| |
| |
| |
Willem G. van Maanen
Helse steen
door Kim Gorus
Achtergronden en uiterlijke beschrijving
In 1970 publiceert Willem G. van Maanen (* 1920 te Kampen) Helse steen. In 1975 wordt het boek opnieuw uitgegeven als Salamanderpocket. Een derde druk laat op zich wachten tot 1990. In 2005 wordt Helse steen - samen met De dierenhater, De hagel is gesmolten, Hebt u mijn pop ook gezien? en Het nichtje van Mozart - opgenomen in de bundeling Met de hand op het hart: vijf romans. Er verschenen in totaal dus vier drukken van Helse steen, waarmee het behoort tot de best verkochte boeken van de auteur.
Net als andere werken van Van Maanen is Helse steen een relatief dun boek: het telt 126 bladzijden (in de eerste druk). De ondertitel van Helse steen luidt ‘een vertelling’. Helse steen heeft dan ook, net als talloze andere boeken van Van Maanen, een verteller in de eerste persoon. De vertelling wordt afgewisseld met drie verhalen uit het gefingeerde tijdschrift Imago. Het boek heeft in totaal tien hoofdstukken. De uitleg op de achterflap van de eerste druk nodigt uit tot een realistische lezing van het boek. Er wordt vooral nadruk gelegd op het ‘menselijke’ aspect van het verhaal. De tweede druk is identiek aan de eerste. Op de achterflap van de derde druk staat een ingekorte versie van de uitleg op de eerste twee drukken. Algemeen valt op hoe men in de flaptekst de combinatie van ernst en ironie probeert weer te geven. Het boek behandelt ernstige thema's als liefde, dood en incest op een ‘speelse’ manier: ‘Hoewel Helse steen (nog weer eens) aantoont dat met de liefde niet te spotten valt, is het toch een speelse vertelling, waarin moord en doodslag tot alledaagsheid zijn verheven.’ In de derde editie wordt verder een contextueel element toegevoegd: er wordt hier verwezen naar de discussie tussen voor- en tegenstanders van de seksuele revolutie begin jaren tachtig: ‘Met het incest-motief liep Van Maanen in 1970 op de discussie van nu vooruit.’
| |
Inhoud
Helse steen heeft de vorm van een gesproken biecht, verteld in de eerste persoon door het hoofdpersonage Bruno. De verteller
| |
| |
richt zich tot een zwijgzaam, anoniem model dat hij fotografeerde voor het tijdschrift Imago. De vertelling behandelt Bruno's leven als kind tot en met zijn tocht naar Frankrijk vijf jaar na de dood van zijn moeder. Het verhaal begint met de dood van Bruno's moeder, behandelt vervolgens Bruno's jeugd en eindigt met de periode na de begrafenis.
Bruno groeit op in een Nederlands provinciestadje in de jaren dertig en veertig. Reeds als kind voelt hij zich aangetrokken tot zijn moeder. Zijzelf heeft vooral belangstelling voor zijn vader, een reclameontwerper, en voor haar eigen werk als redactrice van het tijdschrift Imago. Als zijn vader afwezig is, is ze echter ‘ongewoon lief’: ‘ze las me voor en streelde mijn hoofd’. Op zekere dag geeft ze Bruno een gulden om bij de apotheker een staafje ‘helse steen’ als middel tegen wild vlees te halen. Bruno is zodanig bevreesd voor dat staafje, dat hij besluit de gulden te begraven: ‘Wild vlees, helse steen, haar lippen vormden die verschrikkelijke woorden (...). Ik zou de gulden verliezen, niet naar de apotheek gaan, de lippen zouden dun worden, schelden, vloeken, ik zou de trap worden opgeslagen, in mijn kamer worden opgesloten, maar alles was beter dan dat.’ Als Bruno na lange tijd nog steeds niet thuis is, gaat zijn moeder hem achterna met de fiets. Hij loopt haar echter tegemoet en brengt haar uit evenwicht waardoor ze samen ten val komen. Ze worden beiden getekend door het voorval: Bruno houdt er een mank been aan over, zijn moeder een ontsierend litteken dat haar voorhoofd ‘in tweeën’ deelt.
Kort daarop breekt de Tweede Wereldoorlog uit. Bruno's vader gaat in dienst en verdwijnt spoorloos. Zijn moeder biedt ondertussen onderdak aan een joodse tekenjuffrouw, die tante Dolly wordt genoemd. Tante Dolly gebruikt Bruno als tekenmodel en object voor haar seksuele fantasieën. Bruno's moeder, die jaloers is op hun verhouding, verraadt tante Dolly, waarna ze wordt gedeporteerd. De volgende dag beginnen moeder en zoon een incestueuze verhouding. Deze relatie is voor Bruno vooral gericht op het vernederen van zijn moeder.
Na de oorlog verhuizen Bruno en zijn moeder naar de hoofdstad. Vervolgens wordt Bruno bij Imago ingelijfd als fotograaf. Gaandeweg wordt duidelijk dat Bruno's moeder de relatie met haar zoon wil verbreken. Eerst door Bruno te koppelen aan Metta, een jonge medewerkster van Imago, later door op zoek te gaan naar een huwelijkspartner voor haarzelf. Bruno wil haar plannen saboteren en kiest zelf een potentiële kandidaat. Hij laat zijn oog vallen op zijn kennis Osenfant, een vriendelijke, maar nogal stugge commissionair. In naam van de nietsvermoedende Osenfant correspondeert Bruno met zijn moeder via een huwelijksbureau. Vervolgens regelt hij een af- | |
| |
spraak tussen beiden, waarvan hij zelf getuige is. Tijdens die afspraak komt Bruno's bedrog uiteraard aan het licht. Als een gebroken vrouw rijdt Bruno's moeder naar huis, waarna ze zichzelf doodschiet met het jachtgeweer van haar man.
Na de dood van zijn moeder komt Bruno voor het eerst in contact met zijn oom Bruno, die sinds zijn geboorte in Frankrijk woont. Vijf jaar na de begrafenis zoekt Bruno het kasteel van zijn oom op in het gezelschap van zijn jeugdvriendin Minnie. Daar komt Bruno tot de ontdekking dat oom Bruno zijn natuurlijke vader is. Via een naburige kasteelheer komt hij ten slotte te weten dat Bruno's zogezegde vader waarschijnlijk van het terras is geduwd door zijn oom (zijn biologische vader). Hij overweegt om zich te wreken door op zijn beurt oom Bruno van het terras te stoten, maar bedenkt zich. Aan het eind van zijn relaas drukt hij tegenover het zwijgzame model zijn angst uit om alleen te zijn. Zij is echter tijdens zijn vertelling in slaap gevallen.
Bruno's vertelling wordt afgewisseld met een reeks parallelle verhalen uit het tijdschrift Imago die geschreven werden door zijn moeder. Bruno noemt ze ‘sleutelverhalen, vermommingen tot en met de verteller’. De verhalen worden respectievelijk verteld door een zoon, een echtgenoot en een broer. Het eerste verhaal, bijvoorbeeld, gaat over een jongen die verliefd wordt op zijn lerares. Hij lokt een strafstudie uit om dicht bij haar te kunnen zijn. Tijdens zijn straf moet hij de kachel temperen, waarna zijn lerares sterft aan de gevolgen van een koolmonoxidevergiftiging.
| |
Interpretatie
Thematiek
Het hoofdthema van Helse steen is de tegenstelling tussen onthullen en verhullen, een variant op de schijn-werkelijkheid-thematiek die als een rode draad door het oeuvre van Van Maanen loopt. Helse steen is een gesproken biecht in de eerste persoon. De verteller kent de afloop van het verhaal. Hij blikt geregeld vooruit of kondigt onthullingen aan die nog volgen, wat bijdraagt tot de spanning van het boek. Zo vertelt Bruno zijn model dat hij aanvankelijk niet wist wie de auteur was van de verhalen uit Imago: ‘Ik zal jou die ook nog niet verklappen, maar ik lees je er straks een voor, en dan ben ik benieuwd of je (...) de naam niet zelf kunt raden. De ontdekking was voor mijzelf schokkend.’ Ook de ‘spiegelverhalen’ uit Imago zelf bevatten bedekte onthullingen over het ‘hoofdverhaal’. Het tweede verhaal uit het tijdschrift handelt over een vrouw die de minares van haar man aangeeft bij de Duitsers. Via dat
| |
| |
verhaal wordt duidelijk dat Bruno's moeder tante Dolly heeft verraden.
Toch zijn de belangrijkste onthullingen vanaf het begin al duidelijk. Zo wordt het incestmotief reeds in de eerste zin geëxpliciteerd: ‘Als kind wilde ik met mijn moeder trouwen, maar mijn vader zat ertussen en zo kwam het er niet van.’ Ook het feit dat oom Bruno wel eens de vader van Bruno zou kunnen zijn, ligt er meteen duimendik bovenop. Vooral hun gemeenschappelijke naam is veelbetekenend. De uiteindelijke ontknoping van het boek is in die zin allesbehalve een openbaring. De talloze onthullingen leiden bovendien nooit tot een dieper inzicht: elke ontknoping legt een nieuw geheim bloot.
De vertelling draait veeleer om het onthullen an sich. Bruno lijkt zelfs behept met een onstilbare drang tot tonen of bekennen. Allereerst is hij letterlijk een exhibitionist. Daarnaast vertoont ook zijn vertelling exhibitionistische trekjes. In de blik of het luisterend oor van de ander komt hij tot leven: ‘[I]k wil me niet vastleggen voor een onbekend publiek, ik wil me vastleggen voor een enkeling die ik ken, die ik zie, die mij ziet. De exhibitionist pur sang! Voel je niet bezwaard, het blijft mijn eigen verhaal, net zoals de lul die ik laat zien mijn eigen lul blijft.’ Het tweede verhaal uit Imago bevat een dubbele onthulling. In de eerste plaats wordt een nieuw standbeeld onthuld als symbool voor het verzet van de vrouw in oorlogstijd. In de begeleidende speech vertelt de verteller echter een geheim dat het heldhaftige beeld van zijn eigen, overleden vrouw als verzetsstrijder ontkracht. In die zin ondermijnt de ene onthulling de andere.
De dubbelzinnige verhouding tussen onthullen en verhullen loopt parallel aan het contrast tussen zien en niet-zien. Die tegenstelling wordt voornamelijk uitgewerkt via de blik van Bruno. ‘Zien’ is immers de westerse manier bij uitstek om kennis te verwerven van de buitenwereld: zien staat gelijk aan kennen. Bruno is dan ook geënt op de mythische figuur Oedipus, die, zonder het te beseffen, zijn vader vermoordt en zijn moeder trouwt. Naast de relatie met zijn moeder en de haat jegens zijn vader, heeft Bruno een mank been, een typisch literaire toespeling op het Griekse oidipous (‘gezwollen voet’). Maar bovenal is hij, net als Oedipus, een ‘blinde ziener’ die niet in staat is om de nabije realiteit te doorgronden.
Enerzijds is Bruno een ‘ziener’ die zijn omgeving nauwlettend observeert. Via zijn blik probeert hij de wereld van op een afstand te manipuleren. Als fotograaf kan hij de blik van anderen sturen. Zo zegt hij tegen zijn model: ‘[A]ls een fotograaf ergens zijn ziel in kan leggen dan heb ik dat gedaan in de foto's van jou; het wonderbaarlijkste is nog dat zo iets over komt, dat
| |
| |
de mensen het herkennen, dat ze meer in je zien dan die fotogenieke vrouw, dat ze (op mijn bevel) verder kijken en zien hoe 'n verrassende combinatie je bent van licht en donker, wijs en dwaas, argeloos en geraffineerd, goed en slecht (...).’ Bovendien blijft hij op die manier zelf buiten beeld en dus buiten schot: ‘[E]en blik is immers nooit aan te raken.’
Anderzijds weigert Bruno halsstarrig de realiteit te doorgronden. Hij kijkt met andere woorden zonder te ‘zien’. Als Minnie Bruno betrapt voor de spiegel, vraagt hij: ‘Wat zou jij doen als je er zo uitzag?’, waarop ze antwoordt: ‘Accepteren, (...) en als ik dat niet deed ook niet kijken.’ Minnie is overigens degene die hem tot bij het kasteel van zijn oom sleurt, maar ook dan probeert Bruno - uit ‘angst voor nog weer andere ontdekkingen’ - via allerlei uitvluchten het doel van hun reis te vertragen. In dezelfde zin is het jongetje uit het eerste verhaal bang als hij zijn ouders bespiedt tijdens het vrijen: ‘[M]ijn enige angst is dat ik blind zal worden, dat ik gestraft zal worden omdat ik naar iets geheims kijk.’ Deze scène verwijst rechtstreeks naar het freudiaanse oedipuscomplex dat de verschillende personages stuurt. De tegenstelling tussen zien en niet-zien zit ook in het beeld van de ‘helse steen’. Helse steen of zilvernitraat werd vroeger gebruikt bij het ontwikkelen van foto's. Het nitraat kan bij oogcontact echter ook oogletsel veroorzaken.
| |
Titel
De titel Helse steen verwijst in de eerste plaats naar het staafje helse steen (‘lapis infernalis’) dat Bruno verzuimt te halen. Toch vervult Bruno in zekere zin de opdracht die hij krijgt van zijn moeder. Als hij op haar toe loopt komen ze immers samen ten val. Bruno omschrijft de val als een afdaling in de hel: ‘een warreling van kleren en kreten, in een soort onweer, een ontploffing, een hel van licht en geluid en pijn’. In die zin gaat hij effectief de ‘helse steen’ halen waar zijn moeder om vroeg. Bruno's hellevaart hangt nauw samen met het oedipale. Hij houdt aan de val immers een mank been over. Bovendien zal zijn moeder uiteindelijk ten onder gaan aan hun relatie en zelfmoord plegen. Seksualiteit en de dood, Eros en Thanatos: ze zijn in Helse steen altijd met elkaar verbonden.
Er komen in dit boek dan ook nogal wat ‘helse stenen’ voor. Zo staat er op de voorpagina van het laatste nummer van Imago een foto van een beeldhouwster met ‘een stenen phallus’. Steen is echter altijd verwant aan de dood. De meeste steenhouwers in dit boek maken namelijk grafzerken. In het eerste verhaal uit Imago wordt de verteller verliefd op zijn lerares naast het atelier van zijn vader, een houwer van grafzerken. Zijn levensdrift wordt dus opgewekt in de nabijheid van de dood. Het opschrift dat de lerares op de grafsteen van haar
| |
| |
man laat zetten is in dit verband veelbetekenend: ‘[M]ors ianua vitae (...): de dood is de poort tot het leven.’ Vanuit Bruno's perspectief betekent dat vooral: de dood van de ander is de poort tot het leven. Hij vernietigt anderen om zichzelf veilig te stellen: ‘[A]l die doden maakten mij juist vrolijk, gaven me een gevoel van triomf: zij wel, ik niet, en nog sterker: ik niet omdat zij wel.’ Het grafschrift blijkt overigens omkeerbaar: het leven en de seksualiteit zijn vaak een poort tot de dood. De lerares sterft, mede door toedoen van de verteller, ten gevolge van de giftige dampen van een ‘helse’ kolenkachel. Als de jongen zijn eigen moeder naakt ziet, denkt hij dat ze stervende is. Tussen haar benen heeft ze immers ‘een grote zwarte plek’, een ‘vreselijke ziekte’.
De hel is bijgevolg geen concrete plek in dit boek: ze zit vervat in het oedipale. Daarnaast is de hel uitgezaaid in een aantal terugkerende metaforen, zoals de tuin en de hond. De tuin, traditioneel een symbool voor het paradijs, wordt in dit boek altijd geassocieerd met verval. Net voor de dood van zijn moeder omschrijft Bruno het plantsoen aan de overkant van hun huis als een ‘kleine rottende jungle’. De tuinen van Minnie en van de jongen uit het eerste verhaal van Imago zijn stenen tuinen, ‘in plaats van vol bloemen vol zerken’. Tante Dolly noemt Bruno de ‘nieuwe Adam’ of haar ‘paradijsje midden in de jungle’, maar ook dat blijkt een waanbeeld. In al zijn naïviteit zal hij zelf haar schuilplaats verraden: ‘Het paradijsje bestond niet meer (...). [D]e nieuwe Adam was dood.’ Ook de hond, die Bruno tijdens de tragische ontmoeting tussen Osenfant en zijn moeder nog omschrijft als een ‘symbool van huiselijkheid en trouw’, wordt meestal gekoppeld aan de dood. Osenfant vergelijkt Bruno in zijn woede met een hyena die teert op bederf. In het laatste hoofdstuk van Helse steen vertelt Minnie dat ze zelf heeft gezien hoe tante Dolly werd weggevoerd, toen ze haar hond uitliet in het plantsoen tegenover Bruno's huis. De hond symboliseert aldus de corruptie van Bruno's tuin. Uiteraard wordt ook de oorlog onrechtstreeks gekoppeld aan het helse. Toch treedt die oorlog nooit echt expliciet op de voorgrond. De personages lijken eerder gebruik te maken van de oorlogssituatie om hun intriges makkelijker tot uitvoering te brengen.
Hoewel Bruno in zekere zin de hellevaart op gang brengt, blijft het onzeker in hoeverre hij daar zelf verantwoordelijk voor is. Tegenover zijn model beweert hij: ‘Ik geloof zelf dat alles begonnen is met dat staafje helse steen, niet het ongeluk dat eruit voortkwam (haar voorhoofd, mijn been), maar het bedrog dat ik ermee pleegde.’ Toch is het zijn moeder die hem om dat staafje stuurt. Bruno's ‘bedrog’ kan dus evengoed een poging zijn om het tij alsnog te keren. Zijn moeder, die ook al
| |
| |
een incestueuze relatie heeft met haar broer, is overigens allesbehalve onschuldig. Als Bruno als kind zijn naakte moeder begluurt, twijfelt hij aan haar onwetendheid: ‘[W]ist ze werkelijk niet dat ze bespied werd, of wist ze het maar al te goed? Prikkelende vraag, die ook nooit moet worden beantwoord, vind je wel?’ In een brief aan Osenfant stelt Bruno's moeder: ‘[P]ijn maakt en bepaalt ons; alleen op het punt waar wij elkaar treffen, waar pijn ontstaat, kan liefde iets beginnen.’ Vanuit die optiek kan je Bruno's pesterijen aan het adres van zijn moeder interpreteren als een liefdesverklaring.
| |
Stijl
De stijl van Helse steen is doorgaans droog en zakelijk. De verteller vertelt zijn tragische levensverhaal op een veelal kille, afstandelijke manier. Als oom Bruno zijn neef uithoort over de dood van zijn zus, dient Bruno hem op gebruikelijke wijze van antwoord: ‘Als uit een verhaaltje van een ander somde ik de feiten op.’ In Helse steen wordt bovendien vaak gereflecteerd op het schrijven en het vertellen. Nadat Bruno zijn val heeft omschreven, voegt hij er meteen aan toe: ‘Ik zie het aan je ironische lachje: dat was iets te mooi verteld. Die hel van licht en geluid en pijn had meer te maken met litteratuur dan met de werkelijkheid.’ De metafictionele uitspraken sturen de thematiek van Helse steen: ze expliciteren het fictieve of leugenachtige karakter van literatuur en dus van dit boek.
Hoewel Helse steen wordt voorgesteld als een vertelling, vertoont het boek geen kenmerken van gesproken taal. De taal bevat geen aarzelingen of herhalingen. De structuur van Helse steen is zelfs relatief ingewikkeld, met veel terugblikken en vooruitwijzingen. De verhalen uit Imago verschillen stilistisch van Bruno's vertelling. Zo is het eerste verhaal, dat verteld wordt door een tienjarig jongetje, qua stijl eenvoudiger dan de rest van het boek.
Helse steen bevat verder redelijk wat intertekstuele verwijzingen. Het tijdschrift Imago, bijvoorbeeld, verwijst naar de term ‘imago’ uit de psychoanalyse. Bij Jung duidt het begrip op de mythische archetypes en scenario's waar wij ons aan spiegelen. De term refereert hier aan Bruno's verwantschap met onder andere Oedipus en Telemachus. Wanneer hij van zijn moeder verneemt dat ze niet zeker weet wie zijn natuurlijke vader is, roept hij hysterisch uit: ‘De verminkte Oedipus (...) gaat in volle bewustzijn met zijn moeder naar bed, is op zoek naar zijn vader die zijn vader niet is. Of was dat Telemachus?’ Bruno's verwarring blijkt aan het eind van het boek geheel terecht. Zo heeft hij, net als Oedipus, een verhouding met zijn moeder en overweegt hij, net als Telemachus, om de minnaar van zijn moeder te doden. Verder zijn er ook verwijzingen naar de Bijbel, de legende van Lohengrin, Hendrik Marsman (‘Verzet’),
| |
| |
Auguste Rodin (‘L'âge d'airain’), enzovoort.
Ondanks de afstandelijke, ingewikkelde stijl, bevat Helse steen veel humor. Die humor komt voornamelijk voort uit het contrast tussen het droog registrerende enerzijds en het gespeeld melodramatische anderzijds. Sommige personages lijken wel sjablonen die de ene clichématige uitspraak aan de andere rijgen. Als Bruno liegt tegen zijn oom dat het naaldkokertje van zijn moeder verdwenen is, voert deze een bespottelijk toneeltje op: ‘[H]ij maakte uit louter vrolijkheid een paar danspassen. “Weg? Helemaal weg? Verdwenen van de aardbodem?” Hij zocht naar nog flauwere formuleringen, telkens een ander vingertje opstekend als hij er weer een gevonden had. “Foetsjie? Complètement disparu? Verschwunden? Dood en begraven?”’ Vervolgens vouwt hij de handen om de hemel te bedanken.
Het meest melodramatische personage is de dienstbode Ate, die voortdurend op het punt staat tot bekentenissen over te gaan, maar uiteindelijk niets zegt. Op een bepaald ogenblik lijkt het of ze toch niet meer kan zwijgen. Met veel misbaar roept ze: ‘Ik kan mijn mond niet meer houden, de Heer beveelt me te spreken.’ Bruno's moeder snoert haar echter tijdig de mond, waarna ze terugvalt op haar tot ieders ergernis herhaalde oneliner: ‘De Heer zal me treffen, het is zonde dat ik het zeg.’ Ate betekent in het Grieks overigens verblinding. De naam verwijst zo naar Oedipus' letterlijke en figuurlijke blindheid. Ate's personage sluit dan ook perfect aan bij het strategische spel van onthullen en verhullen. De complexe intertekstualiteit en melodramatische personages benadrukken, net als de metafictionele uitspraken, het fictieve karakter van de vertelling.
| |
Verteller
Helse steen heeft een onbetrouwbare verteller. Uit het verhaal blijkt meermaals dat Bruno feit en fictie niet van elkaar kan scheiden. Dat ondermijnt zijn geloofwaardigheid als verteller. Als Bruno de vuurtorenwachter wijsmaakt dat hij beschoten werd door een Duitse soldaat, noemt deze hem ‘een kleine fantast’. In een brief aan Osenfant vertrouwt Bruno's moeder haar huwelijkskandidaat toe dat haar zoon ‘zijn toevlucht’ neemt ‘tot leugen en bedrog’. Ook als volwassen man is elke werkelijkheidszin hem vreemd. Zo gaat hij als kind volledig op in het uitvoeren van symbolische rituelen waarin hij zijn moeder ‘doodt’. Als volwassene zal hij echter zijn moeder daadwerkelijk de dood in jagen. Toch lijkt zelfs dat een soort spel: ‘Klinkt het erg litterair als ik nu zeg dat ik mijn moeder heb gedood?’
Soms creëert Bruno de indruk dat de verbanden die hij legt toch betrouwenswaardig zijn. Bij het lezen van de verhalen uit
| |
| |
Imago ziet Bruno meteen overeenkomsten met zijn eigen leven. Hij stelt zich hardop de vraag of hij aan betrekkingswaan lijdt. Zijn antwoord suggereert van niet: ‘Beslist niet; die indirecte methode lag mijn moeder wel.’ Op andere momenten krijgt zijn manipulatieve kant dan weer de bovenhand. Tegenover zijn luisterend model stelt hij: ‘Je kent mijn zwak voor dramatiek, tot in het absurde; ik maak slachtoffers alleen maar ter wille van een lekkere dramatische situatie. Dat is pas litteratuur: de daad bij het woord.’ Het blijft dus onzeker of Bruno de feiten getrouw weergeeft of niet. Zelf merkt Bruno op: ‘[H]et element van onzekerheid kan ik niet missen, in geen enkele verhouding.’ Die opmerking geeft aan dat de dubbelzinnige verhouding tussen feit en fictie een bewuste strategie is.
| |
Context
Van Maanen debuteerde in 1953 met Droom is 't leven. De titel illustreert meteen het belangrijkste thema in zijn werk: de spanning tussen schijn (droom) en werkelijkheid. De schrijver maakt vaak gebruik van een meervoudig perspectief of verschillende verhaalniveaus om de centrale verhaallijn te ontwrichten. Zijn eerste romans doen symbolisch of zelfs surrealistisch aan. De dierenhater (1960), bijvoorbeeld, is een allegorisch verhaal met dierlijke personages en als hoofdfiguur een okapi.
Helse steen wordt vaak aangehaald als een overgangswerk in het oeuvre van Van Maanen. De auteur stelt zelf dat hij voor 1970 nog veel te veel ‘mooie’ boeken wilde schrijven: ‘Met Helse steen ben ik gaan stellen: dit is onzin; je moet geen rekening houden met mooi/lelijk. Je moet gewoon werken, een boek doen.’ Vanaf Helse steen wordt de stijl strakker, de surrealistische ontsporingen subtieler. Toch kan je bezwaarlijk stellen dat het latere werk van Van Maanen realistisch is. Zo is Helse steen, met zijn dubbele incestverhouding en driedubbele moord (tante Dolly, Bruno's vader en moeder), een volstrekt onwaarschijnlijke vertelling. Van Maanen ziet dat als een spel met de lezer: ‘Ik zeg tegen mijn lezers terwijl ik ze een knipoog geef: lees het verhaal, maar het is niet waar hoor, het is bedrog.’
Qua stijl leunt het oeuvre van Van Maanen aan bij andere naoorlogse schrijvers als Gerard Reve en de vroege Willem Brakman. Als grote internationale voorbeelden haalt de schrijver zelf Franz Kafka en Samuel Beckett aan. Het werk van Van Maanen vertoont inderdaad een gelijkaardige combinatie van zakelijkheid en absurdisme. Verder voelt hij zich verwant aan de groteske Poolse auteur Witold Gombrowicz.
| |
| |
Met zijn droge, analytische stijl en verwijzingen naar de psychoanalyse, doet Helse Steen modernistisch aan. Andere modernistische kenmerken zijn de zoektocht naar waarheid en de aandacht voor het verval. Toch lijkt Helse steen af en toe vooruit te wijzen naar het postmodernisme. Zo is de zoektocht naar waarheid erg relatief: de uiteindelijke ontknoping is immers vanaf het begin al duidelijk. Zelf stelt Van Maanen: ‘Eigenlijk is de kunst van het romanschrijven niets anders dan het uitstellen van de ontknoping (...) en het aardigste vind ik dan nog als die ontknoping er helemaal niet komt omdat die al in min of meer verborgen passages stap voor stap is uitgevoerd, in fragmenten aangeduid althans.’ Het hoofdpersonage ondergaat bovendien geen evolutie: hij doet niets met de informatie die hij vergaart. Den Boef merkt terecht op dat het tweede vertelniveau - in dit geval de verhalen uit Imago - bij Van Maanen geen synthese teweegbrengt, maar, integendeel, het raadsel vergroot. Een ander postmodern kenmerk is het etaleren van personages als fictieve constructies. Het personage Bruno, bijvoorbeeld, is heel expliciet geënt op mythische figuren als Oedipus en Telemachus. Helse steen verwijst verder via Oedipus naar Shakespeares Hamlet. Hamlet wil immers, net als Bruno, de moord op zijn vader wreken door de minnaar van zijn moeder - zijn oom - te doden. Tante ‘Dolly’ heeft zelfs de naam van een pop. Het personage als fictie komt in later werk van Van Maanen nog explicieter aan bod. In Hebt u mijn pop ook gezien? (1974), bijvoorbeeld, is een meisje op zoek naar haar pop die volgens de verteller op eigen houtje naar het front is gestapt. In zijn laatste roman, Een huis van lief en leed (2000), voert Van Maanen de postmoderne filosoof Jacques Derrida (Joseph Derda) op als personage.
| |
Waarderingsgeschiedenis
Helse steen werd in 1970 vrijwel unaniem positief onthaald. Willem Roggeman looft de combinatie van een melodramatisch verhaal en een heldere constructie: ‘Helse steen is een modern verhaal met de allures van een Grieks klassiek drama, dat getuigt van een zeldzaam sterk schrijverschap.’ Johan van der Woude omschrijft Helse steen in superlatieven: het is een roman ‘van hoog gehalte door de behandeling van het onderwerp, door de bouw ervan, het vlekkeloze taalgebruik en door het raffinement waarmee [het] betekenisverhaal is geobjectiveerd.’ Rico Bulthuis ziet in de afwisseling van verschillende teksten (Imago) een kritiek op het ‘dorre en droge proza’ dat in de jaren zeventig in trek was: ‘Hij toont met het dubbelverhaal
| |
| |
(...) aan, dat de romanvorm tekort schiet, en dat de grenzen van de werkelijkheid gerust mogen worden overschreden.’ Wam de Moor bespreekt in De Tijd de gelaagde werkelijkheid van het boek. De artikelen uit Imago bieden drie verschillende, elkaar soms tegensprekende invalshoeken op het verhaal: ‘Het is of er voortdurend nieuwe gordijnen worden opgetrokken waarachter zich een werkelijkheid ontplooit die een schijnwerkelijkheid blijkt te zijn.’ In De letterpiloot neemt Willem Jan Otten het op voor Van Maanen en voor Helse steen in het bijzonder. Hij is van mening dat het boek ‘een veel te kleine rol heeft gespeeld in de naoorlogse, en zeker in de oorlogsverwerkende literatuur’. Van Maanens oeuvre werd evenwel meermaals bekroond. In 1983 kreeg hij de F. Bordewijkprijs voor Het nichtje van Mozart. In 2004 ontving hij de Constantijn Huygensprijs voor zijn hele oeuvre.
Ondanks de prijzen en positieve kritieken is Van Maanen nooit echt doorgebroken bij het grote publiek. De kritiek haalt daar verschillende mogelijke oorzaken voor aan. Willem Roggeman wijt Van Maanens geringe succes aan het feit dat hij zich altijd ver ‘buiten het luidruchtige literaire leven heeft gehouden’. Gabriël Smit vermoedt dat sommige lezers zich storen aan de complexiteit en de groteske inhoud van Helse steen: ‘[Van Maanen] balanceert (...) voortdurend op de rand van het drakerige en het nauwelijks voorstelbare, en (...) ik kan mij indenken dat er lezers zijn die het te veel wordt.’ Zo vindt ook Peter van Eeten dat het boek neigt naar het ‘groteske’ en dat sommige delen ‘onaannemelijk’ zijn. Het is echter de combinatie van kitsch en droge ironie, van melodrama en subtiele taalspelletjes die Helse steen een unieke plaats geeft in onze naoorlogse literatuur.
Die unieke positie blijkt ook uit het onvermogen om Van Maanens oeuvre vast te pinnen. Zijn vroege werk wordt vaak vergeleken met werk van Bordewijk en Kafka. Kees van der Pol ziet in Helse steen overeenkomsten met het cynisme van Willem Elsschot en Marnix Gijsen. De verwarring tussen vriend en vijand verbindt Helse steen volgens Van der Pol met het werk van W.F. Hermans. Wam de Moor beschouwt Van Maanen als een ‘leerling’ van Vestdijk, wat dan weer gerelativeerd wordt door J.H. de Roder. In de trefzekere inzet van Helse Steen herkent De Moor invloeden van Nescio's De Uitvreter. Gabriël Smit ontwaart in de vertelling de ‘aristocratische humor’ van Thomas Mann. De auteur zelf heeft een grote bewondering voor het werk van de groteske schrijver Gombrowicz. Na al die uiteenlopende invloeden moet Van Maanen wel concluderen: ‘[S]chrijven (is) nutteloos omdat alles wat je kunt bedenken, schrijven en voelen al eerder is genoteerd. Wat doet het er dan nog toe?’
| |
| |
Voor deze bespreking is gebruikgemaakt van:
Willem G. van Maanen, Helse steen: een vertelling, derde druk, Baarn 1990.
| |
| |
| |
Secundaire literatuur
Willem G. van Maanen, Schrijvers over hun lectuur. In: Het Vaderland, 23-12-1961. |
Wam de Moor, Een lot als dat van Oedipus. In: De Tijd, 28-3-1970. |
Peter van Eeten, Een vertelling van incest en moord. In: NRC Handelsblad, 4-4-1970. |
Jos Panhuysen, Vertelling van Van Maanen: biecht van een moederskind. In: Binnenhof, 11-4-1970. |
Rico Bulthuis, Verdwenen personen in een nieuw licht. In: Haagsche Courant, 18-4-1970. |
Gabriël Smit, ‘Helse steen’, gecompliceerde roman van W. van Maanen. In: de Volkskrant, 25-4-1970. |
Johan van der Woude, ‘Helse steen’: roman van hoog gehalte. In: Nieuwsblad van het Noorden, 9-5-1970. |
D. Hüwel, Oedipus en de sfinxen. In: Accent, 16-5-1970. |
Willy M. Roggeman, Oedipus overtroffen. In: Het Laatste Nieuws (datum onbekend). (over Helse steen en De onrustzaaier) |
Ben Bos, W.G. van Maanen. In: De Nieuwe Linie, 28-3-1973. (interview) |
Kees van der Pol, Willem G. van Maanen. In: Kritisch lexicon van de moderne Nederlandstalige literatuur, mei 1984. (over het hele oeuvre tot 1983) |
Jaak de Maere, Het prozawerk van Willem G. van Maanen. In: Ons Erfdeel, nr. 3, 1984, jrg. 27, pp. 393-398. |
Willem Jan Otten, Een meester van de terugwerkende kracht. In: W.J. Otten, De Letterpiloot: essays, verhalen, kronieken, Amsterdam 1994. |
J.H. de Roder, De man die niet kan lijden. Op zoek naar de romanpoëtica van Willem G. van Maanen. In: Koen Hilberdink en Jos Joosten (red.), Jan Campert-prijzen 2004, Nijmegen 2004. |
August Hans den Boef, Het raadsel vergroten. Het oeuvre van Willem G. van Maanen. In: Ons Erfdeel, nr. 3, 2005, jrg. 48, pp. 407-414. |
lexicon van literaire werken 71
september 2006
|
|