| |
| |
| |
Willem G. van Maanen
Heb lief en zie niet om
door Rudi van der Paardt
Achtergronden en uiterlijke beschrijving
De roman Heb lief en zie niet om van Willem G. van Maanen (Kampen 1920 - Leusden 2012) verscheen in het najaar van 2006 bij De Bezige Bij te Amsterdam (het was Van Maanens eerste boek bij deze uitgeverij: voorheen had hij lange tijd bij Querido en daarna bij De Prom zijn boeken uitgegeven). De roman bestaat uit twee ongelijke delen: het eerste beslaat de pagina's 7 tot en met 80. Het tweede deel bevat een Proloog en een Epiloog en loopt van p. 83 tot en met p. 207 (de laatste bladzijde is niet genummerd). Deze helft van het tweeluik wordt voorafgegaan door een aan Harry Mulisch' roman Hoogste tijd (1985) ontleend motto: ‘Men hoeft niet te weten wat men is om het te zijn’. (De uitspraak heeft betrekking op de wetten van het toneel en waarschijnlijk ook, zoals Etty veronderstelt, op de vraag wat het betekent joods te zijn.)
Het boek werd vrijwel meteen herdrukt, voor Van Maanen een ongewone situatie. Inmiddels is in 2008 de vijfde druk verschenen, alsmede een e-bookversie. In 2007 werd Heb lief en zie niet om opgenomen in de longlist van de Libris Literatuurprijs en belandde de roman bij de laatste zes genomineerde boeken voor de AKO Literatuurprijs. Gezien de hoge leeftijd van de auteur trok het boek speciale aandacht. Overigens maakte Van Maanen in interviews naar aanleiding van Heb lief en zie niet om bekend dat de roman zijn laatste was geweest: voor het schrijven van een nieuwe ontbrak het hem aan de nodige concentratie (in 2010 verscheen nog wel een kleine bundel verhalen: Bagatellen).
De roman heeft autobiografische trekken: Van Maanen was in de oorlog actief in het verzet (zie het interview met Onno Blom). Hij maakte deel uit van de befaamde groep van Joop Westerweel en hielp bij het laten onderduiken van joodse Nederlanders, een onderwerp dat in het tweede deel van de roman een belangrijke rol speelt. (Over zijn grote bewondering voor Westerweel schreef Van Maanen onder meer in ‘Verzet zonder geweld’, opgenomen in Dubbele inktpot, enkele pen, p. 34-37.)
| |
| |
| |
Inhoud
Een
Het eerste deel van het tweeluik wordt, met veel flashbacks, verteld door een naamloos blijvende man, in een onduidelijke setting, een talentvol acteur, maar nogal klein van stuk en daardoor ongeschikt voor de grote rollen; hij is besneden, maar niet joods. Zijn vrouw Sarah is een Oostenrijkse Jodin die hij in 1938 heeft leren kennen: zij is groter en een stuk ouder dan hij; zij is vooral actief als vertaalster van werk van in Nederland publicerende Duitse auteurs. Hun huwelijk berustte op wederzijdse passie, maar kwam ook voort uit berekening: Sarah kon, als dat nodig zou blijken, profiteren van de bepaling dat een Jodin die met een ‘Ariër’ was getrouwd, niet zou worden vervolgd. Overigens had zij duidelijk kenbaar gemaakt dat zij niet van plan was omgang met andere mannen uit de weg te gaan. Met één van de auteurs, wier werk zij vertaalde, Kasper, had zij inderdaad een verhouding.
Het startpunt van het eigenlijke verhaal is 10 mei 1940: uiteraard de eerste oorlogsdag, maar ook de dag dat Sarah verdwijnt (de verwevenheid van de oorlog met persoonlijke omstandigheden wordt hiermee meteen zichtbaar). De acteur vermoedt, naar later blijkt terecht, dat zij op weg is naar haar minnaar. Voor de deur van hun huis wordt Sally (voortaan Sal), het zoontje van hun joodse buurvrouw Judith, vermoord door een soldaat in Nederlands uniform. Hij had het geweer van een van de twee soldaten gepakt en daarmee in het wilde weg geschoten, waarna hij meteen werd neergeknald. De acteur brengt het dode lichaam van Sal naar zijn buurvrouw, die het zwijgend in ontvangst neemt (zij begraaft haar zoon, uiteraard illegaal, in haar tuin). Niet lang daarna komt Sarah weer terug: Kasper heeft een briefje achtergelaten met de mededeling dat hij probeert naar het buitenland te vluchten en die stap kan of wil Sarah nog niet zetten: zij legt zich voorlopig bij de bestaande situatie neer. Zij is zwanger geraakt en brengt een jongetje ter wereld dat Imre wordt genoemd (een naam die, volgens Van Maanen in een interview met Paul Depondt, ontleend is aan de door hem bewonderde joods-Hongaarse auteur Imre Kertész).
De acteur staat voor de vraag welke consequenties de Duitse inval zou moeten hebben voor de samenstelling van zijn theatergezelschap en voor het repertoire dat zij gaan spelen. Twee joodse acteurs stoppen meteen met hun werk, gevolgd door een niet-joodse collega. Om uiteenlopende redenen worden stukken van het programma geschrapt: men besluit een komedie van Molière te spelen en die heeft veel succes. De acteur sluit zich aan bij de Kultuurkamer [in 1941 ingevoerd: verplicht
| |
| |
voor kunstenaars die hun werk willen voortzetten] en tekent zonder wroeging de ariërverklaring, waardoor hij kan blijven spelen (en een inkomen ontvangen). Sarah krijgt bezoek van een koerier uit Londen. Kasper, die via Spanje in Engeland terecht is genomen, zou haar als medewerkster willen hebben bij het decoderen van berichten. Zij wil graag met hem verenigd worden: zij vraagt haar man samen met de buurvrouw Imre op te voeden, waarin zij, niet zonder protest, toestemmen.
Sarah heeft een andere opvatting over de toedacht van de moord op Sal dan de acteur: zij heeft die van hun buurvrouw Judith. Volgens haar was de jongen niet haar eigen zoon, maar het kind van een ex-minnaar en diens vroegere vriendin. Dat de jongen was neergeschoten, was per ongeluk, want de soldaten waren gehuurd om Judith te bedreigen: zij moest Sal bij zijn vader terug bezorgen. Haar verdriet neemt niet af en zij belandt in een ernstige psychose: zij wordt opgenomen in een psychiatrische kliniek, maar een behandeling met elektroshocks werpt vruchten af en zij kan weer naar huis, waar de platonische vriendschap met de acteur zich tot een seksuele relatie ontwikkelt. Zij herneemt een plan dat zij voor haar opname al had gemaakt en met de ik-figuur had besproken: het schrijven van een verhaal (dat pas na de oorlog moet verschijnen) over een joodse man, Sal, die de oorlog heeft overleefd en op zoek gaat naar zijn vroegere schuilplaats, een nonnenklooster, en naar de mensen die contact met hem hebben gehad. Als de oorlog inderdaad is afgelopen, wordt de acteur door een ereraad op zijn houding tijdens de oorlog aangesproken: hij krijgt een ‘Berufsverbot’ van drie maanden, een relatief milde straf. Toch heeft hij geen enkele behoefte om na afloop van zijn strafperiode weer met een gezelschap te spelen: hij prefereert de mogelijkheid om als verteller met monologen op te treden. Judith overhandigt hem een tekst om vast routine op te doen: het is het manuscript waarover zij hem ooit heeft gesproken.
| |
Twee
In de genoemde Proloog en Epiloog klinkt weliswaar de stem van de acteur, die zich, net als in de hoofdtekst, van tijd tot tijd richt tot een mevrouw (uiteraard Judith), maar hij is niet de schrijver van de tekst: die is voor hem door zijn (nieuwe) geliefde geschreven. Dit tweede deel van het tweeluik kent twee tijdlagen. De eerste laag behelst de wederwaardigheden van Sal (onderduiknaam Sol: hij is gelijk de zon herrezen), die in oorlogstijd naar een adres wordt gebracht waar hij als joods jongetje veilig is, of althans geacht wordt te zijn. ‘Tante’ Nelly, die hem ‘meer lief is dan zijn moeder’, brengt hem per trein weg. Zij herkent in hun coupé, duidelijk geëmotioneerd, een man uit haar verleden, Jean, die vraagt hoe oud haar pupil nu is. Nelly gaat het laatste stuk, dat voert naar het nonnenkloos- | |
| |
ter (zijn plaats van bestemming), niet meer met Sal mee: hij moet zelf de voerman met zijn paard vinden om op de juiste plek afgeleverd te worden. Zowel het klooster als de daarbij behorende boerderij, de school en een klein dorpje liggen verscholen in een bos- en heuvelachtige streek. De tweede laag bevat het verslag van Sal van de tweede reis, veertig jaar later, naar dezelfde locatie. Hij maakt zijn tocht per auto met Justine, die de regio waar hij moet zijn uitstekend kent: zij ziet in zijn ‘reis naar het verleden’ materiaal voor een serie artikelen in de krant waarvoor zij werkt. Het vertelmoment van beide, subtiel met elkaar vervlochten, verhalen ligt enkele jaren na terugkeer van de autotocht.
Sals ervaringen in het nonnenklooster waren van verschillende aard. Hij werd liefdevol opgevangen door zuster Hilde en ook de keukenzuster Anne was hem welgezind. Van haar hoorde hij dat Nelly bij haar terugreis was gearresteerd en gevangengezet. Met zuster Christine evenwel verkeerde hij van het begin af aan op slechte voet en juist zij was het die hem voor het eerst naar school bracht. Het pad dat zij volgden was geheim; het werd gemarkeerd door veertien kruisen, zodat de terugweg makkelijk was te vinden. Het elfde kruis was niet door mensenhand gemaakt, maar door de natuur gevormd. Toen Christine bij het kruis knielde, boog Sal ‘in een duivelse opwelling’ een tak van een doornstruik zover naar beneden dat haar sluier eraan bleef haken; zogenaamd om haar te helpen, trok hij die geheel van haar hoofd (zie Symboliek).
Na de boerderij, waar Anne vandaan bleek te komen, kwam Sal bij de school, waar hij door zijn nieuwe medeleerlingen werd bespot. Twee jaar lang bezocht hij de school, onderworpen aan pesterijen. Het dieptepunt daarvan was het ‘Kruisbergje spelen’: de anderen bonden Sal aan het elfde kruis, ontkleedden hem en maakten hem, na het zien van zijn besneden geslachtsorgaan, uit voor ‘vuile jood’. Terug in het nonnenklooster werd hem verteld dat hij daar niet langer kon blijven: een motivering voor zijn gedwongen vertrek werd niet gegeven. Door zuster Hilde werd hij na een moeizame tocht van drie dagen, onder meer over een zeer gevaarlijke beek, naar Claudine gebracht, de vrouw van Hildes geëxecuteerde broer Hugo. In de Epiloog wordt verteld hoe Sal het dode lichaam van zuster Hilde vond: het was door een ongeluk of door geweld terechtgekomen in de beek die langs het huis van Claudine stroomt. Door haar, de laatste van een reeks moeders, werd hij gekoesterd en in de liefde ingewijd: zijn terugtocht was niet ondernomen om haar te bedanken voor zijn redding, maar om haar te verleiden tot een hervatting van hun oude spel.
| |
| |
Met Justine op de plaats van bestemming aangekomen ziet hij schamele hopen van wat eens het mooie klooster was; de school was getransformeerd in een restaurant, maar de boerderij was er nog: Anne had daar nu haar domicilie. Van haar hoorde hij voor het eerst waarom hij vluchten moest. Twee verraders, onder wie Céline, een klasgenote van Sal, hadden de Duitsers getipt dat een joodse jongen in het nonnenklooster was ondergebracht. Vervolgens waren door anderen, onder wie ook Céline, de zusters gewaarschuwd voor een dreigende overval; vandaar dat Hilde hem, gekleed in meisjeskleren om niet op te vallen, had weggevoerd. De Duitsers waren inderdaad gekomen, vonden geen enkele onderduiker en door hen werden diverse zusters neergeschoten of verkracht: slechts enkelen, onder wie Anne, hadden het overleefd. Zij vertelde Sal en Justine dat de strafexpeditie van de vijand op een onjuiste veronderstelling was gebaseerd, namelijk dat Sal joods was (hij was inderdaad besneden, maar om medische, niet om religieuze redenen): in werkelijkheid was hij niet het kind van Judith, maar van Nelly. Als vijftienjarig meisje was zij in verwachting geraakt; over de identiteit van de vader bestond geen zekerheid, al werd wel gedacht aan Jean, de vrolijke timmerman bij het klooster. Nelly had bij haar ouders steun gezocht, maar was door hen weggestuurd. Het joodse echtpaar Sachs (de man was klokkenmaker) had het jongetje dat geboren werd geadopteerd: daarom heette hij voortaan Salomon Sachs.
| |
Interpretatie
Titel
Van de titel van de roman (als geheel een toespeling op het adagium van koning Lodewijk Napoleon: ‘Doe wel en zie niet om’) zijn de eerste twee woorden ontleend aan een uitspraak van Sarah tegenover de acteur: ‘Heb lief, dat is het enige, denk er niet bij na, heb lief zo hard, zo intens als je kunt, houd er anders mee op.’ Dat niet omgezien moet worden is trouwens een gebod waaraan vrijwel geen personage zich houdt. Zo kijkt de acteur-verteller van deel I voortdurend terug op zijn uiteindelijk mislukte liefdesleven met Sarah. Die kan haar Duitse minnaar niet vergeten en reist hem achterna. Hun buurvrouw Judith raakt in een zenuwcrisis omdat zij de dood van haar (geadopteerde) zoontje Sal niet kan verwerken: zij schrijft bij wijze van therapie een theatermonoloog, uit te spreken door de acteur (met hem leeft zij eerst ‘als broer en zus’, een verwijzing naar het incestmotief, dat bij Van Maanen relatief vaak voorkomt). In deze tekst komt de jongen weer tot leven en kan hij in een nonnenklooster onderduiken. Als Sal de vijftig is gepas- | |
| |
seerd bezoekt hij zijn voormalige onderduikadres opnieuw, op zoek naar antwoorden op vragen die in de oorlogstijd niet of niet voldoende waren beantwoord, waarin hij grotendeels slaagt, maar er blijven raadsels.
| |
Thematiek / Personages
Heb lief en zie niet om is een psychologische roman, waarin de liefde, in verschillende varianten, domineert; de ‘Muttersuche’ van Sal (die Nelly en vervolgens haar substituten betreft) is daarbij een belangrijk element. Het eerste deel van het tweeluik is geheel gesitueerd in de oorlog, van begin tot eind. Deel II bevat een door een der personages uit deel I, Judith, geschreven monoloog, die eveneens in de oorlog speelt, maar ook een verre terugblik bevat. Uiteraard bepalen de ongewone tijdsomstandigheden voor een groot deel de ervaringen van de hoofdpersonen uit deel I en II. Sal merkt bij zijn reis met Justine dat, net als bij hemzelf, de oorlogservaringen van degenen die hij treft (en soms nauwelijks herkent) nog steeds een grote rol spelen in hun leven. De handelingen van vrijwel alle personages, in oorlogstijd verricht, zijn ambivalent: men weet vaak niet op welke motieven zij zijn gegrond, noch welk effect ze zullen hebben. Gebrek aan standvastigheid, ontrouw en verraad, maar evengoed hun tegendeel, vindt men op menige bladzijde van deze roman: de betreffende personages zijn zich meestal ook van hun dubbelhartigheid wel bewust. ‘Een man zonder principes, dat was ik. Goed en kwaad hadden vrij spel met me’, zegt de verteller in deel I over zichzelf: hij blijft optreden tijdens de bezetting, maar ‘dankt zich zelf af’ als de oorlog voorbij is.
Zijn vrouw Sarah, die mede met de acteur is getrouwd om veilig te zijn voor Duitse razzia's, pleegt overspel met een ‘goede Duitser’, een schrijver wiens werk zij vertaalt. Zij moet van zichzelf erkennen dat zij geen persoonlijkheid heeft, geen middelpunt, geen kern. Dat blijkt ook uit haar egoïsme: zij reist haar Duitse minnaar achterna en geeft haar kind weg aan de acteur en haar buurvrouw Judith, die voor de tweede maal een kind onder haar hoede krijgt dat niet van haar is. In Judiths verhaal (deel II), dat afgezien van de verrijzenis van Sal nog met andere draadjes aan deel I vastzit (Sal heeft lichamelijke bijzonderheden met de acteur gemeen, zoals zijn geringe lengte en de besnijdenis), doen zich bij de personages dezelfde dubbelzinnigheden in hun handelingen voor als bij de bovengenoemde. Het sterkst is dat het geval bij Sals klasgenote Céline, die zegt op hem verliefd te zijn, maar hem in zijn naaktheid bespot, waarna zij haar eigen kleren aan zuster Hilde geeft om hem te helpen aan de Duitsers te ontsnappen.
Sommige romanpersonages maken de indruk te zijn ontleend aan figuren uit de realiteit. Het geldt vooral enkele leden van de toneelgroep waartoe de verteller van deel I behoort en
| |
| |
meer in het bijzonder voor ‘onze ster-actrice Ank’. Die actrice moet wel Ank van der Moer zijn, die niet alleen in de oorlog bleef doorspelen, maar ook een door de Kultuurkamer ingestelde theaterprijs in ontvangst heeft genomen. Net als de acteur-verteller uit I kreeg zij na de oorlog voor enige tijd een speelverbod (zie ook onder Waarderingsgeschiedenis).
| |
Opzettelijke lacunes
Een tamelijk eenvoudige lacune, die wij bij Van Maanen ook in andere romans aantreffen, ontstaat wanneer de schrijver de locaties niet vermeldt waar de betreffende gebeurtenissen plaatsvinden. Voor deel I zou men, op grond van het bestaan van een theatergezelschap, kunnen denken aan Amsterdam; voor deel II zijn er te weinig aanknopingspunten om tot een aanvaardbare suggestie te komen voor de plaats waar het klooster en de daarbij behorende boerderij en school zich bevinden. Juist aan het ontbreken van deze gegevens zou men ook weer betekenis kunnen geven: het verhaal krijgt daardoor een universeler karakter. Bij sommige lacunes ligt het anders. Een voorbeeld is de identiteit van Imre. Verzwegen wordt wie de vader van de jongen is: dat het de acteur is ligt weliswaar voor de hand, maar Sarah heeft ook een intense verhouding met Kasper gehad en daaruit zou de jongen kunnen zijn geboren (een derde mogelijkheid is, dat zij zelf niet weet wie de vader is).
Ten aanzien van Sals geboorte en dood worden diverse verklaringen gegeven. Over de omstandigheden bij zijn dood bestaan (zie boven) twee zeer verschillende versies, waarvan de tweede (het schot was een misverstand) merkwaardigerwijs door alle critici wordt geaccepteerd, terwijl het eerste (Sal was met het gepakte geweer in principe gevaarlijk) veel waarschijnlijker is. In deel II kan deze problematiek niet opnieuw aan de orde komen: Sal is daarin immers niet dood, maar een weer tot leven gebrachte verteller. Met zijn echte moeder reist hij naar zijn nieuwe verblijfplaats. Dat Nelly emoties vertoonde bij haar ontmoeting met Jean, ligt voor de hand want uit een ander gedeelte van de roman blijkt dat hij, volgens de nonnen, de vader was van het kind dat zij droeg. Dat betekent dat Sal, zonder het te weten, vergezeld door zijn vader en moeder naar zijn onderduikadres op weg was. Open blijft de vraag waarom en hoe Nelly kon worden gearresteerd, vastgezet en gemarteld.
| |
Symboliek
Als Sal met Nelly het nonnenklooster nadert, ziet hij een vogelverschrikker die is uitgerust met een zeis over zijn ene arm en een strik met een dode kraai aan zijn andere arm. Het lijdt geen twijfel of wij hebben hier te maken met een geval van funeraire symboliek. Ook de voerman met paard die hem verder naar het klooster brengt, is een symbolische figuur: hij is een tweede Charon, die Sal naar een andere wereld overzet. Er is ook sprake van Bijbelse symboliek. Het gaat om het geheime
| |
| |
pad van klooster naar school, dat wordt gemarkeerd door veertien kruisen: zij staan voor de statiën van de lijdensweg van Christus, waarvan de elfde de plaats van de kruisiging aangeeft. Dat is de verklaring voor het feit dat Sal door zijn schoolgenoten juist aan dat kruis wordt gehangen, ontbloot, bespot en uiteindelijk als Christus verraden. Dat de door Sally gehate zuster Christine (!) door hem van een doornenkroon wordt voorzien past geheel in dit kader (Marcus 15:17, Johannes 19:2).
| |
Stijl
Van Maanen heeft meermalen verklaard dat de stijl van een roman voor hem van grote betekenis is. Dat kan men ook zien in Heb lief en zie niet om, waarin hij in de twee delen niet alleen de inhoud varieert, maar ook duidelijk een verschil in stilistisch opzicht heeft aangebracht. Deel I kenmerkt zich door een nogal vlotte verteltrant, niet zonder humoristische wendingen; in de woorden van de verteller klinkt zelfironie door, bijvoorbeeld waar het zijn geringe lengte betreft, die hem parten speelt bij zijn carrière als toneelspeler, of zijn besnijdenis, die, in theorie althans, voor hem gevaarlijk kan zijn en voor Sal in deel II daadwerkelijk gevaarlijk is. Hij maakt in het algemeen de indruk zich niet al te veel van de oorlogsomstandigheden aan te trekken en er maar het beste van te willen maken, kortom hij is een opportunist. Deel II is anders van toon: het is een gejaagde, dreigende, soms zelfs pijnlijke tekst. Die verandering kan verklaard worden doordat Judith een barokke monoloog geschreven heeft, waarmee de acteur kan schitteren. Opvallend is de lengte van bepaalde zinnen, sommige tellen meer dan 250 woorden (p. 135 en p. 193).
| |
Context
In interviews en enkele artikelen heeft Van Maanen auteurs genoemd die hij bewonderde en zonder wie zijn schrijverschap nooit op gang gekomen zou zijn. In de eerste plaats is dat Franz Kafka: bepaalde motieven (zoals zelfbeschuldiging, gedaanteverandering) en de geserreerde stijl vindt men ook in veel teksten van Van Maanen, de onderhavige inbegrepen. Met de novelle Hebt u mijn pop ook gezien? (1974) schreef hij een tekst die van begin tot eind motieven uit Kafka's leven en werk incorporeerde. Men kan hierin een voorloper zien van het toneelstuk Een zondagmiddag in hotel ‘Askanischer Hof’ (1985), dat gewijd is aan de verbreking van Kafka's (eerste) verloving. In zijn lezing ‘De bewonderde meester’ besprak Van Maanen enkele romans van Simon Vestdijk die voor zijn artistieke ontwikkeling belangrijk zijn geweest: Else Böhler, Duits dienstmeisje (1935) en De ziener (1959), door Vestdijk zelf trouwens beschouwd als
| |
| |
een hoogtepunt in zijn oeuvre. Directe invloed van deze romans op zijn werk ziet Van Maanen niet en dat lijkt ook terecht. Wel kan men zeggen dat hij van Vestdijk op het gebied van thematiek en stijl het nodige heeft geleerd (zie ook De Moor).
De meest aansprekende context van deze roman vindt men in andere romans van Van Maanen. In de eerste plaats moet de succesvolle roman De onrustzaaier (1953) genoemd worden vanwege de Bijbelse symboliek, die ook in de onderhavige roman een rol speelt. In een provincieplaatsje met indolente bewoners (ongetwijfeld Kampen, de geboorteplaats van Van Maanen) arriveert een nieuwe onderwijzer, meester Chris, die al vrij snel evenveel aanhangers heeft als felle bestrijders. Deze lieden vinden de ‘nieuwe leer’ van Chris gevaarlijk. Verteller van het verhaal is de notaris van het stadje, Pilaar, die Chris steunt om zijn intrigerende aanpak van zijn leerlingen, maar hem later toch een lastpak vindt, iemand die hem stoort in zijn gezapig leventje. Als meester Chris door de tegenstand die hij heeft opgeroepen gedwongen wordt zijn baan op te geven, vertrekt hij per boot naar een nieuwe bestemming: in de laatste zin is sprake van een ‘golvend bloedspoor’, een verwijzing naar het bloed van Christus en het socialistische rood van de vooruitstrevende onderwijzer.
Er wordt in Heb lief en zie niet om even gerefereerd aan een incestueuze verhouding, maar Van Maanen schreef ook een roman waarin de incest is gethematiseerd: in Helse steen wordt al meteen in de eerste zin de seksuele relatie van de hoofdpersoon-verteller met zijn moeder aan de orde gesteld. Gravend in zijn verleden komt de verteller bovendien tot de conclusie dat hij geboren is uit een verhouding tussen zijn moeder en haar broer, die dus tegelijk oom en vader is. Menno Lievers heeft in een essay ‘Het oprechte verhaal. Van Maanen en de ethiek van het vertellen’ de stelling geponeerd dat Heb lief en zie niet om gelezen zou kunnen worden als een samenvatting van het gehele oeuvre van Van Maanen. Het meest verwant met de onderhavige roman acht hij Al lang geleden (1956), ook een oorlogsroman, of op zijn minst een roman waarvan de hoofdfiguur Theo Kemp tien jaar na de oorlog zijn rol in het verzet nog altijd niet vergeten kan (volgens Van Maanen is de oorlog voor schrijvers die hem hebben meegemaakt een ‘onvermijdelijk onderwerp’). Talrijk zijn de motieven die beide romans gemeen hebben: de vrouw die na de dood van haar kind in een kliniek moet worden opgenomen; de besnijdenis die lijkt te wijzen op een joodse identiteit van een der figuren, een assumptie die echter onjuist blijkt; de onmogelijkheid van handhaving van een goed begonnen relatie en zelfs de illegale begra- | |
| |
fenis van een kind in een tuin. Men zou met recht Heb lief en zie niet om ook kunnen betitelen als een herschrijving van Al lang geleden.
| |
Waarderingsgeschiedenis
De besprekingen van deze roman in krant en tijschrift waren bijzonder lovend. Hij werd wel door alle critici als complex, dubbelzinnig of cryptisch beschouwd. Alleen al het navertellen van de inhoud bleek moeilijk, te oordelen naar het frequente gebruik van ‘wellicht’, ‘misschien’ of gewoon een vraagteken bij een eigen bewering. Max Pam bekende dat hij grote moeite had gehad om te begrijpen hoe het verhaal in elkaar stak en nog meer om er een zinnige duiding van te bedenken. Hij concentreerde zich met name op referentiële elementen in Heb lief en zie niet om: de functie van de Kultuurkamer, de ariër-verklaring of (de voordelen van) het gemengde huwelijk, zoals dat van de acteur en Sarah. Voorts waagde hij de suggestie dat Van Maanen voor de problematiek van de acteur en zijn vrouw had gedacht aan de relatie tussen de joodse schrijfster Marga Minco en de collaborerende dichter-vertaler Bert Voeten.
Diezelfde vergelijking kwam ook voor in de kritiek van Jaap Goedegebuure, getiteld ‘Oorlog vol grijstinten’. Daarin liet hij zien dat de voor andere omstandigheden bruikbare opposities als wit en zwart, goed en fout, waarheid en leugen, liefde en verraad in het oorlogsverhaal van Van Maanen sterk werden geproblematiseerd. Hij was de enige die een (licht) kritisch geluid over de roman liet horen: hij achtte de intrige hier en daar, met name in deel II, onnodig complex. Douwe de Vries wees ook op de morele dubbelzinnigheden en stelde dat die waren samengebald in het hoofdpersonage van de auteur (de acteur-verteller). Elsbeth Etty kantte zich tegen de opvatting dat de roman gaat over morele keuzes: waar het echt om gaat zijn onbewuste drijfveren als incestueuze passies en een verlangen naar paradijselijke onschuld. Jann Ruyters hield zich vooral bezig met de relaties tussen de delen van het tweeluik; zij sprak van een ‘realistisch’ eerste deel en een ‘associatief, droomachtig’ tweede deel. Naar haar mening is dat laatste zo lastig te volgen vanwege de psychotische toestand van schrijfster. Daniëlle Serdijn en Arjan Peters voegden aan hun opmerkingen van psychologische aard een poëticaal element toe door erop te wijzen dat de roman ook het vertellen thematiseerde, respectievelijk een commentaar op het eigen schrijverschap inhield. De recensie van Kees 't Hart bevatte een lofrede op de zijns inziens onnavolgbare stijl en verteltrant van Van Maanen.
| |
| |
| |
Secundaire literatuur
Wam de Moor, Een lot als dat van Oidipous. In: Meester en leerling. In de voetsporen van S. Vestdijk, 's-Gravenhage 1978, p. 91-96. (over Helse steen) |
Willem Jan Otten, Een meester van de terugwerkende kracht. In: De letterpiloot, Amsterdam 1994, p. 98-105. (over de verteltechniek van Van Maanen) |
Willem G. van Maanen, Dubbele inktpot, enkele pen, tweede, geheel herziene en vermeerderde druk, Nijmegen 2004. (door G. Wynia samengestelde collectie van ongebundelde verhalen en journalistieke stukken) |
Willem G. van Maanen, Verzet zonder geweld. In: Dubbele inktpot, enkele pen, Nijmegen 2004, p. 34-37. |
Willem G. van Maanen, De bewonderde meester. In: Dubbele inktpot, enkele pen, Nijmegen 2004, p. 70-82. (herdrukt in S. Vestdijk, De duizendvoudige tong. Keuze uit 40 jaar Vestdijkkronieken door Wilbert van Walstijn, [z.pl.] 2013, p. 188-202) |
J.H. de Roder, De man die niet kan lijden: op zoek naar de romanpoëtica van Willem G. van Maanen. In: Koen Hilberdink en Jos Joosten (red.), Jan Campert-prijzen 2004, Nijmegen 2004, p. 7-23. |
Arjan Peters, De onderduiker heeft het gedaan. Willem G. van Maanens dubbelzinnige hommage aan het schrijverschap. In: de Volkskrant, 3-11-2006. |
Elsbeth Etty, Kijk om, iedereen is schuldig. Van Maanen schreef in krachtige taal een razendknap, gedroomd oorlogsboek. In: NRC Handelsblad, 10-11-2006. |
Jaap Goedegebuure, Oorlog vol grijstinten. In: Provinciale Zeeuwse Courant, 15-11-2006. |
Kees 't Hart, Ik hou mijn mond maar. In: De Groene Amsterdammer, 17-11-2006. |
Max Pam, Verguichelt in de wind. In: HP/De Tijd, 17-11-2006. |
Jann Ruyters, Goed en kwaad hebben vrij spel. Oorlogsroman houdt lezer in het ongewisse. In: Trouw, 18-11-2006. |
Daniëlle Serdijn, Het wisselen van spelers. In: Het Parool, 21-12-2006. |
Douwe de Vries, Een verhaal met verschillende lagen. In: Friesch Dagblad, 21-4-2007. |
De Revisor, jrg. 34, nrs. 2-3, juni 2007: Willem G. van Maanen. Hierin zijn drie korte verhalen van de auteur opgenomen en voorts de artikelen:
- | Onno Blom, ‘Van binnen leidt deze heer een ander leven’. Interview met Willem G. van Maanen. |
- | Kees 't Hart, Het Geheim van Van Maanen, p. 41-48. |
- | Menno Lievers, Van Maanen en de ethiek van het vertellen, p. 60-68. |
- | Manon Uphoff, Heb lief en zie niet om, p. 69-73. (analyse van de roman) |
|
Paul Depondt, ‘Altijd bang dat ik ga vervelen’. In: de Volkskrant, 2-11-2007. (interview) |
Kees van der Pol, met een aanvulling van Rudi van der Paardt, Willem G. van Maanen. In: Kritisch Literatuur Lexicon, aanv. 123, november 2011. |
lexicon van literaire werken 102
mei 2014
|
|