| |
| |
| |
Tip Marugg
Weekendpelgrimage
door J.M.J. Sicking
Achtergronden en uiterlijke beschrijving
Tip Marugg, die eigenlijk Silvio Alberto Marugg heet, werd op 16 december 1923 geboren op Curaçao en groeide op in de wijk Otrobanda in Willemstad. Zijn moeder was van Venezolaanse afkomst en zijn vader stamde uit een protestants-Zwitserse familie. Het Papiamento was zijn moedertaal en pas op school begon hij zich het Nederlands eigen te maken. Zijn bijzondere taal- en letterkundige belangstelling werd vooral gestimuleerd in de jaren die hij na de ulo doorbracht bij de fraters van het St. Thomas College. Tijdens het vervullen van zijn dienstplicht maakte hij kennis met enkele plaatselijke dichters en ging hij ook zelf schrijven. Vanaf 1945 begonnen De stoep en enkele andere Antilliaanse tijdschriften werk van hem op te nemen. Daarbij ging het hoofdzakelijk om gedichten, meestal in het Nederlands, maar soms ook in het Papiamento geschreven. Vanaf 1949 kreeg Tip Marugg een journalistieke functie bij de Shell en ging hij ook experimenteren met het schrijven van romans.
In zijn officiële debuut Weekendpelgrimage, dat op een heel herkenbare manier is gesitueerd op Curaçao, zijn veel autobiografische bijzonderheden gemakkelijk terug te vinden. De roman werd in 1957 afgedrukt in een driedubbelnummer van de Antilliaanse cahiers (nr. 4 van jrg. 1, nr. 1 en 2 van jrg. 2), voorzien van een korte introductie door de redacteuren Cola Debrot en Henk Dennert. Daarna droeg de uitgever van deze cahiers, De Bezige Bij te Amsterdam, in 1958 zorg voor de verschijning van Weekendpelgrimage als literaire reuzenpocket nr. 181; de omslag was ontworpen door Ursula den Tex, de tekst bleef ongewijzigd. Het boek kreeg een gunstige ontvangst, maar werd aanvankelijk niet goed verkocht. Het is pas in latere jaren meermalen herdrukt: eerst in 1966 en 1981 bij De Bezige Bij, vervolgens in 1986 bij Querido als nr. 654 in de Salamanderreeks, met een omslagillustratie van Jenny Dalenoord. De vijfde druk van 1988 en de zesde van 1994 kwamen weer uit bij De Bezige Bij, nu met een omslagillustratie van Wout Muller en een nawoord van Cees Zoon. Daarnaast is de
| |
| |
roman in 1975 ook herdrukt als Bulkboek (nr. 35, jrg. 3). Aparte vermelding verdient de Engelse vertaling door Roy Edwards, in 1960 onder de titel Weekend Pilgrimage uitgegeven bij Hutchinson te Londen en in datzelfde jaar onder meer besproken in The Times Literary Supplement (nummer van 3 juni).
Weekendpelgrimage telt in de hier gebruikte editie 184 pagina's en bestaat uit 23 tamelijk korte, soms zelfs heel korte hoofdstukken. De later verschenen romans In de straten van Tepalka (1967) en De morgen loeit weer aan (1988) kunnen wat de ontwikkelingsgang van de hoofdfiguur betreft als een vervolg worden beschouwd. Ook bestaat er samenhang met Maruggs gebundelde gedichten, in 1976 uitgegeven onder de titel Afschuw van licht.
| |
Inhoud
Weekendpelgrimage is een roman die bijna geen uiterlijke handeling kent. Uit het begin van het eerste hoofdstuk valt op te maken dat de naamloze ikfiguur in de nacht van zaterdag op zondag na een kroegentocht onverhoeds met zijn auto in een kuil is beland, met het gevolg dat hij hard met zijn hoofd tegen het stuur is gebotst. Aan het begin van het laatste hoofdstuk wordt die passage letterlijk herhaald. Dan brengt de ik zijn auto weer op gang en rijdt hij een heuvel op, zodat hij de stad en het eiland kan overzien; de dageraad zal nu weldra aanbreken. In de korte tijd die tussen deze twee momenten verloopt, trekken er allerlei gedachten en gevoelens door hem heen, meestal naar aanleiding van zowel recente als verder teruggelegen herinneringen. Denkbeelden over de geschiedenis en het huidige lot van Curaçao zijn daar direct mee verweven.
De ik is journalist, maar vindt geen bevrediging in zijn werk (hoofdstuk 1 en 6) en heeft het gevoel dat hij in een diepe impasse verkeert. Het maken van een kroegentocht, die altijd uitloopt op een lucide dronkenschap en een moeilijk te weerstane drang tot zelfvernietiging, behoort tot zijn vaste weekendritueel: ook op deze avond in december 1954 (zie een verwijzing in hoofdstuk 13). De eerste drie drinkgelegenheden die hij heeft bezocht (zie hoofdstuk 1, 3 en 5), roepen achtereenvolgens het beeld op van een uitstervende groep conservatieve en soms racistisch denkende blanken, van het duidelijk Amerikaans gekleurde toerisme en van de zwarte bevolking die het nauwst met het eiland is verbonden. Die confrontaties leiden tot samenvattende beschouwingen over Curaçao (slot hoofdstuk 5). Nadat de emancipatie een einde had gemaakt aan de slavernij, verplaatste de industrialisatie (de verwerking van aardolie uit
| |
| |
Venezuela) een tijdlang de hartslag van het eiland naar de fabriek, maar nu begint het toerisme langzamerhand het hele leven te beheersen. Van het oude culturele erfgoed van de verschillende bevolkingsgroepen dreigt bijna niets meer over te blijven en veel hoop voor de toekomst is er niet.
Wanneer de ikfiguur in de Bolero Bar aankomt (halverwege hoofdstuk 6), ontmoet hij een paar vrienden die even weinig daadkracht bezitten als hijzelf. Bij de voortzetting van zijn tocht blijkt de aandacht te zijn verschoven naar zijn persoonlijke problematiek, die overigens voor een belangrijk deel samenhangt met zijn positie op Curaçao. Hij is vastgelopen in zijn leven, denkt bij herhaling na over de dood en realiseert zich steeds beter dat hij in verschillende opzichten een vreemdeling is, een buitenstaander (zie hoofdstuk 14, 15 en 17). Zijn seksualiteit lijkt niet harmonieus tot ontwikkeling te zijn gekomen en echte vrienden heeft hij niet, met uitzondering van de onafhankelijk denkende kleurling Mario. Ook blijkens verschillende jeugdherinneringen (bijvoorbeeld in hoofdstuk 11 en 20) is hij niet goed in staat tot het aangaan van echte relaties en voelt hij zich bij geen enkele bevolkingsgroep thuis. Die laatste gedachte wordt in een zelfgesprek voor een spiegel (hoofdstuk 19) als volgt geformuleerd: ‘Eerst heeft hij natuurlijk geprobeerd zichzelf te vereenzelvigen met de Europese cultuur van zijn voorouders en toen dat niet lukte, met de negercultuur van het eiland waar hij geboren is. Ook dat is niet gelukt. Nu drijft hij tussen de twee in en leeft in een leegte. Arme drommel.’ (p. 149)
Eigenlijk ziet de ikfiguur voor zichzelf maar drie mogelijkheden (zie hoofdstuk 17 en 19): een nieuwe toekomst zoeken in Canada, zo oppervlakkig en onverschillig mogelijk proberen te worden óf gehoor geven aan zijn niet-aflatende drang om een einde aan zijn leven te maken. Van jongs af aan kent hij echter in zichzelf een niet te definiëren, soms bijna metafysische hunkering (zie bijvoorbeeld hoofdstuk 14). Zijn paradijselijke dromen zijn blijven bestaan, ofschoon de ontgoocheling en het bederf hebben toegeslagen. Bestaat er nog een toekomst voor hemzelf en voor zijn eiland?
De ondergangsvisioenen blijven lang overheersen (zie hoofdstuk 17). En wanneer de ikfiguur na bezoekjes aan een reeks andere bars ten slotte weer terugkeert naar de Bolero Bar (hoofdstuk 21), weet hij zich nog altijd geen raad. Maar als hij met zijn auto naar boven rijdt, vlamt het oude verlangen toch opnieuw in hem op (hoofdstuk 23). Dan denkt hij:
‘Dit is mijn stad. Dit is mijn eiland. Sta ik alleen?/ Allen zijn wij een deel van een stad, een deel van een eiland, van een land, van de wereld.
| |
| |
Nu, op dit ogenblik, dronken en doodmoe en slaperig als ik ben, is er iets, in mijn binnenste, helemaal op de bodem van mijn ziel, wat weet ik niet precies, maar het is iets dat wij allemaal hebben, de een meer de ander minder, iets dat altijd ongeschonden en onaangetast is gebleven, iets kostbaars, [...] steeds bedolven geweest onder duizenden onbeduidende en bijkomstige dingen, op de achtergrond en verloren geraakt in een eindeloze reeks van naarstige eendere dagen in de onwezenlijke maalstroom van tien, twintig verknoeide jaren, maar dat nooit helemaal gesmoord is geworden, dat brandende is gebleven, een kleine warme vlam die nu haar onzekere stralen uitzendt, weifelend eerst als om het terrein te verkennen waarop het vuur branden moet.’ (pp. 181-182)
De roman eindigt dan met een voorlopige levensaanvaarding, gesymboliseerd in het veelzeggende beeld van de bula-duifi, die weg kan vliegen, maar toch blijft, met een zwarte kring als een merkteken om zijn hals. ‘Hij blijft en bouwt en bemint en brengt jongen voort’ (p. 183).
| |
Interpretatie
Vertelsituatie
Weekendpelgrimage heeft de vorm van één lange, innerlijke monoloog, afwisselend in de ik- en de je-vorm gehouden, met de onvoltooid tegenwoordige tijd als uitgangspunt. Wat op den duur enigszins verwarrend kan werken, is dat die werkwoordstijd ook al gauw (zie de overgang op p. 15) wordt gebruikt voor de herbeleving van de afgelopen avond. Gebeurtenissen die verder terug liggen in het verleden, worden van meet af aan (zie p. 18) in de onvoltooid verleden tijd overdacht. De sprongen die de ikfiguur in zijn denken en zijn herinneringen maakt, zijn tamelijk gemakkelijk te volgen. In hoeverre de beschrijvingen en uiteenzettingen harmoniëren met het vrije en typisch associatieve karakter van een bewustzijnsstroom, is de vraag. Dat geldt ook voor de aangebrachte ordeningen.
| |
Opbouw
Uit de inhoudsweergave hierboven is al gebleken dat het summiere basisverhaal een cirkelvormige structuur heeft. Daarbinnen zijn de terugblikken op de afgelopen avond in principe chronologisch geordend. Na de eerste drie aanlegpunten krijgt de kroegentocht een cirkelvormig vervolg. Die opbouw heeft Theirlynck (1986) met de vorm van een katholieke rozenkrans vergeleken, maar men kan waarschijnlijk beter aan een moeilijk te doorbreken kringloop denken. Daarna sluit de ikfiguur in een soort epiloog zijn zoektocht voorlopig af.
Naast herhalingen en spiegelingen vormen ook de meermalen terugkerende symbolen een belangrijk structuurmiddel. Voorbeelden daarvan zijn: het zowel letterlijk als figuurlijk
| |
| |
vastgelopen zijn, het verband tussen regen en zuivering, de relatie tussen de oude indjubomen en de inheemse cultuur. Centraal staat het complexe beeld van het eiland, dat niet alleen verbonden is met het lot van de ikfiguur in deze wereld, maar ook zijn paradijselijke droom vertegenwoordigt.
| |
Titel
Sommige commentatoren vatten bovendien het woord ‘weekendpelgrimage’ uit de titel niet alleen ironisch op. Zij denken ook aan echt religieuze connotaties, met name aan het verlangen naar reiniging en verlossing bij iemand die door schuldgevoelens wordt gekweld (vergelijk p. 114-115).
| |
Thematiek
Weekendpelgrimage is een roman die in hoge mate bespiegelend van aard is, doordat de hoofdpersoon iemand is die altijd met vragen in zijn hoofd rondloopt en voortdurend bezig is met analyseren. Daar komt bij dat hij de indruk heeft dat zijn royale alcoholgebruik niet louter negatief werkt, maar hem ook scherper doet zien en kan laten wegvluchten in bijzondere droombeelden en visioenen. Ook de indrukwekkende natuur draagt daartoe bij, vooral 's nachts.
De kwesties die hem ook deze avond en nacht weer hebben beziggehouden en die zijn destructieve neigingen voeden, zijn in de eerste plaats tijd- en plaatsgebonden. Hij ziet de situatie op Curaçao (in de jaren vijftig) somber in, omdat het eiland zijn geschiedenis en daarmee ook zijn oude waarden verloochent, terwijl een zinvolle integratie tussen de verschillende bevolkingsgroepen nog niet goed op gang is gekomen. Doordat hij zelf tussen de blanke en de Afro-Caribische cultuur in staat en zich dus een buitenstaander voelt, komt alles aan op de dubbele vraag ‘hoe het eiland te aanvaarden, hoe het eiland mij te doen aanvaarden’ (p. 135).
Tegelijkertijd kent de problematiek van de ikfiguur veel algemeen-existentiële kanten. Wat is het doel en de zin van het bestaan, hoe kan de mens ontkomen aan zijn fundamentele eenzaamheid, hoe kan hij voorkomen schuldig te worden aan het bederf dat altijd en overal optreedt, waar is bevrediging te vinden voor zijn intense verlangen naar het eeuwige en absolute? Niet onbelangrijk in dit verband is dat de ik als jongen ontgoocheld is geraakt door het christendom. Dat valt met name op te maken uit een allegorisch geworden correspondentie, die uitloopt op de conclusie dat de leer van ene ‘meneer Timmerman’ de mens uiteindelijk niets te bieden heeft gehad.
Naar aanleiding van zijn bespiegelingen komt de ik ten slotte tot een paar voorzichtige en van veel aarzelingen getuigende conclusies. Wat de eilandvraagstukken betreft denkt hij af en toe dat een zekere cultuurmenging misschien op den duur perspectief kan bieden (p. 44). Die gedachte keert terug in het laatste hoofdstuk (p. 177), maar alleen vragenderwijs en
| |
| |
pas nadat hij zich bij een oude indjuboom rekenschap heeft gegeven van sterk ambivalente gevoelens.
Wanneer hij, evenals de bula-duifi, besluit op zijn eiland te blijven wonen, betekent dat ook een voorlopige aanvaarding van het leven op deze wereld, zodat aan de drang tot zelfvernietiging dus geen gehoor wordt gegeven. Als hij zich niet meer afzijdig houdt van de samenleving en de dag tegemoet durft te treden, kan hij misschien juist uit zijn oude, bijna onwerelds geworden dromen kracht en inspiratie putten.
| |
Poëtica / Stijl
Het schrijven als zodanig is nauwelijks een thema in Weekendpelgrimage; er wordt alleen even gezinspeeld op een onvoltooide roman van de ikfiguur vol ‘hoogdravende verwijten aan het mensdom’ (p. 12) en op de rol die de drank kan spelen bij het prikkelen van de fantasie (p. 128). Marugg drukt zich steeds uit in een heel persoonlijke en altijd soepele stijl, die op een indringende manier getuigt van uiteenlopende emoties als woede, teleurstelling, wanhoop, heimwee en ontroering. Sommige passages zijn heel poëtisch van toon, maar de gewone omgangstaal overheerst toch. Typische woordenboekwoorden zoals ‘altoosdurend’, ‘behoeding’ en ‘kandelaber’ trekken soms even de aandacht, naast neologismen als ‘drinkgezel’ en ‘drangredenen’. Opvallend zijn verder de vele opsommingen, vaak onderstreept door parallelle zinsconstructies.
| |
Context
In hoeverre Tip Maruggs belangstelling voor droombeelden en het procédé van de innerlijke monoloog ook is beïnvloed door surrealistische en experimentele tendensen binnen het tijdschrift De stoep, valt niet goed uit te maken. Wel ligt het voor de hand zijn romandebuut in een algemene zin in verband te brengen met het existentialisme; niet zozeer de naam van Sartre alswel die van Albert Camus werd in de eigentijdse kritiek nogal eens genoemd. In 1977 heeft Cola Debrot deze erg algemene typering aangevuld door het werk van Tip Marugg samen met dat van Boeli van Leeuwen en Alette Beujon te beschouwen als een Antilliaanse variant van die literair-filosofische stroming. Daarbinnen zou het accent wat minder nadrukkelijk op het menselijk echec vallen dan in Europa en veel waarde gehecht worden aan kortstondige momenten van inzicht. (Zie het herziene overzichtsartikel in deel I van Debrots Verzameld werk.) In dat kader is men ook wel gaan spreken van ‘tropisch existentialisme’.
In latere artikelen en overzichten van onder meer Jos de Roo, Harry Theirlynck, Eva Abraham is het verhalend proza van Tip Marugg ook in andere opzichten meer dan eens bezien
| |
| |
in samenhang met de Caribische literatuur in het algemeen. Naast de verheerlijking van de tropische natuur is daarin vooral de doorwerking van een gemeenschappelijk koloniaal verleden een belangrijk thema, dikwijls in relatie met identiteitsvragen en ook wel met sociaal-politieke kwesties. Voor wat de Nederlandstalige literatuur betreft geldt Debrots Mijn zuster de negerin (1935) hier als een invloedrijk prototype, maar ook allerlei namen van Frans- en Engelstalige auteurs worden in deze context vaak vergelijkenderwijze genoemd, met als bekendste voorbeeld Jean Rhys. De soms gesignaleerde overeenkomst tussen Weekendpelgrimage en de al vlug verfilmde roman Lost Weekend (1944) van de Amerikaan Charles Jackson reikt volgens Pim Heuvel niet zo veel verder dan de dronkenschap als gemeenschappelijk thema.
| |
Waarderingsgeschiedenis
Tegen Jos de Roo heeft Tip Marugg een keer op een enigszins badinerende toon gezegd dat hij zijn debuut beschouwde als een ‘jongensboek’, zij het ‘een goed jongensboek’. De gunstige beoordeling van Weekendpelgrimage in Nederland was volgens hem een voorbeeld van positieve discriminatie, die recensenten al deed juichen als iemand uit de derde wereld een pen kon vasthouden. Argumenten voor die wel vaker gedane bewering vallen echter niet goed aan te wijzen in het opvallend grote aantal stukken dat de dag- en weekbladen aan de nog onbekende Tip Marugg besteedden.
Veel critici probeerden, zo goed en zo kwaad als zij daartoe in staat waren, enkele gegevens te verstrekken over de manier waarop zich op de Antillen langzamerhand een eigen Nederlandstalige literatuur begon te ontwikkelen, niet in de laatste plaats onder de stimulerende invloed van Cola Debrot. Men waardeerde het zeer dat Tip Marugg niet een of andere vorm van folklore had geleverd, maar een kunstwerk van de eerste rang. Pierre Dubois merkte in een gezaghebbend stuk al direct op dat dit boek zijn belang niet ontleende aan het feit dat het door een Antilliaan was geschreven, maar uitsluitend aan zijn literaire kwaliteiten. Ook andere beoordelaars zoals C.J.E. Dinaux, Kees Fens en Hans van Straten bewonderden dat Tip Marugg erin geslaagd was aan zijn indringende beschrijving van een persoon- en plaatsgebonden problematiek een algemeen-menselijke betekenis te geven. Men was het er bijna steeds over eens dat hij als schrijver een oorspronkelijke en authentieke indruk maakte.
Op andere punten liepen de meningen uiteen. De ene keer
| |
| |
vond men dat de compositie tegelijkertijd los en hecht aandeed, de andere keer dat de vorm wat te kunstmatig was. De manier van schrijven zou heel suggestief zijn, maar er was ook sprake van stilistische onvolkomenheden. En was het slot van de roman nu indrukwekkend of deed het juist wat te geforceerd en retorisch aan. Illustratief voor het vroeger in bescherming nemen van een breder publiek was het beknopte advies van de Prisma-Lectuurvoorlichting: ‘Niet geschikt voor eenvoudige lezers’.
In analyses en besprekingen uit latere jaren blijven de hierboven aangeduide plus- en minpunten terugkeren. De belangrijkste verschuiving die valt waar te nemen, is dat men vanaf de jaren tachtig ook Weekendpelgrimage met veel nadruk in een Caribische context is gaan plaatsen, zoals dat in het algemeen gebeurde met andere geheel of gedeeltelijk Nederlandstalige auteurs uit de Antillen en Suriname. Uiteraard kon toen ook later werk van Tip Marugg in de beschouwingen worden betrokken.
Voor deze bespreking is gebruikgemaakt van:
Tip Marugg, Weekendpelgrimage, vierde druk, Amsterdam 1986.
| |
| |
| |
Secundaire literatuur
Pierre H. Dubois, Tip Marugg: Weekendpelgrimage. Voortreffelijke roman. In: Het Vaderland, 9-3-1957. |
Henk Dennert, Weekendpelgrimage. In: Amigoe di Curaçao, 16-3-1957. |
W. Wagener, Lost weekend op Curaçao. Fascinerende roman van Tip Marugg. In: Rotterdams Nieuwsblad, 16-3-1957. |
C.J. Kelk, Verdwijnend paradijs. Spectaculaire verschijningen uit drie werelddelen. In: De Groene Amsterdammer, 23-3-1957. |
J.H.W. Veenstra, Dronkeman doet verslag van jeugdherinneringen. In: Het Parool, 20-4-1957. |
C.J.E. Dinaux, Voortreffelijke roman van de Antilliaanse schrijver Tip Marugg. In: Haarlems Dagblad, 25-5-1957. |
[Anoniem], Een getergde dichter op Curaçao. In: Nieuwe Rotterdamsche Courant, 20-7-1957. |
Anthonie Donker, Over Tip Marugg. In: Christoffel, nr. 7, 1957, jrg. 2, pp. 333-335. (Weergave bespreking voor de VPRO, 21-8-1957. Dit stuk is ook te vinden in: De nieuwe stem, 1957, jrg. 12, pp. 669-671.) |
M[argrit] de S[ablonière], Het rassenvraagstuk in de literatuur. In: Vrij Nederland, 28-9-1957. (over Weekendpelgrimage en enkele andere romans) |
Hans Warren, Onvoldaan met het leven. Weekendpelgrimage, opvallend debuut van een Curaçaoenaar. In: Provinciale Zeeuwse Courant, 8-3-1958. |
Kees Fens, Geen mens is een eiland. Weekendpelgrimage van Tip Marugg. In: De Linie, 22-3-1958. |
Jan Spierdijk, Weekendpelgrimage de som van vele bewust geleefde jaren. In: De Telegraaf, 22-3-1958. |
Hans van Straten, 'n Nacht vol drank op Curaçao, In: Het Vrije Volk, 22-3-1958. |
Rico Bulthuis, Tip Marugg's eiland: zijn wereld. In: Haagse Post, 5-4-1958. |
J.W. H[ofstra], Monoloog van een dronken man. Opmerkelijke Curaçaose roman van Tip Marugg. In: De Tijd, 19-7-1958. |
A. Marja, Weekendpelgrimage. In: Haags Dagblad, 5-7-1958. |
Gabriël Smit, Nachtelijke pelgrimage over het eiland Curaçao. Journalist schreef een onthutsend boek. In: de Volkskrant, 2-8-1958. |
Frank Martinus Arion, Het begin van een eigen Antilliaanse romankunst. Mijn zuster de negerin - Weekendpelgrimage - De rots der struikeling. In: Amigoe di Curaçao, 30-3-1960. |
Frans Depeuter, De documentaire als literair genre. In: Heibel, nr. 6, 1967, jrg. 2, p. 20-22. |
Adriaan Morriën, Mens in de ban van eigen machteloosheid en wanhoop. In: Het Parool, 29-4-1967. (Ook opgenomen in: Adriaan Morriën, Brood op de plank. Verzameld kritisch proza, II, Amsterdam 1999, pp. 393-398. |
| |
| |
C.G.M. Smit en W.F. Heuvel, Autonoom. Nederlandstalige literatuur op de Antillen, Rotterdam 19762, pp. 39-45. |
Hans J. Vaders, Tip Marugg: iedereen die nadenkt over het leven heeft alcohol nodig. In: Sticusa journaal, nr. 64, 1979, jrg. 9, pp. 6-8. (interview) |
Jos de Roo, Antilliaans logboek, Zutphen 1980, pp. 39-48. |
Jos de Roo, Niet de godsdienst maar kunst. Twee eenzame Antillianen. In: Trouw, 24-11-1981. (ook over Jules de Palm) |
Wim Rutgers, Tip Marugg: Weekendpelgrimage. Een man en zijn eiland. In: Amigoe, Ñapa, 11-12-1981. (Ook opgenomen in: Wim Rutgers, Dubbeltje lezen, stuivertje schrijven. Over Nederlandstalige Caraïbische literatuur, Oranjestad/Den Haag 1986, pp. 180-188.) |
H.M. van den Brink, De dunste schaduw van het eiland. In: NRC Handelsblad, 2-8-1985. (Ook opgenomen in: H.M. van den Brink, Reis naar de West, Amsterdam 1986, pp. 21-27.) |
Aart G. Broek, Tip Marugg en huppelwater. In: Optima, nr. 4, 1985, jrg. 3/ nr. 1, 1986, jrg. 4, pp. 65-74. (Over de rol van de alcohol in het werk van Tip Marugg. Vergelijk ook een breder opstel van Aart G. Broek in diens bundel Het zilt van de passaten. Caribische literatuur in de 20ste eeuw, Haarlem 20002, pp. 67-84.) |
Harry Theirlynck, Van Maria tot Rosy. Over Antilliaanse literatuur, Leiden 1986, pp. 14-25. |
Eva Abraham-van der Mark, Tip Marugg, een vreemdeling. In: Bzlletin, nr. 143, februari 1987, jrg. 16, pp. 77-80. |
Pim Heuvel, Tip Marugg. In: Kritisch Literatuur Lexicon, februari 1987. (met bibliografieën) |
Cees Zoon, De heremiet van Pannekoek. Drie lange avonden met Tip Marugg. In: de Volkskrant, 20-5-1988. (Interview. Ook als nawoord opgenomen in de vijfde en zesde druk van Weekendpelgrimage, pp. 185-201.) |
Pim Heuvel en Freek van Wal, Met eigen stem. Herkenningspunten in de letterkunde van de Nederlandse Antillen, Assen/Maastricht 19892, met name pp. 136-139. |
Maritza Coomans-Eustatia e.a. (red.), Drie Curaçaose schrijvers in veelvoud. Boeli van Leeuwen, Tip Marugg, Frank Martinus Arion, Zutphen 1991. (Opstellen over Marugg van J.J. Oversteegen, Alle Lansu, Eva Abraham, Pim Heuvel, Wim Rutgers en anderen. Ook uitvoerige (niet altijd nauwkeurige) bibliografieën.) |
Wim Rutgers, Beneden en boven de wind. Literatuur van de Nederlandse Antillen en Aruba, Amsterdam 1996, met name pp. 299-301. |
Alle Lansu, Een pelgrimage naar het aards paradijs. De romans van Tip Marugg. In: Bzzletin, nr. 255, april 1998, jrg. 27, pp. 11-17. (Bewerking van een opstel uit de bundel Drie Curaçaose schrijvers in veelvoud uit 1991.) |
lexicon van literaire werken 52
november 2001
|
|