| |
| |
| |
Paul Lebeau
Xanthippe
door J. Smeyers
Achtergronden en uiterlijke beschrijving
De roman Xanthippe van Paul Lebeau (*1908 te Borgerhout; † 1982 te Brussel) verscheen in 1959 bij Boekengilde De Clauwaert (Leuven). Van het boek zag in 1987 een 34e druk het licht (alles te zamen circa 75 000 exemplaren). De oorspronkelijke editie beslaat, met het voorwerk, 261 pagina's. Latere uitgaven werden compacter gezet: de jongste uitgave beslaat 186 pagina's. De tekst onderging geen wijzigingen.
Xanthippe werd door Georg Hermanowski in het Duits vertaald (Xanthippe, Bonn am Rhein, zonder datum).
| |
Inhoud
Xanthippe, de vrouw van Sokrates, wil - voor ze, net als haar man vóór haar, de gifbeker zal drinken - voor haar drie zonen haar levensverhaal schrijven om zich te verdedigen tegen de verwijten dat ze haar man ongelukkig heeft gemaakt en niet van hem heeft gehouden.
Xanthippe's moeder stierf toen zij geboren werd: daarom wees haar vader haar af. Uit vrees voor zijn woedeaanvallen werd ze door de voedster Althea verborgen op de door haar vader voor altijd afgesloten sterfkamer. Daar groeide ze op, in intuïtieve haat tegen de man die ze niet kende, maar voor wiens donderstem alleen al iedereen beefde. ‘... daarom trouwde ik [later] de enige man in Athene die geen onderwerping eiste van zijn vrouw.’ Wanneer ze op een nacht verdwaasd ontwaakt en haar schuilplaats verlaat, ontdekt haar vader haar. In tegenstelling tot wat iedereen vreest, is hij gelukkig met haar voor hem ‘wonderbare terugkomst’. Ze wordt vaders lieveling, zijn kleine tiran.
Xanthippe weidt uit over haar opvoeding. Niet de decadente stad Athene, maar het land met de hemelkoepel en de sterrennachten waarin ze de grote mysteries vermoedt, hebben haar gevormd.
Bij het vijfjarig feest van Artemis Brauronia behoort ze tot
| |
| |
degenen die gekozen worden voor de dienst aan de godin.
Na de tempeldienst voelt ze zich onvoldaan en vervreemd van haar omgeving. In een droom spoort de godin Artemis haar aan uit jagen te gaan. Ze krijgt van haar vader een paard, leert het bedrijf van de jager, mag hem op zijn korte tochten vergezellen. Maar hij weigert haar mee te voeren naar Athene, wat tot een scherpe botsing leidt tussen vader en dochter.
De houding van de mannen leert Xanthippe dat ze vrouw wordt. Aanzienlijke bekenden van haar vader vragen haar voor hun zoons ten huwelijk. Nu, als jonge vrouw, mag ze met vader naar Athene. Hij waarschuwt haar: ‘Weet (...) dat gij voor mij alles zijt, al zijt gij een vrouw, maar als vrouw in Athene, helemaal niets...’ Met die waarheid wordt ze geconfronteerd: de Atheense vrouwen leven binnenskamers. Ze vindt geen vriendschap bij hen en keert naar huis terug.
Dan brengt vader Charin mee, die Xanthippe's slavin wordt. Tussen beiden groeit een vriendschap, al vertoont de slavin dubieuze trekken: ze tooit haar meesteres als een hetaere en poogt Xanthippe's vader te verleiden.
Intussen is Xanthippe verliefd geworden op de mooie, jonge Kallinos. Dat ook Charin van hem houdt, heeft ze niet gemerkt. Kallinos stelt Xanthippe voor aan de beeldhouwer Pheidias, die haar schoonheid wil vereeuwigen in een marmeren beeld. In diens atelier is ze getuige van godslasterlijke gesprekken. Ze brengt haar vader daarvan op de hoogte, maar zwijgt over de bevreemdende vriendschap die ze tussen Pheidias en Kallinos gemerkt heeft. Ze verlangt zo naar Kallinos dat ze op een morgen naar hem toevlucht. Zo komt ze onverwacht terecht te midden van de resten van een orgie. Wanneer Pheidias haar bezitten wil, kan ze met de hulp van de dienaars van haar vader ontsnappen. Bij haar terugkeer thuis vindt ze de nog halfdronken Kallinos in de armen van Charin. Zowel haar slavin als Pheidias worden gestraft, terwijl Kallinos in de oorlog verdwijnt. Xanthippe's beeltenis zal een van de zuilen van het Erechtheion vormen.
Teleurgesteld blijft Xanthippe thuis. Ze wordt de bedrijvige rentmeesteres van het landgoed, maar dan dwingt de oorlog met Sparta haar tot de vlucht naar Athene. Om nog iets van zijn bezit te redden wil haar vader bij Perikles in het gevlij komen en aangezien diens grootste bekommernis de schoonheid van Athene is, zal hij de stad een beeltenis van Xanthippe schenken. Sokrates krijgt de opdracht het beeld te maken. Hij noemt zich echter een beter wijsgeer dan beeldhouwer en wil daarom als betaling slechts voedsel, werkgerei en een ruimte om te werken. Zo komt hij in het huis van Xanthippe terecht. Wanneer dit in de stad bekend wordt, komen vele jonge mannen de wijsgeer bezoeken. Tijdens die gesprekken bestaat Xanthippe niet voor
| |
| |
hem. Haar aanvankelijke irritatie daarover wordt stilaan geïntrigeerde aandacht. Dan slaat de pest Athene. Het voltooide beeld blijft in de werkplaats, want Perikles is in beslag genomen door de oorlog. Het is Sokrates' laatste creatie.
Vader sterft aan de pest, niet echter voordat hij zijn dochter heeft meegedeeld wat het orakel van Delphi hem over haar toekomstige echtgenoot heeft toevertrouwd. Wanneer Sokrates als enige Athener haar zijn leedwezen komt betuigen, beseft zij plots dat zij hém als echtgenoot wil. Maar hij wijst haar af.
Xanthippe blijft in Athene. Ze moet vechten voor haar bezit, haar onafhankelijkheid en vooral voor Sokrates, die haar blijft schuwen, ook als hij haar ontmoet in het huis van Aspasia, de weduwe van Perikles en eerste vrouw van Athene, bij wie ze herhaaldelijk te gast is. Op deze bijeenkomsten leert Xanthippe de door de Atheners aanbeden jonge krijger Alkibiades kennen, die haar, met de hulp van de gastvrouw, het hof maakt. Sokrates vlucht dan telkens in de wijn en de spot om zijn eigen lelijkheid. Op een dag, bij Aspasia, beledigt Xanthippe Sokrates. Ze vlucht weg. Bij haar thuiskomst wacht Alkibiades haar op. Als ze zijn aanzoek afwijst, stort hij zich op haar, maar zij kerft hem in het gelaat. 's Anderdaags wil Sokrates haar ervan overtuigen met Alkibiades te trouwen. Ze weigert echter. Later stelt Sokrates haar ten huize van Aspasia tijdens een gesprek de vraag: ‘Mij wil geen enkele vrouw, nietwaar Xanthippe?’ Ze wil hem honend antwoorden, maar op dat ogenblik dwingt haar hart haar te zeggen, dat zij hem wil.
Zich direct tot haar zonen richtend, beschrijft Xanthippe, aangrijpend en hartstochtelijk, het lot van de vrouw die liefheeft, maar die de geliefde man moet afstaan aan de ‘demon’ die hem drijft naar de mensen en naar ‘de Waarheid’. Aanvankelijk laat ze Sokrates' vrienden en leerlingen naar haar huis komen. Wanneer de bijeenkomsten in drinkgelagen ontaarden, maakt ze er echter een eind aan. En achter alles wat gebeurt, voelt ze de kuiperijen van Aspasia, die allerlei praatjes over haar rondstrooit, Sokrates tegen haar opzet en hem het hof maakt. Wanneer Xanthippe op een avond haar man weghaalt bij Aspasia, is hij woedend, maar zijn razernij wordt drift en ‘liefdesvuur’.
Het eerste kind wordt geboren. Even houdt dat Sokrates thuis. Maar zijn demon drijft hem telkens weer weg. Gedreven door jaloersheid, sluipt Xanthippe hem na en ze ontdekt dat hij vaak een hetaere bezoekt, de vrouw van Alkibiades. Bovendien ziet ze in de vriendschapsrelatie tussen Sokrates en zijn leerling Charmides de vroegere relatie tussen Pheidias en Kallinos weerspiegeld. Na een driftige uitbarsting van haar vinden Xanthippe en Sokrates elkaar kortstondig weer. Dan wordt haar tweede zoon geboren.
| |
| |
Wanneer Alkibiades overloopt naar de Spartanen en de slaven in de zilvermijnen van Laurion laat bevrijden, is Xanthippe alles kwijt; ze had het vaderlijk fortuin aan de aankoop van slaven besteed. Het gezin is verplicht zijn intrek te nemen in Sokrates' kleine huisje. Er volgen armoedige jaren, want Sokrates wil niet betaald worden voor zijn onderricht. Xanthippe loopt te pletter tegen zijn ‘demon’.
Te midden van de spot die haar te beurt valt, ontfermt een jonge vrouw, Murto, zich over haar. Omdat er te weinig kinderen zijn in Athene, laat de teruggekeerde Alkibiades de mannen bij wet toe meer dan één vrouw te nemen. Hij vraagt Xanthippe zijn tweede vrouw te worden. De vader van Murto vraagt Sokrates haar als tweede vrouw te nemen. In beide gevallen is het antwoord een weigering, die Sokrates en Xanthippe weer naar elkaar voert. Uit die tijd stamt hun derde zoon.
Sokrates wijst het aanbod af om aan het hof van de koning van Macedonië te gaan leven. In het door omwentelingen geteisterde Athene wordt Sokrates er op zekere dag van beschuldigd de jeugd te bederven. Wanneer hij de kans krijgt te vluchten, weigert hij. Xanthippe schrijft hun afscheidsgesprek neer, wenst haar zonen vaarwel toe en bidt tot slot de onbekende God van Sokrates om met haar man voor eeuwig verenigd te mogen leven.
| |
Interpretatie
Thematiek
Centraal gegeven in de roman is de zelfverdediging van de vrouw Xanthippe, die zich tijdens haar leven door de anderen tot grillige, tirannieke vrouw en feeks heeft horen veroordelen, tot jaloers wezen dat van een groot wijsgeer een huisdier wilde maken. Ook haar kinderen heeft die visie niet onberoerd gelaten. Haar verhaal, voor hen bestemd - want ze vraagt de rol na de lectuur te vernietigen - wil die beschuldigingen tegenspreken en een verantwoording geven voor haar leven en daden.
Uit haar apologie verschijnt Xanthippe als een onafhankelijke vrouw, een trek die ze psychologisch duidt door te vertellen over ‘de vrees voor de meester die mijn vader was’. Ook haar jeugdervaringen (de droom van het jagerschap, de ontgoocheling te Athene, het rentmeesterschap) stempelen haar daartoe. Wordt ze geleid door een evenwichtige rationaliteit en een beheerst beslissingsvermogen, even groot is in haar de temperamentvolle, vaak spontaan opflitsende emotionaliteit. Van het Athene van haar tijd en de bewoners ervan heeft ze, mede door haar opvoeding in de natuur, geen hoge dunk: niet van de Atheense vrouwen, maar ook niet van de helden (Perikles, Alki- | |
| |
biades) en de kunstenaars (Pheidias). Ze doorziet hypocrisie en eigenwaan, laat zich anderzijds toch herhaaldelijk in haar impulsiviteit om de tuin leiden (Kallinos, Charin, Aspasia). Eigenlijk komen uit haar verhaal maar twee figuren mooi te voorschijn: haar vader (die haar toch eerst heeft gehaat) en haar man Sokrates (om wie ze toch veel heeft geleden). Haar gevecht om erkenning als vrouw, haar inzicht in wat haar drijft, haar afkeer voor de perverse, vleierige, onechte wereld van hetaeren en godslasterende, wellustige mannen, de zelfbewuste wijze waarop ze spreekt en optreedt en de man kiest die, ofschoon lelijk van uiterlijk, zichzelf is, tekenen haar tevens tot een geëmancipeerde vrouw avant-la-lettre. Is haar zelfverdediging allicht niet objectief, ze is in ieder geval overtuigend en naar het einde toe aangrijpend en tragisch.
Nogal wat critici hebben gemeend in de roman van Paul Lebeau een rehabilitatie te moeten zien van de historische Xanthippe. De auteur zelf heeft in 1971 in een interview die visie met klem afgewezen. Zijn bedoeling was het probleem van de manvrouwrelatie te benaderen vanuit het standpunt van de vrouw; de historische Xanthippe leek hem daarbij een interessante figuur en het verre verleden bood hem een grotere vrijheid in de uitwerking van de problematiek.
De vrouw verschijnt in het werk van Lebeau herhaaldelijk als degene die de man weghoudt of wegvoert van zijn hogere, beschouwende ik of van een ideale mannenvriendschap. In een ruimer perspectief is dat de spanning ‘tussen Logos en Bios’ (zoals de titel luidt van een studie die door een personage uit een van zijn romans geschreven wordt), tussen geest en levensdrift, tussen de gedroomde ideële (ideale) wereld en het werkelijke leven, tussen het apollinische en het dionysische. Nog ruimer: tussen idealisme en vitalisme.
Sokrates volgt zijn demon, zoekt naar de zuivere waarheid. Zijn lelijk uiterlijk helpt hem om de wereld van de geest te verabsoluteren. Lichaam en drift, vrouw en kind wekken in hem spanningen die hem verontrusten en verwarren en waartegen hij zich inkapselt met zijn zelfspot en zijn wijsheid, ongenaakbaar. Door zich te nestelen in de eeuwige wereld van de ideeën wordt hij een dode voor het aardse, dagelijkse leven van risico, zorg, lief(de) en leed. In het gevecht om haar liefde en haar gezin verwijt Xanthippe het hem: de rede is niet de hele mens, jij spreekt de hele mens niet aan. ‘De man denkt los van zijn hart, los van zijn lichaam, los van zijn gezin, los van zijn wezen. Zo onpersoonlijk kan een vrouw niet denken. En soms aanschouwt de vrouw in de kern van haar wezen wat de man ondanks eindeloos en diep gepieker nooit vinden zal.’ Staande voor de dood, zal Sokrates zijn onaantastbaarheid verliezen.
| |
| |
Daar gaan hart én geest spreken, daar verwoordt hij zijn liefde voor Xanthippe, zijn mislukking als vader en echtgenoot, de pijn van het afscheid. Daar wordt hij de tragische held, die aan de absoluutheid van het ideaal verzaakt, zich kwetsbaar maakt én mens.
Voor Xanthippe is het leven kans, dus ook risico. Zij sluit zich niet af, stapt op mensen en dingen toe, stelt zich daardoor kwetsbaar op. Zij vreest de spanningen niet, grijpt ze aan en wordt erdoor aangegrepen, tot uitputtens toe. In haar liefde is ze mateloos, allesvergend en allesgevend: sterft Sokrates voor Athene, zij sterft om met Sokrates weer verenigd te zijn.
In de context van het idealisme is het herhaaldelijk terugkerend motief van beeld en spiegel belangrijk. Op het ideaalbeeld (van zichzelf en van de ander) staart men zich blind, zoals Narcissus, verliefd op zijn spiegelbeeld in het water. Als Sokrates de beeltenis van Xanthippe beitelt, vereeuwigt hij het ideaal van de Schoonheid. Voor de levende Xanthippe is hij bang. Althea voorvoelt het gevaar: met het beeld zal haar meesteres haar ziel verliezen. Xanthippe zelf bedenkt daarbij: ‘Vreemd (...) dat hij mij eerder behandelde als een broos en kostbaar kunstwerk dan als een vrouw van vlees en bloed.’ Sprekend over haar jeugd, herinnert ze zich de beelden van de goden in de stad, maar hoe op het land de levende adem van de goden voelbaar was.
Bij het verhalen van haar terugkeer uit de tempel van Artemis mijmert ze: ‘Voor ik vertrok was ik alleen maar een spiegel geweest van mijn vaders huis. Want het beeld in mij was gelijkaardig aan de beelden buiten mij.’ Dat spiegelmotief komt telkens weer, in de spiegel die ze van vader als geschenk krijgt en die ze, opstandig, stuk laat vallen, in de spiegel die de verdorven Charin haar aanreikt, en, symbolisch, bij Aspasia: ‘haar glimlach straalde me tegen als een dageraad in de lente. Waarschijnlijk was zij opgetogen om het beeld dat mijn verrukt gelaat van haar weerkaatste.’ Ten slotte, te midden van de ellende van haar huwelijksleven, weet ze zich als een belangrijk detail te herinneren: ‘Een spiegel had ik niet meer.’ Letterlijk niet meer, maar ook niet meer figuurlijk: de kermis der ijdelheid die Athene is, is ver; in de totale onthechting, in de eenzaamheid is ze alleen nog de angstige, maar diep-waarachtige vrouw en moeder.
Merkwaardig is nog het antwoord van Sokrates, als Xanthippe hem tijdens het afscheidsgesprek vraagt wat ze hun kinderen moet zeggen: ‘dat zij (...) nooit vervallen in de zonde der verbeelding’. De filosoof Sokrates wees inderdaad mythen en fictie af, als niet uit de rede geboren. Maar ‘verbeelding’ verwijst ook naar ‘beeld’, naar de wereld van de beelden die de idealist zich bouwt en waarvan hij de eenzijdige dienaar is.
Waar de idealist het ideaalbeeld verabsoluteert, wijst de dilet- | |
| |
tant het daarentegen zonder meer af. De figuur van deze laatste is een andere constante in het oeuvre van Lebeau. De dilettant staat open voor alle ideeën en houdingen, maar relativeert ze tegelijk tot impulsen van één moment, die hij dan geraffineerd koestert en even vlug door andere vervangt. Hij verkiest de roes boven de rust; engageren doet hij zich echter nooit. Alleen verliefd op zichzelf (wat zich vaak ook in zijn kleding uit), ziet hij de verliefdheid slechts als een superieur, vrijblijvend spel. Verliest hij, dan is dat hem een grievende ervaring. Zowel Aspasia als Alkibiades zijn een afspiegeling van de dilettantische levenshouding. Allebei spelen ze met het leven, spelen ze de duizend rollen die het leven hun biedt. Allebei lijden ze schipbreuk in hun poging om Xanthippe daarbij te betrekken. Aspasia wordt dan in haar agressie de ‘roofvogel, dreigend op zijn nest’, Alkibiades de zielige minnaar die praat over zijn gekrenkte trots en over het voor hem ondraaglijk gevoel bij haar de nederlaag te hebben geleden.
| |
Opbouw
De roman omvat twee duidelijke gehelen: Xanthippe's jeugd op het land en haar leven als vrouw in Athene. Hoofdstuk 19 is daarbij het scharnier. In het twintigste hoofdstuk wordt Sokrates in het verhaal geïntroduceerd.
Het eerste deel kan men nog eens in twee helften delen: het leven op het land en een eerste confrontatie met Athene (hoofdstuk 8), die de confrontatie wordt met ‘het menselijk tekort’: Charin, Kallinos, Pheidias. Het tweede deel tekent in een eerste helft Sokrates op de achtergrond van het roerige Athene (de pest, de dood van vader, Aspasia, Alkibiades), in de tweede helft (vanaf hoofdstuk 29) staat Xanthippe's huwelijksleven centraal.
Tegenover het verwijt dat er geen evenwicht zou zijn tussen de verhaalde episodes (een derde van het boek slechts wordt aan het huwelijk besteed) heeft de auteur gesteld dat de twintigste-eeuwse mens heel veel belang hecht aan de prille jeugd: wat daarin gebeurt, verklaart veel van wat men later is. Bovendien wil Xanthippe haar houding en gedrag verdedigen tegenover haar kinderen. Dat doet ze door te verklaren waarom ze is zoals ze is. Begrijpende wie ze geworden is vanuit de ervaringen van haar jeugd, begrijpt men de vrouw Xanthippe in haar gevecht om de man Sokrates.
| |
Vertelsituatie
De roman gebruikt het ik-vertelprocédé. De lezer ziet alles de hele tijd vanuit één gezichtshoek, die van Xanthippe. Dat geeft hem allicht de indruk dat hij een subjectieve kijk krijgt op het geheel; anderzijds wordt hij veel directer bij het relaas betrokken. Niet de auteur verdedigt Xanthippe; Xanthippe verdedigt zichzelf.
Er bestaat (althans voor het grootste gedeelte van de roman) een duidelijke afstand tussen het vertellende en het handelende
| |
| |
ik, in die zin dat het ik, al vertellend, zichzelf en de anderen van op een afstand opnieuw ziet handelen. Op die manier groeien voor het ik inzichten en verklaringen, die het bij onmiddellijke handeling (beleving) niet kon hebben. Zo komt het ik tot algemene oordelen, tot levenswijsheid.
In deze terugblik op haar leven blijkt Xanthippe ook sterk introvert, gericht op zelfanalyse. Het is typisch voor ettelijke personages in Lebeau's werk. Herhaaldelijk richt ze zich in haar tekst tot haar zonen (het nadrukkelijkst in het begin, aan het slot en bij de aanzet van hoofdstuk 29). Dat is het raam waarbinnen ze haar leven als één chronologisch verlopende flashback tekent. (Al wijst ze daarbinnen soms vooruit naar wat komen moet: ‘En met haar kwam het noodlot in ons huis’. ‘Maar ik kon toen niet vermoeden hoe.’) Soms verhaalt ze zo boeiend dat de lezer het vertellende ik in de concreetheid en directheid van een scène vergeet. Dat overkomt hem ook bij de lectuur van de dialogen, die soms echt gemodelleerd zijn naar de sokratische leermethode.
| |
Stijl
Xanthippe's apologie is geschreven in een gedragen, soms wat plechtstatige tonaliteit. De evenwichtig uitgebalanceerde zinnen, de homerische vergelijkingen, de licht archaïserende taal (met de gij-vorm), de aforistische uitspraken, mythologische woordkunde en beeldspraak (‘Reeds wenkt Orion de grote jager aan de einder’, ‘Ik dacht dat Hupnos hem de ogen sloot. Het was zijn broeder Thanatos’) en de dialogen tussen Sokrates en Xanthippe scheppen op een voortreffelijke wijze een stijl die aan klassieke teksten doet denken.
Waar ze haar eigen gevecht om onafhankelijkheid, recht en liefde verhaalt, grijpt Xanthippe graag terug naar het beeld van het dier: ‘Daartegen steigerde mijn gekwetste trots als een wilde hengst tegen de eerste breidel’, ‘En bij alle goden als een tijger heb ik mij geweerd.’
| |
Context
Xanthippe is de zevende en laatste roman van Lebeau. De thematiek ervan - de polariteit tussen man en vrouw, de spanning tussen idealisme en vitalisme - is een constante in zijn romans en novellen. Xanthippe is wel het enige van zijn werken dat in een historisch kader gesitueerd is. De tijdgeest was de auteur daarbij gunstig: in de periode waarin Xanthippe tot stand kwam, verschenen in de Vlaamse letterkunde nogal wat werken waarin een eigentijdse, moderne visie tegen een klassieke of bijbelse achtergrond geprojecteerd werd: Joachim van Babylon (Marnix Gijsen), De belofte aan Rachel (Hubert Lampo), De verloren zoon
| |
| |
(Gerard Walschap), Ik was een christen (Maria Rosseels), De Ramkoning (Rose Gronon). Volgens de criticus B.F. van Vlierden hebben ze alle waarschijnlijk veel te danken aan het oervoorbeeld van De wandelende jood (August Vermeylen). Ook de Noordnederlandse letterkunde bood overigens, met bijvoorbeeld de Griekse romans (Aktaion onder de sterren) van Simon Vestdijk en met diens De nadagen van Pilatus, voorbeelden in dit genre.
| |
Waarderingsgeschiedenis
M. Janssens spreekt in verband met Xanthippe van de ‘haast vlekkeloze receptie’ van het boek. De talloze herdrukken gaven aan die receptie een echt bestsellerkarakter. Vanaf het eerste verschijnen was de kritiek unaniem; de roman werd geprezen als een ‘indrukwekkende karakterschepping’ (P. Hardy), tegen de trefzeker getekende achtergrond van een van de meest bewogen periodes uit de Griekse geschiedenis. Geloofd werd ook het rijper geworden schrijftalent van de auteur, zijn ‘rijk genuanceerde en aristocratische welluidende taal’ (M. Rosseels). Beide elementen, ‘een grondige eruditie’ en ‘een merkwaardig beeldend vermogen’, worden uitdrukkelijk vermeld in het juryrapport van de ‘Literatuurprijs der gemeente Hilvarenbeek 1960’.
Behalve deze Literatuurprijs ontving Lebeau voor zijn roman nog de Prijs van de Scriptores Catholici (1959) en de Romanprijs van de Provincie Antwerpen (1960).
In het Vlaamse onderwijs behoort de roman tot het vaste leespakket, vaak mede als een introductie tot de klassieke Griekse wereld. Opmerkelijk is dat deze roman in Nederland vrijwel onbekend is gebleven. Dat ondanks het feit dat K(ees) F(ens) in 1964 in De Tijd het boek lovend besprak en zijn recensie besloot met de zin waarin het vermoeden werd uitgesproken ‘dat Lebeau een Noordnederlander eerder zal aanspreken dan een Zuidnederlander’.
| |
Historische noot
Over de historische Xanthippe weet men weinig en niets met zekerheid. Ze wordt vermeld in de geschriften van Plato en Xenophon, de twee auteurs die het uitvoerigst over Sokrates geschreven hebben.
Perikles leefde in de vijfde eeuw voor Christus. Als strateeg en staatsman bouwde hij de macht van Athene uit. Op cultureel vlak steunde hij kunstenaars en geleerden; hij nam onder andere
| |
| |
het initiatief tot de bouw van het Parthenon. Na de scheiding van zijn vrouw werd Aspasia zijn geliefde. Hij was de oom van Alkibiades (vijfde eeuw voor Chr.). Deze laatste leidde als veldheer de Atheense expeditie naar Sicilië, als onderdeel van zijn droom om het hele Westen te onderwerpen. Beschuldigd van heiligschennis, zocht hij bescherming in Sparta en achteraf in Klein-Azië bij de Perzen. Van daaruit nam hij opnieuw contact op met Athene, dat hem, na een reeks successen op zee tegen de Spartanen, triomfantelijk weer inhaalde. De nederlaag van een van zijn onderbevelhebbers betekende het einde van zijn roem; hij ging in vrijwillige ballingschap. Na de val van Athene werd hij door de Perziërs gedood.
Voor deze bespreking is gebruik gemaakt van:
Paul Lebeau, Xanthippe, 1e druk, Leuven 1959.
| |
| |
| |
Secundaire literatuur
J. de Ceulaer, Paul Lebeau. Het leven intens beleven. In: Te gast bij Vlaamse auteurs, dl. I, Antwerpen, p. 54-60. |
H. Lampo, (Xanthippe). In: Volksgazet, 19-3-1959. |
A. Demedts, (Xanthippe). In: Het Nieuwsblad, 26-3-1959. |
P. Hardy, (Xanthippe). In: Gazet van Antwerpen, 8-4-1959. |
B. Kemp, (Xanthippe). In: De Linie, 1-5-1959. |
M. R(osseels), De andere Xanthippe. In: De Standaard, 28-5-1959. |
U. van de Voorde, Het lot der vrouw van een groot man. In: De Standaard, 18-6-1959. |
J. Snyders, Xanthippe. In: De Periscoop, nr. 7, 1958-1959, jrg. 9. |
B.F. Van Vlierden, Het Driemanschap Duribreux-Lebeau-Demedts. In: Streven, nr. 10, 1958-1959, jrg. 12, p. 950-954 (specifiek p. 951-952). |
P. Hardy, (Xanthippe). In: Boekengids, nr. 5, 1959, jrg. 37, p. 164-166 en p. 183. |
A. Westerlinck, Een meesterlijke roman van Paul Lebeau. In: Dietsche Warande en Belfort, nr. 7, 1959, jrg. 104, p. 446-448. |
R. van de Moortel, (Xanthippe). In: De Gentenaar, 3-1-1960. |
A. van Duinkerken, E. van Hemeldonck en J. Naaijkens, Juryrapport Literatuurprijsvraag der gemeente Hilvarenbeek 1960. In: Brabantia, nr. 5, 1960, p. 153. |
B.F. van Vlierden, Paul Lebeau. De tragiek van het intellectualisme. In: Streven, nr. 9, 1960-1961, jrg. 14, p. 870-877. |
M.R. Sels, Van ‘Het experiment’ tot ‘Xanthippe’. De roman van Paul Lebeau, Antwerpen 1963 (Katholieke Vlaamse Hogeschooluitbreiding, 485). |
K(ees) F(ens), ‘Paul Lebeau’, in: De Tijd, 19-6-1964. |
P. Massant, Thematiek in de werken van Paul Lebeau, proefschrift, Vrije Universiteit Brussel, 1968. |
A. Vandendriessche, De problematiek in het werk van Paul Lebeau, proefschrift, Katholieke Universiteit Leuven, 1969. |
G. van Paemel, De romans van Paul Lebeau. Een poging tot een psychologische benadering van de personages in zijn werken, proefschrift, Rijksuniversiteit Gent, 1973. |
A. Crivits, (Xanthippe). In: Filter, nr. 1, 1973-1974, jrg. 2, p. 50-52. |
B.F. van Vlierden, Van In 't wonderjaer tot De verwondering. Een poëtica van de Vlaamse roman, Antwerpen 1974, p. 129. |
M. Janssens, Paul Lebeau 70. In: Dietsche Warande en Belfort, nr. 10, 1978, jrg. 123, p. 765-766. Ook verschenen in: M. Janssens, Woorden en waarden. Essays over literatuur, Brugge 1980, p. 298-313. |
P.G. Buckinx, Paul Lebeau, Antwerpen/Amsterdam 1979 (Monografieën over Vlaamse letterkunde, 60), p. 9-11. |
M. Geens, De Ramkoning - Xanthippe. Een vergelijkende studie, proefschrift, Katholieke Universiteit Leuven, 1980. |
| |
| |
R. van de Moortel, Boeken die blijven. ‘Xanthippe’ door Paul Lebeau. In: Vrij Maldegem, 2-1-1981. |
M. de Smet, Een ontvoogdende schrijver: Paul Lebeau. In: Ons Erfdeel, nr. 2, 1984, jrg. 27, p. 269-271. |
M. Janssens, Paul Lebeau en de kritiek. In: Vlaanderen, 1984, jrg. 33, p. 202-203 en p. 330-333. |
Paul Lebeau. Xanthippe. Met aantekeningen door dr. P. Govaerts en dr. B.F. van Vlierden, 32e druk, Leuven 1985 (Caleidoscoop der Nederlandse letteren). |
J. Deryckere, Paul Lebeau, Xanthippe. Werkvormen, Wommelgem 1987. |
lexicon van literaire werken 2
juni 1989
|
|