| |
| |
| |
Vonne van der Meer
Eilandgasten
door Jaap de Gier
Achtergronden en uiterlijke beschrijving
De eerste druk van Eilandgasten van Vonne van der Meer (*1952 te Eindhoven) verscheen in augustus 1999. De schrijfster koos voor een nieuwe uitgever: Uitgeverij Contact te Amsterdam. Al haar vroegere werk - toneel, romans, verhalen - had ze bij De Bezige Bij gepubliceerd. De drukken volgden elkaar in hoog tempo op. In februari 2000 verscheen reeds de zevende druk, begin 2003 was het aantal van dertig drukken al bereikt. Er verscheen daarnaast nog een editie in de reeks Grote Letter Uitgave. Het boek is vertaald in het Duits (Inselgäste bij Gustav Kiepenheuer Verlag) en het Servisch (bij uitgeverij Prometej in Joegoslavië). Ook zijn er plannen om de roman te verfilmen. Het boek is bekroond met de Spaanprijs 2001, een tweejaarlijkse prijs die wordt toegekend aan auteurs die hebben bijgedragen aan vernieuwing op godsdienstig of levensbeschouwelijk terrein.
Eilandgasten is de uitwerking van een idee dat berust op persoonlijke ervaringen van de auteur: herhaaldelijk vertoeven in een vakantiehuis op Vlieland, waar een gastenboek als intermediair fungeerde tussen de verschillende gasten. De positieve visie op het leven en het aan de orde stellen van ethische kwesties is niet los te denken van een ander, ingrijpend, persoonlijk gebeuren, namelijk de keuze van Vonne van der Meer voor het christelijk geloof, wat in 1994 leidde tot toetreding tot de Rooms-Katholieke Kerk.
De roman heeft een heldere opbouw. De kern bestaat uit zes hoofdstukken van wisselende lengte, genummerd met Romeinse cijfers, die elk een eigen verhaal bevatten. Die hoofdstukken worden omsloten door een titelloos raamwerk: een soort ‘proloog’ en ‘epiloog’, beide gemarkeerd door wit en de afbeelding van een zeester, waarin de verzorgster van het vakantiehuis optreedt. Aan het slot van hoofdstuk II is er nog een titelloze passage waarin alleen de werkster als personage optreedt, een ‘intermezzo’, opnieuw gemarkeerd door wit en een zeester.
Het omslag beeldt een zeegezicht uit: op de achtergrond een strand met vuurtoren, de branding en een blauwgrijze lucht, op de voorgrond een onafzienbaar schelpenveld. Op- | |
| |
merkelijk is dat wél op het omslag, maar niet op de titelpagina de vermelding ‘roman’ voorkomt.
| |
Inhoud
(Proloog)
De roman opent met de werkster die het vakantiehuisje Duinroos op Vlieland de jaarlijkse grote schoonmaak geeft voordat het vakantieseizoen begint. Ze voelt zich zeer met het huisje verbonden en is vooral geïnteresseerd in het wel en wee van de tijdelijke bewoners. Voor dat laatste is het gastenboek een belangrijke bron. Ze legt het klaar, met een veertje bij de nieuwe, nog onbeschreven bladzij.
| |
Hoofdstuk I
Een jong gezinnetje verblijft een week in Duinroos: Dana, haar man Chiel en hun zoontje Floris. Chiel heeft het huisje gehuurd omdat hij iets goed te maken heeft: tijdens een congres in Berlijn is hij ‘vreemd’ gegaan met een Duitse tolk en heeft haar zelfs ten afscheid een boek geschonken dat zijn vrouw Dana van haar vader cadeau had gekregen. Dana had het slippertje spoedig door en wilde het als een vergeeflijk foutje zien, maar tijdens hun vakantieverblijf in Duinroos blijkt dat ze dieper gekwetst is dan ze dacht. Ze komt met zichzelf enigszins in het reine - een houding van vergevingsgezindheid - als ze alleen op bed ligt en het ruisen van de zee haar hoofd lijkt schoon te spoelen. De uitsloverij van Chiel, die aan Wiedergutmachung doet, hoeft niet meer: ze vertelt hem dat het, ooit, wel goed zal komen.
| |
Hoofdstuk II
Martine, een ongetrouwde vrouw van in de veertig, verblijft tien dagen in het huisje met Sanne, de dochter van haar vriendin. Sanne is nogal gesloten. Ze blijkt een probleem te hebben, dat ze na een valpartij in het huisje aan Martine bekent: ze is sinds korte tijd zwanger en heeft het nog niet aan haar moeder verteld. Gesterkt door het feit dat de foetus door de valpartij niet losraakt, besluit Sanne zich niet te laten aborteren, ook al suggereert Martine, die ooit zelf een abortus heeft ondergaan, deze oplossing wel. Van huis uit heeft ze vertrouwen in de toekomst meegekregen: ‘All shall be well’. De daaropvolgende nacht en dag, tijdens een lange wandeling langs zee, komt Martine tot een dieper inzicht in zichzelf: ze is niet eerlijk geweest tegen Sanne in haar advies, want ze mist zelf het moederschap. Nu ze weet zelf geen kinderen meer te zullen krijgen, mist ze het kind dat ze twintig jaar geleden welbewust heeft laten aborteren. Ze komt tot aanvaarding van Sannes beslissing.
| |
(Intermezzo)
De werkster wipt even het huisje binnen dat enige dagen onbewoond is en kijkt of alles in orde is. Ze leest in het gasten- | |
| |
boek een notitie van Dana en de Engelse zin van Sanne. Namen vindt ze heel belangrijk en ze legt als vanzelf de verbinding met een bijbeltekst op de rouwkaart van haar man.
| |
Hoofdstuk III
De nieuwe huurder is Leo, een man van tegen de zeventig, die naar Vlieland is gekomen om zelfmoord te plegen. Al heeft hij twee dochters en kleinkinderen, sinds zijn vrouw elf maanden geleden gestorven is, kan hij het leven niet meer aan. Hij wil zich in zee verdrinken en treft allerlei voorbereidingen die tot doel hebben te suggereren dat de geplande verdrinking geen opzet maar een ongeluk is. Hij streeft daarbij naar perfectie, maar tijdens zijn voorbereidingstochten over het eiland, waarbij mooie herinneringen bovenkomen, krijgt hij weer zin in het leven. Zijn zelfmoordplan verdwijnt naar de achtergrond en hij schrijft een brief aan zijn dochters waarin hij zijn verlangen uitspreekt om volgend jaar naar het eiland terug te keren, nu met zijn dochters en kleinzoon.
| |
Hoofdstuk IV
Het huisje wordt drie weken bewoond door het gezin van Simone en Nils en hun twee dochtertjes. Bijna twee weken lang is de sfeer om te snijden: Nils is onuitstaanbaar en trekt zich in eenzaamheid terug, omdat hij niet kan accepteren dat hij op zijn werk door een jongere, ambitieuze collega gepasseerd is. Het lijkt, wat Simone betreft, uit te lopen op een vroegtijdig afbreken van de vakantie. Op verschillende wijze komen Nils en Simone elk echter tot rust en inzicht. Nils komt aan zee tot het inzicht dat hij de baan eigenlijk vooral wilde omdat hij die niet gunde aan zijn collega. Simone komt tot de ontdekking dat er ongelukkiger gasten zijn dan zijzelf. Ze leest in het gastenboek de lotgevallen van Herman en Betty Slaghek, jaarlijks huurders van het huisje, die vijf jaar geleden hun zoon hebben verloren en na lange tijd van ontreddering hun leven weer op de rails hebben gekregen. Als Nils thuiskomt, hoort ze aan zijn stem dat de ‘bui’ over is.
| |
Hoofdstuk V
Drie jongelui zijn voor een korte vakantie in Duinroos: Walter en Willemijn, twee Groningse studenten die al tweeënhalf jaar samenwonen, en Tom, een jonge onderwijzer, die graag hun uitnodiging om mee te gaan naar Vlieland accepteerde omdat hij verliefd is op Willemijn. Die verliefdheid is voor hem wel een moeilijke kwestie, want hij weet niet dat de twee studenten slechts een platonische relatie hebben; Walter heeft geen behoefte aan lichamelijk en zeker niet aan seksueel contact met Willemijn. Aanvankelijk speelt Walter geen eerlijk spel: tegen Willemijn zegt hij dat Tom niet verliefd op haar is en tegen Tom dat die bij Willemijn uit de buurt moet blijven. Het wordt Willemijn - die een normale, gezonde relatie met een man als Tom wil en ook een gezin wil opbouwen - op een avond te veel en ze gaat niet uit met Walter en Tom, die in een
| |
| |
café tot een open gesprek komen. Walter bekent eerlijk hoe zijn relatie met Willemijn is. De volgende dag trekken Tom en Willemijn er samen op uit, in het besef dat hun verhouding toekomst heeft. Walter, die achterblijft, komt tot het inzicht dat hij hun geluk niet in de weg mag staan en besluit te vertrekken.
| |
Hoofdstuk VI
Een niet bij name genoemde vrouw op leeftijd logeert alleen in het huisje. Ze treedt nauwelijks handelend op, maar schrijft grote stukken in het gastenboek. Daarin vermeldt ze dat ze kanker heeft en beseft niet lang meer te zullen leven: volgende week zal ze een zware operatie moeten ondergaan. Haar bezoek aan het eiland heeft daarom iets van een afscheid. Ze beleeft gelukkige dagen, mede door de vele mooie herinneringen die bovenkomen. Nare herinneringen heeft ze wel aan haar moeder, die overdreven zuinig en veeleisend was en haar veel tekort heeft gedaan. Dan herinnert ze zich een detail - haar moeder bracht na een bioscoopavondje altijd een kroket mee - en dat wordt veelbetekenend: ze gaat inzien dat haar moeder toch van haar gehouden heeft. Ze besluit de bladzijden in het gastenboek met haar ontboezemingen vanwege het persoonlijke karakter uit te knippen en ook iets uit het vakantiehuis mee te nemen naar het ziekenhuis. Zo bereidt ze zich rustig voor op de overtocht.
| |
(Epiloog)
De werkster maakt het huis winterklaar, nu het vakantieseizoen over is. Ze neemt de voorwerpen mee, zoals dennenappels en schelpen, die de diverse bewoners hebben verzameld en vervolgens hebben achtergelaten. Ook het gastenboek, dat ze moet opsturen naar meneer Duinroos, de eigenaar van het huisje. Voordat ze dat doet, leest ze eerst zelf met veel interesse de notities van de gasten in het afgelopen seizoen, namelijk de huurders uit de hoofdstukken I tot en met VI én enkele anderen aan wie geen hoofdstuk is gewijd. De werkster mist twee dingen: een aantal uitgeknipte bladzijden - ze vermoedt dat die van de laatste huurder zijn, de zieke oude vrouw - en het veertje. De verzamelde voorwerpen brengt ze terug naar zee, waar ze het volgend jaar weer kunnen aanspoelen en door nieuwe vakantiegangers kunnen worden opgeraapt: niets gaat ooit verloren.
| |
Interpretatie
Thematiek
Het hoofdthema van Eilandgasten is: een positieve levensaanvaarding. De ‘verhalen’, momentopnamen uit het bestaan van de personages, tekenen alle óf een perspectiefvolle toekomst, óf in elk geval een gehechtheid aan het leven. Sanne (hfdst. II)
| |
| |
kiest niet voor abortus maar voor een kind, dus voor het leven. Leo (hfdst. III), die zelfmoord wil plegen, keert zich daarvan af omdat het leven meer biedt dan hij aanvankelijk wilde zien. De oudere vrouw in het zesde hoofdstuk, die vanwege haar ongeneeslijke ziekte ten dode is opgeschreven, toont een sterke verknochtheid aan het leven. Ook Betty en Herman Klaphek, aan wie geen apart hoofdstuk is gewijd, herwinnen hun levenslust. In alle verhalen is die zinvolheid gekoppeld aan relaties met anderen, meestal een gezins- of familieverband (ouders en kinderen, grootouders en kleinkinderen) of gewoon een manvrouwrelatie. Willemijn beseft dat Tom, in tegenstelling tot Walter, iemand wilde ‘om zijn leven mee te delen’ (p. 179) en Walter ziet ten slotte in dat hij daarvoor moet wijken.
Het boek zou men kunnen typeren als een ode aan het leven. Het gaat erom, ondanks alle levensproblematiek, de ‘zegeningen’ (p. 137) te zien. Als leidmotief fungeert het gecursiveerde zinnetje ‘All shall be well’, dat Sanne in het tweede hoofdstuk zo tot steun is, maar verderop in de roman nog diverse malen terugkeert. Het is een fundamenteel citaat uit het dichtwerk Four Quartets van de Engels-Amerikaanse dichter en anglicaan T.S. Eliot.
De natuur - de zee en de wind, en attributen als het veertje, het gebroken ei, schelpen en takjes - is ook bij uitstek een illustratie van de relevantie van leven en levenskracht.
De positieve levensaanvaarding verhult niet de tijdelijkheid en kwetsbaarheid van het menselijk leven, de tweede thematische kern. De vrouw van de bejaarde Leo is gestorven. De oude vrouw in het laatste hoofdstuk weet dat ze gaat sterven. Herman en Betty Klaphek hebben vijf jaar geleden hun zoon verloren. Jelte, de man van de werkster, is ook overleden. Ook zelf weet de werkster dat de levensperiode die haar nog rest beperkt is: ze zal niet meer meemaken dat het gastenboek helemaal volgeschreven is. Zo bezien is een mens een gast op aarde. Een mens heeft eigenlijk niets dan alleen een naam, schrijft de oude vrouw in het gastenboek, iets wat ze op het eiland het scherpst beseft. Ze schrijft ook in het gastenboek dat ze lang geleden juist aan zee de eerste doden heeft gezien. Daarin past ook de titel ‘Dood in Venetië’ (p. 161), een vertaling van Der Tod in Venedig van Thomas Mann. Symbolische betekenis heeft ook de doek op de spiegel die de werkster aan het slot van de roman vindt: een oud gebruik als er een dode in huis was.
Het leven is niet alleen vergankelijk, maar ook kwetsbaar, met name op relationeel niveau. Oorzaken daarvan zijn onder meer: ontrouw (Chiel tegenover Dana; ook de echtgenoot van de oude vrouw in het slothoofdstuk heeft een relatie gehad met een ‘slettebak’), egoïsme en afgunst (Martine tegenover Sanne,
| |
| |
Walter tegenover Willemijn en Tom), zich gepasseerd voelen en jaloezie (Nils), wrok (de oude vrouw tegenover haar moeder). Al deze factoren zetten relaties onder spanning, die echter van tijdelijke aard is: er is steeds een groeiproces naar inzicht, naar verzoening en aanvaarding, een evolutie naar een nieuw perspectief.
De genoemde conflicten vertonen alle morele of ethische aspecten die te verbinden zijn met de bijbelse Tien Geboden, in het vijfde hoofdstuk expliciet genoemd. Het is mogelijk elk verhaal aan een gebod te koppelen. In de formuleringen van de Rooms-Katholieke Kerk, die de schrijfster tot haar geestelijk eigendom heeft gemaakt: Gij zult geen onkuisheid doen (hfdst. I); Gij zult niet doden (hfdst. II en III); Gij zult niet begeren wat uw naaste toebehoort (hfdst. IV en V)); Gij zult tegen uw naaste niet vals getuigen (hfdst. V); Eer uw vader en uw moeder (hfdst. VI).
De derde thematische kern is het besef van een groter verband of onzichtbare samenhang. Er is meer dan het rationeel verklaarbare, meer dan het zichtbare, meer dan het hier en nu. Dat kan de beleving zijn van een samenhang met anderen: ‘een gemeenschap van gestorvenen’ of ‘een gemeenschap van eenzamen’ (p. 145). Frequenter is de ervaring dat het tijdelijke is opgenomen in het grotere verband van het eeuwige: er is de eindeloze gang der seizoenen, het leven op aarde is een ‘oneindig verhaal’ (vergelijk de titel van het boek van Dana in het eerste hoofdstuk). Heel duidelijk op dit punt is het slot van de roman: de werkster gooit schelpen, scherven, takjes in zee en beseft dat die volgend seizoen weer kunnen aanspoelen en opgeraapt worden door andere gasten, dat ‘steeds andere handen dezelfde dingen aanraken’ en dat ‘niets verloren gaat’. Eeuwigheidsbesef kent ook Simone: ze projecteert in Jezus, in wie ze zich herkent, de gedachte van iets ‘wat er altijd al was, voor hem, na hem’, een ervaring die gekoppeld wordt aan de ‘sterren’ in de oneindige kosmos (p. 140). De sterren zijn symbolisch voor ‘iets dat ouder was dan haar verdriet’ (p. 146). De oude vrouw in het laatste hoofdstuk gebruikt het woord ‘eeuwigheid’ voor dingen die het alledaagse te boven gaan.
Behalve eeuwigheidsbesef komt soms de gedachte van onzichtbare leiding naar voren. Het gedrag van de werkster, die op de achtergrond ‘stuurt’, zou men reeds in die zin symbolisch kunnen opvatten. Maar er zijn nog duidelijker passages in de roman. Zo is Sanne overtuigd van een ‘bedoeling’ (het woord valt driemaal op p. 62) bij het krijgen van haar kind. En als het oog van Simone valt op het takje in de vorm van een wig, is dat voor haar ‘geen toeval’ (p. 136). Ze ziet er een ‘kruis’ in. Ook heeft ze in het blauwe kamertje ‘het gevoel dat iemand
| |
| |
achter haar kwam staan, een hand op haar hoofd legde’ (p. 146). Met name de laatstgenoemde formuleringen suggereren een verband van religieuze, meer specifiek christelijke aard, het duidelijkst in het verhaal van Simone (hfdst. IV). Behalve het besef van eeuwigheid en onzichtbare leiding, herkent ze zich ook in de eenzaamheid van de lijdende Christus in de hof van Gethsemane.
Eén personage in de roman komt in aanmerking als bewust en overtuigd gelovige beschouwd te worden: de werkster. Dat kunnen we overigens afleiden uit slechts één gegeven, en dat is de rouwkaart van haar (verdronken) echtgenoot Jelte. Daarop liet ze afdrukken: ‘Onze namen staan geschreven in de palm van Uw hand’ (p. 77), een duidelijke verwijzing naar Jesaja 49:16, waarin sprake is van het gegraveerd of gegrift staan in Gods hand. Het feit dat een mens een naam heeft - en dus een unieke persoonlijkheid is - speelt ook elders in de roman een rol.
Van de overige personages is niemand als bewust gelovig te beschouwen, ook Simone niet, al heeft die wel een zeker religieus besef. Wel is bij sommigen een bepaalde kennis van bijbel en christendom aanwezig: bij de kinderen van Simone (via de kinderbijbel van de grootmoeder, die daaruit voorlas), bij Leo (diens vrouw had een bepaalde religieuze gevoeligheid en ging graag een kerk binnen) en bij de drie jongelui (die weet hebben van de Tien Geboden).
Verder is door de hele roman heen een woordveld of -cluster aanwezig van woorden en begrippen die ontegenzeggelijk thuishoren in een christelijk kader: bidden (p. 69, 185), kerk en gebed (p. 86/87), preken en ‘o Heer’ zingen (p. 113), Jezus (p. 119), Pasen (p. 120), zegeningen (p. 137), kruis (p. 87, 119, 120, 139), hof van Gethsemane (p. 140), Allerzielen (p. 145), niet echtbreken en niet begeren (p. 159), tot stof zult gij wederkeren (p. 187, een verwijzing naar Genesis 3:19), hiernamaals en eeuwigheid (p. 190). Niet onbelangrijk is ook dat het reeds vermelde leidmotief ‘All shall be well’ uit het oeuvre komt van een onbetwist christelijk auteur.
Kortom, in de fictionele ‘wereld’ van Eilandgasten zijn diverse noties op het terrein van bijbel en christelijk geloof aanwijsbaar, soms gerelateerd aan ingrijpende ethische kwesties als abortus en suïcide, wat de roman een bepaalde inkleuring geeft.
| |
Compositie
Het feit dat het omslag de genreaanduiding ‘roman’ vermeldt, in tegenstelling tot de titelpagina, leidt als vanzelf tot de vraag: is Eilandgasten een roman of een verhalenbundel? De zes hoofdstukken zou men kunnen lezen als min of meer aparte verhalen. Echter, ze zijn wel ingekaderd in een omlijsting waar- | |
| |
in de werkster optreedt. Bovendien zijn er allerlei verbindende elementen aan te wijzen: de locatie (Duinroos, het eiland), ontmoetingen met de (niet herkende) werkster, het gastenboek, en ook verzamelde voorwerpen - ‘dierbare vondsten’ (p. 201) - als het veertje, takjes en schelpen. De term verhalenbundel doet onvoldoende recht aan deze organische eenheid. We kunnen het beste spreken van een roman met de opbouw van een raamvertelling, een kaderverhaal met zes binnenverhalen.
| |
Titel
Alle personages, de werkster uitgezonderd, zijn eilandgasten: op een geïsoleerde locatie zijn ze tijdelijk te gast. Voor korte tijd zijn ze allemaal weg uit hun gewone leefwereld op het vasteland. Die letterlijke afstand biedt mogelijkheden tot figuurlijke distantie: inzicht in de eigen problematiek en, nog dieper, inzicht in het menselijk leven op zich. Dit laatste het duidelijkst bij de zieke vrouw in het zesde hoofdstuk, die daarover schrijft in het gastenboek: als gast bezit ze op het eiland niets - een mens bezit uiteindelijk alleen maar een naam (p. 193) - maar komt ze wel tot een dieper begrip van het menselijk bestaan (p. 194). Hier wordt duidelijk gesuggereerd dat een mens ook gast is in het leven: het verblijf op het eiland én het verblijf in het leven zijn beide tijdelijk.
| |
Ruimte en tijd
De centrale locatie is het vakantiehuis Duinroos: ‘een klein vierkant huis’, met ‘zwart geteerde planken’ en allerlei ‘uitbouwsels’ (p. 9). Het herbergt geheimen, die via het gastenboek maar ten dele naar buiten komen, en het heeft iets van een levend organisme: via de briefjes van de werkster lijkt het wel ‘alsof het huis (...) praat’ (p. 152), aldus Willemijn, en de werkster vergelijkt de muren en ramen met armen en ogen. Het huisje staat op het eiland Vlieland, waarvan diverse facetten naar voren komen: de Badweg, de winkels, café De Zeeman, en bovenal de zee, het strand, de duinen en de wind. En daarmee verbonden de kleinere attributen: dennentakjes, helmgras, zand, schelpen, een zeester, een vogelveertje, een eierschaal.
Een bijzondere ruimte in het huisje is het ‘blauwe kamertje’, dat iets heeft van een ‘kapel’ (p. 21). Chiel (hfdst. I) trekt zich er terug, Simone in het vierde hoofdstuk heeft daar een bijzondere ervaring, en de bejaarde vrouw uit het slothoofdstuk brengt er de nacht door. Het vakantiehuis is een doorgangshuis, een beeld voor het leven. De afzondering, met mogelijkheid tot reflectie, is concentrisch opgebouwd, van groot naar klein: het eiland, het huisje, het blauwe kamertje.
Bijzondere betekenis heeft de natuur, in het bijzonder de zee. Er gaat zowel een troostende, rustgevende als een zuiverende, reinigende werking van uit. De zee geeft, de mensen ontvangen. Er is sprake van een gesprek: de zee spreekt - het
| |
| |
‘ruisen’ -, de personages horen. In elk hoofdstuk is (het geruis van) de zee nadrukkelijk aanwezig. Dana's hoofd wordt erdoor leeggeblazen, Sanne ondergaat er de invloed van, Leo voelt de wind op zijn huid en ruikt de geur van sparren vermengd met het zout van de zee, Nils komt tot zichzelf bij het geruis van de branding, voor Willemijn is de situatie in het warme zand bij de schuimende branding een soort testcase voor haar verhouding met Walter, de oude vrouw zou de geur van warm zand en dennennaalden wel willen vasthouden. ‘Troostrijk’ ervaart Betty Slaghek de wadkant van het eiland. De reinigende werking van de zee en de wind wordt samengevat in de slotzin van het eerste hoofdstuk: het zal wel goed komen, door ‘de tijd, de wind en het zout’.
De gasten vertoeven slechts tijdelijk in het huisje: ‘een week, of twee weken of een maand misschien zelfs’, aldus de werkster. Samen vullen ze een heel seizoen, zo ongeveer van mei tot september. Aan het begin van de roman maakt de werkster het huis schoon, het is ‘het begin van het seizoen’, en aan het slot van de roman is het huisje ‘winterklaar’. Een datering van de hand van Herman Slaghek in het gastenboek maakt het ons mogelijk de vertelde tijd te preciseren: het vakantieseizoen in het jaar 1997. Via het gastenboek dat de werkster aan het slot inziet, passeren de huurders nog één keer in omgekeerde volgorde de revue: Dana met haar gezin waren de eerste huurders, de zieke vrouw de laatste. Behalve de huurders die optraden in de zes hoofdstukken, zijn ertussendoor nog anderen geweest: drie oude Indische dames, een echtpaar van ongeveer vijftig jaar, een muziekfamilie en de Slagheks. Er zitten, zo constateert de werkster, ‘gaten’ in het gastenboek en dus ook gaten in de vertelde tijd.
Al zijn de personages even los van het vasteland, ze nemen hun verleden en herinneringen wel mee. Ze moeten ermee in het reine komen om de toekomst in te kunnen gaan. Dat verleden kan enerzijds benauwend en beklemmend zijn, zoals het slippertje van Chiel en de jeugd van de oude vrouw, maar ook impulsen geven voor nieuwe levenskracht en herontdekking van de zin van het leven, zoals bij Leo, die wordt teruggevoerd naar de periode dat hij als ‘jongen’ gelukkig was.
Wat de grammaticale tijd betreft: de passages van de werkster worden verteld in de onvoltooid tegenwoordige tijd, de zes hoofdstukken in de onvoltooid verleden tijd.
| |
Personages
De onzichtbaar blijvende gastheer - de heer Duinroos, eigenaar van het huisje - buiten beschouwing gelaten, kunnen we de handelende personages in tweeën verdelen: de werkster en de huurders.
De werkster staat in diverse opzichten apart: ze behoort tot
| |
| |
het eiland, ze is de enige bewust gelovige en heeft een beperkte opleiding gehad, wat blijkt uit het feit dat ze het Engelse zinnetje van Sanne niet kan vertalen. Haar betrokkenheid bij het huisje en zijn bewoners is groot en daaruit blijkt zorgzaamheid en plichtsbesef, maar ook een zekere nieuwsgierigheid. Ze blijft als toezichthoudende en regisserende figuur steeds op de achtergrond aanwezig. Niemand van de huurders leert haar kennen - andersom is dat wel het geval -, maar toch is er een bepaalde vorm van contact: schriftelijk, van haar kant de briefjes en van hun kant het gastenboek, en persoonlijk door de ontmoetingen die de huurders met de voor hen onbekende vrouw hebben, als ze langsfietst, als ze haar blik opvangen, als ze vriendelijk groet of zelfs een praatje met hen maakt. Steeds wordt ze getekend met vaste attributen: gekleed in een jas, met handtas en fiets. Voor de huurders blijft ze de grote onbekende die niettemin door haar zorgende instelling en oprechte belangstelling stuurt en moed geeft. ‘Bemoedigend’, zo vat Nils het gesprek met haar samen. Ze staat in die zin dicht bij de huurders dat zij haar deel heeft gehad van de slagen in het leven: haar man is verdronken.
De huurders vertonen een grote variatie: twee jonge ouders met een zoontje, een vrouw op middelbare leeftijd en een meisje van rond de twintig dat in verwachting is, een oude man die een klein jaar weduwnaar is, een ouderpaar van in de dertig en hun twee dochtertjes, drie ongetrouwde jongelui, een vrouw van tegen de zeventig. Geen extreme of opvallende personen, maar allemaal gewone mensen die, in de woorden van Willemijn, ‘een gewoon leven leiden’ (p. 183). Maar achter dat gewone leven, achter de façade gaan geheimen schuil en tragiek. Het gemeenschappelijke is dat ze allen een crisis beleven, zij het door verschillende oorzaken. Ook maken ze allen een ontwikkeling mee, door de crisis heen, een vorm van loutering, een verworven inzicht, een nieuw perspectief of aanvaarding van het onvermijdelijke. Wezenlijk hierbij is dat het leven niet wordt opgevat als lot, maar als daad, als een mogelijkheid tot het maken van keuzes.
Al is er overwegend sprake van een positieve ontwikkeling, het is niet juist om bij alle verhalen van louter een ‘happy end’ te spreken: de seksloze Walter moet als hij Willemijn opgeeft alleen verder, Leo blijft een alleenstaande weduwnaar die zijn vrouw betreurt, de oude vrouw in het slothoofdstuk zal op korte termijn sterven. Niettemin zijn de tegenkrachten bij het overwinnen van de crisis zwak: twijfel, onmacht, besluiteloosheid, karakterologische weerstanden, negatieve invloed vanuit de directe omgeving, ze oefenen niet veel macht uit.
Behalve door de reinigende en rustgevende functie van de
| |
| |
natuur op het eiland, met name de zee, komt de catharsis voor de personages vooral tot stand door praten, door uitspreken zowel op papier (in het gastenboek) als hardop, zowel in en voor zichzelf als tegen anderen.
| |
Vertelsituatie
De roman kent zowel een ik- als een hijperspectief. In de werksterpassages is de werkster de ikverteller. Een ikperspectief is er ook bij de notities in het gastenboek (die gecursiveerd zijn weergegeven). De overige gedeelten van het boek, de verhalen van de huurders in de zes hoofdstukken, kennen een hij- of zijperspectief, een personale vertelsituatie. Binnen de hoofdstukken met meer dan één hoofdpersonage is sprake van een meervoudig personaal perspectief. Zo wisselt het perspectief tussen Dana en Chiel, tussen Martine en Sabine, tussen Simone en Nils, tussen Walter, Willemijn en Tom.
| |
Stijl
De auteur combineert een scherp observatievermogen met een heldere stijl. De zinnen zijn niet wijdlopig of ingewikkeld gebouwd en de woordkeus illustreert een voorkeur voor het gewone woord. Kortom, een stijl zonder versiering. Beeldspraak ontbreekt niet, maar is niet overdadig. Dit eenvoudig aandoende taalgebruik is niettemin uiterst zorgvuldig. Het blijkt uit de trefzekere woordkeus - zoals ‘Wiedergutmachung’ en ‘oostblokkig’ in hoofdstuk I -, uit zinnen als ‘Waar spoel ik aan, (...)?’ in het slothoofdstuk en uit originele beelden en vergelijkingen (zo in hfdst. IV: Nils' korzeligheid kleeft aan hem ‘als zand aan een nat lichaam’ en hij moet een ‘virus... uitzieken’). Een simpel aandoend zinnetje blijkt meer dan eens gelaagd te zijn, zoals de formuleringen aan het slot van hoofdstuk VI die van toepassing zijn op de oude vrouw, die niet alleen het eiland maar ook weldra het leven zal moeten verlaten: ‘het werd een kalme overtocht’ en ‘ze wachtte tot de veerboot haar kwam halen’. Eenvoud dus waarachter veel raffinement schuilgaat.
De dagboeknotities tonen stijlvariatie: de stijl van Herman Slaghek is veel formeler dan die van de vrouw in het slothoofdstuk.
| |
Poëtica
De schrijfster kiest voor personages die gewone mensen zijn, geplaatst in het leven van alledag, en laat hun binnenkant zien. In dat alledaagse leven vindt iets plaats dat het evenwicht verstoort - ontrouw, jaloezie of frustratie, maar ook ingrijpende ethische kwesties als abortus en suïcide - en de personages moeten een nieuw inzicht verwerven, een nieuwe gedragslijn bepalen. Reflectie, in afzondering, is daartoe een belangrijk middel. Zo laten alle verhalen een ontwikkeling zien. In de visie van Vonne van der Meer is dat voor verhalen ook noodzakelijk. Zonder ontwikkeling of wending geen goed verhaal, aldus de schrijfster.
Vonne van der Meer leeft zich graag in meer dan één perso- | |
| |
nage in, wat de mogelijkheid biedt om contrasten en verscheidenheid in standpunten te laten zien. Deze voorkeur, evenals die voor scènische opbouw en dialogen, staat niet los van haar ervaring als toneelschrijfster en -regisseuse. Het gaat haar om wat zich afspeelt in het hoofd van meerdere personages. Dit geeft aan haar schrijverschap iets tastends, iets onderzoekends, en voorkomt dat standpunten aan de lezer worden opgedrongen.
| |
Context
Eilandgasten staat niet los van vroeger werk van Vonne van der Meer, waarin ook aspecten als jaloezie, wrok en ontrouw voorkwamen en waarin ook het eiland als locatie reeds een rol speelde, met name in de roman De reis naar het kind (1989) en het verhaal ‘Eilandliefde’ in de verhalenbundel Nachtgoed (1993). Vergeleken met het vroegere werk laat de roman echter een belangrijke verschuiving zien: een evidente toename van levensbeschouwelijke aspecten, spiritualiteit en (christelijk-)ethische vraagstukken. Ook is de erotiek naar de achtergrond verdwenen. De aandacht voor katholieke rituelen in de novelle Spookliefde (1995), ook al gesitueerd op een eiland, kondigt die verschuiving al aan.
Blijkens diverse interviews heeft de auteur er geen geheim van gemaakt dat die verandering in haar schrijverschap alles te maken heeft met haar keuze voor het christelijk geloof. Bijzonder duidelijk bijvoorbeeld is haar verbondenheid met de Tien Geboden, geïnterpreteerd in rooms-katholieke zin, waarvan ze uitvoerig getuigenis aflegt in ‘Ik ben een gekoesterd kind’, eerst in Trouw (1996) verschenen en vervolgens opgenomen in de bundel De tien geboden (...).
Twee romans, die vrij snel na Eilandgasten verschenen, spelen op dezelfde locatie en vertonen dezelfde opzet: De avondboot (2001) en Laatste seizoen (2002). Er is dus sprake van een drieluik, met Eilandgasten als eerste deel.
In levensbeschouwelijk opzicht vertoont het latere werk van Vonne van der Meer vooral overeenkomsten met het werk van haar echtgenoot Willem Jan Otten, die enige jaren na haar toetrad tot de Rooms-Katholieke Kerk. De verwantschap betreft speciaal diens romans De wijde blik en Ons mankeert niets.
| |
Waarderingsgeschiedenis
Eilandgasten kreeg in de dagbladpers royale aandacht, in de vorm van recensies en interviews. Vrij algemeen is de waarde- | |
| |
ring voor het observatievermogen van de schrijfster en haar subtiele stijl, die ondanks eenvoud diepte vertoont. Daarnaast prijzen diverse recensenten - niet alle! - ook de compositie.
Verscheidene critici oordelen niet onverdeeld gunstig. Hun kritiek richt zich hoofdzakelijk op twee punten: de tekening van de personages en de afloop van de verhalen. De personages achten ze te braaf. Dat het personages zijn uit het gewone, dagelijkse leven is geen bezwaar, maar de innerlijke conflicten worden te gemakkelijk opgelost. De tegenkrachten - twijfel, zwakheid, driften, dood, onvoorspelbare gebeurtenissen - zijn te zwak, waardoor de ommekeer in de personages te weinig overtuigend en geloofwaardig is. Men constateert een te voorspelbare ontwikkeling naar een gunstige afloop. Wat deze recensenten missen is een aangrijpende worsteling, waarbij de personages heen en weer geslingerd worden tussen elkaar tegenwerkende krachten.
Scherp is met name Arjan Peters (in de Volkskrant), die de roman typeert als een ‘glad boek’ met een ‘zalvende mentaliteit’ en vol ‘vrome sprookjes’, iets wat door Jeroen Vullings (in Ons Erfdeel) wordt ontkend; die waardeert juist dat ‘gewone’ personen in alledaagse situaties een beeld geven van de ‘condition humaine’, het algemeen menselijke lot. Ook Elsbeth Etty, die overigens stijl en compositie prijst, vindt de roman te moralistisch en de personages ‘in-braaf’. Omdat dit in vorige boeken van de auteur niet het geval was, oppert ze de mogelijkheid dat de verhalen uit de koker van de ‘naïef-romantische’ werkster komen, achter wie Vonne van der Meer zich zou verschuilen, een opvatting die echter geen steun vindt in de roman omdat daarin nergens ook maar enigszins wordt gesuggereerd dat de werkster verhalen schrijft.
Voor deze bespreking is gebruikgemaakt van:
Vonne van der Meer, Eilandgasten, zevende druk, Amsterdam/Antwerpen 2000.
| |
| |
| |
Secundaire literatuur
Elisabeth Lockhorn, Vonne van der Meer: ‘Ik heb nog nooit gedacht bij wat ik schreef: wat zou de paus hiervan vinden?’. In: Elisabeth Lockhorn, Geletterde vrouwen. Interviews, Amsterdam 1996, p. 224-239. |
Bernd Albers, Vonne van der Meer. In: Kritisch lexicon van de moderne Nederlandstalige literatuur, Groningen 1999. |
Max Pam, Zacht, licht en gelovig met mate. In: HP/De Tijd, 13-8-1999. |
Dirk-Jan Arensman, De gemeenschap van eenzamen. In: Het Parool, 27-8-1999. |
Elsbeth Etty, Schoongespoeld op Vlieland. In: NRC Handelsblad, 27-8-1999. |
Arjan Peters, Zwijgen kan verbeterd worden. In: de Volkskrant, 27-8-1999. |
T. van Deel, Alles werkt mee om de crisis op scherp te stellen. In: Trouw, 28-8-1999. |
Annemiek Neefjes, Op zoek naar het verloren gebod. In: Vrij Nederland, 28-8-1999. |
Marja Pruis, Lessen in nederigheid. In: De Groene Amsterdammer, 1-9-1999. |
Robert Anker, De troost van schelpen. In: Het Parool, 3-9-1999. |
Lisette Thooft, Vonne van der Meer: ‘Pas als je het kwaad in jezelf erkent kun je ook anderen vergeven’ (interview). In: Jonas Magazine, nr. 26, 1999, p. 8-11. |
Bart Vervaeck, Niets is van ons: Vluchtige passanten. In: De Morgen, 7-10-1999. |
Liesbeth D'Haens, Eilandgasten, roman: dat maak ik zelf wel uit. In: Letterlik, nr. 1, 2000, jrg. 14, p. 52-53. |
Jeroen Vullings, Eilandgasten. In: Ons Erfdeel, nr. 1, 2000, jrg. 43, p. 115-116. |
Tjerk de Reus, Een stem doorbrak de stomme ring van het bestaan. Over Eilandgasten van Vonne van der Meer. In: Liter, nr. 11, 2000, jrg. 3, p. 7-24. |
Gerda van de Haar, Het moment dat er iets verschuift. In gesprek met Vonne van der Meer over Eilandgasten. In: Liter, nr. 12, 2000, jrg. 3, p. 24-34. |
Arjan Visser, Vonne van der Meer: Ik ben een gekoesterd kind. In: Arjan Visser, De tien geboden: de tien geboden volgens Jan Mulder (...) Paul de Leeuw, Baarn etc. 2000, p. 110-117. |
lexicon van literaire werken 59
augustus 2003
|
|