| |
| |
| |
Hubert Lampo
De komst van Joachim Stiller
door Jacques van Baelen
Achtergronden en uiterlijke beschrijving
De roman De komst van Joachim Stiller van Hubert Lampo (*1920 te Antwerpen) werd in Antwerpen geschreven in 1958-1959. In het jaar van zijn voltooiing verscheen het werk integraal in het Nieuw Vlaams Tijdschrift, waarna publikatie in boekvorm volgde bij A.A.M. Stols-J.P. Barth in 's-Gravenhage (1960); bij opheffing van deze firma werd het boek met Lampo's overige werk overgenomen door Meulenhoff in Amsterdam. Behoudens de verwijzing naar Carl-Gustav Jung (p. 130) werden in de tot dusver verschenen 41 drukken (licentie-uitgaven inbegrepen) door de auteur geen wijzigingen aangebracht. In 1988 waren reeds meer dan 400 000 exemplaren van de roman verkocht, de licentie-uitgaven inbegrepen.
In 1973-1976 werd het werk verfilmd door Harry Kümel naar een scenario van de Fransman Jean Ferry (voor de brt en de avro). Intussen werd de roman vertaald in het Engels (1974), het Roemeens (1977), het Zweeds (1977), het Pools (1979), het Tsjechisch (1979) en het Spaans (1981). Er is een geannoteerde Zuidafrikaanse uitgave (1978) en de Russische vertaling staat op stapel (1988).
In zijn essayistisch werk deelt Hubert Lampo ons herhaaldelijk mede dat hij het boek geschreven heeft vanuit een angstsituatie als gevolg van een psychisch trauma, dat hij uit de oorlog 1940-1945 en de voortdurende internationale spanningen had overgehouden; daarbij voegden zich persoonlijke levensomstandigheden, schuldgevoelens en het denkbeeld dat zijn leven tot dan toe een mislukking was geweest. Om zijn inzinking en zijn angst te overwinnen begon hij aan De komst van Joachim Stiller. Op die manier zette hij zich af tegen een dreigende zenuwdepressie en wilde hij het verloren evenwicht herstellen tussen enerzijds zijn ego en zijn super-ego en anderzijds tussen zichzelf en de hem omringende wereld.
De komst van Joachim Stiller, die inclusief de inhoudsopgave 192 pagina's beslaat, wordt voorafgegaan door een motto, ontleend aan het Evangelie (Lucas 24:32) en telt negentien hoofdstukken telkens voorafgegaan door een titel.
| |
| |
| |
Inhoud
Het verhaal speelt zich af in de oude binnenstad van Antwerpen, afgezien van een korte autorit naar Brussel (hoofdstuk 11), en eindigt op het plein voor het inmiddels verdwenen Zuidstation.
| |
Hoofdstuk 1
De herstellingswerken in de Kloosterstraat. Ik-verteller en hoofdpersonage, Freek Groenevelt, redacteur bij De Scheldebode, ziet op zekere dag vanuit een Antwerpse kroeg stadsarbeiders een zinloos werk verrichten in een straat en hij schrijft daarover een cursiefje.
| |
Hoofdstuk 2
Het tijdschrift ‘Atomium’. Op de avond van dezelfde dag komt Andreas, een oudere vriend, bij Groenevelt op bezoek voor een praatje over een jongerentijdschrift, dat in de scheldstijl van die dagen negatieve kritiek brengt op romanschrijver F. Groenevelt.
| |
Hoofdstuk 3
Een wethouder in zak en as. Freek wordt bij de hoofdredacteur van de krant ter verantwoording geroepen in verband met een brief van wethouder Keldermans voor openbare werken aangaande het cursiefje over de nutteloos opgebroken Kloosterstraat. Volgens de wethouder werden in genoemde straat geen herstellingswerken uitgevoerd. Freek gaat naar de wethouder om uitleg en deze vertelt hem dat in de stad angstaanjagende dingen gebeuren, maar dat er in de Kloosterstraat niets aan de hand was, ondanks Freeks tegenovergestelde getuigenis.
| |
Hoofdstuk 4
De brief van Joachim Stiller. Groenevelt ontvangt een brief van een hem onbekende Joachim Stiller, met als poststempeldatum ‘II.IX.19’, ruim anderhalf jaar voor Freeks geboorte, waarin sprake is van het artikel over de Kloosterstraat; daarenboven worden nog andere verschijnselen aangekondigd.
| |
Hoofdstuk 5
Kennismaking met Simone Marijnissen. Groenevelt gaat naar het redactiesecretariaat van het baldadige jongerentijdschrift ‘Atomium’ in verband met de infame aanvallen op zijn persoon. Redactiesecretaris Simone Marijnissen blijkt ook een brief van Joachim Stiller te hebben ontvangen, met het verzoek Freek niet in diskrediet te brengen, waar echter de redactie geen rekening mee hield.
| |
Hoofdstuk 6
Wiebrand Zijlstra, de ondernemende. Op een terrasje ontmoet Freek een oud-schoolkameraad, Wiebrand Zijlstra, een vrij louche schilderijenhandelaar, die zijn aandacht vestigt op het ‘kunstzinnige’ van pornografische graffiti in de stadstoiletten; deze tekeningen blijken gemaakt door een onooglijk, geestelijk gestoord mannetje.
| |
Hoofdstuk 7
Het antiquariaat van Geert Molijn. Groenevelt gaat met de brief van Joachim Stiller naar Geert Molijn, die belangstelling koestert voor occulte wetenschappen en hem de raad geeft met
| |
| |
het stuk naar een grafoloog of naar een laboratorium te gaan. Terloops geeft Molijn hem een vermoedelijk zestiende-eeuws boek mee, een analyse en verklaring van de Openbaring van Johannes, zonder titel, auteur of uitgever.
| |
Hoofdstuk 8
Een nachtje uit. Freek gaat zonder veel interesse met enkele vrienden op stap. In een dansgelegenheid, De Monnikenkelder, ontmoet hij Simone Marijnissen, die hem opnieuw een brief van de geheimzinnige Stiller overhandigt, ditmaal met de boodschap dat beiden door hem zijn uitverkoren.
| |
Hoofdstuk 9
Een bezoek aan de leeszaal. Groeneveld gaat met het vreemde boek naar de stedelijke bibliothecaris, die titel en auteur van het werk vindt: ‘De Apocalyps, zynde het Visioen van Johannes op Patmen, Uytgelegt ende verklaert door Joachim Stiller, Meester in de Theologie tot Augsburg.’
| |
Hoofdstuk 10
Telefoongesprek voor zonsopgang. Na hun ontmoeting in De Monnikenkelder tutoyeren Freek en Simone elkaar. Simone komt Freek in de voormiddag opzoeken; zij heeft diezelfde morgen een telefoontje gekregen van Stiller, die meedeelt dat zij hun wederzijdse liefde niet uit de weg mogen gaan.
| |
Hoofdstuk 11
Professor Schoenmakers. Freek en Simone nemen het besluit prof. Schoenmakers het handschrift van de brieven te laten ontleden. Volgens Schoenmakers en zijn in de grafologie gespecialiseerde assistent getuigt het handschrift van de uit de poststempel blijkende ouderdom, alsmede van een volstrekte morele en geestelijke eenheid bij de schrijver.
| |
Hoofdstuk 12
Het concert. Na een bezoek aan Schoenmakers brengen Freek en Simone samen de nacht door. Plots horen zij vanuit de kathedraaltoren een heerlijke, hoewel op dit uur praktisch onmogelijke beiaardmuziek en even later een stem aan de telefoon, die zegt dat zij eens van alle angst zullen bevrijd worden.
| |
Hoofdstuk 13
De cocktail-party. Wiebrand Zijlstra organiseert een tentoonstelling met het werk van het graffiti-mannetje. Freek en Simone gaan naar de erg mondain bedoelde opening ervan. Opeens wordt Zijlstra neergeschoten door de ‘kunstenaar’, die naar het dak van het gebouw vlucht en naar beneden stort. Stervend stamelt hij de naam ‘Stiller’.
| |
Hoofdstuk 14
De hypothesenbouwers. Bij Molijn zoeken Freek en Simone naar een mogelijke verklaring voor al de onbegrijpelijke gebeurtenissen, onder meer in het bovennatuurlijke, de parapsychologie en het synchronisme van Jung, doch zonder afdoend antwoord.
| |
Hoofdstuk 15
De mare. In Antwerpen heerst een angstpsychose doordat sommige vreemde figuren, waaronder een zekere heer Engel, het publiek verkondigen dat de wereld binnenkort zal vergaan. Door een zonsverduistering lijken die praatjes een grond van waarheid te bevatten. Freek ontmoet wethouder Keldermans, die helemaal overstuur is, want ook hij heeft de beiaardmuziek
| |
| |
gehoord, alhoewel anderen hem verzekeren dat hij zich maar wat verbeeldt.
| |
Hoofdstuk 16
De harlekijn in het zwart. Freek en Simone gaan samenwonen. Tijdens een wandeling zien zij de affiche van een Stiller-circus. Nieuwsgierig gaan zij naar de circusvoorstelling en Freek meent in de zwarte harlekijn de meneer Engel te herkennen, die hem poogde te overtuigen van het wereldeinde.
| |
Hoofdstuk 17
Sterrenbeelden en chemico-analyse. Om uit hun verwarring te geraken raadplegen Freek en Simone een vriend die astroloog is. Simone verplicht Freek ten slotte naar de psychiater dr. Sergijssels te gaan. Tijdens diens behandeling met penthotal (het zogenoemde waarheidsserum) vertelt Freek over het V-bombardement van Antwerpen in 1944-1945 en de dood van een Amerikaanse officier, majoor Joachim Stiller. Volgens Sergijssels heeft Freek dit feit uit zijn bewustzijn willen verdringen om aan de wroeging te ontkomen, ontstaan doordat hij de stervende militair niet kon helpen.
| |
Hoofdstuk 18
Het verkeersongeval. Hoewel onbegrijpend voelt Freek zich nu enigermate opgelucht; hij wil met Simone, die een kind van hem verwacht, trouwen. De angst daagt nochtans opnieuw op bij het ontvangen van een korte brief van Stiller, die hen uitnodigt om hem diezelfde avond aan het Zuidstation te ontmoeten. Samen met Simone en boekhandelaar Molijn begeven zij zich naar de plaats van de afspraak. Ook Keldermans blijkt daar aanwezig. Op het afgesproken tijdstip komt een man uit het station, die door een legervrachtwagen wordt verpletterd, zonder dat hij heeft kunnen zeggen dat hij Joachim Stiller is.
| |
Hoofdstuk 19
De derde dag. De verongelukte heeft geen enkel identiteitsstuk bij zich en wordt opgebaard in het stedelijk dodenhuis. Als Freek en Simone zijn lijk willen gaan groeten, deelt wethouder Keldermans hun ontsteld mee dat het lichaam van de onbekende op een onverklaarbare wijze is verdwenen, precies op de derde dag na zijn dood. Even nadien ervaren Freek en Simone dat zij van hun angst zijn verlost. Er is niets meer dat hen noch de mensheid bedreigt.
| |
Interpretatie
Thematiek
In De komst van Joachim Stiller identificeert de auteur zich uitdrukkelijk met het hoofdpersonage: Freek Groenevelt is ‘als de meeste onder mijn mannelijke hoofdpersonages een dubbelganger van me’ (De zwanen van Stonehenge, p. 140).
Toen tweederde van de roman klaar was, kwam Lampo tot de bevinding dat hij een Messias-verhaal aan het schrijven was. Naarmate de intrige zich ontwikkelde, kreeg de Stiller-figuur
| |
| |
op de achtergrond steeds duidelijker een transcendente betekenis en scheen naar een Messias-gestalte toe te evolueren. Deze werd, volgens de auteur, definitief bij de verdwijning van Joachims dode lichaam, drie dagen na zijn overlijden. Een verlosser-Stiller, de spil waarom alles draait, vormt de grondslag van deze magisch-realistische roman waarbij, in het culturele referentiekader van het Westen, de Stiller-verschijning, zoals ook uit het aan Lucas ontleende motto blijkt, aan Christus doet denken.
In De komst van Joachim Stiller stellen we vast dat het verhaal begint met gegevens uit de realiteit: volgens Freek Groenevelt wordt de Kloosterstraat opgebroken door arbeiders, knap als engelen; hij wordt in de pers aangevallen en ontvangt van een hem onbekende Joachim Stiller een geheimzinnige brief, die reeds vóór zijn geboorte gepost werd, maar die handelt over tegenwoordige gebeurtenissen. Meteen wordt de oerangst (een archetype; zie Context) geactiveerd en hij geraakt enigermate overspannen; hij verliest gedeeltelijk zijn innerlijk evenwicht. Als hij Simone Marijnissen ontmoet, ontdekt hij in haar de vervulling van zijn anima, droombeeld van de ideale vrouw (een archetype). Maar hun geluk is niet helemaal zonder schaduw (nog een archetypisch fenomeen); de magische evenementen die Freek en anderen beleven, de schuldgevoelens en de gedachte door zijn vreemde ervaringen zijn geliefde misschien te zullen verliezen, verhevigen immers de angst. Hij snakt bijgevolg naar bevrijding, naar verlossing (andermaal een archetype), die uiteindelijk gebracht wordt door het ‘offer’ van Joachim Stiller. Vanaf dat ogenblik zal voor Freek en Simone het geluk volkomen zijn. Zij zijn verlost van angst, schuldgevoelens en onzekerheid en hebben vertrouwen in de toekomst. Misschien is wel de gehele mensheid (van het oorlogsgevaar?) ‘gered’?
| |
Titel/Motto
Na lezing van de roman wordt de omslagillustratie van de tweede pocket-editie duidelijk: vier gestalten (een vrouw en drie mannen), wachtend voor een (stations)gebouw en in het weids portaal een zwarte gestalte, Joachim Stiller, die lijfelijk het leven van Freek, Simone, Molijn en Keldermans binnentreedt; naar deze ‘komst’ verwijst trouwens ook de titel van het verhaal.
Het motto - ‘En zij zeiden tot elkander: was ons hart niet brandende in ons, terwijl Hij tot ons sprak op den weg en terwijl Hij ons de schriften opende?’ (Lucas 24:32) - is een evangelietekst, die verwijst naar de ontmoeting van de verrezen Christus met twee leerlingen op weg naar Emmaüs en die aanduidt dat de roman gericht is op een Christus-interpretatie. Op blz. 177 van het boek komt Hubert Lampo terug op die tekst door te insinueren dat de gemoedsgesteldheid van Freek en Simone bij de ultieme ontmoeting met Stiller dezelfde zou geweest zijn als die
| |
| |
van de Emmaüsgangers toen zij Christus vergezelden. Door de boodschappen van Stiller werden beiden in elkaars armen gedreven, telkens hechter en brandend van verlangen naar elkaar. De schriften werden hun geopend vanaf het moment dat Stiller meedeelde dat zij elkaars liefde niet uit de weg moesten gaan; volledig geopend werden ze echter niet, want de ware persoonlijkheid van Joachim vermochten zij niet te kennen. Zij zullen elkaar echter ongeremd kunnen liefhebben in een blijkbaar veiliger wereld. Instinctief beseffen zij dat er iets belangrijks voor hen en mogelijk voor alle mensen is gebeurd. Kennelijk kwam de ‘Messias-achtige’ Stiller voor àlle stervelingen op aarde. De roman getuigt van zin voor het numineuze waarvoor de ik-persoon geen afdoende verklaring weet; voor hem bestaat het bovenzinnelijke alleszins niet buiten het zinnelijke. Het boek is zeker geen uiting van een christelijke heilsbelijdenis.
| |
Vertelsituatie
Vanuit de ik-vertelsituatie brengt Freek Groenevelt verslag uit over ‘de meest verwarrende periode uit (zijn) leven’; in dit relaas alludeert hij ook op de sfeer van de toenmalige ‘koude oorlog’. Alvorens het eigenlijke verhaal - ‘Die fatale morgen’ (p. 12) - aan te vatten, richt hij zich in het presens tot de lezer om het totaalbeeld van zijn ervaringen, waarmee hij alsnog weinig raad weet, in een zo helder mogelijk daglicht te kunnen plaatsen. Hij voelt zich ertoe verplicht om, eens en voorgoed, alles aan het papier toe te vertrouwen (het therapeutische van de schrijfact). Bij het begin van hoofdstuk 6 onderbreekt hij zijn verslag om, andermaal in het presens, enkele beschouwingen te wijden aan het ‘randgebied’ van zijn mysterieuze ervaringen. Een derde en laatste keer (begin van hoofdstuk 12) stelt Freek zich even buiten het verhaal om zijn liefde voor Simone te evalueren. Afgezien van deze drie passages duikt Groenevelt in het verleden en geeft hij zijn eigen bizarre belevenissen weer als belevend-ik, terwijl hij terzelfdertijd de gebeurtenissen en de gemoedstoestanden bij de andere personages rapporteert als waarnemend-ik.
| |
Stijl
Hubert Lampo schrijft stilistisch-verzorgd. Zijn taal is lyrisch en zij bezit een evocatieve kracht; sommige critici bestempelen zijn zinnen nochtans als wijdlopig.
| |
Thematiek
De roman stoelt op schuldgevoelens en angst, die smeken om verlossing als toegangspoort naar geluk.
Het tragisch gebeuren met majoor Joachim Stiller blijkt een enorme invloed te hebben gehad op het verdere leven van Freek Groenevelt. Dit voorval schetst de oorzaak van het schuldgevoelen dat in hem leeft naast een archetypische obsessie, die telkens opnieuw geactiveerd wordt door de magische boodschappen van de mysterieuze Stiller. In feite is er nochtans geen reden tot angst, omdat Stiller vanaf zijn eerste optreden als een beschermende macht overkomt. Door de komst van Stiller krijgt
| |
| |
Freek tenslotte zijn evenwicht terug. Een tweede oorzaak van Groenevelts angst ligt stellig voor een deel elders, namelijk in de vrees Simone, zijn geliefde, te verliezen doordat zij wordt betrokken bij zijn vreemde problemen. Freek vraagt zich af hoe het mogelijk is dat hem die prachtige vrouw en die unieke liefde te beurt zijn gevallen, hoe hij, die er op grond van niet duidelijke oorzaken aan twijfelde nog ooit echt te kunnen liefhebben, toch nog liefde ervaart. De weliswaar niet uitgesproken angst dat de liefdesverhouding even raadselachtig zou verdwijnen als ze is ontstaan, verlaat Freek na de dood van de geheimzinnige Stiller. Hij en Simone zijn verlost, zij weten intuïtief dat alle narigheid voorgoed voorbij is. Freek is verlost van de Stiller in en buiten hem.
De komst van Joachim Stiller is bovenal een zoektocht naar geluk van de ik-figuur. Dit streven naar geluk wordt verwezenlijkt in de van angst bevrijde verhouding met Simone, de vrouw die beantwoordt aan zijn anima, de vervulling van zijn droombeeld. Freek immers verlangt naar volmaaktheid in de liefde, tegen gewoonte en slijtage bestand, die hij voor zichzelf blijkbaar niet meer mogelijk achtte. De aanwezigheid van Simone in zijn leven helpt hem opnieuw te geloven in zijn mogelijkheid tot liefhebben.
De roman getuigt van een Jungiaanse religiositeit, van zin voor het numineuze, waaraan Freek Groenevelt, volgens het verhaal kennelijk een agnosticus, geen plausibele verklaring of uitleg weet te geven. Volgens Hubert Lampo zelf is Joachim Stiller een verschijningsvorm van de archetypische verlosser; het is dan ook normaal dat hij, als mens uit de westerse wereld, in Joachim Stiller (ongewild maar zo goed als vanzelf) Christus projecteerde, die hij als humanist uiteraard kent en in hoge mate respecteert.
| |
Opbouw
De themata van deze roman worden uitgewerkt op het stramien van een liefdesverhaal. De eerste vier hoofdstukken zijn een voorstelling van de hoofdrolspeler en van andere dramatis personae. In hoofdstuk 5 gebeurt de kennismaking van het ik-personage met zijn tegenspeelster. In de hoofdstukken 6 en 7 worden ons nog andere acteurs voorgesteld en vanaf hoofdstuk 8 krijgt de liefdesrelatie vaste vorm; ten slotte zal de angst om die liefde te verliezen, verdwijnen bij de komst, de dood en de verdwijning (van het lichaam) van Joachim Stiller; dit drieluik vormt het sleutelbeeld van de hele roman. Langs een ogenschijnlijk brokkelige opeenvolging van voorvallen, met als rode draad door heel het relaas de signalen van Stiller, groeit het verhaal naar de finale bevrijding van datgene wat een volmaakte liefde in de weg staat.
Nochtans kan men de structuur van deze roman ook anders
| |
| |
duiden door te stellen dat er twee verhalen in elkaar naar een zelfde hoogtepunt toegroeien. Enerzijds zijn er de bovenzinnelijke, de magische gebeurtenissen, die uitlopen op de komst van Stiller; anderzijds zijn er het leven en de liefdesrelatie van Freek met Simone, die uitloopt op de verwachting van een kind. Beide intriges worden sterker met elkaar verweven naarmate Freeks verslag vordert. De samenhang tussen beide wordt duidelijk bij de verschijning van Stiller. De reële en de magische werkelijkheid, die elkaar voordien doorkruisten, worden nu definitief verenigd. Van een zuiver materieel-logische ingesteldheid (p. 8) ontwikkelt zich in Freek een houding waarin het bovenzinnelijke een bijna vanzelfsprekende plaats in zijn leven inneemt (p. 188).
| |
Context
Aan het begin van zijn schrijversloopbaan koesterde Hubert Lampo grote waardering voor Piet van Aken, maar ook voor de acht jaar oudere Johan Daisne en diens magisch-realisme. Magisch-realisme is geen literair genre, maar een levenshouding, een existentiële ervaring van het leven en van de kosmos; het ontstaat vanuit de realiteit door het eensklaps opwellen van een archetype, een topervaring van een der bovenzinnelijke krachten, die het universum beheersen. Volgens Carl-Gustav Jung worden oeroude, tot in het mythische wortelende ervaringsbezinksels der menselijke psyche door een prikkel onder meer tijdens het schrijven geactualiseerd; sluimerende archetypen borrelen plots langs associatieve wegen uit het onbewuste van de kunstenaar op en er kan zich dan een desoriëntatie voordoen in tijd en ruimte. Die gegevens uit het collectief onbewuste gaan, samen met de zintuiglijke ervaringswereld, één nieuwe ‘realiteit’ vormen waarbij werkelijkheid en droom elkaar wederzijds doordringen. Een magisch-realistisch verhaal begint in de realiteit en daardoor onderscheidt het zich grondig van een sprookje. Bij Lampo is het magisch-realisme romantisch, omdat het magische duidelijk van de werkelijkheid wordt afgezonderd. Ook bij hem vullen de twee realiteiten elkaar aan; de gewone werkelijkheid wordt uitgediept door toevoeging van een andere dimensie, de magische. In die zin heeft magisch-realisme te maken met religiositeit. Bij Hubert Lampo berust het magische-realisme op een psychologische visie op mens en wereld. Door De komst van Joachim Stiller kwam hij de archetypische relatie tussen zijn schrijvend bewuste en het stimulerende onbewuste op het spoor. Via het eigen werk ontdekte hij de archetypenleer van Jung waarop hij in de voorliggende roman ter- | |
| |
loops (p. 130) een allusie maakt. Doch het is, volgens Lampo, niet zo dat hij door Jungs visie werd geïnspireerd. Zijn verbazing over het archetype als
stimulans van de verbeelding en de inspiratie leidde later tot het ontstaan van De Zwanen van Stonehenge (1972).
Niet alle romans van Hubert Lampo zijn magisch-realistisch, want Hélène Defraye (1945) en De ruiter op de wolken (1948) zijn een eerste poging van de auteur tot een afrekening met zijn liefdesproblematiek. De belofte aan Rachel (1952) is een geëngageerde belijdenisroman, een expliciete uiteenzetting van het mens- en wereldbeeld van de auteur. Terugkeer naar Atlantis (1953) betekent echter een ommekeer in zijn werk; in deze roman gaat zijn aandacht naar meer algemene levensvragen, die hem en zijn omgeving bezighouden: het mysterieuze achter de werkelijkheid. Een archetype (Atlantis) is reeds potentieel aanwezig. In De komst van Joachim Stiller wordt deze lijn doorgetrokken en het magisch-realisme doet definitief zijn intrede in zijn oeuvre.
In al zijn romans streven de hoofdfiguren, waarmee de schrijver zich uitdrukkelijk vereenzelvigt, naar geluk in de manvrouwliefde. Hierop maakt De komst van Joachim Stiller dan ook geen uitzondering. Het verlangen naar evenwicht en naar zuiver geluk wordt voor hiervoor vermelde hoofdpersonages telkens verwezenlijkt in de liefde tot een vrouw, de definitieve ontmoeting met de hun voorbestemde anima. Alle vraagstellingen, alle schuld- en angstgevoelens verdwijnen vanaf het ogenblik dat er voor de auteur-personages een vaste en als duurzaam bedoelde liefdesrelatie tot stand komt. Die hunker naar zuiverheid, naar evenwicht en geluk is niet alleen het kenmerk van De komst van Joachim Stiller, maar is eveneens nadrukkelijk terug te vinden in Hélène Defraye (1945) en later ook in Hermione betrapt (1962), in de novelle De geliefde van Falun (in Dochters van Lemurië, 1964), Een geur van sandelhout (1976), Wijlen Sarah Silbermann (1980), Zeg maar Judith (1983) en in De eerste sneeuw (1985).
De lezer herkent in De komst van Joachim Stiller bepaalde verwijzingen naar situaties uit het privé-leven van Lampo, onder meer naar het onthaal van zijn literaire bedrijvigheid in de jaren 1950-1960 door enkele jongeren.
| |
Waarderingsgeschiedenis
Met De komst van Joachim Stiller was Hubert Lampo in 1961 laureaat bij het Referendum der Vlaamse Letterkundigen (Boekenbeurs, Antwerpen) en verwierf hij in 1963 de Belgische Driejaarlijkse Staatsprijs voor verhalend proza.
| |
| |
Dat De komst van Joachim Stiller - volgens Marc Andries Lampo's populairste en volgens Bert Ranke zijn beste en een ongemeen rijk boek - vele keren werd vertaald, is betekenisvol voor de roman, die naar het oordeel van Paul Hardy een verrukkelijke uiting is van romantische vindingskracht. Voor W.L.M.E. van Leeuwen is het een verhaal vol ‘diepe ernst en kuise zuiverheid, prachtig uitgebalanceerd tussen realisme en surrealisme, tussen scherpe actualiteit en ontroerende weemoed’. Kees Fens stelt dat in De komst van Joachim Stiller ‘kleine gebeurtenissen van groot belang worden en [dat] de liefdesgeschiedenis uit deze roman ver boven zichzelf uitgetild wordt’. Gerard Knuvelder omschrijft het boek als een roman in de strikte zin van het woord waarin de verhaalde gebeurtenissen geleidelijk groeien tot een meesterlijke synthese. Jan Greshoff is van oordeel ‘dat Lampo in De komst van Joachim Stiller een effect bereikt, dat de waarde van de roman uitmaakt dank zij een vernuftig dooreenvlechten van het wereldse en het bovenwereldse, van het onmogelijke en mogelijke, van het evidente en raadselachtige’.
‘De komst van Joachim Stiller kreeg de hoogste literaire onderscheiding in België’, schrijft Wim Zaal, ‘werd vervolgens door jongeren in de grond geboord, maar bleek vijftien jaar later een soort hippie-bijbel te zijn geworden’.
In een ietwat polemische toon verwijt Freddy de Vree H. Lampo clichés en vulgariteit, omdat in het verhaal een veertigjarige man een relatie aangaat met een vijfentwintigjarige vrouw (wat trouwens volgens de chronologie niet waar is en zeker niet in de roman gezegd wordt). Julien Weverbergh noemt het toekennen van de staatsprijs aan De komst van Joachim Stiller een koehandel en scheldt de nochtans compentente jury de huid vol omdat het boek ‘hoogstens een ontspanningsroman is met literaire allures’.
Ooit kreeg de auteur in een sensatieblad de blaam dat ‘zijn proza stapt als Brabantse boerenpaarden’. Volgens Paul Hardy echter hanteert de auteur een boeiende verteltrant en een welluidende taalvorm met inpalmende sfeerevocaties. Jan Walravens schrijft dat Lampo zich onderscheidt van zijn generatiegenoten door zijn volmaakt, evenwichtig en klassiek woordgebruik. Herman Engelbrecht typeert Hubert Lampo als ‘'n groot skryver. Maar insgelyks is hy 'n toeganklike, leesbare skryver en die mees gelese in die hele Nederlandse taalgebied’ en voor C.J.E. Dinaux is hij ‘een muzikaal prozaïst in wie zich gedachten, impressies, beelden en gevoelens verklanken’.
| |
| |
Voor deze bespreking is gebruik gemaakt van:
Hubert Lampo, De komst van Joachim Stiller, 17e druk, Amsterdam 1974.
| |
| |
| |
Secundaire literatuur
J. Greshoff, Boek om lang over na te praten en dus... te lezen. In: Het Vaderland, 3-9-1960. |
J. Walravens, De komst van Joachim Stiller en het bovenzinnelijke. In: Utrechts Nieuwsblad, 3-9-1960. |
C.J.E. Dinaux, Gegist bestek, Benaderingen en ontmoetingen, deel II, 's-Gravenhage 1961, p. 233-243. |
K. Fens, Vlaamse romans en verhalen. In: De Tijd-Maasbode, 4-2-1961. |
A. Visser, Bizarre geestverschijning in roman van Hubert Lampo. In: De Telegraaf, 14-2-1961. |
B. Ranke, Dromen voor de spiegel. In: Dietsche Warande en Belfort, nr. 2, 1961, p. 123-132, en nr. 4, 1961, p. 285-291. |
W.L.M.E. van Leeuwen, Nieuwe romanciers uit Nederland en Vlaanderen, Zeist 1961, p. 105-123. |
F. van Tartwijk, Emmaüsgangers in Antwerpen: Hubert Lampo, De komst van Joachim Stiller. In: Jeugd en Cultuur, nr. 3, 1963-1964, p. 119-125. |
G. Knuvelder, De komst van Joachim Stiller. In: Gerard Knuvelder, Spiegelbeeld: opstellen over hedendaags proza en enkele dichtbundels, 's-Hertogenbosch 1964, p. 250-256. |
P. Hardy, Hubert Lampo, Monografieën over Vlaamse Letterkunde, Antwerpen 1966. |
H. Lampo, De draad van Ariadne, Brugge-Utrecht 1967. |
H. Lampo, Er is méér, Horatio, Antwerpen-Amsterdam 1970. |
H. Lampo, De ring van Möbius 1, Amsterdam-Brussel 1972, 3e dr. |
H. Lampo, De zwanen van Stonehenge, Amsterdam 1972, 2e dr. |
J.G.M. Weck, In contact met het werk van moderne schrijvers, deel 4 Hubert Lampo, Amsterdam-Antwerpen 1973, 2e dr. |
H. Engelbrecht, Poort na Atlantis, 'n Strukturele Benadering en Hubert Lampo se skryverskap, Bloemfontein 1974. |
J. Florquin, Ten huize van..., Leuven 1974, 10e reeks, p. 69-140. |
H. Lampo, Grobbendonkse brieven, Brecht-Antwerpen 1974. |
R. Turkry, Hubert Lampo, Brugge 1975. Literaire Monografieën. |
W. Zaal, Ze hebben me willen vermoorden, en nog! In: Knack, nr. 29, 16-7-1975, p. 36-41. |
L. Renders, Een analyse van De komst van Joachim Stiller van H. Lampo naar aanleiding van H. Engelbrecht, Poort na Atlantis. In: Tydskrif vir Letterkunde, nr. 3, 1975, p. 39-49. |
M. van Nieuwenborgh, Hubert Lampo: geen van mijn personages is echt socialist. In: De Standaard, 18-1-1979. |
J. van Baelen, Hubert Lampo, Mens- en wereldbeeld, Antwerpen 1984. |
| |
| |
M. Andries, Hubert Lampo. Verkenningen in het grensgebied. In: Contact, tweemaand. tijdschr. prov. Antwerpen, februari 1986, nr. 11, p. 4-8. |
R. Lanckrock, Oratio pro Lampo en Daisne. In: De Vlaamse Gids, nr. 6, 1986, p. 26-41. |
F. Wellens, De komst van Joachim Stiller, Een vergelijkende studie van Hubert Lampo's roman en Harry Kümels film, verhandeling K.U. Leuven, fac. Wijsbergeerte en Letteren, promotor prof. dr. M. Janssens, 1986. |
P. de Klerk, Une perle rare au bord de la Mer du Nord, Le réalisme-magique, Jean Ray et Hubert Lampo, Grenoble 1987. |
M. Dupuis, Le réalisme-magique flamand. In: Le Réalisme-Magique, o.l.v. prof. dr. J. Weisgerber, Brussel 1988. |
lexicon van literaire werken 1
april 1989
|
|