| |
| |
| |
Doeschka Meijsing
De hanen en andere verhalen
door Jan van Luxemburg
Achtergronden en uiterlijke beschrijving
De hanen en andere verhalen van Doeschka Meijsing (*1947 te Haarlem), is, afgezien van publicatie van twee korte schetsen in Podium en van het verhaal ‘De hanen’ in De revisor, het prozadebuut van deze Haarlemse schrijfster. De bundel verscheen in 1974 bij Em. Querido in Amsterdam. De bundel kreeg vier herdrukken, waarvan de laatste verscheen in 1993. De eerste druk van de bundel bevat zeven verhalen en telt 79 pagina's.
| |
Inhoud
De hanen
Het eerste en tevens titelverhaal, ‘De hanen’, begint met een beschrijving van hanen, aan wie de ikverteller, een student theologie, de voorkeur geeft boven kippen, die zich immers belachelijk en ondoorgrondelijk gedragen; hanen zijn fiere dieren die weten wat ze willen. ‘De kammen fier omhoog zijn ze voortdurend waakzaam: Wat banaliteiten? Waar schuilt het kwaad?’ Het verhaal eindigt ook met de beschrijving van een haan, nu de torenhaan van de kerk van Vogelenzang, die blinkend meedraait met de wind. Tussen deze twee tegenstrijdig lijkende beschrijvingen in vertelt de verteller het verhaal van zijn stiefvader Willem, zijn moeder Mia, zijn overleden vader Mourits en de boswachter Maarten.
Maarten is een zwijgzame, zelfverzekerde man die zijn ogen steeds op het grote landhuis richt. Hij laat zich weinig gelegen liggen aan Willem, die ook zijn werkgever is, en hij gaat onverstoord zijn eigen gang. In het huis wonen Willem en de moeder met wie de verteller een weinig intieme verhouding heeft. Hij ervaart haar als wat bemoeizuchtig; de stiefvader betoont zich kortaf en weinig geïnteresseerd.
In de hbs-jaren van de personages was Mourits, anders dan zijn iets oudere broer Willem, de lieveling van iedereen, van de leraren, van de boerenzoon Maarten, met wie hij wel betrapt was in de schaduw van de iepen, en van Mia, die van hem in verwachting raakt. Mourits' vader decreteert dat hij met Mia
| |
| |
moet trouwen. Wanneer Mourits echter bij een verkeersongeluk om het leven komt, krijgt Willem de trouwplicht opgelegd. Deze gang van zaken verklaart de haat of de afgunst van Maarten. ‘Voor drie mannen was ik een fataal kind. Het is om mij dat de twee overgebleven mannen mijn moeder haten.’
De verteller heeft zich voorgenomen predikant in een klein Fries dorp te worden. Daar zal hij vanaf de kansel vertellen over de Goedheid van God; en eens in de vijf jaar zal er één onder de gelovigen zijn die begrijpt dat hij juist het omgekeerde bedoelt: dat het Goede niet bestaat. Zo zal hij het bestaan van hem en zijn moeder rechtvaardigen. Dat is een betere oplossing dan die van Maarten en Willem, die menen dat zij in zijn moeder het kwaad betrapt hebben. Maar goed en kwaad laten zich niet zo gemakkelijk uit elkaar houden. Zaken als haat, slimheid en charme zijn met elkaar verweven.
| |
Temporis acti
‘Temporis acti’, een verhaal over de tijd die voorbij is, kijkt terug naar een dertien jaar oude jeugdverliefdheid en biedt tegelijk een literair-filosofische bespiegeling over de Tijd. Een ontmoeting met (de ogen van) Elsa brengt bij de vertelster haar ‘eerste verschrikkelijke verliefdheid’ terug. Die indringend beschreven fascinatie betrof haar gymnastieklerares van wie ze zich nog altijd alles herinnert: de smalle hand met daaraan de trouwring van een onbekende man, de manier waarop ze met die hand de speer wierp, het blonde haar dat deze geliefde vrouw met die hand achter haar hoofd streek. Die verliefdheid heeft ze nooit geuit anders dan dat ze één keer haar hand kort op de schouder van de lerares legt. De vriendschap met Elsa is er om het jeugdbeeld in stand te houden, om, als ze in de ogen van Elsa kijkt, te kunnen denken dat de tijd heeft stilgestaan, dat de tijd een menselijke afspraak is, zoals haar wat zelfverzekerde echtgenoot Jan beweert. Maar ze weet uiteindelijk dat Jorge Luis Borges meer gelijk heeft dan Augustinus. Augustinus heeft de kracht en de systematiek van ons geheugen beschreven, terwijl Borges gelooft in de erosie van ons geheugen en ‘dat tijd en vergetelheid twee grootheden zijn die ons onbegrip dekken’.
| |
De gemeenschap der heiligen
‘De gemeenschap der heiligen’ speculeert over de relatie tussen een onvolmaakte aardse situatie en een veronderstelde volmaakte versie van het aardse in de hemel. Althans, een dergelijke speculatie wordt, aan het begin van het verhaal, opgevoerd door Pater Asturion tegenover de moeder van de verteller.
De jeugd van de ikfiguur speelt zich af in Brazilië, waar hij het vuile en rommelige huis en erf deelt met een dozijn halfzusjes en zijn moeder. Zijn vader, de heer van de plantage, erkent hem niet en jaagt hem weg wanneer hij op de plantage
| |
| |
speelt. Hij zoekt, wanneer hij na zijn vaders dood zijn afkomst verneemt, zijn geluk in Europa, in Haarlem, waar een broer van zijn vader woont. Wanneer hij voor het eerst het witte huis van zijn oom en tante en de boomrijke lanen eromheen ziet, denkt hij de hemel gevonden te hebben. Maar dat is schijn. Hij wordt opgenomen in de familie, maar niet echt aanvaard, behalve door de jongste zoon Jonathan. In deze weinig ‘hemelse’ situatie komt hij tot creatief schilderwerk, terwijl later, nadat hij alleen is gaan wonen in Amsterdam en Jonathan bij hem intrekt, hij wel gelukkig is met diens adonisfiguur om hem heen, maar zijn creativiteit het af laat weten.
De scheppingskracht bloeit weer op wanneer Jonathan voor onbepaalde tijd naar Zuid- Amerika vertrekt, een voor de verteller pijnlijk gemis. De conclusie is dat hemel en aarde elkaar afwisselen of tegelijk niet zijn wat ze lijken en dat het leven beter vergeleken kan worden met een labyrint waar we elkaar toevallig tegenkomen, maar slechts voor korte tijd.
| |
Königshof
‘Königshof’ is naam van een Alpenhotel. Vanuit het souterrain van dit hotel vertelt de hoofdfiguur over de geschiedenis van dit hotel. Vanaf haar jeugd is zij door het gebouw gefascineerd geweest en in de jaren voor de oorlog is het hotel door haar en haar man Jürgen overgenomen en door hen grootgemaakt. Het was een goede tijd met veel wijn en veel plezier. Het verval zet in wanneer Jürgen enige jaren afwezig is en er nauwelijks meer gasten komen: de twee kinderen zetten op het laatst hun tent op op de onbeslapen bedden!
Dan komt Jürgen terug. Er is feest en de hele van voor de oorlog gespaarde voorraad wijn wordt er in één nacht doorheen gejaagd. Jürgen raakt aan de drank; de vertelster zweert alle drank af en houdt het hotel met succes draaiende. Van haar man, die zich nauwelijks om de zaak bekommert, is ze vervreemd, maar toch wordt er nog een kind geboren, Hans, die haar oogappel wordt, maar die op het verhaalmoment het huis ook al heeft verlaten. Met zijn vertrek is de vertelster naar het souterrain verhuisd, ze is dik geworden en heeft geen belangstelling meer om naar boven te gaan. Haar levensruimte is tot het minieme teruggebracht. Alleen de geuren van de keuken vertellen haar dat het hotel nog steeds draait. Maar ook die zullen ooit wel verdwijnen.
| |
Het denken cadeau
‘Het denken cadeau’ begint met de stelling dat het denken niet de zware bezigheid is die Rodins beroemde beeld suggereert, maar een luchtige, speelse handeling die maar twee omstandigheden behoeft: betrekkelijke eenzaamheid en comfort. Dat comfort biedt in dit geval een zorgzaam ontworpen stoel die plezier en gemak biedt als van een koesterende man. In die stoel leest de vertelster ook de brief van haar oude vriend
| |
| |
Frank, die naar Amerika is vertrokken en haar schrijft ter gelegenheid van haar verjaardag. Uit die brief spreekt zowel tevredenheid als onrust en heimwee en de tekst ervan loopt uit op een bekentenis van Franks liefde, een liefde die al van de schooltijd stamt, maar die hij misschien morgen niet meer zal ervaren. Na het lezen vervalt de vertelster in een vervloeking van dat denken dat ze eerder zo prettig en comfortabel vond, maar dat ook blijkt te staan voor niet-hebben en niet-beseffen van wat je hebt.
| |
Joey Santa's dood
‘Joey Santa's dood’ begint met een loflied op de hoeden die de vertelster met steeds meer durf en plezier draagt sinds ze meer aan de zijde van Joey Santa gesignaleerd wordt, een van de rijkste mannen ter wereld en naar ons later blijkt een grote bokser. Dit vertoon is voor haar een welkome opleving na de tijd dat ze verdoofd op haar bed lag en men Freddy's kleren en bezittingen weghaalde. Freddy is haar jeugdliefde en grote liefde gebleven. Hij was ook een bokser en in een wedstrijd in Djakarta tegen Joey Santa verliest hij het bewustzijn en als gevolg ervan later het leven.
Santa is doorgegaan met zijn ongenadig beuken toen Freddy al had opgegeven en zijn hoofd tegen Santa's borst had gevleid. Hij voelt zich schuldig en probeert steeds meer contact te krijgen met de vertelster. Die staat dat toe, wachtend op de tijd dat ook hij zijn kracht zal verliezen en door een ander onttroond zal worden. Dan zal ze hem verlaten en zal hij het zwarte zien dat nog zwarter zal zijn dan het voor Freddy is geweest en zwarter dan zijn eigen huid.
| |
De zaak Judith Reiss
‘De zaak Judith Reiss’ heeft als locatie de moordafdeling van een Duits politiebureau. Daar werkt Frans-Josef Holzberger. Hij heeft een zaak die hij onderzoekt verknoeid en wijt dat tegelijk wel en tegelijk niet aan de komst van Frans-Josef Bergenkreuz op de afdeling Verkeer. In een flashback vertelt hij een verhaal uit 1932 over Judith Reiss, zijn eerste liefde. Maar Judith is ook de vriendin van een andere Frans-Josef, van ‘Frans-Josef i’. Deze is haar speelgenoot geweest met wie ze oorlogje speelde in de kelder met verduisterde ramen.
Op een dag in 1932 vertelt Frans-Josef i aan Judith dat hij een opwindend geheim heeft. Frans-Josef ii staat erbij en vraagt haar mee te gaan voor een wandeling, maar ze zegt hem deze voor de volgende dag toe en gaat met Frans-Josef i mee. In de kelder geeft deze haar een oorlogshelm, die hij gevonden heeft en wanneer zij de helm op heeft ‘dreigt’ hij haar met een ook gevonden pistool. Judith zegt: ‘Ik sterf voor mijn liefde.’ Frans-Josef i schiet een gaatje in de helm, waarmee hij echter Judith doodt. Nu Frans-Josef i op verkeerszaken zit en Frans-Josef ii op moordzaken weet deze dat hij wraak zal nemen,
| |
| |
door de man te vernietigen die zijn vijand is, maar ook zijn vriend met wie hij een jeugddroom gedeeld heeft.
| |
Interpretatie
Titel
De hanen van het titelverhaal nodigen vanaf het begin nadrukkelijk uit tot symbolische lezing. De fiere eigengereidheid van de dieren komt terug in het al even eigengereide gedrag van de mannelijke personages, met name dat van Mourits en Maarten. Ook is er Willem die, autoritair te paard gezeten, Maarten koeioneert en bezoekers van het landgoed brutaliseert. De wisselvalligheid van de weerhaan, waarmee het verhaal afsluit, lijkt vooral van toepassing op de thematische stelling dat het niet eenvoudig is goed van kwaad te onderscheiden (of homoseksualiteit van heteroseksueel gedrag), maar de weerhaan ondermijnt tegelijk de symboliek van de trotse, eigengereide hanen.
De vertelling heeft een toon van weemoed bij het oproepen van die jeugd. De idealisering van die tijd komt goed naar voren in de beschrijving van de scholieren die iedere morgen naar de school fietsen en in de onbekommerde overgave aan plezier van Mourits met enerzijds Maarten en anderzijds Mia. Maar die onbekommerdheid is uiteindelijk maar schijn of hooguit tijdelijk. Tegenover het geluk van het drietal staan de onderlinge jaloezie en de ongeslaagdheid van Willem. Het onverstoorde geluk van Mia en Mourits is van korte duur en eindigt in ongewenste zwangerschap, ongeluk en gedwongen huwelijk. Goed gaat soepel over in kwaad. Zo krijgen ook de kippen, die tegenover de hanen staan, en die waggelende stappen vooruit en achteruit doen hun symbolisch gelijk.
| |
Thematiek
Er is een zekere tegenspraak in ‘Temporis acti’ wanneer gesteld wordt dat de vertelster nog alle details van de dertien jaar oude liefde weet en ze tegelijk filosofisch kiest voor Borges' theorie van de vergetelheid. Maar men kan de voorkeur voor Borges ook lezen als een geloof dat het beter is te vergeten of dat herinnering per definitie onbetrouwbaar is. Het oproepen van ‘klassieke’ schrijvers, bekend uit Meijsings latere werk, wordt hier voor het eerst door de schrijfster als literaire kunstgreep opgevoerd. Een derde autoriteit, die tegelijk met Augustinus wordt genoemd, Plato, een schrijver die ze op school tegelijk met Augustinus heeft gelezen, wordt niet nader ‘gebruikt’, maar kan met zijn Ideeënleer en het belang van het geheugen binnen de latere Ideeënleer heel goed in de interpretatie ingepast worden. Immers de liefde voor Elsa en voor de lerares zijn beide slechts nabootsingen van het Idee Liefde. De
| |
| |
liefde voor Elsa is het onvolmaakte spiegelbeeld van de jeugdliefde, op zijn beurt een herinnering van de platoonse Idee. De titel is natuurlijk te lezen als een verkorte versie van het Latijnse ‘laudator temporis acti’, prijzer van de oude tijd, waarbij het ontbreken van de ‘prijzer’ impliceert dat we de oude tijd niet te snel moeten prijzen. Dit geeft de titel een ironische lading.
Het bestaan van de hemelse ‘gemeenschap der heiligen’ is een geloofsartikel in de geloofsbelijdenis van Nicea, die door de katholieke kerk wordt aangehouden. Met het ongeloof in de zekerheid of het permanente van de hemel tegenover het aardse neemt de verteller afstand van zijn katholieke opvoeding. Dat geloof is misschien ook moeilijk vol te houden tegen de achtergrond van het weinig heilige gedrag van de familieleden, bij wie hij de hemel, de gemeenschap der heiligen, gevonden meende te hebben. Het leven is eerder een labyrint, een patroon dat hij als kind al meende te ontdekken in ‘de geborduurde ranken op het kazuifel van pater Asturion’, een vroege uiting van ongeloof in de geloofsleer die pater Asturion verkondigt. Van het geloof in het hemelse blijft niet veel meer over dan de krachtterm ‘Jezus, Maria wat prachtig’, wat hij zegt wanneer hij voor het eerst de bomenlanen in Haarlem ziet.
Voor de interpretatie van het verhaal zou men ook de vrij ongewone eigennamen kunnen aanvoeren. De naam van de familie is, nogal excentriek, Koedooder. Deze naam kan men op negatieve wijze in verband brengen met de koejongens, de cowboys (in het Portugees ‘vaqueiros’), een met Zuid-Amerika geassocieerd beroep, dat het beschermen van koeien, niet het doden ervan inhoudt. Maar het verhaal geeft in dezen bepaald geen duidelijke aanwijzingen. Niet zonder betekenis is de bijbelse verwijzing van ‘Jonathan’ als de geliefde vriend van David en de naam onderstreept dan ook het gesuggereerde, maar niet expliciet gemaakte homoseksuele karakter van de relatie tussen verteller en Jonathan. Zoals in de eerdere verhalen goed en kwaad of herinnering en vergeten moeilijk te scheiden zijn, zo is er ook hier een twijfel aan de categorieën van waaruit we vaak de wereld bekijken of beoordelen.
Wat die liefdesverhouding betreft, kan men aansluiting vinden bij het patroon van afwisseling dat men ook vindt in de afwisseling van het aardse en hemelse. Voordat de verteller met Jonathan samenwoont, heeft hij een korte, zij het weinig gelukkige verhouding met de galeriehoudster Barbara. Afwisseling van hemel en aarde vindt men ook wanneer de verteller het niet langer ‘hemelse’ Haarlem inwisselt voor Amsterdam, dat na het vertrek van Jonathan ook niet meer een hemels karakter heeft.
| |
| |
Voor het eerst kondigt zich in dit verhaal Italië aan, vaak een geïdealiseerde plek in het werk van Meijsing, hier de plek waarheen de familie vlucht om een tijdje van de verteller verlost te zijn, een, zo men wil, ironische situatie in de context van het latere werk van de schrijfster. Borges komt niet met name voor, maar het labyrint is natuurlijk wel een Borgeaanse intertekstuele verwijzing.
Het verhaal ‘Königshof’ ontleent zijn kracht mede aan wat er niet verteld wordt. De oorlog wordt slechts eenmaal genoemd (de voorraden zijn van voor de oorlog) en het grote historische gebeuren wordt volkomen verzwegen. De oorlog blijkt slechts uit de afwezigheid van Jürgen en uit het wegblijven van de gasten; ook is er, wanneer de kinderen met vlaggetjes zwaaien, een suggestie van de binnentrekkende geallieerden. Zo vertelt het verhaal een persoonlijke tragedie van groeiend isolement en verlies aan levenslust, maar het laat ook zien hoe een persoonlijke tragedie het grote historische gebeuren kan overschaduwen. Men kan er een kritiek in lezen op hoe Duitsers of Oostenrijkers de oorlog beleefd hebben, maar het is duidelijk dat de persoonlijke tragedie wel degelijk een eigen belang heeft. Het verlangen om het hotel te bezitten ontstaat op het moment dat aan het meisje, dat later het verhaal zal vertellen, een fel begeerd paardje ontgaat, de beloofde hoofdprijs van een weinig solide loterij, en in die zin is het hotel een compensatie voor de verloren jeugdliefde. Overigens is het voor de biografisch geïnteresseerde lezer opmerkelijk dat vlak bij Haarlem het landgoed Koningshof te vinden is.
In ‘Het denken cadeau’ vinden we enerzijds een duidelijke onrust over het gekozen contemplatieve leven. Het verhaal deelt met andere verhalen het geloof in het belang van de jeugdliefde. Die liefde was in ‘Temporis acti’ de liefde voor de gymnastieklerares en kon toen sociaal niet uitgesproken worden; maar hier is de liefde nooit onder woorden gebracht en kan pas verwoord worden met een oceaan tussen beiden in. Op zulke momenten kun je het denken cadeau krijgen en wordt er (even) voor actie gekozen. De ambigue titel heeft naast deze betekenis ook de suggestie van het comfort dat dat denken je ook geeft. Denken is immers een centrale activiteit in deze bundel, soms de concurrent, soms de partner van de liefde.
Het verhaal ‘Joey Santa's dood’ mist de symbolische lading die andere verhalen hebben. Het is een verhaal van een triomfantelijk, in uitbundige en opvallende kleren, voorbereide wraak. De rijkdom krijgt reliëf tegenover de verwachting van de wraak die voor de vertelster zoet en voor Joey Santa zwart zal zijn. Dat zwarte, mogen we uit de titel opmaken, zal de
| |
| |
dood zijn, waarbij men kan denken dat de vertelster die dood zal bespoedigen. Zoals in meeste andere verhalen is een grote liefde zowel een drijfkracht als een bedreiging.
‘De zaak Judith Reiss’ is een dreigend verhaal dat voor de lezer nog meer dreiging krijgt en een symbolische betekenis door het jaar waarin het rampzalige gebeuren zich afspeelt (1932), door de joodse naam Judith en de in dit verband autoritaire naam Franz-Josef, vorstelijk voorzien van de toevoegingen i en ii. Het lijkt een allegorie voor wat er in Duitsland en Oostenrijk binnen enige jaren zou gebeuren. Anderzijds herhaalt het verhaal het thema van de jeugdliefde en heeft dan ook de allegorische lezing niet nodig.
De verhalen in De hanen delen bijna allemaal een sterke en weemoedige aandacht voor de jeugdjaren, een tijd van geluk, maar ook een tijd waarin de dreiging van het verdere leven zich al aankondigt of zich zelfs al in ongeluk omzet. In ‘De hanen’ leiden de onbezorgde fietstochtjes vanuit Vogelenzang naar school tot twee jeugdliefdes, maar daarmee ook tot jaloezie, en al vroeg is de dood aanwezig. ‘Temporis acti’ is vanaf en door de titel tot het einde toe een obsessie met de liefde van de voorbije jeugd. In ‘Königshof’ compenseert het hotel een jeugdverdriet. ‘Het denken cadeau’ hekelt het niet handelen in de jeugdliefde. ‘De zaak Judith Reiss’ kondigt een wraak aan voor een ontnomen kinderliefde, een liefde die ook weer in de dood eindigt. De wraak voor een ontnomen liefde, ook een liefde die op de middelbare school is begonnen, is de ontknoping en de drijfkracht van ‘Joey Santa's dood’.
In ‘De zaak Judith Reiss’ zegt de rechercheur: ‘In ons vak is emotie een factor die buiten spel gezet dient te worden.’ Nodig is een nagaan van de details en die te herleiden tot een patroon. De activiteit van de schrijfster in De hanen en andere verhalen lijkt daarop. Emotie wordt weliswaar niet buiten spel gezet, integendeel, maar liefde en denken zijn wel vaak met elkaar in conflict en emotie is vaak zo bedreigend dat het wenselijk kan zijn deze buiten spel te zetten.
| |
Stijl
De ongemakkelijke verhouding tussen beide, tussen denken en heftige emotie, geeft een wrijving die men de drijfkracht van deze bondig en in een heldere en zorgvuldige stijl geschreven verhalen kan noemen.
| |
Vertelsituatie
Men kan nog aanvullen dat de afwisseling in vertellers, drie mannelijke en vier vrouwelijke, de bundel beschermt tegen een eenvoudige nostalgisch-bittere terugkeer naar een autobiografisch te duiden jeugd.
| |
| |
| |
Context
De hanen en andere verhalen zijn door Aad Nuis is een artikel uit 1977 omschreven als geslaagde vingeroefeningen voor Meijsings romans Robinson (1976) en De kat achterna (1977). Wie De hanen leest na eerdere kennismaking met het latere werk van Meijsing, ook na De kat achterna, zal inderdaad getroffen worden door de overeenkomsten in thematiek en stijl: een obsessie met felle, zelfs absolute liefde, een terugkerend onderzoek van ouderlijk milieu en schooltijd, een leven en schrijven vanuit literatuur met een creatieve intertekstuele relatie met schrijvers zoals hier Borges en de ‘klassieken’ en later S. Vestdijk en Vladimir Nabokov. Ook de bij Doeschka Meijsing noodzakelijke, maar vaak ongemakkelijke relatie tussen denken en emotie is al nadrukkelijk in deze debuutbundel aanwezig. Noemen we ook nog de trek naar het Zuiden, waar het leven beter lijkt, soms ook beter is, maar waar men uiteindelijk ook met emotie en denken klaar moet komen.
Herhaaldelijk is gewezen op het feit dat het vroege werk van Meijsing aansluit bij de literatuuropvattingen van het tijdschrift De revisor en in dit verband noemt men de overeenkomsten met de schrijfwijze van auteurs als Patrizio Canaponi, Frans Kellendonk, Dirk Ayelt Kooiman en Nicolaas Matsier. De schrijvers delen een aandacht voor vormgeving die de lezer dwingt actief mee te denken.
| |
Waarderingsgeschiedenis
De debuutbundel van Meijsing is bijna zonder uitzondering met enthousiasme ontvangen, ook door toen gezaghebbende critici als Kees Fens, Pierre H. Dubois en T. van Deel.
De recensent van Algemeen dagblad spreekt over een opmerkelijk debuut. Er is weinig handeling, maar Doeschka Meijsing is de baas over haar onderwerp. Rico Bulthuis benadrukt de milieutekening, het teren op dagdromen en de ‘naaldscherpe formuleringen van “onderhuidse” gevoelens’. Willem Butler vindt de stijl van Doeschka Meijsing anders en beter dan die van Geerten Meijsing. ‘Zusjelief schrijft helder, bondig en modern.’ Een paar der verhalen zijn vedergewichten, andere zijn ‘scherp gepointeerde anekdotes’. T. van Deel spreekt over perfecte verhalen: ‘Werkelijk perfecte vormgeving gaat bij haar hand in hand met een niet geringe problematiek.’ Hij is onder de indruk van de sterke beginzinnen en de even indrukwekkende einden. Pierre Dubois signaleert in Meijsing een ‘jong schrijfster van ongewoon talent’. Ze leeft voor een deel uit de
| |
| |
literatuur en heeft een kritische kijk op de wereld van de bourgeoisie. Kees Fens roemt in De volkskrant zowel de gevarieerde inhoud als de zorgvuldige en precieze hantering van literaire middelen; in De standaard legt hij de nadruk op de dubbele betekenis van de gebeurtenissen: ‘Ze vertellen het verhaal verder en spiegelen kleinere verhalen.’ Voor wat verteld wordt is de ikvorm literair noodzakelijk. ‘De zaak Judith Reiss’ vindt hij het meest geslaagde verhaal.
Everhard Huizing roemt de flashback-techniek. Zijn voorkeur gaat uit naar ‘Joey Santa's dood’. Piet Keysers vindt de schrijfstijl traditioneel; hij prijst de spanningverwekkende opbouw. De verhalen delen alle het thema van het denken dat voor korte tijd de verloren gelukstoestand herstelt. De bundel heeft grote indruk op hem gemaakt. Jan van Luxemburg prijst de intense en plastische uitbeelding van emoties, bijvoorbeeld in de relatie met de lerares in ‘Temporis acti’. Reinjan Mulder is getroffen door het probleemkarakter van de verhalen en door de manier waarop de auteur wereldbeelden ontwerpt. Max Nord acht de verhalen ‘opvallend bezeten van één thema: dat van wraak op de geleden veronachtzaming’. Hij acht ze wel nog te schetsmatig. Voor Gemma Pappot deelt Meijsing met Borges een voorkeur voor labyrinten, voor wrikken aan tijd en ruimte, maar ook ‘zijn strakke priesterlijke stijl’. Willem H. Roggeman zegt dat de ikpersonages steeds door dagdromen proberen te ontsnappen aan de problematische werkelijkheid. Hij roemt de stilistische zuiverheid. HvS noemt in een korte notitie in De nieuwe linie Meijsing een schrijfster die werkelijk schrijven kan. De tijd ziet een groot talent aan het werk. ‘Weinig opvallende gebeurtenissen [worden] door de verbluffende stofbehandeling tot treffende geschiedenissen.’ Ab Visser spreekt over ‘klassieke noodlotthema's, met een avontuurlijke, exotische, bijna “onvrouwelijke” inslag, hier en daar herinnerend aan de verhalen van Terborgh en J. Slauerhoff’.
In 1977 publiceerde Aad Nuis een overzichtsartikel in De tijd. In ‘De doorbraak van een ijverige leerling’ beschrijft hij de ontwikkeling van Doeschka Meijsing van iemand die (in De hanen) in vingeroefeningen knappe imitaties levert van andermans stijl tot iemand die in haar latere romans (Robinson en De kat achterna) een eigen stijl ontwikkelt. In de bundel ‘[ligt] aan elk verhaal een idee ten grondslag, een gedachte over het leven of een aspect ervan, lucide meestal en ook wat vrijblijvend’. Borges is het grote voorbeeld, maar die navolging blijft nog ‘steken bij Van Schendel; althans in die buurt’.
Martinus Arnoud Bakker vergelijkt naar aanleiding van de vierde druk in 1993 Doeschka Meijsing met Harry Mulisch, de schrijver van De aanslag. Hij legt zonder argumenten een rela- | |
| |
tie tussen haar romanfiguren en haar eigen familie. In strijd daarmee en tegelijk overtuigender zegt hij: ‘The subtle distortion of the relationship between “traditional reality” and fictional reality, between fictional characters and the reader, the impossibility, in other words, of the identification or equation of the empirical and the fictional world, is responsible for the irony which characterizes Meijsing's fiction and elevates its (more than) a cut above the work of the average modern Dutch protest writer.’ Ook in de voorlichtende vakbladen zoals De boekengids krijgt de vierde druk een goede pers.
Voor deze bespreking is gebruikgemaakt van:
Doeschka Meijsing, De hanen en andere verhalen. Amsterdam 1974.
| |
| |
| |
Secundaire literatuur
Kees Fens, Van de hoge, hoge stapel. In: De volkskrant, 30-11-1974. |
Kees Fens, Vertoningen. In: De standaard, 13-12-1974. |
Rico Bulthuis, Opmerkelijk proza van vrouwelijke debutanten. In: Rotterdams nieuwsblad, 21-12-1974. |
Everhard Huizing, Zeven bijzondere verhalen: debuut van Doeschka Meijsing. In: Nieuwsblad van het Noorden, 10-1-1975. |
[anoniem], Opmerkelijk debuut. In: Algemeen dagblad, 18-1-1975. |
T. van Deel, Perfecte verhalen van Doeschka Meijsing. In: Trouw, 18-1-1975. |
[anoniem], Twee voortreffelijke prozadebuten. Eindelijk weer eens een groot vrouwelijk talent. In: De tijd, 31-1-1975. |
Max Nord, Prozadebuut: één thema. In: Het parool, 15-2-1975. |
Piet Keysers, Als kleine insekten in hoog gras. In: Brabants nieuwsblad, 20-2-1975. |
HvS, Open boek. In: De nieuwe linie, 2-3-1975. |
Reinjan Mulder, Een puzzel met diepe gedachten. In: NRC Handelsblad, 21-3-1975. |
Ab Visser, Op zoek naar het edele. In: Leeuwarder courant, 29-3-1975. |
Gemma Pappot, Vier vrouwen over de strijd der seksen. In: Haagse post, 19-4-1975. |
Willem H. Roggeman, Drie debutanten uit Nederland. In: Het laatste nieuws, 24-4-1975. |
Jan van Luxemburg, Verhalen in en rond Haarlem in debuut Doeschka Meijsing. In: Haarlems dagblad, 28-4-1975. |
Reinjan Mulder, ‘Ik ga uit van de verbeelding’. In: NRC Handelsblad, 16-5-1975 (interview). |
Willem Butler, [recensie]. In: Tubantia, 12-6-1975. |
Pierre H. Dubois, Belangstelling voor verhalen groeit. Kwaliteiten op de korte baan. In: Het vaderland, 20-9-1975. |
Jan Brokken, ‘Ik wil de bourgeosie wel aanvallen, maar dan op een nette manier’. In: Haagse post, 20-3-1976 (interview). |
Jan Brokken, Peeters als Aafjes: het academisme in de literatuur. In: Haagse post, 29-9-1977. |
Aad Nuis, De doorbraak van een ijverige leerling. In: Haagse post, 26-11-1977. |
Martinus Arnout Bakker, [recensie]. In: World Literature Today, Spring 1994. |
lexicon van literaire werken 46
mei 2000
|
|