| |
| |
| |
Tom Lanoye
Kartonnen dozen
door Jos Muyres
Achtergronden en uiterlijke beschrijving
De eerste druk van de roman Kartonnen dozen van Tom Lanoye (* 1958 te Sint-Niklaas) verscheen in september 1991 bij Uitgeverij Prometheus in Amsterdam. Vijfentwintig exemplaren werden bij die gelegenheid speciaal in karton gebonden. Inmiddels zijn dertien drukken van het boek verschenen en hebben ongeveer 60 000 exemplaren de weg naar het lezerspubliek gevonden, vanaf de twaalfde druk als Ooievaar-pocket. In 1993 verscheen onder de titel Pappschachteln: Roman een door Rainer Kersten gemaakte vertaling in het Duits. Verder heeft Lanoye van het boek een theatervoorstelling gemaakt.
Eigenlijk kwam Lanoye vrij onverwacht met dit boek op de proppen. Verscheidene malen had hij immers al een verhalenbundel met de titel Café Zeezicht aangekondigd. Het laatste verhaal voor deze bundel zou over een ongelukkige jeugdliefde handelen en moest zo'n veertig bladzijden gaan tellen. Tijdens het schrijven greep het onderwerp hem zo aan, dat het geheel onvoorzien uitgroeide tot een roman, die dan maar eerst op de markt werd gebracht. Dat werd Kartonnen dozen. Voor de beoogde verhalenbundel had dit een aanzienlijke vertraging tot gevolg. Deze moest opnieuw worden gecomponeerd en verscheen uiteindelijk in 1994 onder de titel Spek en bonen.
De roman Kartonnen dozen bestaat uit drie ongenummerde hoofdstukken en een epiloog. Hij telt 144 bladzijden en bevat als motto een fragment uit een gedicht dat Lanoye eerder in de bundel Hanestaart (1990) publiceerde.
| |
Inhoud
Eerste hoofdstuk
Aan de hand van drie kartonnen dozen blikt de schrijver terug op wat hij ‘een banale liefde en haar verterende kracht’ noemt. Het gaat om de liefde voor de jongen Z., ‘de schone, de wisselvallige’. De eerste kartonnen doos is een reiskoffer, die de ik-verteller - tien jaar oud - kreeg toen hij deelnam aan een door de Christelijke Mutualiteiten georganiseerde reis naar de Ar- | |
| |
dennen. Tijdens die reis leerde hij Z., een plaats- en leeftijdgenoot kennen. Z., die in het bed naast dat van Tom sliep, maakte vooral indruk met zijn mooie pyjama en met zijn krachtige gespierde lichaam. Veel herinneringen blijkt Tom niet meer aan de vakantie te hebben. Er is slechts een handvol beelden: van een salto die Z. maakte, van het douche-ritueel en van een jongen die bij een waterval water in zijn zwembroek opving en zo ‘zijn klootjes toonde en zijn marsepeinen pink liet zien’. Na de vakantie in de Ardennen verloor Tom Z. uit het oog en vergat hem.
De eerste kartonnen doos roept ook herinneringen op aan de vier vrouwen die Tom in zijn jeugd met liefde en zorg omringden: zijn vijf jaar oudere zus, die hem verzorgde en inwijdde in de wereld van het spel; huisvriendin Wieske, met wie Tom ellenlange politieke discussies voerde en wekelijks naar de bioscoop ging; zijn moeder, een heldhaftige, zorgzame vrouw van wie hij heel veel hield en tenslotte haar oudste zus, Pit Germaine, die de gave van het gesproken woord bezat en die door Tom later als de uitvindster van ‘Le racontage automatique’ wordt beschouwd. De liefde en de aandacht die deze vier vrouwen Tom schonken, werden niet beantwoord. Zijn bewondering ging uit naar zijn negen jaar oudere broer Guy, die van zijn kant geen belang in Tom stelde.
| |
Tweede hoofdstuk
Op de middelbare school liep Tom Z. opnieuw tegen het lijf. Aanvankelijk gingen ze nauwelijks met elkaar om, maar dat veranderde in het derde jaar toen beide jongens in dezelfde klas kwamen te zitten. Tom en Z. werden vrienden. Op een dag zag Tom tijdens de gymles hoe Z. ondersteboven aan een klimrek hing. Het tafereel - en vooral dan het gespierde lichaam van Z. - maakte een diepe indruk op Tom. 's Avonds werd Z. voor het eerst onderwerp van zijn masturbatiefantasieën. Dat masturberen speelde overigens een steeds belangrijkere rol in diens leven. Tom ging er helemaal in op, probeerde het leven ermee naar zijn hand te zetten door nauwgezet kwantiteit, kwaliteit, snelheid, variëteit, jolijt en lokaliteit te registreren. Toen Tom ontdekte dat hij verliefd was op Z., vormde het masturberen het enige middel om zijn verlangen naar Z. te temperen. Ondertussen verdoezelde Tom tegenover Z. zijn ware gevoelens. Zijn gedrag stond zelfs haaks op die gevoelens. Toen de jongens tijdens een tweede reis met de Christelijke Mutualiteiten - naar Zwitserland - een zoenspel speelden, deed Tom alsof hij walgde van de zoenen van Z., terwijl het tegendeel het geval was. Het zijn de herinneringen aan deze reis naar Zwitserland die Tom in de tweede kartonnen doos bewaart: een dubbele in zichzelf geschoven doos, waarin het zichtbare en het onzichtbare door elkaar liggen. Ook van het verblijf in Zwitserland zijn Tom enkele
| |
| |
beelden bijgebleven: zijn eigen verontwaardiging over het naakt douchen van Z., dat hij - tegen zijn zin - zelf een einde maakte aan het zoenspel met Z. en dat hij een medeleerling zag masturberen.
| |
Derde hoofdstuk
De derde doos is een kartonnen archiefdoos, waarin Tom de herinneringen aan de middelbare school bewaart. Het zijn geen al te beste herinneringen. Naar eigen zeggen heeft Tom zich op die school kapot verveeld. Van alle leraren die tijdens al die jaren de revue passeerden, hebben slechts drie indruk op hem gemaakt: de Mof, de Jap en vooral Mussolini. Aan de laatstgenoemde dankt Tom zijn liefde voor de literatuur. De lessen van Mussolini bewonderde hij. Toch koesterde hij dubbele gevoelens tegenover de man, die niet alleen een begenadigd leraar was, maar ook een bekend dichter èn een voorman van de Vlaamse Beweging. Tom had in alle opzichten het land aan diens politieke activiteiten en het Vlaams-nationalistische gedachtegoed. Maar dat doet er niets aan af dat Mussolini de eerste was die Toms schrijverstalent onderkende. Dit naar aanleiding van een verhaal over een verliefde prins en prinses, die opgesloten zitten in twee ver uit elkaar gelegen torens en elkaar - bij goed weer - kunnen zien (maar niet bereiken).
In de jaren na de reis naar Zwitserland koesterde Tom een platonische liefde voor Z., die in zijn ogen uitgroeide tot een ongekende schoonheid. ‘Nooit zag ik roder lippen. Nooit een mooier lijf,’ bekent Tom. Hij imiteerde Z., deed hem in allerlei dingen na. In het laatste jaar van hun verblijf op de middelbare school stond een schoolreisje naar Rome op het programma. Door toedoen van Tom werd de bestemming gewijzigd, de reis ging naar Griekenland. Tom zag die reis met extra spanning tegemoet, omdat hij wist dat hij twee nachten met Z. in een hotelkamer zou doorbrengen. De reis draaide echter op een persoonlijk fiasco uit. In dubbel opzicht: Griekenland stelde teleur en Tom ontdekte dat zijn liefde voor Z. niet werd beantwoord. Dit laatste nadat alles in eerste instantie heel gunstig voor Tom leek te verlopen. Tijdens de eerste gezamenlijke nacht in een hotelkamer bekende Z. dat hij wel eens iets voor jongens voelde. Tom deed - opnieuw tegen zijn zin - deze gevoelens af als normaal voor hun leeftijd. Achteraf vervloekt hij zijn gedrag.
De volgende nacht brachten Z. en Tom naast elkaar door in ligstoelen aan dek van een boot naar Kreta. Op een bepaald moment voetjevrijden ze, zonder met elkaar te spreken of elkaar aan te kijken. Deze vorm van lichamelijke toenadering maakte Tom dolgelukkig. De volgende dag verkeerde hij in een euforische stemming: ‘Ik verlangde vuriger dan ooit naar zijn tastbaarheid, maar tegelijk probeerde ik de vervulling van dat
| |
| |
verlangen zoveel mogelijk uit te stellen. Het hunkeren was een volwaardig onderdeel geworden van het genot. Het was nog geen middag en ons voorspel was al begonnen.’ (p. 128) De daaropvolgende nacht kwam het tot een echte vrijpartij. Z. nam daartoe het initiatief, hij wierp zich op Tom, maar verkrampte plotseling. Zonder uitleg te geven, stopte hij. De volgende dagen ontweek hij Tom. Pas op de laatste schooldag, nadat Tom hem het verhaal over de prins en de prinses had laten lezen, gaf Z. een verklaring voor zijn gedrag: ‘Hij zei het, en door het te zeggen gaf hij het vorm en hakte er mijn hart mee doormidden. Weet je, zei hij, het klopte wat je gezegd hebt. Dat wat in dat boek stond. Het is een fase. Bij mij is ze voorbij. Dank zij jou.’ (p. 136)
| |
Epiloog
Aan het einde van Kartonnen dozen richt Tom in een soort epiloog het woord tot Z. en de denkbeeldige lezer. Hij verklaart na de gebeurtenissen met Z. uiteindelijk - bij een ander - toch nog het geluk te hebben gevonden. Maar soms duikt het verlangen naar de pijn, de smart van het ongeluk weer op: ‘Geluk is een ramp. Je wordt er zo lui van.’
Na de middelbare school blijkt Tom nog een tijdje achter Z. aangelopen te hebben. Zo werd hij lid van dezelfde turnvereniging. Ook probeerde hij nog iets aan zijn geaardheid te doen, alle pogingen met vrouwen aan te pappen leden echter schipbreuk. Hij kwam tot het inzicht dat zijn liefde voor Z. zinloos was en besloot definitief met hem te breken. Het afscheid voltrok zich in twee stappen: om aan Z. te ontsnappen besloot hij de turnsport vaarwel te zeggen. Als teken van afscheid drukte hij in de kleedkamer van de turnhal zijn gezicht in het ondergoed van Z. Later bezocht hij Z. om hem persoonlijk vaarwel te zeggen, maar die liet dat niet toe. Daarmee werd Z. voor Tom een zoete, pijnlijke herinnering, die Tom koestert in de vierde kartonnen doos: ‘De doos die alle andere dozen overbodig maakt. Zij kan alles bevatten, hoe omvangrijk of verdorven, ridicuul of smetteloos het ook is. Zij is sterker dan een reiskoffer, mooier dan een versleten schoenendoos, handiger dan een archiefbox. U houdt haar in uw handen. Want wat is een achterflap anders dan de bodem, en een voorflap anders dan het deksel, van een kartonnen doos waarin alle schatten en rotte appelen van het bestaan naast elkaar voor het grijpen liggen?’ Tot slot vraagt Tom de lezer om diens dierbare herinneringen aan het boek vast te haken en ze gezamenlijk op te bergen.
| |
| |
| |
Interpretatie
Thematiek
‘Kartonnen dozen van Tom Lanoye is het meest ontwapenende boek dat ik de laatste maanden heb mogen lezen. Maar voorts is over dit prozawerkje dat de auteur het epitheton “roman” meegaf, niets te vertellen. Het dient zich aan als een eenvoudig verhaal zonder dubbele, driedubbele of welke andere bodem ook [...]. Wat bijzonder irriterend is voor een recensent, want hij kan aan zijn lezers niets verklaren, noch hun de weg wijzen of zijn spitsvondigheid in het ontrafelen van literaire puzzels etaleren. Voorkennis is bij deze eenvoudige verhalen niet nodig, er staat wat er staat zodat wij ons als lezers niet in een hoek gedrongen voelen wegens het feit dat de schrijver een hoogstaand en geleerd persoon zou zijn,’ schrijft oud-uitgever Julien Weverbergh in zijn bundel Hard tegen hart naar aanleiding van Lanoyes tweede roman. Weverbergh is van mening dat een interpretatie in dit geval overbodig is, omdat er staat wat er staat. Kartonnen dozen is een typisch voorbeeld van een bekentenisroman - Weverbergh heeft het over belijdenisliteratuur. Het vertelde is in hoge mate autobiografisch. Lanoye heeft zijn eigen belevenissen zelfs nauwelijks verhuld weergegeven. De hoofdpersoon heet niet alleen Tom Lanoye, maar ook veel personages, gebeurtenissen en omstandigheden zijn gemakkelijk te herkennen, ook voor lezers die niet vertrouwd zijn met de biografie van Lanoye. Het enige raadsel is Z., maar dat geldt niet voor intimi. Hun moet het niet al te veel moeite kosten om Z. te ontmaskeren.
Al in 1988 kondigde Lanoye - in het verhaal ‘Vendu!’ - aan dat hij ooit over Z. zou schrijven: ‘Een andere vriend was Z. Met hem heb ik gebroken, nu drie jaar geleden. Het kunnen er ook vier zijn, of twee. Tijd speelt geen rol als ik aan hem denk. Zijn verhaal moet ik nog schrijven. Het zal een verhaal vol passie en verlangen worden, vrees ik. Ik weet niet wanneer ik het zal schrijven. Als ik dat doe, valt mijn jeugd van me af, van college tot studentendom.’ Duidelijk wordt hoezeer Z. voor Lanoye verbonden is met zijn hele jeugd. ‘Vendu!’ bevat al veel details over Z. die vrijwel ongewijzigd in Kartonnen dozen terugkeren: ‘Z. was atletisch, deed aan jazz-dans en toestelturnen, was een kop groter dan ik (wat niet moeilijk is; het is gezien mijn lengte moeilijk om géén kop groter te zijn dan ik). We zagen elkaar vaak, tijdens het weekeinde in Sint-Niklaas, in de turnkring waar we beiden lid van waren, en tijdens de week in Gent, waar we allebei studeerden, hij Sport, ik Nederlands en Engels. Nooit zag ik roder lippen, nooit een mooier lijf. Gesprekken vlotten niet echt. Zeker niet als ik met hem alleen was [...]. Veel inspiratie had ik toen nog niet. Die kwam later,
| |
| |
toen ik met hem brak. Vanwege “liever de korte pijn”, en “geen zachte heelmeesters”, dat soort dingen. Allemaal heel dapper en rationeel.’
| |
Vertelsituatie
Zoals in veel autobiografieën kijkt in Kartonnen dozen een ouder iemand terug op gebeurtenissen uit zijn jeugd, op zijn eerste grote jeugdliefde. En zoals in veel autobiografische verhalen wordt het gebeuren achteraf in de ikvorm verteld met gebruikmaking van het zogenoemde dubbelperspectief, een combinatie van een vertellend en belevend ik. Het beeld dat de verteller van zijn verleden schetst, is natuurlijk uiterst subjectief. Alle informatie bereikt de lezer via het filter van Tom.
| |
Thematiek
Er valt - de uitspraken van Weverbergh ten spijt - nog wel het een en ander over Kartonnen dozen te zeggen. De roman handelt over een uiterst banale gebeurtenis, zoals Lanoye zelf heeft opgemerkt. Het thema van de onbereikbare, ongelukkige jeugdliefde - het kan bijna niet alledaagser. Maar in dit geval bevat het verhaal een extra tragische dimensie: het failliet van Toms liefde voor Z. impliceert ook het verlies van zijn beste vriend.
De liefde van Tom voor Z. is eigenlijk vanaf het begin tot mislukken gedoemd, doordat beide hoofdrolspelers niet gelijkwaardig zijn. Tom heeft dat meteen in de gaten, in de Ardennen al. Het verschil in pyjama's is daarvoor symbolisch. Hij merkt dat ook op: ‘De enige periode waarin we elkaars gelijke waren, kwam hier al ten einde. Op deze weide, met deze achterwaartse salto waarmee Z. door een onbestaande spiegel schoot en hem onherstelbaar verbrijzelde.’ (p. 37)
De beslissende momenten in de liefde van Tom spelen zich iedere keer af tijdens reizen. Hij maakt kennis met Z. tijdens de vakantie in de Ardennen, zijn liefde voor Z. ontluikt tijdens het verblijf in Zwitserland en bereikt een hoogtepunt - tegelijkertijd natuurlijk een absolute anticlimax - tijdens het schoolreisje naar Griekenland. De beweging van de reis weerspiegelt hier de beweging in de ontwikkeling van Tom, in het proces van zijn volwassenwording.
Even heeft Tom de indruk dat Z. ook verliefd is op hem. Voor Z. vormen de erotische gevoelens voor iemand van zijn eigen geslacht echter een probleem. Uitgerekend Tom stelt hem gerust, wijst erop dat het een fase is die vanzelf overgaat. Tijdens de vrijscène in Griekenland - het land van de herenliefde - komt voor Z. blijkbaar een einde aan die fase. Wat de echte motieven zijn om de vrijpartij zo plotseling af te breken, blijft in het ongewisse, voor Tom en ook voor de lezer. Duidelijk is wel dat de verschillende geaardheid een probleem vormt. Daardoor ontstaat een onoverbrugbare kloof. Tom en Z. kunnen elkaar niet bereiken. Die niet te overbruggen afstand
| |
| |
wordt prachtig gespiegeld in het opstel over de prins en de prinses, dat Tom in opdracht van Mussolini schreef.
Hoewel het ‘anders zijn’ van Tom - eigenlijk van Z. - de oorzaak van het mislukken van de liefde vormt, is homoseksualiteit niet het hoofdthema van Kartonnen dozen. Het is geen ‘zeer homofiel boek’, zoals Jef Verheyen heeft beweerd. Eerder vormt de heteroseksualiteit hier het probleem. Lanoye voert in Kartonnen dozen - anders dan bijvoorbeeld Gerard Reve in de jaren zestig - geen emancipatiestrijd voor homoseksuelen. Dat hoeft ook niet meer. Die homoseksualiteit is er bij wijze van spreken vanaf de eerste bladzijden als een volkomen natuurlijk gegeven aanwezig. Lanoye heeft dat in een interview met Anneriek de Jong expliciet verwoord: ‘Homoseksualiteit is niet het thema van Kartonnen dozen. Want het probleem dat men daar mee had is een probleem van de jaren zeventig en geen universeel probleem. Universeel is het thema van de onbereikbare jeugdliefde.’
| |
Motieven
In Kartonnen dozen gaat het om het verlies van een geliefde. Het onherroepelijke van dat verlies wordt gespiegeld in de blindedarmoperatie, die Tom kort nadat hij is teruggekeerd uit Griekenland ondergaat. Het psychische verlies wordt hier fysiek. In het ziekenhuis - na de operatie - barst Tom in huilen uit. De verpleegster denkt dat hij het verwijderen van zijn blindedarm betreurt en troost hem: ‘En ik antwoordde: Dit niet, mevrouw, dit kan ik niet missen, ik weet niet hoe ik verder moet, ik wil niet meer leven, eigenlijk wil ik liefst van al nu dood.’ (p. 139)
| |
Poëtica
In Lanoyes optiek is het eigenlijk een vrij zinloze onderneming om een boek over een zo banale liefdesgeschiedenis als die in Kartonnen dozen te schrijven: ‘Deze doos is niet de enige in haar soort, dat weet ik. Ik hoef mijn hoofd maar op te tillen en te kijken naar mijn muur. Onder de plank met de archiefdozen kijken zes andere planken me aan, zes meterbrede batterijen van boekruggen. Het is nog maar de helft van wat ik bezit, en niet meer dan een fractie van het aantal boeken dat in de wereld in omloop is. Wie ben ik, dat ik aan deze overvloed er nog een heb willen toevoegen? Het is zinloos om zoiets te doen, dat klopt. Maar het is even zinloos om het niet te doen.’ (p. 147)
| |
Motto
Meer dan eens heeft Lanoye erop gewezen dat schrijven alleen een individueel doel dient. Die opvatting verwoordde hij ooit prachtig in de woorden: schrijven is zin geven aan je houten been. Natuurlijk is de visie die hierachter schuil gaat erg fatalistisch: of je het nu wel of niet opschrijft, het maakt uiteindelijk allemaal niets uit, alles is vergankelijk. Daarnaar verwijst ook het motto:
| |
| |
In Vrij Nederland heeft Lanoye in oktober 1991 expliciet de betekenis van dit motto - en met name dan de laatste twee regels - omschreven: ‘“Ontploffen” kun je op twee manieren lezen: in de zin van oplossen; van het verdwijnen van alle zekerheden. maar ook in de zin van loskomen, het beginnen van troost. Literatuur als middel om de misleidende gedachte dat die banale liefde zin heeft gehad, te koesteren. Zij hééft geen zin, maar het opschrijven ervan is mooi.’ De herinnering kan een tijdlang worden gekoesterd, maar ook die verdwijnt uiteindelijk.
| |
Titel
De kartonnen dozen zijn de symbolen van het verleden: ze verdwijnen, ook nadat ze enige tijd hebben gediend om de herinneringen vast te houden.
| |
Motieven
Toch is Kartonnen dozen meer dan louter een banale liefdesgeschiedenis. Lanoye brengt in deze roman ook een tijdperk in beeld: het dagelijks leven in de jaren zestig en begin jaren zeventig. Hij laat zien hoe het eraan toeging op de door priesters gedomineerde katholieke scholen, hoe de schoolreisjes verliepen en hoe groot de onwetendheid - op seksueel gebied - nauwelijks een kwart eeuw geleden nog was. Het is allemaal nog zo dichtbij, terwijl het tegelijkertijd zover weg lijkt. Lanoye schetst hier aan de hand van - inderdaad - alledaagse gebeurtenissen hoe zich een cultuurbreuk voltrekt, hoe de democratisering van het maatschappelijk bestel inzet en hoe het geloof en de kerk hun greep op het leven beginnen te verliezen. Behalve de teloorgang van een liefde wordt hier dus ook de ineenstorting van een coherent wereldbeeld beschreven.
Het motief van het verlies keert in allerlei details terug: de dood van Toms geliefde broer Guy (eerder beschreven in ‘Oh land der blinden’ in Een slagerszoon met een brilletje, 1985), de dood van Wieske en Pit Germaine, het verlies van het geloof in God, het verlies van de jeugdige onschuld.
Vaak gaat verlies gepaard met inwijding. Kartonnen dozen is ook het verhaal van een initiatie. Daarbij spelen de vier vrouwen en drie leraren een belangrijke rol. De vrouwen voedden
| |
| |
Tom op, hebben hem in deze wereld ingeleid. Mussolini initieert hem in de wereld van de literatuur.
Daarmee zijn de belangrijkste motieven genoemd: de onbereikbare geliefde, het reismotief, het verlies en de initiatie. Typisch is natuurlijk dat het motief van de onbeantwoorde liefde niet alleen betrekking heeft op de relatie van Tom met Z. Zoals al is opgemerkt, wordt ook Toms liefde voor zijn broer Guy niet beantwoord en voelt Tom zich op zijn beurt weer in de steek gelaten door zijn moeder, die hij met anderen moet delen. In Tom is ook een zekere onmacht aanwezig, die hij compenseert met veelvuldig masturberen.
| |
Stijl
Lanoye schrijft op een bijzonder luchtige manier, met zelfspot en ironie, over zijn jeugd en ongelukkige liefde. Daardoor weet hij de essentie dikwijls des te treffender weer te geven. Hoe tragisch het gebeuren op zichzelf ook is, het blijft amusant en bij wijle hoogst vermakelijk. Tegelijkertijd ontroert het verhaalde, maar het vervalt nooit tot louter sentiment. En tegelijkertijd kraakt Lanoye nog een hele mand kritische noten. Hij veegt de vloer aan met het Vlaamse nationalisme, dat in zijn opinie nauw verwant is aan het fascisme en waarvan de leraar Mussolini - voor wie Anton van Wilderode model heeft gestaan - het boegbeeld is. Verder geeft Lanoye een prachtige satirische beschrijving van de jaarlijkse IJzerbedevaart (hier: Metaalprocessie).
Hoe ouderwets banaal het onderwerp ook is, Lanoye heeft er qua vormgeving een modern verhaal van gemaakt. Het bevat tal van postmodernistische kenmerken: elementen uit literatuur, film, stripverhalen, televisie enzovoort lopen door elkaar. Het ene moment is Lanoye bloedserieus, het andere moment vertelt hij moppen. Ook worden er veel intertekstuele verbanden gelegd. Het meest in het oog springen de verwijzingen naar de roman Kind tussen vier vrouwen van S. Vestdijk, het gedicht ‘Dien avond en die rooze’ van Guido Gezelle, de roman De man die zijn haar kort liet knippen van Johan Daisne, de stripverhalen over Suske en Wiske en Lanoyes eigen verhaal ‘Oh land der blinden’ uit de bundel Een slagerszoon met een brilletje.
| |
Context
Kartonnen dozen is een fragmentarische roman. Het gebeuren is versplinterd gepresenteerd. Vaak worden algemene typeringen van een tijdperk gevolgd door concrete herinneringen. Die herinneringen zijn flarden, scherven. Anderzijds is het boek opvallend ingetogen verteld. Wat dit betreft, bestaat er een
| |
| |
groot verschil met bijvoorbeeld Alles moet weg (1988). Qua toon en inhoud sluit Kartonnen dozen dan ook meer aan bij de autobiografische verhalen ‘Een slagerszoon met een brilletje’ en ‘Oh land der blinden’ uit de bundel Een slagerszoon met een brilletje. De roman Alles moet weg behoort tot een ander type verhalend proza dat Lanoye veelvuldig schrijft, de zogenoemde grotesken, waartoe ook de verhalen ‘De Boekenwurm’ en ‘Bij Jules en Alice’ uit Een slagerszoon met een brilletje en alle verhalen uit Spek en bonen (1994) kunnen worden gerekend. Maar qua thematiek sluit Kartonnen dozen ook bij deze verhalen aan: het thema van het verlies, de teloorgang en het verval is in het hele scheppende werk van Lanoye pregnant aanwezig.
Tom Lanoye maakt deel uit van de schrijversgeneratie ‘Mooie jonge Goden’, die halverwege de jaren tachtig opgang maakte. Hoewel er enerzijds niet van een generatie mag worden gesproken - een gezamenlijk programma ontbreekt en de onderlinge verschillen zijn daarvoor te groot - zijn er anderzijds toch ook weer overeenkomsten in hun werk aan te wijzen die op een sterke onderlinge verwantschap wijzen: de afkeer van het intellectualisme en het experimentele schrijven, een vleugje intertekstualiteit, de moderne houding tegenover het leven, het individualisme, het melancholisch terugblikken op het verleden, het gebrek aan toekomstperspectief bij de personages, het nagenoeg ontbreken van politiek engagement, enzovoort. De meeste van deze kenmerken zijn terug te vinden in Kartonnen dozen en dat maakt de roman tot een exemplarisch product van een generatie die geen generatie is. Natuurlijk is dat niet vreemd, want juist Tom Lanoye wordt - samen met Herman Brusselmans - als de belangrijkste vertegenwoordiger van de mooie jonge goden gezien.
| |
Waarderingsgeschiedenis
Over het algemeen is Kartonnen dozen door de critici positief besproken. Koen Vermeiren heeft het boek met bijzonder veel plezier gelezen en dat geldt ook voor P.M. Reinders. De waardering richt zich vooral op de stijl. Marc Reynebeau schrijft: ‘Zijn uiterst beweeglijke taalgebruik zit volgepropt met ironizerende referenties naar allerlei taalregisters, het alludeert, knipoogt en persifleert, verhaspelt archaïsmen en clichés, recycleert liedjes en stripverhalen, eigent zich volkstaal en grootspraak toe en bouwt daarop een beeldenrijkdom die soms van een ontroerende schoonheid is en die nog wordt versterkt wanneer Lanoye de beelden in zijn tekst laat rijmen en echoën. Zo werd “Kartonnen dozen” een wervelende roman die vooral
| |
| |
door stijl rechtop staat maar door zijn geaglutineerde opbouw weinig vorm bezit.’ Reynebeau vindt Lanoye een echte verteller, maar een die af en toe van geen ophouden weet en daardoor in gebabbel vervalt. Hij is van mening dat Lanoye te vaak en te lang om de hete brij heen draait om het maar niet over Z. te hoeven hebben. Carel Peeters heeft met die uitweidingen veel minder moeite. Hij meent zelfs dat die functioneel zijn. Daardoor wordt Kartonnen dozen zijns inziens immers ook een autobiografie van Lanoyes jeugd. Hij typeert het boek als een volwaardige, vermakelijke autobiografische liefdeskomedie.
P.M. Reinders is verheugd omdat Lanoye in tegenstelling tot veel andere auteurs zijn jeugd overwegend positief beschrijft en niet uitsluitend als een moeras van misère voorstelt. Sterker nog: ‘Niet vaak is een jeugdliefde zo aandachtig en aandoenlijk beschreven, zonder sentimentaliteit maar wel met veel gevoel voor de komische kracht die de onhandige toenaderingspogingen ook hadden.’ Reinders stoort zich alleen aan het veelvuldig toespreken van de lezer, maar hij hecht niet bijzonder veel waarde aan dit bezwaar. Hij noemt Kartonnen dozen een originele en buitengewoon amusante roman vol vrolijke melancholie.
Net als Reynebeau vindt ook Eric Rinckhout dat Kartonnen dozen te weinig samenhang vertoont. Oorzaak: Lanoye kan geen maat houden: ‘Tom Lanoye heeft een probleem: horror vacui. Hij vertelt niet één verhaal, hij wil er wel honderd vertellen. En daar dan een boek van maken. En dan doen alsof het een roman is.’ Rinckhout vindt dat Lanoye een mooi boek heeft geschreven, maar dat het geen goede roman is. Voor hem is het veeleer een bomvolle archiefdoos.
Zoals opgemerkt, is ook Weverbergh bijzonder lovend over Lanoyes stijl. Maar hij voegt zich eveneens bij de critici die het boek een gebrek aan samenhang verwijten. Ook hij vindt dat er te veel overbodigs in staat (moraliserende opmerkingen, dooddoeners). Hij uit zelfs fundamentele kritiek. Zijns inziens is Lanoye er namelijk niet in geslaagd met deze grillige roman een chaotische wereld te weerspiegelen. Het gaat hier volgens hem om een ‘willekeurige bij elkaar geveegde hoop kleurrijke kristalsplinters’. Weverbergh vindt het maar een middelmatig boek: ‘Lanoyes Kartonnen dozen behoort tot het soort boeken waar je niet van wakker ligt omdat het zo magistraal mislukt of slecht geschreven zou zijn, maar waar je evenmin van wakker ligt omdat er - eindelijk - een écht merkwaardig Vlaams boek in de boekhandel te koop wordt aangeboden.’ Voor Weverbergh is Kartonnen dozen te beschouwen als ‘De Witte anno 1992’ (sic, jm) en dat is niet als compliment bedoeld.
Jooris van Hulle is een van de weinige critici die over alle as- | |
| |
pecten van Lanoyes roman negatief oordelen, enkele mooie bladzijden uitgezonderd. Hij vindt dat er te veel gebabbeld wordt: ‘Words, words, words... een teveel aan woorden uiteindelijk, waaronder het beeld van het eenzame jongetje dat keitjes over het water van de Ourthe werpt, bedolven geraakt.’ Net als Koen Vermeiren plaatst Van Hulle ook kritische kanttekeningen bij de hoeveelheid masturbatiescènes. Het werd hem op een bepaald moment allemaal te veel.
Van Hulle en Weverbergh zijn de enige critici die een negatief eindoordeel over het boek uitspreken. De rest van de critici is uitgesproken positief. Dat geldt ook voor de toon in de besprekingen van Hans Warren, Nicoline Baartman en Martine Cuyt, hoewel zij geen expliciet eindoordeel uitspreken.
Voor deze bespreking is gebruikgemaakt van:
Tom Lanoye, Kartonnen dozen. Vijfde druk, Amsterdam 1991.
| |
| |
| |
Secundaire literatuur
Nicoline Baartman, Niets dan wasverzachter. In: De volkskrant, 20-9-1991. |
Hans Warren, Twee zielen in één borst. Kartonnen dozen van Tom Lanoye. In: Provinciale Zeeuwse courant, 27-9-1991. |
Marc Reynebeau, Praten zonder einde. In: Knack, 2-10-1991. |
Carel Peeters, Tom Lanoye in álle staten van verlangen. In: Vrij Nederland, 5-10-1991. |
P.M. Reinders, Nooit zag ik roder lippen. De zonnige jeugd van Tom Lanoye. In: NRC Handelsblad, 18-10-1991. |
Arjan Peters, Tom Lanoye: ‘Ik heb het geluk dat mijn temperament in deze tijd past’. In: Vrij Nederland, 26-10-1991 (interview). |
Martine Cuyt, ‘Uit liefde een vriend verliezen’. Kartonnen dozen, de tweede roman van Tom Lanoye. In: Gazet van Antwerpen, 31-10-1991. |
Eric Rinckhout, Tom Lanoye. ‘Kartonnen dozen’. Virtuoos, in vredesnaam, virtuoos. In: De morgen, 31-10-1991. |
Jooris van Hulle, Archiefdozen van Tom Lanoye. In: De standaard, 2-11-1991. |
Toef Jaeger, Een lege doos. In: Vooys, nr. 2, 1991-1992, jrg. 10, p. 113-114. |
Jef Verheyen, Een aardappel geplant in een emmer kiezel. In: Nieuw wereldtijdschrift, nr. 1, 1992, jrg. 9, p. 74-75. |
Feico Deutekom, Tom Lanoye. Kartonnen dozen. In: Homologie, nr. 2, 1992, jrg. 14, p. 29. |
Koen Vermeiren, Gewikt & gewogen. Het lijden van de jonge Tom Lanoye. In: Kreatief, nr. 8, 1992, jrg. 26, p. 121-123. |
Julien Weverbergh, De Witte van P. In: Julien Weverbergh, Hard tegen hart. Antwerpen 1992, p. 58-64. |
Anneriek de Jong, Een rauwe lach om België. Tom Lanoye over liefde, het Vlaams Blok en columns. In: NRC Handelsblad, 9-4-1993. |
Jos Joosten, Tom Lanoye. De ontoereikendheid van het abstracte. Nijmegen 1996. |
lexicon van literaire werken 42
mei 1999
|
|