| |
| |
| |
Tom Lanoye
Het goddelijke monster
door Valerie Rousseau
Achtergronden en uiterlijke beschrijving
In 1997 brengt Tom Lanoye (* 1958 te Sint-Niklaas) de 336 pagina's tellende roman Het goddelijke monster op de markt. Het boek wordt gehypet, haalt in 1997 al een vierde druk en is in 2002 aan een tiende druk toe. De auteur beëindigt de roman abrupt met de mededeling: ‘einde deel een’. Het goddelijke monster vormt dan ook samen met Zwarte tranen (1999) en Boze tongen (2002) een trilogie. De drie boeken worden in 2004 verzameld uitgegeven als de ‘Monsterbox’, een koektrommel met op het deksel de afbeelding van wijlen koning Boudewijn met het gezicht van Lanoye. In 2007 verschijnen de drie delen samen in een band onder de titel De Monstertrilogie.
De rode kleur van de kaft verwijst in eerste instantie naar ‘de rode waas’ die op verschillende plaatsen in het boek opduikt, maar krijgt pas echt betekenis wanneer de drie boeken naast elkaar worden geplaatst. Samen vormen de rode kaft van Het goddelijke monster, de gele van Zwarte tranen en de zwarte van Boze tongen, een averechtse Belgische vlag. Voorts toont de kaft een vrouwenfoto in een ontwikkelingsbad. Dat roept een van de beginscènes uit het boek op waarin het hoofdpersonage, Katrien Deschryver, zich aan de Academie van Schone Kunsten naar hartenlust laat fotograferen in de hoop op een van de foto's een bewijs van haar imperfectie te vinden.
Op 13 augustus 1996 wordt de Belgische kindermoordenaar Marc Dutroux gearresteerd, op 20 oktober van datzelfde jaar gaat de Belgische bevolking massaal de straat op om mee te lopen in een Witte Mars voor een beter werkend gerecht. Na een halve eeuw politieke schandalen (de Roze Balletten, de milieuboxenaffaire, het smeerpijpdossier), georganiseerde misdaad (de Bende van Nijvel), cliëntelisme en corruptie, is het wantrouwen ten opzichte van politie, gerecht en politiek groot. Tegen deze achtergrond verschijnt Het goddelijke monster waarin Lanoye als een kind van zijn tijd talrijke allusies en verwijzingen naar de Belgische actualiteit incorporeert.
| |
| |
| |
Inhoud
‘Katrien Deschryver schoot haar man dood’. De openingszin van Het goddelijke monster verwijst onmiddellijk naar het belangrijkste moment van de roman. Het verhaal begint met een beschrijving van de uiterst conformistische Katrien Deschryver als een ware femme fatale: sinds haar jeugd vanwege haar schoonheid met superlatieven overladen, valt ze met elke ramp die ze veroorzaakt stilzwijgend van haar voetstuk. Wanneer ze per ongeluk tijdens een jachtpartij in Zuid-Frankrijk haar man, Dirk Vereecken, voor een wild zwijn houdt en hem neerknalt, kan de familiegeschiedenis pas goed van start gaan.
Katriens misstap ontketent een stormvloed van door schandalen, familieruzies en jeugdtrauma's gekleurde verhaallijnen. Voor Katrien zelf betekent het de start van een lang en slopend gerechtelijk onderzoek onder leiding van onderzoeksrechter Willy De Decker. Als een pitbull bijt hij zich vast in het onderzoek, maar raakt tegelijkertijd op een vreemde manier door Katrien geïntrigeerd. De Decker is ervan overtuigd dat Dirks dood geen ongeluk was en houdt er met betrekking tot Katrien, de familie Deschryver en het volledige Belgische establishment allerlei wilde complottheorieën op na. In zijn paranoia heeft alles met alles te maken en is de moord slechts een schakel in een groter geheel van corruptie en cliëntelisme dat hem langs de familie Deschryver naar het hart van de Belgische rottenis zal leiden.
Hoewel De Deckers systeemdenken bij momenten megalomane proporties aanneemt, heeft hij het niet helemaal bij het verkeerde eind. Om te beginnen heeft de dood van Dirk nare gevolgen voor de broers Herman en Leo Deschryver, expoliticus en tapijtgigant. Als hoogleraar belastingsrecht en fiscalist was Dirk namelijk nauw bij de familiezaken betrokken. Wanneer Willy De Decker tijdens een huiszoeking een aantal blocnootjes van Dirk in beslag neemt, dreigen allerlei duistere praktijken aan het licht te komen. Herman Deschryver, die door maagkanker nog slechts drie maanden te leven heeft, wordt door zijn broer Leo in allerijl naar Luxemburg gestuurd om er de geheime bankkluizen leeg te halen en wordt zo gedwongen zijn dochter Katrien en de rest van de familie in de steek te laten.
Terwijl de een met een koffer vol zwart geld door het land rijdt en iedereen hardnekkig op zoek is naar zijn of haar eigen waarheid omtrent de dood van Dirk, worden littekens van aloude familievetes blootgelegd. De familiegeschiedenis breekt als een onwelriekende zweer open en verspreidt een per- | |
| |
verse geur. Uit een reeks jeugdherinneringen blijkt hoe Gudrun, net als alle anderen, haar zus Katrien van jongs af adoreerde maar het niet erg vond steeds in haar schaduw te moeten leven. Haar idolatrie nam echter een rare wending toen ze een affaire begon met haar schoonbroer, Dirk, en zich als ‘ersatzmoeder’ om Jonas, de bastaardzoon van Katrien en Dirk, ging bekommeren. Ook de broederliefde tussen Bruno en Steven Deschryver neemt extreme vormen aan wanneer ze een heftige vrijpartij beleven in de darkroom van sauna Corydon. De wisselende haat-liefdeverhouding is echter het grootst tussen Herman en Leo. Hoewel ze nauw op elkaar betrokken zijn, koestert de in kitsch en platitudes zwelgende Leo een diepgewortelde haat tegenover het academisme en de oude-wereldmentaliteit van zijn broer Herman.
De nauwe familiebanden bestaan bij nader inzien slechts uit zijden draadjes die samen echter een verstikkend web van verwachtingen vormen. Iedereen moet in ‘twee drie werelden tegelijk leven’ en gaat gebukt onder het gewicht van Hermans oerconservatief patriarchaat. Zowel zijn kinderen, Katrien, Gudrun, Bruno en Steven, als zijn vrouw Elvire zitten gevangen in een verwachtingspatroon waaraan ze elk op hun eigen manier trachten te ontsnappen. Idealist Bruno blaast radicaal alle familiebanden op, terwijl zijn broer Steven zich schijnbaar conformeert. Hij neemt Alessandra Fuentes, een Zuid-Amerikaanse schone, als excuusbruid en gaat daarna rustig zijn gang als zijn alter ego, Stephen, een drugsverslaafde yuppie met een hang naar the american way of life. Zijn zwak voor verdovende middelen heeft Steven allereerst van zijn aan soaps en pillen verslaafde moeder Elvire. Reeds de dag na haar huwelijk bezweek ze onder de druk van haar echtelijke plichten en haar drie bemoeizieke inwonende zussen, Milou, Marja en Madeleine.
Door de realistische vertelling over een degenererend roemrijk geslacht rijgen zich een aantal fantastische elementen. Zo behouden de doden hun stem in de roman en leveren vanuit een hernieuwd perspectief commentaar op de gebeurtenissen in het ondermaanse. Daarnaast wordt Katrien Deschryver op geregelde tijdstippen door vreemde hallucinaties overvallen. De kamer waarin ze zich bevindt kantelt, een rood licht doemt op en ze hoort allerlei angstaanjagende geluiden waarna een Gille de Binche of een garnaalvisser aan haar verschijnen. De Gille kondigt de heilloze komst van chaos en anarchie aan, terwijl de garnaalvisser Katrien een hoopvol troostende boodschap brengt: ‘Wanhoop niet, ik heb hem gezien.’ Met deze uitspraak lijkt de garnaalvisser te refereren aan het broertje wiens mysterieuze verdwijning als een dieper liggend motief de
| |
| |
roman schraagt. Voorlopig wordt enkel gesuggereerd dat Katrien er iets mee te maken had.
Naar het einde van de roman toe komen de verschillende personages weer samen en worden de talrijke verhaaldraden opnieuw gebundeld. Tijdens Dirks begrafenismaaltijd maakt Katrien mentaal de balans op: ieder familielid heeft haar in de steek gelaten, zelfs haar vader is niet op het appel. In de aanwezigheid van familie, pers en onderzoeksrechter De Decker bereikt Katrien haar kookpunt, ‘bekent’ de ‘moord’ op Dirk en jaagt haar tante Marja van pure opwinding de dood in. De familiegeschiedenis heeft echter haar eindpunt niet bereikt, het boek besluit met ‘einde deel een’.
| |
Interpretatie
Thematiek
Op het eerste gezicht verhaalt Het goddelijke monster de lotgevallen van de roemrijke familie Deschryver. In een defilé van familieleden wordt de stamboom met bijpassende verhoudingen langzaam uitgetekend. Katrien Deschryver vormt de spil van het gezin en meteen ook van de roman. Met het neerschieten van haar man, Dirk Vereecken, trekt ze een neerwaartse spiraal van verval op gang waarin de familieleden een voor een worden meegezogen. Door de psychologische inkleuring van dit degeneratieproces verschilt Het goddelijke monster niet van de traditionele familieroman.
| |
Titel / Thematiek
De tegenstelling uit de titel tussen het goddelijke en het monsterlijke, zinspeelt op de tweespalt binnen het hoofdpersonage. Ondanks haar oogverblindende schoonheid veroorzaakt Katrien als ware femme fatale de ene ramp na de andere. Bovendien valt haar beschrijving uiteen in een ‘heldere’ en een ‘donkere’ kant die echter geen van beide haar ware identiteit lijken te vatten: ‘Droom of draak, wens of walg. En geen van beide, vond Katrien, had ze verdiend. Zij wilde enkel zijn wat ze was - zo goed als niets. Doch de wereld drong haar de grootste rollen op die zij haar bewoonsters had te bieden. Fee of feeks, heldin of heks. En niets daartussenin.’
Dit citaat introduceert binnen de roman een centraal thema, namelijk de gespannen verhouding tussen de authenticiteit en eigenheid van de personages en de beelden die hun van buitenaf worden opgedrongen. Hoewel dit bij Katrien het duidelijkst is uitgewerkt, is zij zeker niet de enige die aan die opdringerige conformiteitseis moet voldoen. Alle personages lijken te zuchten onder verstikkende sociale en familiale structuren. De zussen Gudrun en Katrien Deschryver ‘moesten in twee, drie werelden tegelijk leven’ en de homoseksueel
| |
| |
geaarde broers Bruno en Steven werd duidelijk gemaakt dat ze zich maar beter naar de verwachtingen van hun conservatieve vader konden plooien door met de voor hem ideale vrouw te trouwen. Het imago dreigt op elk moment de originele mens te verpletteren, wat zich in de roman niet zelden vertaalt in een botsing tussen individu en functie. Persoonlijkheid en identiteit moeten bij de Deschryvers immers wijken voor een publieke, familiale of politieke taak die ze zichzelf opleggen of die hun door anderen wordt opgedrongen. Zo bezwijkt Elvire reeds de ochtend na de huwelijksnacht onder haar functie van kersverse mevrouw Deschryver en ‘vijf kinderen en veertig jaar huwelijk later was het medicijnkastje in de badkamer drie keer zo groot geworden maar zelfs daar kwam Elvire niet meer mee toe’.
| |
Opbouw / Thematiek
De opbouw van de roman sluit bij dit thematisch spanningsveld aan. De gehanteerde soapstructuur gebruikt de familie als bindmiddel, maar laat die vervolgens in een groot aantal elkaar snel opvolgende scènes volledig verbrokkelen. De parallelle verhaallijnen suggereren een temporele continuïteit, die op thematisch vlak echter in complete discontinuïteit uitmondt. In elke scène worden hoogstens twee personages geïsoleerd wat zowel de desintegratie van de familie als de eenzaamheid van het individu duidelijk in beeld brengt. Tegelijk onderstreept het de thematiek van het sociale keurslijf: ‘Ze [Katrien] zat gevangen in tijd en plaats, en handelingen werden haar opgedrongen’.
Daarnaast zorgt de opbouw voor een vertragend effect. Informatie omtrent de geschiedenis en verhoudingen van de familieleden wordt slechts mondjesmaat en uiterst suggestief vrijgegeven, wat heel wat vragen oproept met betrekking tot, bijvoorbeeld, de relatie tussen Katrien en haar vader Herman, de mysterieuze verdwijning van ‘het broertje’ en de betrokkenheid van de familie Deschryver in allerlei politieke en maatschappelijke wantoestanden.
Als ex-politicus en topindustrieel belanden Herman en Leo Deschryver met hun invloed tot in de hoogste politieke en rechterlijke machten van het Belgische bestel. Na een huiszoeking door onderzoeksrechter De Decker in de fabriek van Leo Deschryver, vlak na de dood van Dirk, worden niet alleen dossiers onderschept, maar ook een stapel blocnootjes waarin Dirk in een codetaal en geheimzinnige afkortingen de affaires en het gesjoemel van de familie noteerde. De invloed van Leo en Herman bij het gerecht is echter groot genoeg, zodat ze na een telefoontje naar de minister van justitie de schriftjes terugkrijgen.
De voorvallen uit de familiale sfeer hebben dus duidelijk
| |
| |
ook daarbuiten hun repercussies. De familie Deschryver lijkt daardoor een metaforische verbintenis aan te gaan met het land. Deze band wordt in de roman nog nauwer aangehaald door de aanwezigheid van herkenbare referenties aan belangrijke gebeurtenissen, ophefmakende schandalen en beruchte figuren uit de toenmalige Belgische actualiteit.
De verwijzingen tonen zich in beelden en commentaren zoals bijvoorbeeld de allusies op Marc Dutroux (‘Er is een Waalse klootzak opgepakt die, samen met zijn vrouw, een serie kinderen misbruikt heeft en vermoord.’) en de varkenspest (‘Na het kookprogramma was het journaal begonnen met een verslag over de varkenspest. Een bulldozer schepte een lading kadavers op en reed ermee naar een wachtende vrachtwagen’) of ze zijn indirecter in de karakterisering van de personages verweven. Zo vertoont Leo Deschryver, bijgenaamd ‘de boer’, als tapijtgigant een grote gelijkenis met Roger de Clerck (in de Vlaamse pers ‘Boer Klerk’ genoemd), voormalig topman van het Belgische Beaulieu-imperium. Ook het verband tussen Dirk Vereeckens blocnootjes en Leo Delcroix's even beroemde als beruchte Atoma-schriftjes is erg duidelijk.
Deze allusies op voorvallen of personen uit de Belgische geschiedenis worden nu eens subtiel en dan weer opzichtig in de roman verweven, maar zelden onveranderd weergegeven. Ze worden vervormd, verdicht en binnen een nieuwe, fictieve context ingeschakeld maar blijven daarbij wel voldoende herkenbaar om een spanning tussen feit en fictie op te wekken. Dit ambigue spel van onthullen en verhullen wordt langs de ironische frase ‘[e]lke gelijkenis met bestaande personen of gebeurtenissen berust geheel en al op toeval’ reeds als motto bij de roman meegegeven.
Door de vermenging van elementen uit zowel een feitelijke als fictieve wereld komt de waarheidsvraag centraal te staan. Deze vraag speelt op meerdere niveaus. Enerzijds vraagt de lezer zich af wat er nu precies gebeurd is met het op mysterieuze wijze verdwenen broertje en of de tekstuele verbanden tussen schandalen en personen iets over de buitentalige werkelijkheid onthullen. Anderzijds zijn ook de personages constant op zoek naar een uitweg, een antwoord of een vorm van betekenis. Wat Dirks dood betreft handelde Katrien, volgens Gudrun, uit jaloezie, maar voor onderzoeksrechter De Decker heeft ‘alles met alles te maken’ en was het een represaille binnen de familie. Vanuit een onvermogen of onwil om toe te geven aan het oncontroleerbare toeval en in een poging te ontsnappen aan de banaliteit van de realiteit, worden allerlei systemen en complottheorieën in het leven geroepen. Het motto ‘[i]eder beest bidt op zijn manier’ dekt de hele lading.
| |
| |
| |
Thematiek / Vertelinstantie / Perspectief
De gespannen relatie tussen werkelijkheid en constructie wordt vanuit een veelheid van elkaar afwisselende vertelperspectieven aangewakkerd. Globaal is een auctoriële verteller aan het woord die een alwetend perspectief combineert met een focalisatie vanuit de verschillende personages. Het feit dat de lezer op die manier zowel het globale beeld als de interne gedachten van de verschillende personages kan volgen, heeft voor de thematiek van de waarheidsvraag een aantal implicaties.
Enerzijds toont zich langs het alwetend perspectief een onmogelijkheid tot communicatie. Meest uitgesproken is het geval van Katrien, die na elke ramp in een volhardend stilzwijgen vervalt, maar ook andere personages verglijden vaak in een monologue intérieur. Wanneer er al gesproken wordt, kan men bovendien zelden van een echte dialoog spreken, aangezien de communicatie via telefoon, brief, spiegel of camera verloopt. Bovendien onthult het alwetend perspectief een verregaande discrepantie tussen de gedachte en het gesproken woord. Op die manier ondermijnt het perspectief de betrouwbaarheid van wat gezegd wordt.
Anderzijds zorgt de vermenging van vertelperspectieven voor een verschillende kennis bij verteller, lezer en personages. Doordat de lezer over onvoldoende gegevens beschikt om het geheim rond ‘het broertje’ en de codetaal uit de blocnotes te ontrafelen, identificeert die zich in zijn zoektocht naar antwoorden met onderzoeksrechter De Decker. Maar tegelijkertijd weet de lezer dat Dirks dood een ongeval was en prikt zo het systeemdenken door van De Decker als het product van een paranoïde mythomanische geest. Op die manier weeft de tekst een web rond zijn lezer en wordt de relevantie van de waarheidsvraag tegelijkertijd bevestigd en ontkend. Hoe dan ook blijft ‘de’ waarheid bij ‘einde deel een’ voorshands onkenbaar.
| |
Stijl / Intertekstualiteit
De stijl van de roman sluit aan bij de thematische dualiteit tussen het goddelijke en het monsterlijke. Lanoye vermengt elementen uit high en low culture. Shakespeariaanse retoriek (‘Adam en Eva aten van de Boom der Kennis en werden daarom uit hun Aards Paradijs gezet. Sinds Katrien had gezien dat haar paradijs niet eens bestond, kauwde ze op de kiezels der achterdocht’) staat naast scabreus taalgebruik (‘“Dan spuit ik in je bek,” zei de man, “en daarna ram ik hem in je hol.”’). Er wordt evengoed uit de Bijbel en de Antieke mythologie als uit de Belgische folklore geciteerd en mystieke ervaringen alterneren met pornografische scènes uit de darkroom.
Het wel en wee van de familie Deschryver wordt echter nooit melodramatisch of te serieus, maar krijgt een grotesk karakter door de polyfonie van stemmen en taalregisters, en door
| |
| |
de nevenschikking van hogere machten en lagere driften, van verheven aforistisch taalgebruik en platvloerse uitspraken.
| |
Context
Samen met Zwarte tranen (1999) en Boze tongen (2002) vormt Het goddelijke monster Tom Lanoyes Monstertrilogie. Het goddelijke monster verscheen slechts enkele maanden nadat Ten oorlog, Lanoyes grootse theaterbewerking van Shakespeares The Wars of the Roses-cyclus, in première ging. In een interview met Knack uit 2002 zegt de auteur dat de Monstertrilogie, Ten oorlog en zijn columnboeken, bijvoorbeeld Doén! (1992), Maten en gewichten (1994) en Tekst & uitleg. Woorden met vleugels (2001), allemaal in één groot project passen dat iets wil zeggen over de tijd waarin we leven.
Deze uitspraak past binnen de politieke koers die Lanoye sinds de jaren negentig is gaan varen. Door zijn verhuizing van Gent naar Antwerpen en zijn reizen naar Zuid-Afrika en Cuba evolueerde Lanoye van een grotendeels autobiografisch geïnspireerde auteur naar een politiek-maatschappelijk geëngageerd schrijver. In het vervolg van datzelfde interview verwoordt Lanoye het als volgt: ‘Net zoals Louis Paul Boon probeer ik een seismograaf te zijn. Je kan kritiek hebben op die ambitie, of op de uitwerking ervan, maar dan kom je natuurlijk terecht in de oude discussie over l'art pour l'art en de “autonomie” van het kunstwerk.’
Met deze uitspraak onthult hij zijn poëtica en plaatst zichzelf direct in de traditie van Boon. Ook Jeroen Overstijns situeert Lanoye binnen de sterke traditie van een Vlaamse literatuur die relevant en geëngageerd wil zijn. Hij plaatst Lanoye op één lijn met Koen Peeters, Paul Mennes en Jeroen Olyslaegers, die in hun ‘nieuwe concreetheid’ ostentatief plaats inruimen voor de herkenbare realiteit.
In Het goddelijke monster is de buitentalige werkelijkheid inderdaad nadrukkelijk aanwezig. Heel wat personages en gebeurtenissen kunnen (deels) in verband gebracht worden met de Belgische historische context, wat in de media en binnen de literaire kritiek voor heel wat opschudding zorgde.
| |
Waarderingsgeschiedenis
Het bestsellersucces van Het goddelijke monster staat in fel contrast met de overwegend negatieve geluiden die de critici lieten horen. De meeste recensenten uitten overwegend vergelijkbare
| |
| |
of op elkaar inhakende bezwaren. Ze richtten hun pijlen in eerste instantie op de inhoud van de roman die in de bewoording van Carel Peeters ‘last [heeft] van te veel herkenning van alles wat er de laatste jaren [in België] naar buiten gekomen is’. Vanuit Nederlandse hoek wordt er gesproken over een ‘belgitude’ die Vlaamse schrijvers onvermijdelijk te pakken krijgt. Volgens Hans Goedkoop heeft Lanoye maar ‘in de drek van België te graaien en hij vindt altijd wel wat [...]’. Vervolgens suggereert hij dat de roman net zo goed ‘Het verdriet van België’ had kunnen heten, een verwijzing die hier duidelijk niet als compliment is bedoeld.
De Nederlandse recensenten krijgen in Vlaanderen bijval van Marc Reynebeau die de roman typeert als een politieke sleutelroman, ‘een expliciete en daarom - voorlopig - mislukte roman’. Niet de typering van het boek als sleutelliteratuur is opmerkelijk, maar wel de negatieve connotatie die dit label met zich meedraagt. Door het vermengen van feiten met fictie lijkt Lanoye de gedragscode van de auteur en de literatuur te bruuskeren. Daar waar Rob Schouten Lanoye ronduit een ‘vermoeide chroniqueur’ noemt, heeft Jos Borré echter oog voor het feit dat de actualiteit allerminst ongewijzigd in de roman wordt weergegeven. Bovendien wijst Reynebeau op het feit dat dit slechts het eerste deel is van een groter romanproject en elk oordeel daarom ‘voorlopig’ blijft.
Hoewel Lanoyes insteek en taalvirtuositeit geprezen worden, is niet iedereen even enthousiast. Carel Peeters struikelt over de aforismen waarmee de tekst doorspekt is en net als Reynebeau ergert Frank Hellemans zich aan het ‘eindeloos gemetaforiseer’. Stilistisch is alles wat te vlak, in een ‘bedaagde toon’, ‘cliché’, ‘overladen’ en ‘te geconstrueerd’: Het goddelijke monster is volgens Erik Vermeulen een te schematische roman met levenloze personages. Elshout ziet daarbij een problematische discrepantie opduiken tussen vorm (‘plantsoen’) en inhoud (‘modder’) die het identificatieproces bemoeilijkt en het engagement ontkracht.
Tegen deze vooral negatieve commentaren steekt de recensie van Jeroen Overstijns eenzaam schril af. Hoewel ook hij wijst op sporadische ‘stilistische overkill’ en breedvoerigheid, prijst hij de opbouw, perspectiefwisselingen en geloofwaardigheid van het boek. Opmerkelijk is dat hij de roman in de eerste plaats als een psychologische roman typeert en dat de term ‘belgitude’ bij hem met geen enkele negatieve connotatie gepaard gaat. Evenmin als Jos Borré lijkt hem de link met de werkelijkheid te storen en dat was blijkbaar ook bij het lezerspubliek het geval. Dankzij de media-aandacht groeide Het goddelijke monster in een mum van tijd uit tot een echte best- | |
| |
seller en werd het in 1998 bekroond met Humo's Gouden Bladwijzer.
Voor deze bespreking is gebruikgemaakt van:
Tom Lanoye, Het goddelijke monster, eerste druk, Amsterdam 1997.
| |
| |
| |
Secundaire literatuur
Jeroen Overstijns, Het goddelijke monster België. Roman van een politiek helderziende, Tom Lanoye. In: De Standaard, 25-9-1997. |
Robert Anker, Twintig pagina's in de sauna. In: Het Parool, 3-10-1997. |
Hans Goedkoop, Graaien in de drek van België. In: NRC Handelsblad, 3-10-1997. |
Carel Peeters, De schoonheid heeft haar ziel verbrand. In: Vrij Nederland, 4-10-1997. |
Arjan Peters, De zonnige rol van een lijk. In: de Volkskrant, 10-10-1997. |
Rob Schouten, Dit is een zelfmoordactie! riep Jimmy. In: Trouw, 10-10-1997. |
Jaap Goedegebuure, België volgens Suske en Wiske. In: HP/De Tijd, 17-10-1997. |
Marc Reynebeau, Maar trop is te veel. In: Knack, 5-11-1997. |
Hans Warren, Altijd 'n gedachtekronkel om aan de ernst te ontsnappen. In: Noordhollands Dagblad, 10-11-1997. |
Frank Hellemans, Hoe samenzweren met de werkelijkheid? Verzet en collaboratie bij Tom Lanoye. In: Ons Erfdeel, nr. 1, januari-februari 1998, jrg. 41, p. 74-81. |
Erik Vermeulen, Duistere Geruchten en een schematisch Goddelijk Monster. Over romanpersonages bij Hugo Claus en Tom Lanoye. In: Kreatief, nr. 1, maart 1998, jrg. 32, p. 25-41. |
Ron Elshout, O, bemind labyrint. Hugo Claus, Tom Lanoye en de Belgische kwestie. In: Bzzlletin, nr. 256-257, mei-juni 1997-1998, jrg. 27, p. 94-103. |
Jeroen de Preter, Lanoye en de kritiek. In: Nieuw Wereldtijdschrift, nr. 2, maart 2000, jrg. 17, p. 72-73. |
Johan Vandenbroucke, Het goddelijke monster. In: Open Boeken, 1-11-2001. |
Fleur Speet, De monsterlijke maatschappij: Tom Lanoye tilt met zijn trilogie de vuilste steen naar boven; De Vlaamse politiek wordt afgeschilderd als een corrupte maffiabende. In: Het Financieele Dagblad, 21-12-2002. |
Jos Borré, De rand van de werkelijkheid. In: Literatuur, nr. 2, maart 2003, jrg. 20, p. 35-37. |
lexicon van literaire werken 82
mei 2009
|
|