| |
| |
| |
Patricia de Martelaere
De schilder en zijn model
door Paul van Aken
Achtergronden en uiterlijke beschrijving
De roman De schilder en zijn model van Patricia de Martelaere (* 1957 te Zottegem) verscheen in 1989 bij de uitgeverijen Meulenhoff (Amsterdam) en Kritak (Leuven). Het boek telt 124 pagina's en tot op heden is er geen herdruk van geweest.
De omslag toont een schilderij van Johannes Vermeer, waarop de schilder en zijn vrouwelijk model als het ware tot in het oneindige weerspiegeld worden. De betekenis daarvan wordt duidelijk in het uiterst korte laatste hoofdstuk van de roman. ‘Zoals dat schilderij van Vermeer, waarop een schilder is geschilderd die zijn, eveneens geschilderd, model schildert, en waarbij men zich de vraag kan stellen of Vermeer, toen hij dit schilderde, ook zelf als model een schilder had mét zijn model - en hoever deze dingen kunnen worden herhaald (zoals de monnik op het doosje Camembert die in zijn hand een doosje Camembert houdt met een monnik met een doosje Camembert).’
Aan dit slothoofdstuk gaan drie langere vooraf die ertoe leiden en waarin de hier aangehaalde problematiek wordt geïllustreerd.
| |
Inhoud
Hoofdstuk 1
In het eerste en langste hoofdstuk maakt de lezer kennis met de twee hoofdpersonages van de roman: ‘een vrouw’, die op een initaal (S.) na anoniem blijft, kan worden beschouwd als de protagonist; haar tegenspeler, de kunstschilder V., is dan de antagonist. Deze termen dienen hier letterlijk te worden opgevat, aangezien het hele verhaal gebaseerd is op een conflictsituatie. Andere personages, zoals haar man en zijn vrouw, spelen geen rol van betekenis. De enige die hier als mogelijke derde kan worden gezien, is de vorige minnaar van de vrouw, ook al neemt hij niet actief deel aan de handeling. De roman begint wanneer de echtgenoot van S. haar op een vernissage voorstelt aan de schilder, wiens werken (vooral vrouwelijke naakten,
| |
| |
‘lange, magere figuren’) er tentoongesteld worden. Zij vindt deze schilder eerst een ‘vaag aantrekkelijke man’ en toch haar type, maar slechts een ogenblik later is deze mening al grondig gewijzigd. ‘Extreem aantrekkelijke man. Haar uitgesproken type.’ De vrouw, die zelf actief is in de kunstkritiek, maakt haar collega's belachelijk. ‘Uitdrukking van het mysterie van het leven, zegt ze, essentie van de existentie, metafysica van de leegte. Kom nou, het is immers allemaal toch alleen maar verf op doek.’ Deze uitspraak, die overkomt als agressief en autodestructief, zet de toon van het hele hoofdstuk.
Thuis fantaseert zij voor de spiegel hoe zij hem op zijn atelier ontmoet in een erotisch geladen sfeer. In de namiddag is zij, samen met andere kunstliefhebbers en critici, bij hem thuis uitgenodigd. Hij stelt haar voor eens naar zijn atelier te komen. De volgende dag ontmoet zij hem op straat en gaan zij samen iets drinken. Terloops wordt vermeld dat zij even tevoren met haar minnaar naar bed is geweest. Een week later, wanneer V. bij haar thuis komt, maakt zij avances: hier begint een spel van aantrekking en afstoting, want zij wil nog niet naar bed met hem. Later vertelt zij hem dat zij voortdurend minnaars heeft, van wie één ‘haar enige echte minnaar’ is, ook al heeft ze een heel gelukkig huwelijk. Tijdens de daaropvolgende ontmoetingen nemen hun gesprekken steeds een andere wending, waarbij zij cirkelen om datgene waar het eigenlijk over gaat: de (on)mogelijkheid en duurzaamheid van een (eventuele) relatie. Die gesprekken gaan zover dat beiden telkens terugkomen op reeds gedane uitlatingen: hij beweert dat zijn huwelijk hem niet meer bevredigt en zij ‘bekent’ dat het minder goed gaat met haar minnaar en dat haar echtgenoot homofiel zou zijn. Hij van zijn kant vult deze reeks onverwachte bekentenissen aan met de mededeling dat hij een verhouding heeft gehad met een van zijn modellen. Wanneer V. en S. uiteindelijk toch naar bed gaan, valt hij tegen. Zo dobbert hun relatie verder en aan het einde van het eerste deel zegt zij hem dan ook dat zij hem nooit meer wil zien.
| |
Hoofdstuk 2
In het tweede hoofdstuk, dat op identieke wijze begint als het eerste, gaat De Martelaere dieper in op de problematiek van deze verhouding. Oppervlakkig bekeken is het niet meer dan een herhaling van het eerste, maar het standpunt waaruit alles wordt verhaald, is meer afstandelijk. Tegelijk wordt vooral het personage van de vrouw verder uitgediept, waardoor haar erotische strategie, zoals die in het eerste deel werd uitgebeeld, een duidelijker psychologische achtergrond krijgt. Toch blijft het spel van aantrekken en afstoten domineren, samen met de tegenstrijdige gevoelens en verlangens van de vrouw. Zo wordt zij beschreven als ‘een geboren verleidster’, als iemand die het niet kan laten ‘mannen die haar aantrekken te benaderen, zo
| |
| |
snel mogelijk, zodat ze haar zo snel mogelijk niet meer aantrekken’. Die houding noopt haar ook tot tegenstrijdige uitspraken: zo beweert zij na een tijd wèl gelukkig getrouwd te zijn. Waarheid en onwaarheid, de verifieerbaarheid van proposities - dat wil zeggen de mogelijkheid een uitspraak als waar of onwaar te beschouwen - komen hier aan de oppervlakte van het verhaal, wat tegelijk meebrengt dat S. leugens gaat vertellen. Tevens gaat jaloezie haar leven nog ingewikkelder maken: V.'s model, met wie hij een kortstondige verhouding heeft gehad, en zijn vrouw zijn haar een doorn in het oog.
| |
Hoofdstuk 3
Het derde deel van de roman zet de innerlijke verwarring van de vrouw nog dikker in de verf. Hier vloeit de persoon van de schilder geregeld over in die van haar vorige minnaar, zodat zij spiegelbeelden van elkaar worden, wat een overgang is naar het reeds geciteerde vierde hoofdstuk over het schilderij van Vermeer. Relevant is het gesprek helemaal op het einde van het voorlaatste hoofdstuk: zij vraagt haar geliefde of hij altijd van haar zal blijven houden. ‘Hoe kan ik dat weten, zei hij. Hoe kan ik dat beloven.’ Waarop zij antwoordt: ‘Ik vraag geen belofte, zei ze. Ik vraag geen zekerheid.’ Het enige wat zij wil, zijn ‘woorden’. Cliché of toch uiteindelijk de zekerheid? ‘Ja, zei hij, terwijl hij zijn tanden als een vampier in haar hals zette, ja ik zal altijd van je houden.’
| |
Interpretatie
Titel
Anders dan wat de titel laat vermoeden, gaat deze roman niet over een schilder en ‘zijn’ model, ook al komt deze relatie hier en daar ter sprake. Reeds op de eerste bladzijde, tijdens de vernissage, merkt de vrouwelijke hoofdpersoon de ‘lange, magere figuren’ in V.'s schilderijen op, waarbij zij meteen een bedenking maakt: ‘Zoals zij er zelf een is.’ Wanneer zij voor de eerste keer naar bed gaan, merkt hij trouwens op dat zij een lichaam heeft om model te staan, waarna zij hem naaktfoto's van zichzelf laat bekijken en aanbiedt voor hem te poseren. Toch stelt hij de sessie uit. Zijn model blijft echter door haar hoofd spoken. Op de vraag of zij erg op het schilderij gelijkt, antwoordt hij tegelijk bevestigend en ontkennend: ‘Zoals een model lijkt op een schilderij.’ De poging de werkelijkheid te vatten (in beelden, in woorden) lijkt gedoemd om te mislukken: het perspectief verandert telkens doordat iedere situatie een potentieel van mogelijkheden en onmogelijkheden bevat die een pasklare oplossing verhinderen. De bijna eindeloze herhaling van hetzelfde beeld vindt zodoende een parallel in de manier waarop de roman is geschreven.
| |
| |
| |
Thematiek
De geschiedenis van De schilder en zijn model is een roman die onder al zijn eenvoud en de dwangmatige herhalingen of weerspiegelingen een complexe problematiek herbergt. Er werd reeds gewezen op het spel van aantrekking en afstoting, op de leugen als alibi, op het verlangen dat eindigt wanneer het bevredigd wordt, op de wanhopige poging om een zo ingewikkeld verschijnsel als de aantrekkingskracht tussen twee mensen adequaat in woorden te vatten en op de weigering van het individu zich in een bepaald gedragspatroon te laten duwen. In een interview in het dagblad De morgen omschreef Patricia de Martelaere haar thema als volgt: ‘De schilder ging voor mij over de passie voor het absolute in erotische verhoudingen. Het is een boek over een vrouw die zich probeert te bevrijden op een manier die tegelijkertijd inhoudt dat ze zich probeert te fixeren. Dat is noodlottig. Ze wil los van de twee mannen in haar leven, maar eigenlijk alleen maar omdat ze er volledig mee één wil zijn. Want als je volledig een wil zijn met iemand, als je daarmee wil samenvallen, dan is dat bedreigend want dan is het gedaan met je eigen identiteit. Dus zodra je een verlangen hebt naar volledige eenwording moet bijna tegelijkertijd het mechanisme van verzet in werking treden.’ Over deze tegenstrijdige trekken in de mens zei De Martelaere verder: ‘Het is ook een boek over de dwangmatige mechanismen waaraan mensen zonder het te weten ten prooi vallen. Vrouwen die altijd verliefd worden op onbereikbare mannen. Dat heeft een interne logika, iets wat noodzakelijk is, iets waarin zij gevangen blijven en waarvan ze de sleutel niet kennen.’ Hier komt de auteur dicht in de buurt van de ideeën die zij in sommige van haar bekende en algemeen gewaardeerde essays heeft uiteengezet. Zij refereert met name aan het essay ‘De levenskunstenaar’, met als ondertitel ‘Naar een esthetica van de
zelfmoord’ (oorspronkelijk verschenen in 1988 in Nieuw wereldtijdschrift, daarna opgenomen in de bundel Een verlangen naar ontroostbaarheid, 1993), waarin zij het heeft over ‘de passie van het beëindigen’, iets wat veel van haar personages bezighoudt.
Dat diezelfde personages er tegelijk naar verlangen dat alles blijft zoals het is, hoort eveneens tot de reeds genoemde interne logica van het gevoelsleven. Het verlangen om iemand te bezitten is volgens De Martelaere destructief. ‘Zodra je iets hebt gaat de vreugde van het hebben verloren,’ verklaart zij in het eerder vermelde interview. ‘Er is enkel dat korte moment van blijdschap dat je gekregen hebt wat je wou. En dus dat verlangen om op een blijvende manier gelukkig te zijn met wat je hebt, is eigenlijk een verlangen naar onbeweeglijkheid. Wat lijkt op een verlangen naar alles hebben is in feite een verlangen naar niets, dat er niets meer zou zijn om nog te hebben zo- | |
| |
dat ik gerust kan zijn.’ Merkwaardig is dat De Martelaere in dit gesprek overschakelt van haar personages naar zichzelf, wat het verband met haar essayistisch werk onderstreept. Zij is immers filosofisch gevormd en schreef een proefschrift over de Engelse wijsgeer David Hume en diens scepticisme, waarmee hij de vinger legde op de tere plaatsen van de contemporaine moraal, ook in verband met de zelfgekozen dood. In De schilder en zijn model is er geen sprake van zelfmoord, maar de destructieve krachten die er voortdurend aan het werk zijn en die iedere relatie willen beëindigen, zijn alweer weerspiegelingen van het definitieve einde.
In het essay ‘De levenskunstenaar’ merkt De Martelaere op dat vaak werd gewezen op het verband tussen de zelfmoord(gedachte) en het schrijverschap. Uiteraard gaat het hier niet om alle schrijvers. ‘Het schrijverstype dat ik op het oog heb wordt gekenmerkt door een soort passionele ambiguïteit tegenover het eigen schrijverschap.’ De vertegenwoordigers van dit type beleven meer plezier aan het feit dat ze geschreven hebben dan dat zij schrijven, en uit interviews is duidelijk gebleken dat ook De Martelaere tot dit type behoort. Vandaar de associatie met de zelfmoordenaar. ‘Misschien zouden we hem, naar analogie met de schrijver kunnen typeren als iemand die ook liever zou “hebben geleefd” in plaats van te leven?’ Zij illustreert dit met het Engelse spreekwoord ‘You cannot eat your cake and have it’, wat ontegensprekelijk de thematiek uitmaakt van De schilder en zijn model. Volgens De Martelaere, getuige het essay, gaat het hier in de grond om het verlangen naar voltooiing, afwerking, volledigheid. Zodoende wordt de zelfgekozen dood getransponeerd van een existentieel of moreel probleem naar een esthetisch gegeven. Het thema van haar roman is een artistieke uitwerking van deze gedachte.
| |
Poëtica
De bespreking van de thematiek brengt ons rechtstreeks bij de vraag naar de literatuuropvatting van De Martelaere. Het behoeft geen betoog dat die sterk beïnvloed is door haar filosofische vorming, ook al trekt zij een duidelijke scheidingslijn tussen het schrijven en het bezig zijn, ook beroepshalve, met de filosofie. In een interview in Vrij Nederland verklaarde zij hieromtrent: ‘Schrijven is misschien wezenlijker met mijzelf verbonden dan mijn beroep, het is meer de waarheid dan ik op filosofische manier kan zeggen. In mijn beroep ben ik ontspannen, maar schrijven slokt mij totaal op. Ik verlies alle contact met de realiteit, daarom vermijd ik het zoveel mogelijk.’ Ook in het interview in De morgen heeft De Martelaere gewezen op de absolute scheiding tussen leven en schrijven, maar aan de andere kant heeft zij de behoefte te leven als een personage. ‘De gedachte te kunnen leven als een romanperso- | |
| |
nage heeft me altijd erg aangesproken. Dat ik een personage zou zijn, geschreven door iemand die vooraf weet dat alles wat ik doe betekenis heeft. Het heeft met de godsgedachte te maken denk ik. God als auteur die maakt dat ik zoals een personage volledig zou samenvallen met mezelf. In de werkelijkheid doen we dat niet. We zeggen “ik hou van je” en tegelijkertijd vragen wij ons af of dat inderdaad wel zo is.’ Hier raakt De Martelaere aan een essentieel punt van haar artistieke visie: de ontoereikendheid van het woord. Het is zeker geen toeval dat zij in een aantal essays verwijst naar Ludwig Wittgenstein, zo onder meer in ‘De wereld is een woord’ (in Een verlangen naar ontroostbaarheid). Het is al evenmin onvermijdelijk dat zij de gevleugelde woorden van de filosoof onderstreept: ‘Wovon man nicht sprechen kann, darüber muss man schweigen.’ Dat verklaart de aarzelingen in de gesprekken die in De schilder en
zijn model worden geregistreerd en ook het grote belang van de blanco passages, die de lezer de tijd en de gelegenheid geven zich te bezinnen op de pas beschreven situatie.
Het repetitieve woordgebruik in deze roman drukt uit dat de auteur met taal bezig is ‘zoals iemand met klei bezig is’. Een roman is voor haar geen vorm van communicatie, maar veeleer een poging de werkelijkheid te vatten via een medium dat tegelijk ondubbelzinnig zou zijn en de ambiguïteit van het bestaan zou weergeven. Vandaar dat zij in het genoemde essay een lijn trekt van het woord naar het beeld. De schilder en zijn model is zo de weergave van een reeks beelden die een aangepast taalgebruik vragen: de analytische, syncopische stijl die, aldus De Martelaere, eerder bij het boek dan tot de schrijver hoort.
Betreft het hier dan een filosofische roman? Ondanks de diepere inhoud is hij zeker geen conte philosophique, evenmin als een essayistisch getinte roman zoals die de laatste jaren vooral in de Midden-Europese literatuur (Milan Kundera, György Konrád, Ivan Klíma) opgang heeft gemaakt, en waarin het verhaal geregeld wordt afgewisseld met beschouwende passages. Daarnaast is er het artistieke milieu van de twee hoofdpersonages, zodat men aan de zogenoemde kunstenaarsroman zou denken, maar de eventuele evolutie van de man en de vrouw hebben niets van doen met de ontwikkeling van hun artistieke persoonlijkheid. En toch stoelt De schilder en zijn model op een uitgesproken theoretische basis. Om de literatuurbeschouwing van de auteur beter te begrijpen, kan men het essay ‘De voorbeeldige schrijver’ in de bundel Verrassingen (1997) lezen, waarin zij onomwonden vaststelt: ‘de literatuur heeft een belangrijke ethische functie te vervullen.’ Op het eerste gezicht lijken er weinig of geen ethische preoccupaties aan- | |
| |
wezig te zijn in de roman over de schilder en zijn geliefde, maar De Martelaere betoogt dat precies vanuit de theoretische ethiek toenadering wordt gezocht tot de literatuur. ‘Moraal- en cultuurfilosofen raken een beetje ontmoedigd van het steriele ontleden van concepten en het opbouwen van logische argumenten die moeten bewijzen wat het goede is en waarom wij het moeten doen. Niet alleen krijgen ze zo hun twijfels aangaande de geldigheid van deze argumenten, ze geloven ook niet langer in de werkzaamheid ervan, zelfs in het geval dat ze geldig zouden zijn. Meer en meer dringt onder deze theoretici het besef door dat ethiek geen kwestie is van theorie maar van praktijk, en dat de juiste ethische respons niet opgewekt wordt door redenen en redeneringen, maar door gevoelsmatige beïnvloeding en door de kracht van inspirerende voorbeelden.
Vooral de literatuur wordt in dat verband plotseling alom geloofd en geprezen, en wel omwille van haar grote sensibiliseringsvermogen, haar directheid, haar emotionele appel en haar uitnodiging tot identificatie - en dientengevolge haar grote morele overredingskracht.’
Andermaal verwijst zij naar Wittgenstein en de problematische dialectiek van ‘zeggen’ en ‘tonen’, zoals die hierboven werd geschetst. ‘De ethische betekenis die kunst en literatuur voor Wittgenstein kunnen hebben, ligt precies in hun vermogen om meer te tonen dan alles wat zichtbaar en zegbaar is. Als zodanig kunnen zij het leven van een enkeling ingrijpend veranderen zonder dat deze verandering in concrete gedragingen merkbaar is.’
Als illustratie van een literatuurbeschouwing blijkt De schilder en zijn model dus van een grote diepgang te getuigen. Evenals in De Martelaeres andere werken gaat het hier om een ideeënroman in zoverre het een boek is rond literaire ideeën, ideeën in literatuurvorm. Dat is precies wat zij met dit werk heeft gedaan.
| |
Context
Het aparte karakter, de stijl en de structuur van De schilder en zijn model maken dat dit werk moeilijk tot een bepaalde literaire trend gerekend kan worden. De onderliggende gedachten, die nooit getoond of gezegd worden, maar die de teneur van het boek bepalen, zouden het inderdaad, zoals hierboven opgemerkt, in de richting van de ideeënroman kunnen sturen. Maar direct bewijs daarvoor ontbreekt: wat de lezer meekrijgt, is een sobere, tot de essentie herleide weergave van situaties die in hun analytische vorm en verbrokkeling veeleer doen denken
| |
| |
aan de theorieën van het postmodernisme en dan met name die van de deconstructie. De fragmentarisering van het verhaal, de versnippering en de ambiguïteit van de personages doen hier sterk aan denken, maar alweer ontsnapt het verhaal aan een dergelijke rechtlijnige interpretatie.
Ook als vrouwelijk auteur is De Martelaere een buitenbeentje, en dit niet het minst door haar filosofische vorming. Strikt genomen kan haar werk dan ook geen plaats vinden in de feministische literatuur, omdat het haar om algemeen menselijke problemen te doen is, en vooral relaties, passie en ondergang. Zonder de alom tegenwoordige scepsis ten aanzien van deze emoties en situaties zou men hier haast van een romantisch werk kunnen spreken, al is dat vandaag de dag een provocerende uitspraak. Maar dat De Martelaere in wezen niet alleen staat, werd aangetoond door Hugo Bousset, die De schilder en zijn model vergeleek met Nachtvertellingen (1990, vertaling 1993) van de Deense schrijver Peter Høeg.
| |
Waarderingsgeschiedenis
Over het algemeen werd De schilder en zijn model gunstig ontvangen, ook al had het een tijdje geduurd voor een uitgever werd gevonden. Op het eerste gezicht, louter visueel, heeft de roman zeker iets ongewoons: door de overwegend korte zinnen vertoont de bladspiegel heel wat wit, zodat enige twijfel kan ontstaan over de aard van dit werk. Toch onderstreepten de critici het experimentele karakter van de roman, maar sommige recensenten hadden wel bezwaren tegen de monotonie van het verhaal, veroorzaakt door de herhalingen van identieke situaties, en zelfs het clichématige taalgebruik dat volgens anderen dan weer heel functioneel was en dat ook blijkt te zijn, als we onder de oppervlakte van het verhaal gaan kijken.
Hoe men het ook bekijkt, deze roman is in ieder geval een opvallend en intrigerend werk. Het woord ‘intrigerend’ viel dan ook in menige bespreking, ofschoon niet altijd in een ondubbelzinnig lovende betekenis. Carel Peeters noemde het boek ‘intrigerend monotoon’, elders heette het een ‘intrigerende mislukking’. Dit oordeel werd voornamelijk ingegeven door de innerlijke tegenstelling in de roman: het thema is immers de passie, ‘het labyrint van de liefde’ (Peeters), maar de manier waarop die hartstocht op de lezer wordt overgebracht, stemt daar niet mee overeen. ‘Deze koele registrerende manier van schrijven staat haaks op de passie en de emotie die ze verwoordt,’ aldus Peeters.
| |
| |
Voor deze bespreking werd gebruikgemaakt van:
Patricia de Martelaere, De schilder en zijn model. Amsterdam/Leuven 1989.
| |
| |
| |
Secundaire literatuur
P. van Aken, Schildersverdriet en model-minnares. In: Ons erfdeel, nr. 4, 1989, jrg. 32, pp. 596-597. |
Joris Denoo, De filosofie van de spiegels. In: Gazet van Antwerpen, 6-5-1989. |
J. Borré, Glanspapieren passie. In: De morgen, 9-6-1989. |
Jooris van Hulle, De Martelaere. In: De standaard, 11-6-1989. |
[anoniem], Wat is liefde en wat niet? In: Het laatste nieuws, 21-7-1989. |
Hugo Bousset, Vamierehart. In: Dietsche warande & Belfort nr. 5, oktober 1989, jrg. 134, pp. 577-581. |
Herman de Coninck, Op het tweede gezicht. Patricia de Martelaere. In: Nieuw wereldtijdschrift, nr. 5, oktober-november 1989, jrg. 6, pp. 66-69. |
Frank Hellemans, Het slechte willen. In: Knack, 31-10-1989. |
J. Verheyen, Stijlvol mislukken. In: Turnhout ekspres, 9-11-1989. |
B. Vonck, Een plek die er nooit is geweest. In: De rode vaan, 25-1-1990. |
Carel Peeters, De esthetica van een geboren verleidster. In: Vrij Nederland, 13-12-1990. |
A. Peters, Patricia de Martelaere: ‘Een goed einde moet een goed slecht einde zijn’. In: Vrij Nederland, 15-12-1990. |
J. Verheyen, Het verlangen te leven als een personage. In: De morgen, 12-7-1991. |
J. Verheyen, Alle verlangen wil rust: het verkrampte verlangen in de romans van Patricia de Martelaere. In: Ons erfdeel, 1994, jrg. 37, pp. 163-168. |
Hugo Bousset, Poëzie van de wanhoop. Over Patricia de Martelaere en Peter Høeg. In: Hugo Bousset, Geritsel van papier. Amsterdam/Antwerpen 1996, pp. 117-127. |
lexicon van literaire werken 45
februari 2000
|
|