| |
| |
| |
Tom Lanoye
Boze tongen
door Valerie Rousseau
Achtergronden en uiterlijke beschrijving
In oktober 2002 verschijnt Boze tongen, het sluitstuk van Tom Lanoyes (* 1958 te Sint-Niklaas) Monstertrilogie waarvan eerder al de delen Het goddelijke monster (1997) en Zwarte tranen (1999) verschenen. De roman wordt zowel met de Gouden Uil Literatuurprijs als de Gouden Uil Publieksprijs 2003 bekroond. In de loop van 2011 zal de trilogie als een tiendelige fictiereeks op het televisiescherm te zien zijn.
Met de drie boeken staat de Belgische vlag in spiegelbeeld in de boekenkast. Door de zwarte kaft van Boze tongen is de omgekeerde driekleur immers, na de rode en gele kaft van de voorgaande twee boeken, gecompleteerd. In 2002 werden de drie romans samen in een boekblik verkocht. Op het deksel van deze ‘Monsterbox’ prijkt een gefotoshopte afbeelding van Lanoye in de gedaante van wijlen koning Boudewijn, een eerbetoon aan Walter van den Broecks Brief aan Boudewijn. In oktober 2007 werden de drie boeken onder de titel ‘De monstertrilogie’ in een band verenigd. Samen tellen ze 1302 pagina's, niet toevallig het jaartal van de Guldensporenslag. Bij Uitgeverij Prometheus kent Zwarte tranen als aparte titel vier drukken en als onderdeel van ‘De monstertrilogie’ nogmaals twee drukken. In 2009 verscheen het boek als deel 8 in De Gouden Uil Literatuurprijs Reeks (Uitgeverij Maarten Muntinga) en is daarmee aan een zevende druk toe.
Op de kaft van Boze tongen staan een aantal elementen afgebeeld die, direct of indirect, gelieerd zijn aan de roman en aan de trilogie in haar geheel. Op het voorplat is een televisiescherm te zien met daarop het gelaat van een vrouw. Aangezien er in de romans meermaals sprake is van een videoband met Katrien in close-up, is het niet ondenkbaar dat het hier om haar beeltenis zou gaan. Naast een krant met daarop de foto van Lanoye, bevat ook de achterflap verschillende elementen die verband houden met figuren en aspecten uit de roman. De ingekaderde foto toont een garnalenvisser te paard en het klompje dat ernaast ligt, refereert aan de Gille de Binche. De koekjes van Jules de Strooper en de kroonkurk alluderen als
| |
| |
typisch Belgische streekproducten op de Belgische Context en couleur locale van de roman.
Aan het begin van Boze tongen staat te lezen: ‘Elke gelijkenis met bestaande personen en gebeurtenissen berust geheel en al op toeval’. Een ironische uitspraak, want de referenties aan Belgische toestanden zijn zo nadrukkelijk en overvloedig binnen de romanwereld aanwezig, dat van toeval nauwelijks sprake kan zijn. Zo zijn er verwijzingen naar het faillissement van het spraaktechnologiebedrijf Lernout & Hauspie, en lijkt het gevangenisbezoek van een senator en een journalist aan Katriens cel direct geënt op het bezoek van senator Jean-Marie de Decker en journalist Thomas van Hemeledonck aan Marc Dutroux.
Het boek kreeg twee motto's mee: ‘Als over geesten even gemakkelijk kon worden geheerst als over tongen, zou iedere regeerder zich veilig weten’ van Baruch de Spinoza en ‘U werkt op de zenuwen, u doet het mensen op de heupen krijgen, u bent een levende provocatie!’ van Witold Gombrowicz.
| |
Inhoud
Reeds in Het goddelijke monster en Zwarte tranen werden de leden van de familie Deschryver meegesleurd in een maalstroom van gebeurtenissen. Aan het begin van Boze tongen, na een korte recapitulatie van Katriens arrestatie en ontsnapping, haken we aan op het moment dat ze zich vrijwillig bij de gevangenis aanmeldt. Een wrokkige gevangenisdirecteur wrijft haar bij aankomst onmiddellijk de dood van haar zoon Jonas in het gezicht en stuurt haar de isoleercel in. Deze mag ze slechts verlaten wanneer ze ongewenst bezoek krijgt van een senator en journalist. Het bezoek draait echter op een fiasco uit wanneer Katrien, ontstemd door hun aanwezigheid, tijdens het interview hardnekkig blijft zwijgen.
De publieke opinie, maar vooral zijn broer Leo, denkt dat Herman Deschryver naar het buitenland is gevlucht om er van een rijkeluisleven te genieten. In werkelijkheid rijdt Herman, die volgens de dokters trouwens al maanden dood had moeten zijn, met een koffer vol onbelast geld en belastende papieren Europa rond. Ondertussen is Leo Deschryver aan het thuisfront ten einde raad. Hermans oudste zoon Steven, die na zijn vaders vertrek een tijdje diens functie op de bank had overgenomen, is immers met de noorderzon verdwenen. Leo eist dat Herman daarom stante pede naar de bank terugkeert om bezwarende papieren te vernietigen alvorens een nieuwe vervanger ze in handen krijgt.
| |
| |
Herman weigert en Leo ziet zich genoodzaakt zijn verstoten neef Bruno op te bellen met dezelfde vraag. Deze twijfelt: hij zit immers tot over zijn oren in de schulden en geniet ervan dat de familie die hem de rug toekeerde hem nu nodig heeft. Het loopt echter al snel fout wanneer Leo's mobieltje ongewild blijft aanstaan en Bruno zo getuige is van Leo's eigenlijke misprijzen.
De gebroeders Deschryver worden ondertussen onafgebroken door onderzoeksrechter Willy De Decker in de gaten gehouden. De Decker heeft zich officieel van Katriens zaak laten ontslaan door openlijk mosselen te eten op een benefiet voor haar steunfonds. Hoewel hij daarna moeiteloos de overstap maakt naar de illegaliteit, blijft zijn oogmerk gelijk: via de familie Deschryver het volledige Systeem in kaart brengen en ontmaskeren.
Nadat de tantes Milou en Madeleine naar Frankrijk trokken, bleef Gudrun alleen achter met haar manisch-depressieve moeder Elvire. Wat faalde bij Dirk en Jonas probeert ze nu goed te maken met de zorg voor haar moeder. Met Elvire gaat het echter van kwaad naar erger. Ondanks haar sporadische opflakkeringen wordt ze steeds onhandelbaarder. Beide vrouwen raken in een diep isolement en na een door Elvire misgelopen spiritistische seance, slaat Gudrun haar moeder voor het eerst. De situatie escaleert tot Gudrun haar moeder op een nacht doelbewust van de trap laat vallen.
Omdat de gevangenisdirecteur door de publieke opinie onder vuur ligt, mag Katrien de begrafenis van haar moeder bijwonen. Tijdens de koffietafel, waar wel de verzamelde pers aanwezig is maar geen enkel lid van de familie Deschryver, komt het nieuws van Bruno's zelfmoord binnen. Ontsteld door de dood van haar broer, de afwezigheid van haar familie en de zoveelste waanzinnige confrontatie met de Gille de Binche en de garnalenvisser, verminkt Katrien zich in de toiletten met glas en vuur. Hoewel haar zelfmoordpoging mislukt, voelt ze zich eindelijk bevrijd.
Zodra ze het hospitaal mag verlaten, besluit Katrien een tijdje bij haar tantes in Frankrijk te logeren, waar ze dankzij hun zorgen en die van buurman Lucien verder herstelt. Slechts een wond moet nog geheeld worden en dat kan alleen door de waarheid te achterhalen omtrent de mysterieuze verdwijning van haar broertje. Op zoek naar de enige die voor opheldering kan zorgen, haar vader, keert Katrien naar België terug.
In het thuisland loopt het ondertussen grondig fout. Omdat Leo onrechtmatig verkregen Europese subsidies moet terugbetalen, dreigt hij te worden afgezet als directeur van zijn fabriek. Niet in staat hiermee vrede te nemen, steekt hij zijn
| |
| |
fabriek in brand, maar wordt zelf door de vlammen verteerd. Ironisch genoeg belt Herman hem juist op dat moment op en vertelt dat hij terugkeert om alle problemen definitief op te lossen.
In de marge speelt het verhaal van Steven en Alessandra zich af. Na Stevens inzinking, zijn duistere zaakjes met John Hoffman en de overval van de Bende op warenhuisketen De Panter, die Alessandra nauwelijks overleefde, vluchtte het koppel naar Miami. Na barre tijden waarin Steven nergens een baan vindt - ook niet in de stripbars waar hij vroeger grote sier maakte - en Alessandra via online trading voldoende geld probeert te verzamelen voor een esthetische operatie, besluiten ze samen een kind te maken. Maar hun happy ending dreigt in het kraambed fout te lopen.
In het slothoofdstuk komen Katrien en Herman opnieuw samen. Terwijl buiten de politie en Willy De Decker op de loer liggen, verbrandt Herman in zijn kantoor de bezwarende papieren uit de kluis. Wanneer Herman uiteindelijk alle antwoorden in Katriens oor fluistert en zich voorneemt vanaf nu alleen nog achter de waarheid aan te gaan, lijkt alles goed te eindigen. Ironisch genoeg faalt dat voornemen direct wanneer blijkt dat ook Herman gelooft dat Katrien haar echtgenoot Dirk heeft vermoord.
| |
Interpretatie
Thematiek
De talrijke verwijzingen naar de werkelijkheid illustreren en ontmaskeren het verlangen van de personages en de lezers: zij zijn op zoek naar complotten, onthullingen en schandalen, systemen en betekenis. In geen geval is de roman een directe vertaling van reële gebeurtenissen. Er bestaat, ten eerste, zelden een strikte een-op-eenverhouding tussen enerzijds de personages in de romans en anderzijds de reële personen waarnaar ze verwijzen. Doorgaans geldt dat een personage overeenkomt met of karakteristieken vertoont van verschillende reële figuren. Dit verdichtingproces zet zich, vervolgens, ook op het gebied van tijd en ruimte door. Een hele reeks schandalen en gebeurtenissen, die in werkelijkheid gespreid is over een periode van meer dan dertig jaar, wordt in de roman in een relatief korte tijdspanne bijeengebracht en geconcentreerd binnen en rond een en dezelfde familie. Op die manier ontstaat er een verdichte fictieve ruimte waarbinnen niet alleen een uitvergroot beeld van België wordt geschetst, maar ook de suggestie wordt gewekt dat alles met alles te maken heeft. Dit systeemdenken wordt ook expliciet binnen Boze tongen gethematiseerd
| |
| |
en komt tot leven in het personage van onderzoeksrechter Willy De Decker. Vanuit de overtuiging dat toeval niet bestaat, probeert De Decker wanhopig de dood van Dirk Vereecken te linken aan de geheimzinnige blocnootjes om, vervolgens, van daaruit het hele politieke Systeem te ontmaskeren.
| |
Thematiek / Vertelperspectief
De Deckers complottheorie en systeemdenken worden echter snel ontmaskerd als producten van een paranoïde mythomane geest. Daarbij spelen de vertelinstantie en het perspectief een belangrijke rol. Globaal is een auctoriële verteller aan het woord die een alwetend perspectief combineert met een focalisatie vanuit de verschillende personages. De constante vermenging en afwisseling van vertelperspectieven stelt de lezer in staat om De Deckers onderneming te ontmaskeren als een gevecht tegen windmolens.
Bovendien wordt Willy De Decker opgevoerd als het prototype van de ontsleutelende lezer. Achter elke naam vermoedt hij een verband of een dubbele betekenis, zoekt hij een hint die hem in staat zal stellen het hele systeem te ontrafelen. Ook zijn discours is van dit geloof doorspekt: ‘Zo had De Decker op zijn transcripties “Barrelach” vier keer onderstreept. “Ogentroost” ook, “Vuurkruis” ook. Het waren uitdrukkingen die zonder oorsprong leken maar ze vormden onmiskenbaar codes in een geheimtaal. De ontcijfering hield hem dag en nacht bezig’. De lezer wordt als het ware in een referentiële val gelokt. De tekst stuurt de lezer steeds door naar de realiteit, maar de in het vooruitzicht gestelde ontraadseling blijkt daar nooit te vinden. Zo ontbloot Lanoye de systeemdwang en betekenisdrang als een algemeen-menselijk mechanisme.
| |
Thematiek
Het degeneratieproces dat gaande was in de eerste twee delen van de trilogie, wordt in Boze tongen voortgezet, zowel op familiaal als op individueel vlak, zowel tekstueel als thematisch. De definitieve ondergang van het geslacht Deschryver voltrekt zich. Nadat Dirk, Marja en Jonas al het tijdelijke voor de eeuwigheid verruilden, komt Leo om in een brand, pleegt Bruno zelfmoord en verminkt Katrien haar tong en gezicht. Herman lijdt nog steeds aan maagkanker, Gudrun aan een minderwaardigheidscomplex. Hoewel er nog hoop schuilt in Steven en Alessandra's baby, komt het geslacht symbolisch tot stilstand wanneer Gudrun haar moeder van de trap laat vallen en daarmee de bron van alle Deschryverleven doodt.
Centraal in het aftakelingsproces van Steven, Elvire en Katrien staat de mysterieuze verdwijning van het broertje. Na deze tragedie riep Herman een familiale omerta af die de hele geschiedenis in de doofpot moest stoppen. Het is echter juist die onwetendheid die Katrien parten speelt: ‘Oh, één keer slechts: aan mij jou eldersheid verklaard, jouw zoekte die mijn
| |
| |
ziekte is, [...]. Dat, uit zijn mond. Eén keer. En dan kómt álles vrij. Is alles weer bezield.’ Geleid door een sterk waarheidsverlangen gaat Katrien op zoek naar haar vader. Wanneer ze hem aan het eind van de roman ontmoet, ‘vertelt Herman Deschryver aan zijn dochter wat hij haar, en ook zichzelf, altijd heeft willen besparen. Hij giet haar gekartelde oor vol wreedheid en troost’. Met een ultieme kwinkslag problematiseert Lanoye echter onmiddellijk het statuut van de waarheid door Herman de dood van Dirk als moord te laten interpreteren. De grondstelling van het boek luidt dat de waarheid onkenbaar is en communicatie ontoereikend.
De ‘afwijkingen’ die de personages kenmerken, dragen hiertoe bij. Elk personage wordt door zijn of haar ‘afwijking’ immers tegelijk geïndividualiseerd en geïsoleerd ten opzichte van de ander. Elk lijden, elk ziektebeeld bezit binnen de roman iets onuitspreekbaars, het wordt een geheim dat enkel in gedachten wordt meegedeeld, en op geen enkel moment aan iemand anders dan de lezer. De Deschryvers trekken zich volledig op zichzelf terug en knippen daarmee de familiebanden verder door: ‘Ze lieten zich alvast wat minder in met elkaar. Al even weinig toonden zij zich nog aan de buitenwacht.’
| |
Thematiek / Narratieve structuur
Dit isolement weerspiegelt zich in de narratieve structuur van de roman. De geschiedenis van de Deschryvers wordt niet als een lineaire vertelling weergegeven, maar krijgt een verknipte vertelstructuur waarbij elk personage in zijn of haar eigen hoofdstuk gevangen zit. Daarbinnen wordt het verhaal vooral via interne monologen verteld. Dialogen worden tot een minimum beperkt en als er al gecommuniceerd wordt, gebeurt dat in de vorm van een brief, spiegel, camera of telefoon.
| |
Thematiek
De afrekening met het sociale en familiale keurslijf, met de van buitenaf opgedrongen imago's, vormt een van de grote lijnen van de roman. In deze afrekening staat het lichaam centraal. Hoewel Bruno na zich als homoseksueel geout te hebben alle contact met zijn familie heeft verbroken, verhindert zijn lichaam hem zich definitief aan de familie te ontworstelen. Telkens wanneer Bruno in de spiegel kijkt wordt hij geconfronteerd met zijn ‘Deschryverlijf’, de beeltenis, herinnering of erfenis van zijn ‘leptosome vader’. Bruno's zelfmoord is de ultieme poging om zich van het beeld van zijn vader te bevrijden.
Ook Katrien ervaart haar uiterlijk als ‘een erfelijke ziekte’. Katriens lichaam behoort haar niet toe, maar is enkel een spiegel, een schijnbeeld dat door iedereen wordt verafgood of veracht: ‘Maar hoe snel de jaren ook voorbijgleden, men bleef in Katrien altijd hetzelfde zoeken. [...] Katrien schonk het hun allemaal. Ze kon niet anders. Maar ze bleef, als echtgenote,
| |
| |
hartsvriendin of losse scharrel, onthutst achter en even leeg als tevoren.’ Voor elk van hen betekent Katrien iets anders. Voor niemand is ze zichzelf. Als remedie tegen deze opgedrongen imago's organiseert Katrien haar eigen beeldenstorm. In een ultiem zelfverminkingsritueel van glas en vuur schendt ze haar tong en aangezicht: ‘ze had haar gezicht verloren zeg maar, en toch was ze eindelijk zichzelf’, ‘eindelijk uniek’.
| |
Intertekstualiteit / Stijl
In Boze tongen komen elementen uit zowel de hoge cultuur als de popcultuur moeiteloos samen. Lanoye heeft zich evengoed laten inspireren door Hugo Claus (die in Het verdriet van België Franz Léhars operette Das Land des Lächelns citeert: ‘Toujours sourire, le coeur douloureux’) en William Shakespeares Hamlet (‘To be or not to be’ wordt hier ‘Telt ge mee of telt ge niet mee?’) als door popmuziek (‘Born to be ali-va!’) en stripverhalen (‘Kabo-oing’). Het banale, platvloerse en scabreuze worden afgewisseld met flarden tekst op rijm. Lanoye houdt ervan om registers te laten botsen en kiest er daarom voor alle personages een eigen stemregister te geven, wat de roman een specifiek Vlaamse kleur geeft.
| |
Intertekstualiteit / Thematiek
Boze tongen bevat tevens sporen van Lanoyes eerdere werk. Zuiver tekstuele echo's uit Ten oorlog duiken, bijvoorbeeld, op in het discours van de Gille de Binche: ‘Indien verdriet gezelschap kan verdragen, tel dan uw plagen met de mijne mee’ en in Katriens zelfverminkingsritueel komen haast letterlijke zinnen voor uit Mamma Medea. De bevreemdende spiegelscène uit Boze tongen, waarin Katrien zich tijdens de begrafenismaaltijd van haar moeder in de toiletten verminkt, vertoont grote gelijkenissen met de mirror scene uit Shakespeares The Tragedy of King Richard II die door Lanoye in Ten oorlog werd bewerkt. Deze intertekstuele verwijzing verdiept de spanning tussen functie en individu. Op eenzelfde manier biedt de aanwezigheid van fragmenten uit Lanoyes toneelbewerking van Walschaps roman Celibaat (onder andere in het personage van Lucien) reliëf aan het motief van het (niet) spreken en de thematiek van de misvorming van het individu door de dwang van buitenaf.
| |
Titel en motto's
De betekenis van de titel, Boze tongen, is dubbel. Als synoniem voor ‘kwatongen’ verwijst hij, enerzijds, naar de achterklap en geruchten die over Katrien en haar familie worden rondgestrooid. Anderzijds kan de uitdrukking staan voor de Belgische volkswoede die in de roman geïncorporeerd werd. Het eerste motto, ‘Als over geesten even gemakkelijk kon worden geheerst als over tongen, zou iedere regeerder zich veilig weten’, sluit daarbij aan. Het is een pleidooi voor de vrijemeningsuiting afkomstig uit het Tractatus Theologico-Politicus van de Nederlandse filosoof Baruch de Spinoza. Ook het tweede
| |
| |
motto, geplukt uit het toneelstuk Yvonne, Princesse de Bourgogne van Witold Gombrowicz, sluit aan bij de thematiek van spreken en zwijgen: ‘U werkt op de zenuwen, u doet het mensen op de heupen krijgen, u bent een levende provocatie! En hoe kunt u zo zwijgen, hoe kunt u zo perfect zwijgen?’ Bovendien hekelt het stuk, net als Boze tongen, de sociale conventies die het individu in een keurslijf dwingen.
| |
Context
Thematisch ligt Boze tongen volledig in de lijn van Lanoyes voorgaande werk. Zowel zijn poëziedebuut, In de piste (1984), als zijn prozadebuut, Een slagerszoon met een brilletje (1985), draaien rond thema's als verlies, verval en vergankelijkheid. Maar ook spreken en niet spreken, de onmogelijkheid van communicatie, het dragen en afrukken van maskers, het worstelen met identiteit en de ontoereikendheid van abstracte begrippen als ‘het Ware, het Schone en het Goede’ zijn thema's die in Lanoyes oeuvre te traceren zijn.
In Boze tongen weerklinken niet alleen thematische, maar ook tekstuele echo's uit Lanoyes literaire voorgeschiedenis. De aanwezigheid van citaten, fragmenten en verhaallijnen uit Ten oorlog, Celibaat en Mamma Medea, gecombineerd met de theatrale structuur van de roman, wijzen op Lanoye de toneelschrijver en bevestigen zijn imago van oeuvredenker. In de lezing die hij in 2007 gaf toen hij de Taalunie Toneelschrijfprijs in ontvangst mocht nemen, benadrukte Lanoye dat het toneelwerk van een auteur een onafscheidelijk onderdeel is van zijn oeuvre en pleitte ervoor oog te hebben voor de mogelijke kruisbestuiving tussen die theaterliteratuur en de rest van het oeuvre.
Vanaf het einde van de jaren tachtig begon Lanoye zich bewust steeds meer maatschappelijk te manifesteren, wat na zijn verhuizing in 1987 van Gent naar Antwerpen resulteerde in een uitgesproken kritische houding ten aanzien van maatschappelijke en politieke knelpunten. Dit engagement zien we ook in zijn literaire werk. Zowel in zijn essaybundels Doen! en Maten en gewichten als in zijn verhalenbundel Spek en bonen zet Lanoye zich sterk af tegen de antipolitieke onderstroom binnen de literatuur. Hij verwerpt het idee van een compleet autonome kunst en wil in plaats daarvan de schotten tussen kunst en werkelijkheid opblazen. Met zijn Monstertrilogie wil Lanoye een ijkpunt construeren voor zijn generatiegenoten. Politiek fungeert daarbij als een groot reservoir van tragiek omdat daarin alle grote dilemma's samenkomen.
| |
| |
Naar aanleiding van het verschijnen van Boze tongen zette Lanoye in een interview met Knack in 2002 zijn poëticale uitgangspunt nogmaals kracht bij door te zeggen dat hij net als Louis Paul Boon een seismograaf wil zijn: ‘Je kan kritiek hebben op die ambitie, of op de uitwerking ervan, maar dan kom je natuurlijk terecht in de oude discussie over l'art pour l'art en de “autonomie” van het kunstwerk.’ Omdat Lanoye in de volledige trilogie fragmenten uit het maatschappelijke en politieke leven als bouwstenen gebruikt en daarmee gestalte geeft aan de heersende belgitude, wordt hij, voornamelijk door Nederlandse critici, als aanvoerder gezien van een nieuwe golf Vlaamse prozaschrijvers, waaronder Jeroen Olyslaegers, Herman Brusselmans en Luuk Gruwez, wiens werk ‘onmiskenbaar de kelderlucht ademt van het Belgische trauma’ (Pruis). Met zijn typische en herkenbare weergave van la Flandre profonde leunt Lanoye echter in eerste instantie aan bij de vaderlandse traditie van de streekliteratuur en grote Vlaamse werken als De familie Roothooft van Walschap, Het beleg van Laken van Walter van den Broeck en Het verdriet van België van Hugo Claus.
| |
Waarderingsgeschiedenis
Bij het verschijnen van Boze tongen slaakten de meeste critici een zucht van verlichting: na vijf jaar en meer dan 1300 pagina's loopt het familie-epos op zijn einde. In hun waardering van Boze tongen, en daarmee van de hele cyclus, lijken de kritische violen bijzonder gelijkgestemd. Buiten een aantal erg lovende besprekingen - Anna Luyten heeft het over de ‘meesterlijke Monstertrilogie’ en volgens Sander Pleij is de trilogie ‘het meest relevante dat sinds lange tijd in het Nederlandse taalgebied is gepubliceerd’ - overheerst bij het slotakkoord van de trilogie een gevoel van teleurstelling.
Het merendeel van de recensenten vindt het slot van de romancyclus onbevredigend. Lanoye laat een groot aantal verhaallijnen rafelig liggen (Borré 2002) waardoor te veel vragen onbeantwoord blijven (Van den Bergh). Hans Goedkoop had ter afronding van drie romans toch gehoopt op ‘ontlading of ontdekking’ of dat er op zijn minst iets op scherp zou worden gezet. In tegenstelling tot Lanoye zelf ziet Vanheste als ‘teleurgestelde lezer’ in de onopgeloste raadsels niets mysterieus, maar ‘vooral willekeur’.
In de receptie van Het goddelijke monster en Zwarte tranen tekende zich een constante af: de vele verwijzingen naar maatschappelijke en politieke wantoestanden uit de recente, soms
| |
| |
uiterst actuele, Belgische Context werden Lanoye niet in dank afgenomen. Ook in Boze tongen blijft het realiteitsgehalte een struikelblok. Arjan Peters spreekt dedaigneus over ‘het gekrakeel rondom Dutroux’, anderen klagen over de beperkte houdbaarheidsdatum van de roman. Lanoyes scherpte en reactiesnelheid die we uit zijn columns kennen, gaan immers niet goed samen met de omvang en daarmee samenhangende traagheid van een trilogie. Het slotakkoord van de Monstertrilogie heeft daarom volgens Van den Bergh iets van een ‘achterhoedegevecht’: ‘virtuoos maar onschadelijk’.
In zijn bespreking in De Morgen biedt Jos Borré tegengewicht door de referenties in een ander perspectief te plaatsen. Hij meent immers dat het nooit Lanoyes bedoeling is geweest om een politieke aanklacht te formuleren of een kroniek van de Belgische schandalen te schrijven: ‘Zeker in dit derde deel heeft hij zijn project op een niveau getild waar de loutere feiten getranscendeerd worden, waar ze meer betekenen dan op zichzelf staande concrete gebeurtenissen. [...] Zoals Hugo Claus het België van tijdens en na de oorlog voorstelde, en Walter van den Broeck het België van Boudewijn in beeld bracht, zo heeft Tom Lanoye de jaren negentig vastgelegd in het verhaal van het morele verval van een familie [...].’
Die vergelijking met Claus keert in de receptie van Boze tongen meermaals terug en is ontegenzeggelijk als een compliment bedoeld. Hoewel critici als Borré, Camps, Verheyden, Peters en De Ceulaer ervan overtuigd zijn dat Lanoye een literaire zwaargewicht is die in de traditie staat van Vlaamse grootmeesters als Boon, Walschap en Claus, vindt in ieder geval Jaap Goedegebuure de vergelijking met Claus geheel en al misplaatst: ‘Wat Claus kan, ook in zijn minder geslaagde en dus ook minder demonische werk, kan Lanoye niet. Leg deze trilogie naast De Geruchten en Onvoltooid verleden, en je ziet meteen hoeveel suggestiever en broeieriger die andere twee boeken over het hedendaagse België zijn.’
De loftrompet die gestoken werd bij de eerste twee delen over Lanoyes taalvirtuositeit en stilistische kwaliteiten gestoken werd, is bij Boze tongen slechts sporadisch hoorbaar. Het aanprijzen van Lanoyes ‘ritmisch, hallucinant proza’ (Vanheste) en zijn gedrevenheid in het ensceneren van doldwaze taferelen (Goedegebuure) wordt haast onmiddellijk overstemd door een meer kritische noot. Lanoye mag dan al ‘virtuoos’ schrijven, hij ‘overschreeuwt’ zich en in zijn wijdlopigheid van te veel personages en relazen die er eigenlijk niet toe doen, schiet hij zijn doel voorbij: ‘de dik aangezette komieke toon haalt al bij voorbaat de angel uit Lanoye's maatschappij- en cultuurkritiek’ (Goedegebuure). Daarenboven berooft Lanoye zichzelf,
| |
| |
volgens Vanheste, in zijn leerstelligheid van het vermogen te ontroeren. Zijn ‘wervelende cynisme doet geen moment zeer’ (Peters) en Lanoye verwordt tot ‘een clown die de tragiek uit zijn ziel heeft weten te bannen’ (Goedegebuure).
Tot slot krijgt Boze tongen, en bij uitbreiding de volledige trilogie, veelvuldig het verwijt een pretentieus project te zijn. Enerzijds vanwege de lengte - ‘met meer dan duizend pagina's wel wat te ruim bemeten (Goedegebuure) -, anderzijds vanwege de grote nadrukkelijkheid waarmee het geschreven zou zijn. Vooral Jos Borré bekritiseert de ‘openlijk gedemonstreerde schatplichtigheid aan buitenlandse en binnenlandse grootmeesters’. Maar hoewel hij vindt dat de auteur met zijn manipulaties en bijbedoelingen te opvallend in beeld komt, heeft hij tegelijkertijd respect voor Lanoyes ambitie: ‘Geheel in overeenstemming met zijn beheer van de succesgang van zijn boek en met de geest van zijn generatie heeft hij niet gewacht tot hij zijn plaats in de galerij van Vlaamse koppen toegewezen kreeg, hij neemt ze met overweldigende schwung zelf in. Faut le faire.’
Voor deze bespreking is gebruikgemaakt van:
Tom Lanoye, Boze tongen, derde druk, Amsterdam 2002.
| |
| |
| |
Secundaire literatuur
Marja Pruis, Dieper! harder! Herman Brusselmans, Tom Lanoye, Jeroen Olyslaegers en Ramses Meert over de kelderlucht van het Belgische trauma. In: De Groene Amsterdammer, 3-11-1999. |
Anna Luyten, Verscholen in het zoeklicht. Tom Lanoye over zijn ‘Monstertrilogie’. In: De Standaard, 3-10-2002. |
Thomas van den Bergh, Achterhoedegevecht. In: Elsevier, 5-10-2002. |
Hugo Camps, Alleen over het hier en nu kan ik goed schrijven. In: Elsevier, 12-10-2002. |
Jos Borré, Overweldigende schwung. In: De Morgen, 16-10-2002. |
Tom Verheyden, Slot van de scandalitistrilogie. In: De Tijd, 16-10-2002. |
Hans Goedkoop, De Vlaamse Kennedy's gevloerd. In: NRC Handelsblad, 18-10-2002. |
Arjan Peters, Niet naar het hart van de rottenis. In: de Volkskrant, 18-10-2002. |
Sander Pleij, Het theater van de werkelijkheid. In: De Groene Amsterdammer, 19-10-2002. |
Joël de Ceulaer, Ik wil in de modder staan. In: Knack, 23-10-2002. |
Luk de Geyter, Boze tongen. In: Leesidee, 1-11-2002. |
Tomas Vanheste, Waarheidzoeker Lanoye? In: Vrij Nederland, 16-11-2002. |
Jaap Goedegebuure, De rare realiteit van België. In: Haagsche Courant, 15-12-2002. |
Fleur Speet, De monsterlijke maatschappij. Tom Lanoye tilt met zijn trilogie de vuilste steen naar boven. In: Het Financieele Dagblad, 21-12-2002. |
Aad Nuis, De monstertrilogie van Tom Lanoye. In: Ons Erfdeel, nr. 1, februari 2003, jrg. 46, p. 121-123. |
Jos Borré, De rand van de werkelijkheid. In: Literatuur, nr. 2, maart 2003, jrg. 20, p. 35-37. |
Arjen Fortuin, Man en paard, dat werkt in een roman niet. In: NRC Handelsblad, 17-8-2007. |
Valerie Rousseau, Een magische terugblik. ‘The King's Two Bodies’ en Tom Lanoyes Monstertrilogie. In: Spiegel der Letteren, nr. 4, 2008, jrg. 50, p. 487-506. |
Valerie Rousseau, Literaire rendez-vous. Variaties van tweedehands schrijven in het oeuvre van Tom Lanoye. In: Ben van Humbeeck, Valerie Rousseau & Cin Windey (red.), Vechten met de engel. Herschrijven in de Nederlandstalige literatuur, Antwerpen 2009, p. 209-228 [Literatuur in veelvoud, 22]. |
Valerie Rousseau, In hetzelfde gasthuis ziek (?). Boons diptiek over de Kapellekensbaan en Lanoyes Monstertrilogie als eigentijdse pathologieën. In: Revolver, nr. 144 exit, 2009, p. 91-106. |
lexicon van literaire werken 91
september 2011
|
|