| |
| |
| |
Elisabeth Marain
Rosalie Niemand
door Jos Muyres
Achtergronden en uiterlijke beschrijving
De roman Rosalie Niemand van Elisabeth Marain (* 1943 te Brugge) verscheen in april 1988 bij uitgeverij Houtekiet in Antwerpen. In vier jaar tijd werd het boek maar liefst zeventien keer herdrukt. Begin 1992 rolde de achttiende druk van de persen. Later dat jaar bracht de Amsterdamse uitgeverij Muntinga in de Rainbow-reeks een pocketeditie op de markt. Deze editie beleefde ook nog eens twee herdrukken. Hoeveel exemplaren er precies gedrukt zijn, is niet duidelijk. Van de pocketeditie alleen verschenen er in ieder geval al meer dan 26 000. In het jaar van verschijnen werd Rosalie Niemand bekroond met de eerste Bib... bib... hoera-prijs, de prijs van de Vlaamse lezer.
Kort na het verschijnen van de eerste druk werd het boek door Jan de Vuyst voor toneel bewerkt. De voorstellingen - met Lieve Moorthamer in de rol van Rosalie Niemand - startten in 1989. Het stuk werd in totaal meer dan honderd keer opgevoerd. Lieve Moorthamer ontving voor haar vertolking de Dr. Jan Oscar de Gruyterprijs van de vtb-vab.
De roman is op waar gebeurde feiten gebaseerd. Marain werd in de loop van 1985 via een kennis benaderd met de vraag of zij het levensverhaal wilde schrijven van Liliane Stijnen, een vrouw die bijna veertig jaar geheel onterecht in een psychiatrische inrichting had doorgebracht. Marain stemde toe en heeft vervolgens een kleine drie jaar aan het boek - waarvoor ze zich uitgebreid documenteerde - gewerkt.
Rosalie Niemand bestaat uit vijf getitelde delen, die respectievelijk 14, 11, 14, 4 en 21 hoofdstukken omvatten. In de delen i, ii, iii en v zijn die hoofdstukken genummerd, terwijl ze in deel iv titels hebben. Elk deel heeft een motto, achtereenvolgens afkomstig uit Le Petit Prince (1943) van Antoine de Saint-Exupéry, een brief van Milena Jesenska aan Max Brod, werk van Ingeborg Bachmann en van Dostojewski en uit het Lied van Swipdag. In totaal telt het boek 247 bladzijden.
| |
| |
| |
Inhoud
Rosalie Niemand verhaalt de schokkende levensgeschiedenis van Rosalie, die op zeer jeugdige leeftijd - helemaal onterecht - in een psychiatrische inrichting wordt opgenomen. Pas veertig jaar later slaagt ze erin vrij te komen. In de tussentijd wordt het leven van Rosalie gekenmerkt door een en al tegenslag.
| |
Deel I Een vergeten zaak
Het eerste deel van het boek handelt over Rosalies jeugd. Al bij haar geboorte gaat het mis wanneer Anna, haar moeder, haar weigert te accepteren. Zij wijst het kind, dat het gevolg is van een brute verkrachting, af. Rosalie wordt liefdeloos opgevoed, met alle gevolgen van dien: zij is een bundeltje zenuwen. Met hulp van een dokter laat Anna Rosalie al op haar vijfde als abnormaal bestempelen en naar een gesticht in Namen sturen, waar Rosalie tussen zwakzinnigen, doofstommen en epileptici terechtkomt. Spoedig wordt duidelijk dat ze er niet thuis hoort, maar niemand bekommert zich om haar. Uit frustratie begint Rosalie in bed te plassen, waarvoor ze streng gestraft wordt door de nonnen die het totaal ontbreekt aan psychologisch en pedagogisch inzicht. Rosalie ervaart die straffen als uitzonderlijk vernederend.
Op een dag leert Rosalie in het gesticht Emmeline kennen, die haar voorhoudt vooral niet de moed te verliezen en te blijven lachen. Rosalie is bijzonder gesteld op Emmeline, maar is niet in staat uiting te geven aan haar gevoelens.
Wanneer de tweede wereldoorlog uitbreekt, wordt het gesticht in Namen gesloten. Anna moet Rosalie ophalen en laat haar vervolgens meteen bij haar ouders in Limburg achter. Daarmee breekt - voor het eerst in Rosalies leven - een gelukkige tijd aan. Bij haar opa en oma, tante Germaine en nonkel Alfons leert ze wat liefde is. Het geluk is echter maar van korte duur: wanneer het gesticht weer opengaat, brengt Anna Rosalie terug. Tante Germaine en nonkel Alfons - die zelf geen kinderen kunnen krijgen - willen Rosalie adopteren, maar verzuimen Anna's toestemming te vragen.
In het gesticht beginnen de vernederingen opnieuw. Rosalie kan er niet om lachen, zoals Emmeline haar heeft voorgehouden. Nadat Emmeline het gesticht heeft verlaten, voelt Rosalie zich eenzamer dan ooit. Ze raakt er meer en meer van overtuigd dat liefde en genegenheid gevaarlijk speelgoed zijn. Hoewel haar moeder nauwelijks naar haar omkijkt, hunkert Rosalie toch naar haar aandacht, naar haar liefde. Anna brengt haar slechts één keer - op aandrang van de nonnen - een bezoek. Bij die gelegenheid maakt ze duidelijk dat er in haar leven geen plaats is voor Rosalie. Haar onverschillige houding kwetst Rosalie diep: ‘Ge hebt beter geen moeder, weet ze nu. Alleen
| |
| |
prinsessen zijn gelukkig.’ (p. 27) Wanneer het gesticht een tweede keer moet sluiten, dumpt Anna de dan twaalfjarige Rosalie zonder enige aanleiding in een psychiatrische inrichting in het Vlaamse Vrieze. Nog één keer bezoekt ze Rosalie daar en verdwijnt vervolgens voor lange tijd uit haar leven.
| |
Deel II Onrustbanden
In de inrichting in Vrieze zwaait zuster Verdanda de scepter. Zij voert een waar schrikbewind. Zij is ervan overtuigd dat Rosalie zich niet wil neerleggen bij de behandeling en op allerlei manieren de orde en tucht verstoort. Rosalie wordt dan ook keer op keer gestraft, met folterbaden of een verblijf op ‘het zoldertje van verdriet’, waar haar de ‘onrustbanden’ worden omgedaan. Op een bepaald ogenblik wordt Rosalie door zuster Verdanda zelfs overgeplaatst naar Dimpina, het paviljoen voor zware gevallen. De arts van de inrichting en zuster Skulda, de enige non die zich zorgen maakt over de harde aanpak van zuster Verdanda, laten het allemaal gebeuren.
Ook op school voelt Rosalie zich ondertussen niet op haar gemak. Ze is het Vlaams niet machtig en wordt bovendien door haar medescholieren gepest omdat ze een ‘zottin’ is.
Op een dag komt een dokter - Gobbelin - op inspectie. Tot grote ergernis van zuster Verdanda heeft hij al snel in de gaten dat Rosalie niet in een inrichting thuishoort. Hij onderneemt voorlopig echter niets. Rosalie lijdt ondertussen meer en meer onder het verblijf in Vrieze. Haar angst voor de folteringen wordt zo groot dat ze nauwelijks nog eetlust heeft en dikwijls moet braken, wat weer de woede van zuster Verdanda opwekt en tot nieuwe ‘behandelingen’ leidt.
Een kentering ten goede lijkt zich in het leven van Rosalie te voltrekken wanneer de directrice van een vakantiehuis - ene mevrouw Adeline - opdaagt om Rosalie uit de inrichting te halen. Zij heeft dokter Gobbelin vlak voor diens overlijden beloofd zich het lot van Rosalie aan te trekken. Zuster Verdanda verzet zich aanvankelijk heftig, maar stemt er uiteindelijk toch mee in dat Rosalie vertrekt.
| |
Deel III Rixensart
Met haar verblijf in het vakantiehuis van mevrouw Adeline in Rixensart breekt voor Rosalie een tweede periode van geluk aan. Samen met vier andere meisjes - Fine, Claire, Odile en Marie Jo - wordt zij belast met de verzorging van de jongere kinderen. Met de andere meisjes kan ze het aanvankelijk goed vinden. Ze trekken veel samen op, gaan geregeld naar de film en ook een keer naar de kermis. Wanneer drie nieuwe meisjes in dienst worden genomen, gaat Rosalie in de leer bij een naaister, mevrouw Stomac.
Hoewel ze ook met haar goed overweg kan, begint Rosalie zich steeds minder op haar gemak te voelen. Ze voorvoelt dat haar geluk niet kan blijven duren en dat ze uiteindelijk weer in
| |
| |
de inrichting van Vrieze zal belanden, zoals zuster Verdanda bij haar vertrek heeft voorspeld. Ze krijgt in toenemende mate last van wisselende stemmingen, maar kan daar niet over praten. Ze heeft behoefte aan aandacht van mevrouw Adeline, maar die heeft het te druk. Bij de vriendinnen in het vakantiehuis valt Rosalie vanwege haar zwijgen meer en meer uit de toon.
Na een vechtpartij met Odile wordt Rosalie teruggestuurd naar Vrieze, waar zuster Verdanda de terugkeer als een persoonlijke triomf beschouwt. Zij begint Rosalie meteen weer te sarren. En opnieuw verzet Rosalie zich, wat weer tot strenge straffen leidt. Een keer doet Anna een poging om Rosalie uit het gesticht te halen, de nonnen weigeren omdat Rosalie volgens hen epilepsie heeft. Een keer ook onderneemt Rosalie een ontsnappingspoging, maar die mislukt jammerlijk.
Een lichtpuntje in haar leven vormt de hereniging met Emmeline, die ook in Vrieze terecht is gekomen. De nonnen verhinderen echter dat de meisjes al te veel met elkaar omgaan.
| |
Deel IV Emmeline
In het vierde deel wordt onder het motto ‘De mens is van nature een rebel. Maar hoe kunnen rebellen gelukkig zijn?’ de levensgeschiedenis van Emmeline verteld. Net als Rosalie belandde zij op jonge leeftijd in een gesticht. Haar moeder was een bijzonder wispelturige, manzieke vrouw, die haar steeds weer naar huis haalde om haar enige tijd later weer ergens in een andere instelling te plaatsen. Emmeline probeerde te overleven door zich bijzonder rebels te gedragen, door de leiding van de inrichtingen zoveel mogelijk te sarren. Daardoor belandde ze uiteindelijk in Vrieze, werd daar met medicijnen volgepropt en tenslotte maar weer eens door haar moeder opgehaald.
| |
Deel V De eindeloze weg
Voor Rosalie is de situatie in Vrieze ondertussen vrij uitzichtloos. De bestraffingen gaan gewoon door. Ze krijgt geregeld inspuitingen en wordt zelfs een keer voor een periode van zes maanden naar ‘het zoldertje van verdriet’ verbannen.
De jaren verstrijken zonder dat de situatie waarin Rosalie verkeert verandert. Dan keert langzaam het tij. Tegen de zin van zuster Verdanda worden allerlei vernieuwingen doorgevoerd, zoals muziektherapie, de betaling van door patiënten verrichte arbeid en de afschaffing van de heel strenge straffen. Bij Rosalie groeit het verlangen om de inrichting te verlaten. Lisette, een oud-patiënte, bezoekt Rosalie af en toe en wijst haar keer op keer op haar rechten. Op haar aandringen vraagt Rosalie een identiteitskaart en een uitkering aan.
Een belangrijk keerpunt in Rosalies leven vormt de benoeming van een nieuwe aalmoezenier in Vrieze. Anders dan de nonnen heeft deze priester Wijngaerde oog en begrip voor de patiënten. Hij probeert Rosalie uit haar isolement te halen.
| |
| |
Beetje bij beetje weet hij Rosalies vertrouwen te winnen. Van hem leert ze over haar gevoelens te spreken. Ze blijkt erg verbitterd te zijn over wat haar - vooral door haar moeder - is aangedaan. Een nieuwe, zoveelste tegenslag in Rosalies leven dient zich aan wanneer Wijngaerde wordt overgeplaatst, maar zij slagen er ondanks de tegenwerking van zuster Verdanda in contact te houden.
Ondertussen probeert Lisette Rosalie aan een vriend van haar man te koppelen. Zij houdt Rosalie voor dat een huwelijk haar enige kans is om Vrieze voorgoed de rug toe te keren. Rosalie ziet er - hoezeer ze ook naar een eigen gezin verlangt - echter vanaf, hoofdzakelijk omdat de beoogde huwelijkskandidaat een zuiplap is en zelfs in de gevangenis heeft gezeten.
Behalve de kennismaking met Wijngaerde doet zich nog een belangrijke gebeurtenis voor in het leven van Rosalie: met zuster Puerila gaat zij naar Lourdes. Tijdens deze reis sluit ze vriendschap met de ziekenverzorgster Lutgart Devriendt, die Rosalie - na terugkomst in België - samen met Wijngaerde en zuster Puerila gaat steunen bij haar pogingen Vrieze te verlaten. Door bezuinigingen van de overheid op de psychiatrische zorg dient die mogelijkheid zich eerder dan verwacht aan. Rosalie komt in een herstelhuis terecht en verblijft daarna nog negen maanden in een revalidatiecentrum. Daar krijgt ze nog een keer met een strenge non te maken, zuster Hyacintha, die haar nog op allerlei manieren de voet probeert dwars te zetten. Tevergeefs, Rosalie solliciteert naar een baan buiten het revalidatiecentrum en wordt aangenomen. Een nieuwe arts, dr. Kennis, verklaart haar gezond en daarmee is Rosalie eindelijk vrij. Ze is de vijftig al gepasseerd.
In de jaren daarna zoekt Rosalie met hulp van Wijngaerde, Lutgart en zuster Puerila haar eigen weg in het leven. Geen gemakkelijke opgave, het verleden blijft haar als een kwade droom achtervolgen. Ondertussen dringt Wijngaerde aan op een verzoening met Anna. Twee jaar lang weigert Rosalie. Wanneer ze eindelijk instemt, weigert Anna haar te ontvangen. Voor Anna is het verleden volledig dood.
| |
Interpretatie
Rosalie Niemand is - zoals opgemerkt - op waar gebeurde feiten gebaseerd. Het is een geromantiseerde biografie, maar ook een docuroman. De roman gaat over het leven van Liliane Stijnen en is ook aan haar opgedragen. De belevenissen van Rosalie in de roman zijn die van Liliane Stijnen in werkelijkheid, voor het gesticht in Vrieze heeft de psychiatrische inrichting van Duffel
| |
| |
in de provincie Antwerpen model gestaan, enzovoort. Het is absoluut geen moeilijk te duiden boek. De literaire waarde lijkt hier helemaal ondergeschikt aan het feitenrelaas.
| |
Thematiek/Titel
Het leven van Rosalie is een aaneenschakeling van ellende. Vanaf haar vroegste jeugd is zij het slachtoffer. Ze wordt door iedereen in de steek gelaten. In de eerste plaats natuurlijk door haar moeder, die haar geen sprankje liefde geeft, haar zelfs geen geluk gunt en er alles aan doet om haar uit haar leven te verwijderen. Anna negeert Rosalies bestaan, ontzegt haar een eigen identiteit en probeert haar tot niemand te maken. Wanneer Anna naar de achtergrond verdwijnt, wordt haar rol eerst overgenomen door de nonnen van het gesticht in Namen en later door zuster Verdanda. De laatste in de rij is zuster Hyacintha.
Heel lang wordt Rosalie door iedereen in de steek gelaten. Niet alleen door haar moeder, maar ook door haar grootouders, tante Germaine en nonkel Alfons, door mevrouw Adeline, mevrouw Stomac, enzovoort. De nonnen spelen een uiterst dubieuze rol. De namen van Verdanda en Skulda zijn - Hugo Bousset heeft daarop gewezen - ontleend aan de Noorse mythologie. Daarin zijn Verdandi en Skuld twee noodlotsgodinnen die de levensloop van de mens bepalen. Zij staan respectievelijk voor het heden en de toekomst. In overeenstemming hiermee bepaalt Verdanda in de roman van Marain lange tijd de levensloop van Rosalie, die geen toekomst lijkt te hebben, wat dan weer wordt verbeeld door de machteloosheid van de in principe toch zachtaardige non Skulda.
Met de komst van Wijngaerde zet de verandering in. Hij weet Rosalie weer toekomstperspectief te geven. Maar het leed is dan eigenlijk al geschied, haar hele ontwikkeling heeft ernstige schade opgelopen. Emotioneel lijkt ze dood, ze kan geen gevoelens tonen, alle leven lijkt uit haar verdwenen. Rosalie is niemand en slechts met de grootste moeite weet ze decennia later nog iemand te worden, iets van haar leven te maken, een eigen identiteit te verwerven. Naar het gemis daarvan verwijzen ook haar naam en de titel van de roman: Rosalie Niemand. Dit alles terwijl Rosalie in beginsel over veel kwaliteiten beschikt. Haar leven blijkt ook een geschiedenis van gemiste kansen te zijn. In potentie is ze immers een heel lieve, sociale en intelligente vrouw, ze kan een heel goed rekenen en kantklossen, maar door een vreemde speling van het lot doet zich geen gelegenheid voor om die eigenschappen te ontwikkelen.
Dat ze lang een eigen identiteit mist, komt tot uiting in haar gehaspel met de taal. Van oorsprong is ze Franstalig. Ze is in het Vlaamse Vrieze nauwelijks in staat om te communiceren, wat voor de leiding weer een aanleiding vormt om haar als abnormaal te bestempelen. Onder het strenge regiem van de
| |
| |
nonnen leert ze ook niet communiceren, wat een belangrijke reden vormt voor de lange duur van haar opsluiting. Het gebrek aan communicatie vormt ook de ware reden voor haar falen in het vakantiehuis van mevrouw Adeline. Zoals gezegd, zij kan haar emoties, gevoelens en irritaties niet verwoorden en is niet in staat om conflicten uit te praten.
| |
Vertelsituatie
Het gemis van een eigen taal, van een eigen identiteit wordt ook zichtbaar in de hier gebruikte vertelsituatie. Het lag voor de hand om Rosalie als ikverteller op te voeren en een dubbelperspectief te gebruiken. Marain heeft echter heel bewust voor een personale vertelinstantie gekozen, juist omdat Rosalie de taal niet machtig is. Zij kan niet als verteller optreden. Een logische keus. De veel mondigere Emmeline kan dat in deel iv, waar zij als ikverteller optreedt, wel. Zij is immers wel in staat de dingen die haar overkomen te benoemen, vandaar ook dat de hoofdstukken hier titels hebben.
Het gebruik van de personale vertelinstantie brengt een zekere objectivering met zich mee, maar door het veelvuldige gebruik van de indirecte rede en de stream of consciousness wordt het subjectieve karakter van het verhaalde toch weer versterkt.
| |
Thematiek
De roman Rosalie Niemand is de geschiedenis van een bevrijding. Die bevrijding heeft alles te maken met het mondiger worden van Rosalie. In belangrijke mate is Rosalie Niemand het verhaal van een ontwikkeling van zwijgen naar spreken. Natuurlijk verstomt Rosalie aan het begin, ze is stom van verbazing over het onrecht dat haar keer op keer wordt aangedaan. In deel i wordt ze monddood gemaakt. Ook het motto - ontleend aan Le Petit Prince van Antoine de Saint-Exupéry - verwijst daar naar: ‘- Qu'est-ce que signifie “apprivoiser”? - C'est une chose trop oublié, dit le renard. Ca signifie “créer des liens”.’
In de eerste periode van haar leven wordt Rosalie inderdaad tam gemaakt, hoewel dat niet helemaal lukt. In de loop van haar leven moet ze leren spreken over hetgeen haar is aangedaan. Dat is van groot belang om greep te krijgen op haar bestaan, om zelfstandig te worden. Wijngaerde heeft dat begrepen. Hij is - afgezien van de te vroeg overleden arts Gobbelin - de eerste die zich echt inspanningen getroost om het lot van Rosalie te verbeteren. Hij probeert Rosalie aan het praten te krijgen, wat hem na veel inspanningen lukt:
‘Rosalie rilt. De tranen maken haar gezicht nat. Het onder woorden brengen van die verschrikkelijke totaal verloren, totaal verspilde tijd, waarom, waartoe? Het onder woorden brengen van die gruwelijke waarheid: voor mij is alles afgelopen, wat heeft dat nog voor zin? Misschien zwijgt ze toch maar beter, zoals ze altijd gezwegen heeft. Misschien luistert hij niet
| |
| |
echt, of maar half, omdat ze niet op wil houden met haten. Misschien wordt hij het beu altijd hetzelfde liedje te moeten aanhoren.’
In wezen is Rosalie een ongelooflijk sterke, moedige vrouw. Wat er ook gebeurt, ze blijft overeind. Geen enkel moment laat zij de kop volledig hangen. Ze blijft zich verzetten, ondanks een gebrek aan zelfvertrouwen en ondanks al haar twijfels. Ze weigert zich helemaal neer te leggen bij de nukken van zuster Verdanda. Ze weigert de medicijnen die haar worden gegeven in te nemen, ze weigert haar excuses aan de non aan te bieden. Dit ondanks de zware sancties die op haar weerspannigheid - de nonnen hebben het over een gebrek aan nederigheid - staan.
Het verlangen naar rechtvaardigheid, naar vrijheid, naar een beetje geluk houdt Rosalie op de been. Ze blijft dromen van een eigen huisje, van een eigen gezin. De nonnen kunnen haar die dromen niet afnemen, ook niet door haar zes maanden op ‘het zoldertje van verdriet’ op te sluiten. Op die moeilijke momenten zoekt Rosalie steun bij wat Emmeline haar heeft voorgehouden: blijf lachen, wat er ook gebeurt. Eigenlijk gaat in Rosalie een groot vertrouwen schuil. Ze moet er lang op wachten, maar uiteindelijk slaagt ze erin haar vrijheid te veroveren. Natuurlijk is het - met zo'n verleden - nog maar de vraag of ze ooit nog gelukkig kan worden: ‘Maar al het geleden leed dat zich soms in een droom verzamelt en openspat en over de daaropvolgende dagen zijn sporen trekt is als een schaduw met niets weg te krijgen.’ In tegenstelling tot wat bij Anna het geval is, voor wie het verleden volledig dood is, blijft het bij Rosalie doorwerken.
Door te verwijzen naar historische gebeurtenissen trekt Marain een parallel tussen wat Rosalie overkomt en wat zich in de grote wereld buiten het gesticht afspeelt. Zo roept de behandeling van Rosalie in Vrieze reminiscenties op aan hetgeen zich ongeveer tegelijkertijd in de concentratiekampen afspeelt. Rosalie, die zelf weinig benul heeft van de grote politiek, ondergaat er wel de gevolgen van. In zekere zin is zij de speelbal van de geschiedenis. De mobilisatie leidt tot sluiting van het gesticht en Rosalie wordt door haar moeder naar haar grootouders gebracht. De verlichte tijdgeest in de jaren zestig heeft tot gevolg dat Rosalie in Vrieze minder streng wordt gestraft. En de bezuinigingen begin jaren tachtig hebben indirect haar invrijheidstelling tot gevolg. Op die manier laat Marain zien dat er een directe relatie bestaat tussen wat zich binnen de muren van de inrichtingen afspeelt en wat er in de maatschappij gebeurt.
Rosalie Niemand is ook een maatschappijkritische roman. Er wordt een schrijnend beeld geschetst van de behandeling en
| |
| |
omstandigheden in de psychiatrische inrichtingen, waar de patiënten worden overgeleverd aan het onbegrip en de willekeur van leiding en verpleging. Ze worden niet behandeld, maar uitgebuit en mishandeld. Er heerst een totaal gebrek aan liefde, begrip en mededogen. Niet de patiënt, maar het systeem lijkt centraal te staan. Een systeem dat koste wat het koste overeind moet worden gehouden. In de dagelijkse praktijk leidt dat tot een schrikbewind.
In dit boek is de kritiek vooral gericht op de moraal van de nonnen, die veelal belast waren met de verzorging van de patiënten in de inrichtingen. Van hen wordt een inmiddels klassiek beeld geschetst: liefdeloze, verzuurde en wantrouwige vrouwen die een ander het licht in de ogen niet gunnen. De kritiek op de nonnen gaat gepaard met een flinke dosis kritiek op het geloof. De nonnen maken met hun schrikbewind voor Rosalie het geloven in God onmogelijk. Het contrast tussen de christelijke boodschap en de praktijk die Rosalie in de zich katholiek noemende instellingen ervaart, is daarvoor te groot. De nonnen maken van de inrichting in Vrieze een hel op aarde, waarbij de naam ‘Vrieze’ wijst op de totaal onderkoelde menselijke verhoudingen.
Zuster Verdanda is hier de duivel in eigen persoon. Als personage is Rosalie haar tegenpool. De roman beschrijft haar lijdensweg, die uiteindelijk in een soort verrijzenis uitmondt. Er bestaan nogal wat parallellen met het lijden van Christus. Bijvoorbeeld in de scène waarin Rosalie - door iedereen verlaten - op ‘het zoldertje van verdriet’ vastgebonden ligt en 's nachts tot drie keer toe om drinken smeekt. Zij krijgt geen water, ook geen spons met azijn, maar een andere patiënt wrijft een doek gedrenkt in urine in haar gezicht.
De verwijzing naar het lijden van Christus is een van de vele voorbeelden van expliciete intertekstualiteit die in deze roman voorkomen. Er zijn er meer. Niet alleen wordt er verwezen en geciteerd uit de bijbel, maar er komen - zoals opgemerkt - ook fragmenten uit wetteksten en uit handboeken over psychiatrie voor. En natuurlijk verwijzingen naar werk van Antoine de Saint-Exupéry, F.M. Dostojewski, Milena Jesenska, Jean-Jacques Rousseau en vele anderen.
| |
Poëtica
De hier geschetste visie op het bestaan is allesbehalve optimistisch. Echte betrokkenheid tussen de mensen bestaat nauwelijks, de meesten hebben alleen oog voor hun eigen sores, anderen zijn er bewust op uit om het leven van medemensen te vergallen. De mens lijkt in de wereld van Marain niet alleen eenzaam, maar ook niet tot echt contact in staat te zijn. Ook lijkt hij niet voorbestemd om gelukkig te worden. Het beetje geluk dat zijn deel is, blijft nooit duren en leidt altijd weer tot
| |
| |
ongeluk. Zelfs de toekomstdromen die Rosalie tijdens haar verblijf in Rixensart koestert op basis van de romantische films die ze in bioscoop Bonheur des Dames ziet, worden ontluisterd. Mevrouw Stomac leert haar dat er een groot verschil bestaat tussen de wereld van de film en het werkelijke leven: ‘Dromen zijn bedrog, beaamt Rosalie. Mevrouw Stomac heeft gelijk. Ze zal wat minder naar de “Bonheur des Dames” lopen, het is vervelend vast te stellen dat daar op het scherm alles in orde komt, na verdriet komt er troost, na een nederlaag komt een overwinning, de onrechtvaardigen worden gestraft, de goeden beloond, alle verhalen krijgen een gelukkig slot, en mijn verhaal dan?’ (p. 125-126)
De keerpunten - de belangrijkste momenten - in Rosalies leven vormen haar ontmoeting met Wijngaerde en de reis naar Lourdes. Wijngaerde probeert Rosalie van haar verbittering te bevrijden. Hij denkt dit te bereiken door Rosalie te verzoenen met haar moeder. In dit streven faalt hij. Uiteindelijk is er geen verzoening voor het leed dat Rosalie is aangedaan. Het slot is - zoals opgemerkt - een anticlimax, absoluut het tegendeel van ‘en ze leefden nog lang en gelukkig’.
Soms wordt de opeenstapeling van ellende in het leven van Rosalie wel eens ongeloofwaardig en vraagt de lezer zich af of Rosalie dan niets wordt gegund. Voorbeelden te kust en te keur: de jurk die mevrouw Stomac haar heeft beloofd en waarop ze zich verheugt, krijgt ze niet; wanneer ze eindelijk iemand - de aalmoezenier Wijngaerde - ontmoet die ze vertrouwt, dan wordt die overgeplaatst; wanneer Wijngaerde haar na lang aandringen heeft overgehaald om zich met haar moeder te verzoenen, weigert Anna haar te ontvangen. Deze weigering is misschien wel dè anticlimax in Rosalies leven.
| |
Opbouw
Rosalie Niemand is een eenvoudige, vrij traditionele roman. Het tijdsverloop is in grote lijnen chronologisch. Slechts enkele keren wordt de geschiedenis van Rosalie onderbroken door andere teksten. Dan worden fragmenten aangehaald uit wetteksten, reglementen en verordeningen in de gestichten, bijbelteksten, gedichten en handboeken over psychiatrie. Deel i bevat een fictieve brief van ‘Rosalie van alle tijden’ aan Jean-Jacques Rousseau, die zijn vijf kinderen - tegen de wil van de moeder - naar een vondelingengesticht bracht. Al deze teksten verlenen Rosalie Niemand het karakter van een montageroman. Maar dat is deze tekst niet, hoewel ook het fragmentarische, filmische begin die indruk wekt. De ingelaste teksten hebben voornamelijk een illustratieve en objectiverende functie. Ze geven precies weer hoe er in het verleden over bijvoorbeeld de psychiatrie werd gedacht en hoe het er in de inrichtingen aan toe ging.
| |
| |
| |
Context
Met Rosalie Niemand had Elisabeth Marain volgens de meeste critici een nieuwe weg in haar oeuvre ingeslagen. Voordien had ze immers uitsluitend autobiografische romans geschreven. In haar eersteling - Het tranenmeer (1979) - verwerkte ze de dood van haar man, die op haar 32ste vrij plotseling aan leukemie overleed en haar met drie jonge kinderen achterliet. Hierin duiken de thema's verlies, eenzaamheid en angst op, die in haar volgende romans blijven terugkeren. In haar tweede roman, Een mond van zand (1980), sluit de hoofdpersoon Marthe zich helemaal van de anderen af. Een traumatische jeugdervaring - de dood van haar broer en de aanranding door een ‘oom’ - vormt de oorzaak van haar bewust gekozen isolement.
Het thema van de eenzaamheid en angst komt terug in de derde roman van Marain, Uitgestelde thuiskomst (1983), evenals in Rosalie Niemand. Rosalie is óók verschrikkelijk eenzaam, lijdt aan een gebrek aan liefde en wordt in feite levenslang aangerand. En ook zij hult zich uit protest in een diep zwijgen. Net als Nany in Het tranenmeervecht Rosalie hier om begrip en respect, om een eigen plaats in de samenleving. Er is dan ook niet zozeer een breuk in Marains werk te constateren als wel een accentverschuiving. Zo wordt in Rosalie Niemand explicieter kritiek geuit op bepaalde maatschappelijke wantoestanden dan in Marains eerdere werk. Nieuw is wel dat het verhaalgegeven dit keer uit de mond van iemand anders is opgetekend. Het gaat in dit geval om een geromantiseerde biografie.
Toch bevat ook Rosalie Niemand tal van autobiografische elementen: net als Elisabeth Marain hebben Anna en Rosalie een opstandig karakter. En wat Marain hier over het traditioneel katholieke milieu schrijft, is grotendeels op eigen ervaringen gebaseerd.
Het maatschappelijke engagement dat aanwezig is in Rosalie Niemand treedt in later werk nog nadrukkelijker op de voorgrond, bijvoorbeeld in Kameraad president (1990), een uitgesproken politieke roman over het Roemenië van Ceaucescu. Net als in Rosalie Niemand staat hier het verzet tegen een dictatoriale macht centraal. Toch is ook nu weer de existentiële eenzaamheid van de mens het eigenlijke thema, en dat gaat weer gepaard met angst en de onmacht tot wezenlijk menselijk contact. Dat blijft zo - ook in Waskowsky (1992), een roman over de Groningse beeldhouwer Edu Waskowsky.
De existentiële eenzaamheid van de mens is misschien wel hèt hoofdthema in het werk van Marain. Dit thema manifesteert zich op twee niveaus: op microniveau in de eenzaamheid van het kind binnen het gezin (de familie) en op macroniveau in de eenzaamheid van de mens in de maatschappij.
| |
| |
Autobiografische elementen komen ook in Marains latere werk veel voor. Een aantal daarvan werd al in eerdere romans verwerkt. Op die manier gaan de boeken uit verschillende perioden een intertekstuele relatie aan.
Wat in al die romans verder nog opvalt, is dat de hoofdpersonages vaak vrouwen zijn die noodgedwongen een eigen plaats in de maatschappij proberen te veroveren, zich een eigen identiteit trachten te verschaffen. Dikwijls blijken die vrouwen over bijzonder veel moed te beschikken. In ieder geval weigeren ze om zich zo maar neer te leggen bij hun lot. Dat geldt - zoals gezegd - ook voor Rosalie. In feite beschrijft Rosalie Niemand hoe een onderdrukte vrouw onder uiterst zware omstandigheden langzaam het heft in eigen hand neemt.
Het enige aspect waarin Rosalie Niemand zich echt onderscheidt van het eerder verschenen werk - bijvoorbeeld Een mond van zand en Uitgestelde thuiskomst - is de vrij traditionele vorm. Het vroegere werk sluit meer aan bij dat van de experimentele schrijvers uit de jaren zeventig.
| |
Waarderingsgeschiedenis
Rosalie Niemand heeft veel ophef veroorzaakt. Nog voor het boek in de winkel lag, werd al over het ‘geval Rosalie’ gepubliceerd. De opgetekende feiten hebben in de media tot heel wat beroering en discussies over de psychiatrie geleid. Al vrij snel trad Liliane Stijnen - de vrouw die voor Rosalie Niemand model heeft gestaan - in de openbaarheid, zij was onder meer te gast in het indertijd veel bekeken tv-programma ‘Sonja op zaterdag’ van de vara. In zekere zin heeft de commotie over het beschrevene de aandacht afgeleid van het boek en de schrijfster. Het feit dat Rosalie een gezicht heeft gekregen, dat Rosalie van niemand iemand is geworden, heeft de roman als literair product parten gespeeld. Het grote aantal herdrukken en de bekroning met de Bib... bib... hoera-prijs lijken dan ook niet gebaseerd op de literaire kwaliteiten. Dit ondanks het feit dat Corine Spoor bij de presentatie van de roman daarop het accent heeft gelegd: ‘Want afgezien van het feit dat dit boek een aanklacht is tegen waanzinnige misstanden in de wereld van de zwakzinnigenzorg is het eerst en vooral een verhaal.’
Heftig bekritiseerd werd Rosalie Niemand door onder anderen Hans Warren, Erik Rinckhout en Jos Borré. Volgens Warren is de literaire waarde van het boek inderdaad zeer beperkt. Daarbij moet vooral de stijl het ontgelden. Toch vindt Warren het een ontroerend, zelfs onthutsend boek, met name dan omdat het hoofdpersonage over zoveel geestelijke weerbaarheid blijkt te beschikken dat zij haar innerlijke waardigheid niet verliest.
| |
| |
Uitgesproken negatief is daarentegen Erik Rinckhout. Hij is van mening dat de roman van Marain nauwelijks kan overtuigen en noemt het boek een gemiste kans. Volgens Rinckhout had het gegeven een ontroerend document humain èn een heftige aanklacht kunnen opleveren, maar Marain heeft jammer genoeg elk gevoel voor proportie verloren: ‘Haar stem slaat over van woede, terwijl de feiten voor zichzelf zouden moeten spreken.’ Rinckhout vraagt zich af of Marain niet te betrokken bij het onderwerp is geweest: ‘Marain heeft bewezen dat verontwaardiging alleen nog geen boeiende literatuur hoeft op te leveren.’ Bovendien ergert hij zich over de ellendige beeldspraak en het grote aantal fouten en onzorgvuldigheden in het eerste gedeelte van de roman. Volgens Rinckhout had Marain moeten afzien van alle geromantiseer en beter kunnen volstaan met het weergeven van de nuchtere feiten.
Jos Borré geeft zelfs te kennen de poging om van Rosalies levensrelaas literatuur te maken ongepast te vinden. Bovendien vindt hij dat het boek passages bevat - bijvoorbeeld die waarin Emmeline aan het woord is - die er niet in thuishoren.
Eerder liet Jack van Gils een heel ander geluid horen. Hij noemt Rosalie Niemand een aangrijpend verhaal. Dat vindt ook Tilly Stuckens. Anders dan Erik Rinckhout is zij van mening dat Marain er juist wel in is geslaagd dit verbijsterende verhaal een ‘soms ontstellend karakter’ te geven. Jooris van Hulle is zelfs heel enthousiast. Volgens hem heeft Marain op zeer subtiele wijze het individuele relaas van Rosalie verbonden met het wereldgebeuren. Zij heeft zijns inziens handig een aantal traditionele romantechnieken aangewend en de tekst levendig gemaakt door de toepassing van verschillende stijlen.
Ook Hugo Bousset vindt dat Elisabeth Marain met Rosalie Niemand een authentieke en geloofwaardige roman heeft geschreven en Karel Osstyn is van mening dat Marain zichzelf met dit boek heeft overtroffen: ‘De verleiding moet groot geweest zijn om de stof te bewerken, om er zichzelf mee in de kijker te zetten. Toch heeft Marain dat niet gedaan. Het resultaat van haar belangeloze motivatie is een sober, documentair maar diep meevoelend dokument - een kroniek waarmee ze zichzelf overtreft.’ Volgens Osstyn hadden alleen een Boon en een Claus meer van het onderwerp kunnen maken.
Voor deze bespreking is gebruikgemaakt van:
Elisabeth Marain, Rosalie Niemand. Zevende druk, Schoten 1988.
| |
| |
| |
Secundaire literatuur
Jack van Gils, Marain en Van Isacker: twee boeken over hoe zoveel fout is gegaan. In: De morgen, 26-4-1988. |
Tilly Stuckens, Het gelaat van Rosalie Niemand. In: De standaard, 27-4-1988. |
Marita de Sterck, Rosalie Niemand. In: Boekengids, nr. 4, april 1988, jrg. 66, p. 328-329. |
Hans Warren, Rosalie Niemand. In: Provinciale Zeeuwse courant, 14-5-1988. |
Jos Borré, Touwtrekkerij tussen auteur en personage. In: De morgen, 20-5-1988. |
Piet de Moor, Vlaamse schrijfster Elisabeth Marain onthult: Veertig jaar ten onrechte opgesloten. In: HN Magazine, 21-5-1988. |
Jooris van Hulle, Rosalie, andermaal. In: De standaard, 28-5-1988. |
Eriek Verpale, Stomweg. In: K & C, juni 1988, p. 61. |
Johan de Belle, Elisabeth Marain: ik heb Rosalie Niemand geschreven vanuit een diep doorvoelde verontwaardiging. In: Ekspres, 4-8-1988. |
Eric Rinckhout, Arme Rosalie. In: NRC Handelsblad, 9-9-1988. |
Hugo Bousset, Rosalie Niemand: Ik heb dorst. In: Dietsche warande & Belfort, nr. 7, september 1988, jrg. 133, p. 520-524. |
Karel Osstyn, Biografisch. In: Ons erfdeel, nr. 4, september-oktober 1988, jrg. 31, p. 592-594. |
Rose Vandewalle, Elisabeth Marain: personage (Rosalie Niemand) op zoek naar een auteur (Elisabeth Marain). In: Gierik, nr. 3, november 1988, jrg. 6, p. 29-32. |
Marc Janssens, Ze was zo gek nog niet: ntg met Niemand in de aula. In: Gent Univ, nr. 4, december 1988, jrg. 3, p. 2-5. |
Hedwig van Damme, Elisabeth Marain. Rosalie Niemand. In: Werkblad voor Nederlandse didactiek, nr. 3, mei 1989, jrg. 17, p. 40-41. |
Fred Six, Theater. Van roman naar monodrama. In: Ons erfdeel, nr. 3, mei-juni 1989, jrg. 34, p. 449-451. |
Frans Redant, Lieve Moorthamer in de verovering van Vlaanderen. In: Scène, nr. 7, maart 1990, jrg. 31, p. 8-9. |
lexicon van literaire werken 42
mei 1999
|
|