| |
| |
| |
Tessa de Loo
De tweeling
door Ton Brouwers
Achtergronden en uiterlijke beschrijving
De tweeling van Tessa de Loo (pseudoniem van Johanna Martina Duyvené de Wit, *1946 te Bussum) verscheen in oktober 1993 bij uitgeverij De Arbeiderspers te Amsterdam. De roman was onmiddellijk populair en werd gedurende het eerste jaar bijna maandelijks een keer herdrukt. In maart 1998 verscheen de 34ste druk en waren er ruim 300 000 exemplaren van verkocht.
Het boek bevat 435 bladzijden en bestaat uit drie delen, die zijn opgesplitst in respectievelijk tien, tien en vier ongetitelde hoofdstukken van wisselende omvang. De titels van de drie delen verwijzen in chronologische volgorde naar de historische tijdvakken die in het verhaal aan bod komen: ‘Interbellum’, ‘Oorlog’ en ‘Vrede’. De delen hebben een lengte van 167, 198 en 70 bladzijden, wat aangeeft dat de roman zich toespitst op de kortste periode, die van de tweede wereldoorlog.
De Loo heeft drie jaar aan de roman gewerkt: een half jaar veldonderzoek en tweeëneenhalf jaar schrijven. Het boek is opgedragen aan haar moeder en Maria Hesse. Laatstgenoemde is een Duitse vrouw die de auteur, zoals zij in interviews heeft verteld, in 1985 in een pension in Frankrijk heeft ontmoet en met wie zij bevriend is geraakt. De lotgevallen van het hoofdpersonage Anna zijn grotendeels gebaseerd op het levensverhaal van Hesse. Als voorbereiding op het schrijven van de roman heeft De Loo met haar de diverse locaties van haar leven in Duitsland bezocht. Vlak voor de publicatie van het boek is Hesse op 77-jarige leeftijd aan kanker overleden. Het verhaal van het andere hoofdpersonage, Lotte, gaat volgens De Loo terug op ervaringen van haar eigen moeder en bevat ook autobiografische elementen, maar het berust verder op fantasie.
De tekst van de roman wordt voorafgegaan door de volgende woorden: ‘Die Welt ist weit, die / Welt ist schön, wer / weiss ob wir uns wiedersehen.’ Deze poëtische regels slaan op het levenslot van de twee hoofdpersonen van de roman. Al op de eerste bladzijde van het verhaal krijgt de lezer een antwoord op de in deze Duitse woorden vervatte vraag: De tweeling is van meet af aan het boek van een weerzien, een bitterzoet weerzien.
| |
| |
| |
Inhoud
Interbellum
In de herfst van 1990 verblijft de 74-jarige Lotte Goudriaan enige weken in het kuuroord Spa in de Belgische Ardennen. Zij lijdt aan artrose en de kuur die zij volgt, is bedoeld om haar pijn te verlichten. Op de derde dag ontmoet zij in de rustzaal van het Thermaal Instituut een Duitse vrouw van haar leeftijd. Zij is eveneens wegens versleten gewrichten bezig aan een kuur. De vrouw blijkt afkomstig te zijn uit Keulen en dat is ook de stad waar Lotte in 1916 geboren is. Snel wordt duidelijk dat de Duitse, Anna Bamberg genaamd, de tweelingzus van Lotte is. Toen zij zes jaar oud waren, overleden hun ouders kort na elkaar. De familie besloot daarop dat Anna bij een oom en tante op het Duitse platteland zou worden opgevoed, terwijl Lotte werd ondergebracht bij het gezin van een neef van de vader in Nederland. Door slechte verhoudingen binnen de familie, maar vooral door de oorlog zijn de twee zussen elkaar uit het oog verloren. Na hun gedwongen scheiding hebben ze elkaar slechts twee keer ontmoet, de laatste keer vlak na de oorlog.
Hun toevallige weerzien na al die tijd is vanzelfsprekend een emotionele aangelegenheid. Tijdens wandelingen in de bosrijke omgeving van Spa, in de conversatiezaal van het Thermaal Instituut, in een restaurant of in een van de lokale patisserieën vertellen zij elkaar wat ze hebben meegemaakt sinds ze als jonge kinderen gescheiden werden. Daarbij passeert vooral de eerste dertig jaar van hun leven de revue. Lotte neemt vanaf het begin een koele en gereserveerde houding aan; soms wekt ze zelfs de indruk na al die jaren niets met haar Duitse tweelingzus (en dus haar eigen Duitse verleden) te maken te willen hebben. Anna is daarentegen verrukt over het weerzien en ze is blij eindelijk haar levensverhaal te kunnen delen met degene bij wie ze zich vanaf de geboorte het meest geborgen heeft geweten.
Anna komt na de dood van haar ouders terecht in een arm katholiek dorpsmilieu aan de rand van het Teutoburger Wald. Haar grootvaders boerderij wordt geleid door haar oom Heinrich, een vertwijfelde man die eigenlijk helemaal geen boer wil zijn. Zijn luie, geniepige vrouw Martha maakt het leven voor Anna bijna ondraaglijk. Hoewel Anna goed kan leren, mag ze niet naar het gymnasium en wordt ze gedwongen om op de boerderij mee te helpen. Wanneer ze in de puberteit belangstelling voor een jongen toont, straft haar oom dat af met een fikse mishandeling. Ze wordt enige tijd uit huis genomen om in een klooster op krachten te komen, waarna ze weer teruggaat naar de boerderij onder het toeziend oog van de kinderbe- | |
| |
scherming. Inmiddels is Hitler sinds 1933 aan de macht en in de daarop volgende jaren komt ook het dorp steeds meer in de greep van het nazisme. Rond haar twintigste ontvlucht Anna de boerderij van haar oom en keert zij in haar eentje terug naar Keulen, waar ze een baan vindt als dienstmeisje.
In vergelijking met de jeugd van Anna is die van Lotte vrijwel zorgeloos verlopen. Zij groeit op in de mooie, bosrijke omgeving van het Gooi in een progressief socialistisch, niet-godsdienstig milieu. Haar stiefvader houdt zich vooral bezig met het lezen van Marx en de ontwikkeling van geluidstechniek. Lotte's jeugd staat in het teken van de muziek en ze krijgt alle gelegenheid om haar zangtalent te ontplooien. Het huwelijk van haar nieuwe ouders is echter niet optimaal; de escapades van haar humeurige, egocentrische vader maken haar moeder depressief en later balanceert hij als gevolg van een ongeluk maanden op het randje van de dood. Naarmate de jaren dertig verstrijken neemt in Lotte's omgeving de bezorgdheid toe over de politieke en maatschappelijke veranderingen in het naburige Duitsland.
| |
Oorlog
Wanneer het Duitse leger in september 1939 Polen binnenvalt en de tweede wereldoorlog feitelijk begint, heeft Anna een betrekking als kamermeisje bij een adellijke familie op een landgoed aan de rand van Keulen. Lotte achterhaalt haar adres en nieuwsgierig geworden naar haar eigen wortels, besluit ze haar tweelingzus te gaan opzoeken. Hun ontmoeting tijdens oudjaar is echter een tegenvallende gebeurtenis voor Lotte. Zij kan het weerzien met Anna en haar eigen geboorteland niet los zien van haar kennismaking met het nazisme, dat zich overal zichtbaar in het Duitse dagelijkse leven heeft genesteld. Hoewel de Duitse inval in Nederland nog vijf maanden op zich zou laten wachten, krijgt voor Lotte het begrip ‘vijand’ voor het eerst van haar leven een heel concrete betekenis.
De oorlog grijpt om zich heen. Na een ontmoeting met de Oostenrijkse soldaat Martin Grosalie ontwikkelt Anna een verhouding met hem. Hun relatie zal echter vooral uit een briefwisseling bestaan omdat hij meestal ergens in Europa aan het front ligt. Ook nadat ze midden in de oorlog in Wenen zijn getrouwd, leven ze goeddeels van elkaar gescheiden. Anna verhuist met de adellijke familie naar een slot in het oosten van Duitsland, omdat het in Keulen te gevaarlijk is geworden wegens de Engelse bombardementen. Lotte ervaart de oorlog voor het eerst aan den lijve wanneer in de beginjaren van de bezetting een joodse vriend van haar wordt opgepakt en naar Duitsland gestuurd. Zij is lid van het omroepkoor, maar ze verliest haar baan nadat ze weigert zich bij de Kultuurkamer te laten registreren. Vooral na een ernstige ziekte van haar pleeg- | |
| |
moeder gaat vervolgens al haar aandacht uit naar de verzorging van het gezin en de vele onderduikers die inmiddels bij de familie inwonen. Maar ook in Duitsland worden vanaf 1942 de leefomstandigheden steeds slechter en groeit de anarchie. Door de Russische dreiging aan het oostfront zegt Anna op aandrang van haar echtgenoot haar baan op en verhuist ze naar Wenen in afwachting van zijn terugkeer. Vlak na haar aankomst krijgt ze het bericht van zijn dood op het slagveld.
In de slotfase van de oorlog werkt Anna als Rode-Kruiszuster in de veldhospitalen van het Duitse leger in Oostenrijk en de Beierse Alpen en ervaart ze zo het oorlogsleed van dichtbij. Op haar beurt leert Lotte tijdens de hongerwinter in Nederland wat schaarste betekent; voor haar en haar familie is leven nog slechts proberen te overleven. Uit angst voor een lege toekomst en omdat ze ook niet langer thuis wil blijven wonen, trouwt Lotte in het zicht van de bevrijding in alle stilte met een van de onderduikers, vioolbouwer Ernst Goudriaan.
| |
Vrede
De komst van de Amerikaanse bevrijders maakt een einde aan Anna's werkzaamheden als verpleegster. De veldhospitalen gaan een voor een dicht en na een korte gevangenschap wordt zij maandenlang meegesleurd in de algehele ontreddering waarin het land verkeert. Op haar eenzame zwerftocht door het westen van Duitsland ontmoet ze uiteindelijk een vrouw die haar in contact brengt met de directrice van een opleiding voor sociaal werkster. Zij wordt toegelaten tot de opleiding en kan vervolgens aan haar nieuwe leven gaan bouwen. Na de bevrijding van Nederland gaat Lotte met haar man in Den Haag wonen. Enige tijd na de oorlog weet Anna haar adres te achterhalen. Bij haar bezoek in Den Haag wil Lotte echter niets van haar weten; ze weigert zelfs Duits met haar te spreken en voor zover er sprake is van een dialoog fungeert de echtgenoot van Lotte als tussenpersoon. Lotte en haar man (die tien jaar voor het weerzien in Spa is overleden) zullen vijf kinderen krijgen. Anna hertrouwt niet en zal jarenlang bij de kinderbescherming werkzaam zijn.
Aan het begin van Lotte's derde week in Spa, op de ochtend na het laatste gesprek tussen de twee zussen, sterft Anna in een veenturfbad aan een hartaanval. Wanneer een medewerker van het Thermaal Instituut aan Lotte vraagt naar haar band met de vrouw, antwoordt zij aarzelend maar geëmotioneerd dat Anna haar zuster is. Vol wroeging beseft Lotte op dat moment dat haar erkenning van de familieband met haar Duitse wederhelft te laat is gekomen.
| |
| |
| |
Interpretatie
Titel
De korte, beschrijvende titel van de roman verwijst rechtstreeks naar de twee hoofdpersonen van het boek: Lotte en Anna. Het bijzondere aspect van hun band komt met name aan bod in het eerste hoofdstuk. Hierin wordt bijvoorbeeld verteld over het verdriet van kleine Lotte wanneer haar zusje haar elleboog breekt en Lotte vervolgens uit solidariteit ook haar arm in een mitella wil dragen. En andersom voelt kleine Anna zich zielsalleen wanneer ze in een toneelstuk meedoet en zonder Lotte op het podium staat. Op zeker moment ziet ze haar zusje in het halfduister in de zaal zitten en beseft ze voor het eerst dat zij allebei als afzonderlijke individuen bestaan. Uit een paar nostalgische jeugdherinneringen van Anna aan het einde van de roman blijkt ook dat er onderlinge rivaliteit tussen de meisjes heerste wanneer het ging om het winnen van de aandacht van hun vader. Maar tot een meer psychologisch getinte uitdieping van de mogelijke problemen of voordelen van het tweelingschap komt het niet; het gaat de auteur uiteindelijk niet om de gelijkenissen of overeenkomsten tussen Anna en Lotte, maar juist om de verschillen en contrasten in hun houding, karakter en levenservaringen. Slechts in het verhaalelement van de toevallige ontmoeting in het kuuroord speelt hun bijzondere verwantschap enigszins een rol voor zover artrose een deels door erfelijkheid ingegeven ziektebeeld is. Maar bijvoorbeeld in hun talloze gesprekken tijdens het weerzien in Spa zwijgen de twee zussen nagenoeg over hun tweelingschap. Vanuit dit perspectief is de ogenschijnlijk beschrijvende titel van de roman dan ook in feite eerder ironisch te noemen: Anna en Lotte lijken in niets op elkaar. Behalve hun afkomst en vroegste kinderjaren hebben ze niets met elkaar gemeen. De twee hoofdpersonen van De tweeling zouden dan ook gewoon zusjes, buurmeisjes of schoolvriendinnetjes kunnen zijn geweest, of zelfs twee willekeurige dames die elkaar op hun oude dag voor het eerst ontmoeten en in een
verwoed gesprek over de oorlogsjaren verzeild raken.
| |
Thematiek
Hoewel het tweelingschap van Lotte en Anna de dramatische lading van de roman aanzienlijk vergroot, is voor de ontwikkeling van zowel het verhaal als de thematiek een ander aspect van De tweeling van wezenlijker belang, namelijk het feit dat zij de oorlog en de naweeën ervan vanuit een verschillende nationale optiek hebben beleefd. De roman laat zien hoe hun levens en visies zijn bepaald en gevormd door de ontnuchtering van de tweede wereldoorlog. Meer in het bijzonder staat daarbij de kwestie centraal van het collectieve vijandbeeld, een probleem dat belichaamd wordt door Lotte. Sinds de oorlog
| |
| |
heeft zij haar Duitse tweelingzus niet anders kunnen zien dan als lid van de vijand. Zij heeft daarom nooit meer contact met haar willen zoeken. Ook tijdens de ontmoeting in Spa toont zij zich in wezen onverzoenlijk. De oorlogsjaren behoren inmiddels bijna een halve eeuw tot het verleden, maar het weerzien staat geheel in het teken van haar onwrikbare houding. Het is Anna die de zinloosheid ervan inziet, juist vanwege hun bijzondere familieband en rijpe leeftijd. Na de eerste gesprekken met Lotte ligt ze hierover 's nachts in bed te piekeren: ‘Toch zijn we zusters, hield ze zichzelf hardnekkig voor. De ouderdom hoort toch gepaard te gaan met mildheid, met wijsheid? Als wij tweeën niet over al die barrières heen kunnen stappen, hoe moeten anderen dat dan doen? Dan blijft de wereld voor eeuwig in de greep van onverzoenlijkheid, dan kun je de duur van elke oorlog met minstens vier generaties vermenigvuldigen.’ (p. 214) De excessen van het verleden kunnen niet oneindig blijven doorwerken in het heden, suggereert Anna. In tegenstelling tot Lotte belichaamt zij de visie dat er geen zwartwitplaatje van oorlog bestaat, dat oorlog door zijn gewelddadige en roekeloze karakter aan alle kanten tot slachtoffers leidt. Tijdens haar laatste nacht komt Anna opnieuw tot dit cruciale besef: ‘Wanneer zij tweeën, tegelijk geboren uit dezelfde moeder, liefgehad door dezelfde vader, er niet in zouden slagen over domme, door de geschiedenis opgeworpen hindernissen heen te stappen, wie zou daar dan wel toe in staat zijn?’ (p. 429) De roman is aldus een moreel pleidooi voor wederzijds begrip en een genuanceerde houding ten aanzien van het verleden. De geschiedenis bouwt muren op tussen mensen, maar mensen moeten die muren uiteindelijk ook weer afbreken.
In De tweeling wordt door middel van het levensverhaal van Anna de Duitse kant van de oorlog in beeld gebracht. Daarnaast is het van belang dat de roman de oorlog vanuit het perspectief van de vrouw belicht. De Loo laat zien hoe de verschrikkingen van de oorlog juist een vergelijkbare uitwerking hebben gehad op het leven van gewone vrouwen in Nederland en Duitsland. Wanneer Anna aan het einde in het veldhospitaal werkt, ziet zij de ellende voor het eerst met eigen ogen: ‘Bij iedere soldaat die stierf werd haar walging van het fenomeen oorlog groter - dit was het dus, alles wat ze tot nu toe had meegemaakt was maar voorspel geweest. Dit was het - alle zorg, koestering, offers van anonieme moeders, alle dromen en verwachtingen, alles werd afgekapt door een stompzinnige, voortijdige dood...’ (p. 352) Het boek heeft ook een meer expliciet feministische ondertoon. Behalve Anna en Lotte zijn de andere personages in het boek nauwelijks uitgewerkt, maar vooral de mannelijke personages zijn karikaturen. Een enkele uitzonde- | |
| |
ring daargelaten (zoals de vader van de tweeling), zijn ze krachteloos, agressief of onsympathiek. Vlak voor Anna's huwelijk waarschuwt de moeder van haar aanstaande haar voor de verschrikkingen van het getrouwde leven. Net als oorlog zou het huwelijk een uitvinding zijn van mannen: ‘Door die ene transactie bezitten ze, helemaal voor zich alleen, een moeder, een hoer, een kokkin, een werkster. Alles ineen, gratis. Over de vrouw hoor je nooit iemand.’ (p. 218) De Amerikaanse soldaten die Duitsland van het nazisme bevrijden, zijn voor Anna in wezen even arrogante en verachtelijke mannen als de Duitse soldaten. En wanneer zij na de bevrijding wordt geconfronteerd met haar toekomst, is het idee dat ze de vrijheid heeft om zelf een beroep te kiezen revolutionair voor haar (p. 392).
| |
Opbouw
De roman is opgebouwd uit drie met elkaar verweven strengen: het verhaal van het weerzien in Spa, dat ongeveer tien dagen in beslag neemt, het verhaal van Anna en dat van Lotte. Het verslag van de regelmatige gesprekken tijdens het weerzien fungeert als kader. Deze dominante verhaallijn wordt voortdurend onderbroken door een min of meer chronologische reeks van flashbacks, waarbij eerst een episode uit het levensverhaal van de een, dan weer een fase uit het leven van de ander wordt beschreven. Een uitzondering op dit procédé vormt een opvallende kunstgreep in het eerste hoofdstuk van het eerste deel. Hierin krijgt de lezer een selectie beelden te zien uit het gedeelde verleden van de tweeling, hun gezamenlijke eerste jaren in Keulen tussen 1916 en 1922, aan de hand van een toverlantaarn (een voorloper van de diaprojector). Door dit verleden op nostalgische wijze te presenteren als een verzameling plaatjes gezien door de toverlantaarn benadrukt de auteur de beslotenheid, maar ook de afgeslotenheid van die periode, de enorme kloof tussen het heden van de vertelling in Spa en het verleden van de tweeling in Keulen.
Er bestaat overigens een groot verschil tussen Anna en Lotte wanneer het gaat om hun verhouding tot dit gedeelde verleden. Voor Lotte vertegenwoordigen die eerste jaren in Keulen een verre en irreële spookwereld, terwijl die periode voor Anna juist de meest idyllische van haar leven is. Hoewel ze tijdens hun jeugd allebei de geborgenheid van elkaar en hun ouders grotendeels hebben moeten missen, is Lotte ook nog in een ander land terechtgekomen. In tegenstelling tot Anna heeft Lotte een verleden in een vreemde taal en een andere cultuur gekregen. Door het traumatiserende effect van de oorlog en de daaraan gekoppelde afkeer van haar geboorteland (haar ‘bezoedelde oorsprong’) is zij vervolgens haar eigen kinderjaren in Duitsland gaan onderdrukken en ontkennen, alsof ze er nooit zijn geweest. Als gevolg hiervan heeft zij zich ook gedwongen
| |
| |
gezien om tegelijkertijd het bestaan van het enige wat haar bindt aan dat verleden - zus Anna - een leven lang te negeren.
| |
Vertelsituatie
De voortdurende wisselingen tussen heden en verleden en tussen Anna's en Lotte's verhaal worden krachtig in de hand gehouden door een traditionele alwetende verteller die feitelijk verantwoordelijk is voor het geheel. De levensverhalen van Anna en Lotte worden niet tussen aanhalingstekens in de eerste persoon verteld, maar door een anonieme instantie die telkens als een geest uit de fles de directe dialoog tussen de zusters overneemt om de draad van hun leven te vervolgen. Hoewel het levensverhaal van Anna aanzienlijk meer aandacht krijgt en breed wordt uitgesponnen, blijft zij door het gehanteerde perspectief meer een vreemdeling dan Lotte. Anna fungeert onmiskenbaar als de hoofdpersoon of zelfs de tragische held van het verhaal, maar het centrale conflict van de roman wordt gedragen door Lotte. Zij wordt ook vaker van binnenuit beschreven. Haar weigering om Anna's verhaal werkelijk tot zich te laten doordringen zorgt samen met Anna's geestdrift om te willen getuigen van haar leven voor de spanningslaag in hun gesprekken. De verteller heeft daarbij uitdrukkelijk een sturende werking en laat de lezer weinig keuze voor zover het gaat om identificatie met de hoofdpersonages. Het verhaal van de bange, stugge Lotte, die haar Duitse afkomst verloochent en zichzelf rechtvaardigt door zich vast te bijten in haar op toevallige wijze verkregen Nederlandse identiteit en het daaraan gekoppelde starre vijandbeeld krijgt beduidend minder sympathie dan dat van de vitale, tragische, eenzame Anna, die onder de druk der omstandigheden weliswaar niet heldhaftig verzet biedt, maar zich wel staande weet te houden. De twee beelden uit de laatste droom van Anna, de engel en de adelaar, ondersteunen dit nog eens. Er kan geen twijfel over bestaan wie van de tweeling de saaie engel symboliseert en wie de krachtige adelaar.
| |
Stijl
Door de manier waarop het verhaal is opgebouwd uit fragmenten en wisselende perspectieven is De tweeling een nadrukkelijk gecomponeerde roman. Ditzelfde blijkt uit de stijl van het boek, die eerder kunstmatig dan natuurlijk overkomt. Het verhaal zelf is weliswaar met vaart geschreven, maar het zo nu en dan gezochte taalgebruik veroorzaakt juist haperingen in het vlotte vertelritme. De Loo grijpt bijvoorbeeld regelmatig naar mooie woorden en betekenisvolle beeldspraak, maar doet wellicht te vaak een beroep op deze kunstgrepen. Ongewone woorden als ‘parafernalia’ en ‘filippica’ keren meerdere malen in de roman terug, waar ook eenvoudige termen gehanteerd kunnen worden. Een zin als ‘Een amalgaam van tegenstrijdige emoties verhinderde een blinde overgave aan de slaap’ (p. 59) is
| |
| |
omslachtig en overdadig. Soms gaat de keuze voor metaforische versiering ten koste van de helderheid of zelfs de begrijpelijkheid, zoals in de zin ‘Alsof krokussen en uitbottende takken detoneerden met het fenomeen oorlog zette de lente vol aarzeling in’ (p. 279).
| |
Poëtica
Een van de centrale uitgangspunten van het boek is dat de literaire verbeelding kan worden ingezet om het verleden opnieuw vorm te geven. Met het verhaal van Anna voegt De Loo doelbewust een werkelijkheid aan de Nederlandse literatuur toe, die daarin nog niet bestond. Dit suggereert een opvatting van de roman als een corrigerend of cultuurkritisch instrument. Door Anna's verhaal te vertellen, brengt de auteur een wereld in beeld die volgens haar ten onrechte verborgen is gebleven. In meer concrete zin is De tweeling een breed opgezette historische roman die primair gericht is op de problematisering van een actuele kwestie, het collectieve vijandbeeld in het naoorlogse Nederland. Door de epische verteltrant, de sterke nadruk op het vertellen van het verleden, laat de auteur de lezer volop meebeleven, maar nauwelijks meedenken. De roman kan gezien worden als een conversatieroman, voor zover de gesprekken in Spa het raamwerk van het boek vormen. Maar slechts een enkele keer, zoals in het negende hoofdstuk van het eerste deel, gaan Lotte en Anna werkelijk met elkaar in discussie. Het boek is daarnaast te beschouwen als een dubbele Bildungs- of ontwikkelingsroman, maar de auteur schetst vooral de uiterlijke aspecten van de levens van Anna en Lotte en niet zozeer hun innerlijke groei. Het belangrijkste mentale groeiproces - Lotte's acceptatie van haar Duitse zus en daarmee haar aanvaarding van haar eigen afkomst - blijft grotendeels onzichtbaar; in Lotte vindt alleen aan het einde een omslag plaats, op toevallige wijze afgedwongen door de plotselinge dood van Anna. Het boek is ook te beschouwen als een tendensroman, voor zover er heel duidelijk één visie aan de lezer wordt opgedrongen. Die visie ligt echter eerder ten grondslag aan de roman dan dat deze in de roman zelf van diverse kanten wordt uitgewerkt.
Ondanks het optimistische karakter van het pleidooi voor wederzijds begrip en een open houding tegenover het verleden is De tweeling tenslotte een pessimistisch boek. Tussen Anna en Lotte blijkt uiteindelijk niets van verzoening of zelfs maar toenadering. Tot het einde toe behouden hun conversaties een kibbelend karakter: ze blijken niet in staat om verder te kijken dan de emotionele grenzen van hun bestaan en zich werkelijk open te stellen voor de visie en ervaringen van de ander. Dit laatste geldt met name voor Lotte en het is dan ook schrijnend dat niet zij, maar de meest vitale van het stel, Anna, de dood
| |
| |
vindt in het ‘bruine moeras’ van het veenturfbad in Spa. Zo'n einde had zij niet verdiend! De suggestie van dit einde is wel dat Lotte nu bevrijd is van haar verleden en wellicht in staat zal blijken te zijn om zich in haar verdere leven werkelijk open te stellen voor een herinterpretatie ervan. Maar gezien haar halsstarrigheid in Spa, haar weinig bespiegelende natuur en haar liefdeloosheid tegenover Anna die zij een leven lang heeft volgehouden, lijkt dit een ijdele hoop.
| |
Context
In een lezing uit 1997, uitgesproken bij de Dodenherdenking in de Nieuwe Kerk te Amsterdam (gepubliceerd als Toen zat Lorelei nog op de rots), gaat Tessa de Loo nader in op haar verhouding tot Duitsland. Zij vertelt onder meer over hoe ze voor dat land als kind een door ‘angst en afschuw ingegeven fascinatie’ had. Hoewel zij die specifieke betrokkenheid bij Duitsland niet in haar andere verhalen en romans tot uitdrukking brengt, blijkt haar behoefte om vanuit een zeker politiek-cultureel engagement te schrijven eveneens uit een verhaal als ‘De meisjes van de suikerwerkfabriek’ in de gelijknamige verhalenbundel (1983) of uit de roman Meander (1986).
De tweede wereldoorlog en de nasleep ervan zijn prominente onderwerpen van de Nederlandstalige romankunst sinds 1945. Wat bekende oorlogsromans als die van S. Vestdijk (Pastorale 1943, 1948), Marga Minco (Het bittere kruid, 1957), Ward Ruyslinck (Wierook en tranen, 1958), Willem Frederik Hermans (De donkere kamer van Damokles, 1958) en Harry Mulisch (De aanslag, 1982) met elkaar gemeen hebben, is dat de auteurs ervan zelf de oorlog hebben meegemaakt. Zij belichten de oorlog vanuit de invalshoek van het kind, de verzetsstrijder, de onderduiker of vanuit een joods perspectief. De Loo's roman - met name het succes ervan - maakt duidelijk dat de oorlog nog steeds een vruchtbaar onderwerp is. Belangrijk is dat zij tot de eerste generatie schrijvers behoort die de oorlog niet uit eigen ervaring kennen en die voor hun besef ervan dus volledig afhankelijk zijn van de verhalen van anderen. In Terugwerkende kracht (1991), een bloemlezing van fragmenten uit boeken over de oorlog, thematiseren Martin Bril en Dirk van Weelden eveneens dit aspect. ‘Waar komt ons beeld van de oorlog vandaan?’, vragen zij zich af in het voorwoord. Ook de roman van De Loo komt voort uit het probleem dat de naoorlogse generatie heeft met beeldvorming rond de oorlog. Specifiek vestigt De Loo de aandacht op een ontmythologisering van het eenzijdige vijandbeeld van Duitsland - dat in Neder- | |
| |
land nog altijd zou voortbestaan - vanuit de visie dat zo'n beeld een halve eeuw na de oorlog onredelijk is geworden en alleen nog maar schadelijk kan zijn.
Ook in enige belangrijke titels in de recente Duitse literatuur staat het thema van de oorlog of de verwerking ervan centraal. Hanna, het hoofdpersonage in de roman Der Vorleser (1995) van Bernhard Schlink, doet enigszins denken aan De Loo's Anna. Net als deze is Hanna een eenvoudige Duitse vrouw, die echter tijdens het nazisme een direct verlengstuk van de macht wordt. De subtiele roman van Schlink is gericht op het probleem van de collectieve schuld. Het eveneens in 1995 gepubliceerde dagboek van Victor Klemperer, Ich will Zeugnis ablegen bis zum letzten, brengt op indringende wijze de jaren 1933-1945 in Duitsland in beeld. Zoals De Loo op een fictieve manier de ontreddering onder het nazisme oproept vanuit het subjectieve perspectief van een gewone Duitse vrouw, zo geeft Klemperer een feitelijk beeld van de repressie en de mensonterende omstandigheden onder het nationaal-socialistische bewind in Duitsland zoals gezien door de ogen van een Duits-joodse intellectueel.
| |
Waarderingsgeschiedenis
Er zijn tot nu toe twee fasen te onderscheiden in de kritische ontvangst van De tweeling: de vroege aandacht in de vorm van recensies die vrijwel allemaal binnen drie maanden na de verschijning van de roman in de belangrijkste dag- en weekbladen zijn gepubliceerd en de vertraagde aandacht in de vorm van interviews en beschouwingen die één tot twee jaar daarna zijn verschenen. Een opmerkelijk verschil is dat de onmiddellijke respons vooral gericht is op de betekenis van het boek als roman, als literair document, terwijl in de vertraagde belangstelling het boek vrijwel uitsluitend als een cultureel document wordt beschouwd, als een bijdrage aan de Nederlandse beeldvorming over Duitsland.
De literaire critici leggen de nadruk op drie aspecten van de roman: het verhaal, het onderwerp en de stijl. Het eerstgenoemde aspect krijgt de meeste waardering, waarbij de gedreven verteltrant van De Loo wordt geprezen en vooral het personage Anna overtuigend wordt genoemd. Aleid Truijens bijvoorbeeld spreekt van ‘een monumentale epische geschiedenis van twee gewone vrouwen’ en zij vindt de beschrijving van Anna's leven ‘zo authentiek dat alleen daardoor de roman geslaagd is’. De Loo krijgt minder bijval voor de manier waarop zij haar onderwerp heeft uitgewerkt. De meeste critici vinden het boek
| |
| |
noch in filosofische, noch in psychologische zin diepgravend. Ze verwijten de auteur dat zij met haar roman geen werkelijk nieuwe visie op de oorlog of op het Nederlandse vijandbeeld van Duitsland ontvouwt. De stijl van het boek wordt tenslotte als ronduit slecht beoordeeld. Vrijwel alle recensenten zien de stijl als weinig suggestief, breedsprakig en clichématig of het taalgebruik als ‘keurig literair correct’ en vooral onpersoonlijk. Inge van den Blink noemt het boek ‘een draak’, zij vindt het verhaal ‘extreem slecht geschreven’ en betreurt het vooral dat niets aan de fantasie van de lezer wordt overgelaten. Behalve die van Van den Blink zijn ook de besprekingen in De volkskrant en Vrij Nederland eenzijdig afwijzend, terwijl in de andere recensies een meer afgewogen oordeel over het boek wordt gegeven.
Het culturele aspect van De tweeling krijgt vooral aandacht in de iets vertraagde reflectie op het boek. Volgens Reinjan Mulder (1994) is het de eerste Nederlandse roman die volledig aan de Nederlands-Duitse verhouding is gewijd. Hij vindt het verwijt dat het in dat opzicht clichématig zou zijn onterecht en is juist van mening dat het ‘als weinig andere boeken op een zeer toegankelijke manier de bestaande cliché's over Duitsland op losse schroeven’ heeft gezet. De Duitse criticus Dirk Schümer beschouwt het boek niet als grote hedendaagse literatuur, maar vindt het wel ‘een opmerkelijke historische roman’. Voor haar beschrijving van de streek en het milieu waarin Anna is opgegroeid - en waaruit hij zelf afkomstig is - heeft de auteur zich volgens hem ‘verbazingwekkend goed gedocumenteerd’. Het boek is uiteindelijk niet ‘revisionistisch’, door de Duitse kant van de oorlog in beeld te brengen probeert het niet de misdaden van de nazi's te bagatelliseren, maar het is wel een pleidooi om ‘de valse zekerheden van het heden over dat verleden’ ter discussie te stellen. Aldus is het boek in de ogen van Schümer indirect een kritiek op de ‘modieuze en gemakkelijke Deutschfeindlichkeit’ in Nederland. Voor Wam de Moor is het boek in dit opzicht evenzeer ‘een verademing’. Hoewel volgens hem de roman zelf niet helemaal vrij is van clichébeelden, geeft De Loo een positieve wending aan de Nederlandse beeldvorming over Duitsland. Haar boek is volgens hem een overtuigend appèl ‘om nu eens genuanceerd over Duitsers te gaan denken’.
Voor deze bespreking is gebruikgemaakt van:
Tessa de Loo, De tweeling. Achtste druk, Amsterdam 1994.
| |
| |
| |
Secundaire literatuur
Ad Fransen, Ze groeide op met het motto ‘vertrouw nooit een mof’, maar sinds ze geboeid raakte door het leven van een bejaarde Duitse is ze 180 graden omgedraaid. Tessa de Loo en het spook van de onverzoenlijkheid. In: HP/De tijd, 29-10-1993. |
Rob Schouten, ‘Wij hadden het ook niet altijd makkelijk’. Tessa de Loo, De tweeling, roman over Nederlands-Duitse oorlogsverledens. In: Trouw, 4-11-1993. |
Reinjan Mulder, Een koppige voorkeur voor de waarheid. Tessa de Loo over Duitsers en Nederlanders. In: NRC Handelsblad, 5-11-1993. |
Inge van den Blink, Melodrama. In: Utrechts nieuwsblad, 11-11-1993. |
Arjan Peters, Twee taarten in een patisserie. In: De volkskrant, 12-11-1993. |
Gerrit Jan Zwier, Tessa de Loo, De tweeling. In: Leeuwarder courant, 19-11-1993. |
Johan Diepstraten, [interview]. In: De Limburger, 20-11-1993. |
Karel Osstyn, Kibbelen bij de koffie. In: De standaard, 20-11-1993. |
Aleid Truijens, Het ongelijk van het gelijk. In: Elsevier, 20-11-1993. |
Theodor Holman, Wie is er fout? In: Het parool, 3-12-1993. |
Jeroen Vullings, Een tweeling verweesd in de geschiedenis. In: Vrij Nederland, 8-1-1994. |
Ruud Kraaijeveld, Twee planeten. In: Ons erfdeel, nr. 3, 1994, jrg. 37, p. 423-425. |
Wam de Moor, Twee zusters in de vrouwenzaal. In: Dietsche warande & Belfort, nr. 2, 1994, jrg. 139, p. 257-264. |
Reinjan Mulder, Ik wil het duivelse verleden ontkrachten. In: NRC Handelsblad, 16-9-1994. |
Dirk Schümer, Een provocatie van de slachtoffers. De tweeling ontneemt Nederlanders hun valse zekerheden over het verleden. In: NRC Handelsblad, 16-9-1994. |
Jeroen Kuypers en Piet de Moor, Tessa de Loo nuanceert vijandbeeld over Duitsers. In: De standaard, 24-9-1994. |
Jet Kunkeler, Tessa de Loo: ‘Ik heb nog nooit zoveel post gehad als na dit boek’. In: Trouw, 11-11-1994. |
Matthé ten Wolde, Onverzoenlijkheid van een taaie soort - Over De tweeling van Tessa de Loo. In: Diepzee, nr. 1, 1995, jrg. 13, p. 23-24. |
[An.], Moffen im Licht. In: Der Spiegel, 8-9-1995. |
Carin Lony, Tessa de Loos De tweeling und die Resonanz in den Niederlanden und in Deutschland. In: Jahrbuch / Zentrum für Niederlande-Studien, nr. 5-6, 1994-1995, p. 339-347. |
lexicon van literaire werken 40
november 1998
|
|