijn metaforiek, antithesen en klankeffecten: ‘De ziel is een onbetrouwbare landverhuizer. Vraag hem waar je thuishoort en hij wijst omwegen aan. Verklaar je gelukkig op een plaats en hij drijft je de weg op. Vergeet een plek en hij bepaalt die tot het laatste toevluchtsoord.’ Daarnaast toont de verteller zijn poëtische kennis door regelmatig dichtregels te citeren, vooral uit de Engelse en Nederlandse literatuur. Maar een echte tour de force levert Meijsing door enkele pastiches in te lassen. In eerste instantie gaat het om gedeelten uit Roberts roman over Hefaistion. Die ademen zo'n belegen gymnasiale sfeer, dat het manuscript door elke moderne redacteur van een uitgeverij afgewezen zou worden: Robert moge een verdienstelijk dichter zijn, op het gebied van het verhalend proza moet hij nog veel leren. Het tweede geval lijkt uniek in onze literatuur: de gefingeerde transcriptie van een papyrus. Met de lacunes, de ingrepen van de tekstbezorger en een letterlijkheid in de vertaling die soms de limiet van de begrijpelijkheid nadert, heeft Meijsing de kenmerken van een dergelijke tekstuitgave optimaal nagebootst.
| |
Context
De tweede man is noch qua menging van een contemporaine en historische roman, noch qua omvang met eerder werk van de schrijfster te vergelijken. Wel heeft zij al in het begin van haar loopbaan gezegd graag nog eens een roman over Alexander de Grote en Hefaistion te willen schrijven. In Utopia of De geschiedenissen van Thomas (1982) komen voor het eerst in haar werk korte verwijzingen naar hen voor. Van Alexander wordt door het personage Augustijn opgemerkt, dat men zelfs in de verre oosterse eilanden van de grote vorst bleek te hebben gehoord. ‘De verbeelding en de herinnering hebben hand in hand zijn wens om het einde van de wereld te bereiken verwezenlijkt. Wat hij ooit droomde en waarvan hij bij zijn dood inzag dat het een illusie was, is over de grenzen van zijn tijd heen waargemaakt.’ Dezelfde Augustijn, die van Doesjka de naam Hefaistion hoort en vraagt wie dat was, krijgt ten antwoord: ‘De vriend van Alexander de Grote, de tweede man, bij wiens dood Alexander alle torens van Babylon liet branden.’ Hier ziet men dat het thema dat deze roman bepaalt, al zo'n twintig jaar tevoren was ontwikkeld.
Dat een figuur van zulke mythische proporties in het col- | |
| |
lectieve geheugen is opgenomen en tot de ‘grootsten van alle tijden’ is gaan behoren, spreekt wel vanzelf. Zijn ‘Nachleben’ in kunst, literatuur, muziek (opera's) en film is dan ook bijzonder groot. Al in de laat-hellenistische tijd verscheen een Alexander-roman, die, in steeds bijgewerkte vorm en in de vierde eeuw in het Latijn vertaald, de koning als een sprookjesfiguur ten tonele voerde. De invloed hiervan op de representatie van de vorst is tot en met de negentiende eeuw waarneembaar. In de moderne Nederlandse literatuur steekt één boek over Alexander boven alles uit: Iskander. De roman van Alexander den Groote, Couperus' laatste roman (1920). Zoals Elizabeth Visser (1969) heeft laten zien, hield Couperus zich zorgvuldig aan zijn bronnen en voegde hij weinig toe. De belangrijkste wijziging bestaat hierin, dat Couperus een belangrijke rol toekent aan de door de biografen slechts terloops genoemde Perzische eunuch Bagoas.
In 2006 kwam Willem Jan Otten, die al eerder in zijn dichtbundel Op de hoge (2003) van zijn fascinatie voor de jonge wereldveroveraar had blijk gegeven, met een goed ontvangen toneelstuk Alexander. Tragedie van het succes in vier bedrijven (op de planken gebracht door ‘Het toneel speelt’). De subtitel van dit stuk, dat begint na de overwinning bij Issos en doorloopt tot de slag bij Gaugamela (331), geeft de essentie ervan goed weer: het is juist Alexanders succes, dat hem uit zijn evenwicht brengt en hem zelfs angstig maakt. Zijn grote voorkeur voor koningin Sisygambis is oedipaal van karakter: zij vervangt duidelijk zijn moeder Olympias. Evenmin als bij Couperus kent de vriendschap van de vorst met Hefaistion een homoerotische basis.
| |
Waarderingsgeschiedenis
Bij verschijnen reageerden de critici nogal wisselend op De tweede man, met dien verstande dat uitgesproken negatieve oordelen niet voorkwamen, terwijl anderzijds een handvol recensenten van mening bleek dat de roman zeker tot de beste van het jaar zou blijken te behoren, een opvatting die ook in de nominatie voor de AKO-prijs tot uitdrukking kwam. De verschillen in waardering bleken zich vrijwel uitsluitend toe te spitsen op de vraag of de Griekse en Bijbelse parallellen een meerwaarde hadden of dat de schrijfster die beter weg had kunnen laten. Er waren diverse critici die inderdaad de laatstgenoemde mening met kracht naar voren brachten. Zo Huijsmans: ‘De passie, die in Meijsings boeken vaak onontkoombaar is, is hier in het keurslijf van de eruditie geperst en mist
| |
| |
daardoor haar uitwerking op de lezer.’ In wat gevarieerde vorm (het boek is te gekunsteld, te ‘bedacht’) vond men dit bezwaar ook bij Ingrid Hoogervorst, Max Pam, Marja Pruis, Pieter Steinz, Paul Verhuyck en Hans Warren. Laatstgenoemde ergerde zich aan veel zaken in de roman, maar vooral (net als Marja Pruis) aan de stijl (‘weinig elegant’, ‘al te zwaarwichtig’), des te opmerkelijker, omdat die in het algemeen door andere critici juist nadrukkelijk werd geprezen.
Het gros van de recensenten koesterde echter bewondering voor de roman juist vanwege het gelaagde karakter en de door de schrijfster getrokken verbindingslijnen. Zo schreef Alle Lansu: ‘Het is knap hoe Meijsing de verschillende verhalen met elkaar “aan de praat” weet te brengen en alle uitgezette lijnen in het voor de held dramatische slot vervlecht, zonder dat het boek zich sluit. De tweede man is een overdonderend boek waarin veel wordt losgewoeld en waar je steeds meer in ontdekt, hoe langer je er over nadenkt.’ Dit standpunt (zowel wat motivering als evaluatie betreft) werd ook vertegenwoordigd door Jan-Hendrik Bakker, Jean Paul Bresser, T. van Deel, Karel Eykhout, Marc Reugebrink en Aleid Truijens (die de meest uitgewerkte analyse schreef). Enthousiast over deze roman was eveneens Jeroen Vullings, maar hij zag de verdiensten ervan vooral in de volledig overtuigende psychologie van de hoofdpersoon.
Opvallend is dat in de besprekingen zelden de anti-paulinische roman van Isaak aan de orde werd gesteld, wellicht omdat bijna geen criticus het subversieve element daarvan had opgemerkt. Dat gold in ieder geval niet voor Monica van den Berg, recensente van het Reformatorisch Dagblad: zij vond het betreurenswaardig dat een goed boek moest eindigen met deze slecht onderbouwde kritiek op het christendom.
Voor deze bespreking is gebruikgemaakt van:
Doeschka Meijsing, De tweede man, tweede druk, Amsterdam 2000.
Meijsings spelling van Griekse namen is in bovenstaand stuk overgenomen.
| |
| |
| |
Secundaire literatuur
Ingrid Hoogervorst, Onwaarschijnlijk levensverhaal. In: De Telegraaf, 18-2-2000. |
Jan Paul Bresser, De schaduwman. Fascinerende roman van Doeschka Meijsing over de tweede man achter gevierde helden. In: Elsevier, 25-2-2000. |
Koen Eykhout, Aleksander en Alexander. In: De Limburger, 25-2-2000. |
Hans Warren, Waarom zoveel spektakel? In: Provinciale Zeeuwse Courant, 25-2-2000. |
Wim Vogel, Ambitieuze roman van Doeschka Meijsing. Het verraad van het leven. In: Leids Dagblad, 25-2-2000. |
Aleid Truijens. De broer die nooit kwam. ‘De tweede man’ is een bewijs van grootmeesterschap. In: de Volkskrant, 25-2-2000. |
Pieter Steinz, De X-Files van de Oudheid. Doeschka Meijsing over een man in crisis. In: NRC Handelsblad, 25-2-2000. |
Alle Lansu, Het lot van de schaduwheld. In: Het Parool, 25-2-2000. |
T. van Deel, In de schaduw van een eerste man. In: Trouw, 26-2-2000. |
Jeroen Vullings, Een onversneden hellevaart. In: Vrij Nederland, 26-2-2000. |
Theo Hakkert, Niemand kan groot zijn in zijn eentje. Doeschka Meijsing met roman ‘De tweede man’ terug op het eerste plan. In: Haagsche Courant, 8-3-2000. (interview) |
Marja Pruis, Man op drift. In: De Groene Amsterdammer, 1-3-2000. |
Jan-Hendrik Bakker, In de schaduw van anderen. In: Haagsche Courant, 11-3-2000. |
Marc Reugenbrink, Levensleugens en dronkenschap. Een boek dat er niet is: nieuwe roman van Doeschka Meijsing dwingt bewondering af. In: De Morgen, 15-3-2000. |
Max Pam, Ken uw klassieken. In: HP/De Tijd, 17-3-2000. |
Monica van den Berg, Tragiek van de tweede man. In: Reformatorisch Dagblad, 22-3-2000. |
Paul Verhuyck, Cerebrale ‘De tweede man’ van Doeschka Meijsing. In: De Standaard, 20-4-2000. |
‘Ik maak. Ik kijk.’ Marlies Groen in gesprek met Doeschka Meijsing. In: Roodkoper, nr. 1, 2000, jrg. 5, p. 18-20. |
‘Het jodendom is de eerste man’. Hanneke van Vliet in gesprek met Doeschka Meijsing. In: Roodkoper, nr. 1, 2000, jrg. 5, p. 20-22. |
Linda Huijsmans, Passie overschaduwd door kennis. In: Surplus, nr. 3, 2000, jrg. 14, p. 13. |
Rudi van der Paardt, Op zoek naar Alexander: ambitieuze roman van Doeschka Meijsing. In: Ons Erfdeel, nr. 4, 2000, jrg. 43, p. 584-585. |
Jaap Goedegebuure, Doeschka en Geerten Meijsing. Het nut van een klassieke opvoeding. In: Armada, nr. 18, 2000, jrg 5, p. 18-26. |
| |
| |
Piet Piryns, De mensen sterven en zijn niet gelukkig. In: Knack, 26-4-2001. (interview naar aanleiding van De tweede man) |
lexicon van literaire werken 86
mei 2010
|
|