| |
| |
| |
Eric de Kuyper
Aan zee
door Jooris van Hulle
Achtergronden en uiterlijke beschrijving
Met de roman Aan zee maakte Eric de Kuyper (*1942 te Brussel) zijn debuut als literair auteur. De roman verscheen in 1988 in de SUN-literairreeks van uitgeverij Sun te Nijmegen en was in 1992 al aan een vierde druk toe. Luidens de ondertitel bevat Aan zee, ‘taferelen uit de kinderjaren’. De roman vormt de aanzet voor een autobiografisch veelluik. In 1989 publiceert De Kuyper in De hoed van tante Jeannot, ‘taferelen uit de kinderjaren in Brussel’, het jaar daarop Mowgli's tranen. Deze drie romans verschijnen in 1997 in één boekdeel onder de titel In de zon uit de schaduw. De Kuyper heeft zijn literaire autobiografie verder aangevuld met Grand hotel solitude, ‘taferelen uit de adolescentiejaren’ (1992), Bruxelles, here I come, ‘Nieuwe taferelen uit de Antwerpse en Brusselse tijd’ (1993) en Te vroeg... te laat..., ‘Een liefdesgeschiedenis’ (1994). Over zijn familie schreef hij in Drie zusters in Londen, ‘Uit de familiekroniek 1914-1918’ (1996). In een gesprek met J. Delvaux wijst De Kuyper erop dat de aanleiding om Aan zee te schrijven ‘even banaal als belangrijk was. Omdat de planning voor zijn film in het honderd liep en De Kuyper graag wat om handen heeft, ging hij de kamers van zijn geheugen doorlopen.’
De roman Aan zee kreeg met Met zicht op zee - Aan zee veertig jaar later (1997) een ongewoon vervolg. Het boek gaat weer over Oostende, maar dit keer het Oostende zoals het zich nu aan de schrijver voordoet. In zijn studio met zicht op zee maakt de auteur aantekeningen over wat hij ziet en weet over de stad, de kust en de nabije omgeving. Hij blikt terug op de bloeitijd van de stad, denkt hierbij nog eens terug aan zijn kinderjaren tussen de ooms en de tantes en werpt een voorzichtige blik op de toekomst.
De roman, die inclusief het voorwerk, 118 bladzijden beslaat, bestaat uit 25 korte hoofdstukken die van elkaar worden gescheiden door een grafisch teken en de overstap naar een nieuwe pagina. De auteur heeft zijn tekst vooraf laten gaan door een opdracht (‘Voor H.’) en een motto ontleend aan Sigmund Freud; ‘Reale Nichtigkeiten’.
Onder de titel Vacances ostendaises. Souvenirs d'enfance
| |
| |
(1995) bezorgde Eric de Kuyper bij Editions Labor (Bruxelles) een Franstalige versie van Aan zee.
| |
Inhoud
Voor de jonge Eric was vakantie aan zee is een familieaangelegenheid. Twee maanden lang vertoefde de hele familieclan - Erics moeder, die weduwe is, haar zussen Jeannot en Mimi en al de kinderen - aan de kust in Oostende. Grootmoeder Bontje, de mater familias, woonde enkele huizen verder en stond altijd klaar om alles te regelen. Het appartement zelf stelde op zich niet zoveel voor: het bevond zich in het achterhuis van een herenwoning aan ‘Petit Paris’. Meer dan eten en slapen werd er overigens niet gedaan. De kinderen speelden van 's morgens tot 's avonds op het strand. Het verblijf aan zee betekende ook twee maanden lang vis eten, vlees kwam er in die periode niet op tafel. In de familie werd Frans en Nederlands door elkaar gesproken. Als de kinderen al eens iets niet mochten horen, werd zelfs overgeschakeld op het Engels.
Een jaarlijks terugkerende en belangrijke gebeurtenis aan zee waren de grote strandspelen van dagblad Le Soir. Eric deed er niet echt van harte aan mee, maar onder druk van de familie moest het toch telkens weer. Daarbij had hij steeds het ongeluk in een slechte groep terecht te komen, zodat ze zich ieder jaar weer tevreden moesten stellen met een troostprijs.
Op zondagen kwamen stromen toeristen naar de paardenkoersen kijken. Eric vond er niets aan. Nog zo'n belangrijke gebeurtenis was de grote tentoonstelling van Chinese kunstvoorwerpen die door de missiepaters was opgezet. De moeders waren dan in alle staten. Voor de oorlog hadden ze immers een glorieuze periode gekend door Chinees en Japans porselein en aardewerk te importeren. Eric werd in die tijd ook een trouwe bezoeker van de openbare bibliotheek (annex filmzaaltje) die gedurende de vakantiemaanden wordt ingericht door de American Library. Hij ging er vaak boeken over architectuur en kunst lenen.
's Avonds, als de meeste badgasten alweer vertrokken waren, bleef de hele familie nog na op het strand. Ook de volwassenen wilden dan wel eens meedoen aan de spelletjes.
Na de muggen was de tweede, meest gevreesde plaag een ‘coup-soleil’. Iedereen werd duchtig ingesmeerd met slaolie of Nivea-crème. Toch verbrandde Eric ieder jaar weer.
Druk was het altijd wel met zo'n grote familie. Zo kwam nonkel François met zijn broer, nonkel Fons, kaarten in de strandcabine van oma Bontje. Of nichtje Nini kwam eraan, sa- | |
| |
men met haar oudere broer Florimond, een beroemd Antwerps advocaat. Minder waardering kon de clan opbrengen voor Catherine, een verre nicht die zich als een steedse ‘madame’ gedroeg en het bovendien niet zo goed stelde in haar huwelijk. Soms bleven de bezoekers logeren. De jongens moesten dan op de overloop van de verschillende verdiepingen slapen, maar dat vonden ze helemaal niet erg. Zo herinnert Eric zich het bezoek van Jacques en Lilliane, de dochter van tante Jeannot, die in Engeland een festival gingen bijwonen. Bij hun terugkeer brachten ze enthousiast verslag uit over Londen, de stad die ze allen nog goed kenden omdat Bontje er tijdens de Eerste Wereldoorlog gewoond had met haar drie dochters. Eric begrijpt nu waarom de familie zo verknocht was aan Oostende: het was de laatste stop voor dat sprookjesachtige Engeland, de plek waarnaar ze in hun verbeelding konden teruggaan.
Vele jaren later werd Eric getroffen door het indroevige karakter van het land en de hoofdstad: zij concretiseerden voor hem de melancholische verhalen van weleer.
Aan zee raakte Eric op een van zijn vakanties aangetrokken door een jongen. Die was een stuk ouder dan hij, spelen deed hij niet meer, wel sporten. Daardoor, en ook omdat hij vaak zomaar wat lag te mijmeren, leek hij op de volwassenen. Door de eenzaamheid die hij op die manier uitstraalde, leek hij wel van een andere orde dan de anderen. De afwijzende ongenaakbaarheid van de jongen maakte Eric triest.
De verliefdheden van Erics broer Jan behoorden ieder jaar weer tot de tijdrovende familieaangelegenheden, waarbij iedereen klaar stond met opinies, aanmoedigingen, raadgevingen... Eric herinnert zich vooral Daisy, die voor Jan onbereikbaar bleef, op een paar afspraakjes na.
15 augustus was voor de familie een driedubbele feestdag: Maria Hemelvaart, de verjaardag van Bontje en de naamdag van tante Mimi, de doopmoeder van Eric. Bontje was van Hollandse afkomst en had in haar jeugd in een Franstalig internaat gezeten. Zo voelde ze zich twee keer superieur: als Hollandse en als Franstalige Belgische. Even wordt hier de herinneringsstroom doorbroken en verplaatst De Kuyper zich naar het heden: hij zit in de trein uit Parijs en nadert het station Brussel Zuid, waar hij zal overstappen op de trein naar Roosendaal. Hij wil het stuk dat hij nu aan het schrijven is - Bontjes verjaardagsfeest - nog snel afmaken.
Bij minder goed weer tijdens het verblijf aan zee, gingen ze met zijn allen naar het oudere echtpaar Lisa en Hyppolite, die nog in dienst waren geweest bij Bontje en de kinderjaren van Erics moeder en zijn tantes met zoveel warmte hadden gekleurd. De oudjes woonden in een arbeidershuisje in een dorp- | |
| |
je dat ‘de butterpit’ werd genoemd. Bij de terugkeer naar Oostende kwam dan het grote evenement van de vakantie: winkelen in de stad om schoenen, een winterjas en andere zaken te kopen.
In zijn herinneringen keert De Kuyper nog eens terug naar de liefdesaffaires binnen de familie: Michel was ondertussen met zijn Irma getrouwd, terwijl Jan, na al zijn hopeloze liefdes, als officier op de grote vaart was gaan varen. Zijn zus Annie raakte verliefd op Freddy, een Oostendenaar. Tegen het eind van de vakantie werd ze erg zenuwachtig, ze zou haar geliefde moeten verlaten. Bontje regelde het dan zo dat hij in de daaropvolgende herfst voor enkele dagen in Brussel zou komen logeren, terwijl Annie in de kerstvakantie weer naar zee zou komen. Bontje overleed maanden voor het huwelijk. Nooit zouden de vakanties aan zee nog dezelfde zijn. Eric had veel verdriet, ook al omdat zijn zus nu in Oostende ging wonen en het huis aan Petit Paris opgegeven moest worden.
Naar het eind van het seizoen leek het er telkens weer op alsof het strand de mensen van zich afschudde. Huizen kwamen te huur te staan, het strand raakte nooit meer zo overvol als tijdens de zomermaanden. Aan het eind van de zomer sloeg ook de nervositeit toe met de ‘rentrée des classes’. Alleen Eric en Bontje hielden nog stand, de rest van de familie was alweer naar Brussel vertrokken. Ook de stad was veranderd. De Oostendenaars veroverden nu weer de straten en pleinen van hun stad. Ze vierden de aftocht van ‘de vremden’ met een braderie. In de cafés was het een en al uitbundigheid.
Omdat hij een zwakke gezondheid had en toch goed leerde op school, werd Eric ook tijdens de andere vakantieperiodes naar zee gestuurd. De zeelucht zou hem goed doen. Eric moest dagelijks zijn ochtend- en middagwandeling te maken, op aanraden van de dokter zo dicht mogelijk bij de zee. Daarbij volgde hij min of meer vaste trajecten, waarbij hij altijd langs de bioscoop liep. Hij bleef er langdurig de affiches en programma's bekijken. Vaak neusde hij ook rond in de boekhandels of trok hij naar de stadsbibliotheek om er de tijdschriften te lezen.
Op een van zijn wandelingen zag hij op zeker moment een jongeman uit een ijssalon stappen en hij besloot hem te volgen. Elke dag organiseerde hij zijn wandeling nu zo dat hij het ijssalon zou passeren rond hetzelfde tijdstip waarop hij de jongen er voor het eerst had gezien.
Tijdens de paasvakantie werden de plaatsen voor de strandcabines elk jaar per opbod verkocht. Bontje wilde er steeds persoonlijk op toezien dat ze haar favoriete plekje, net voor Hotel des Thermes, kon bemachtigen. Die paasvakanties waren eer- | |
| |
der mat: de winter was wel voorbij, maar echt zomer was het nog niet. Eric miste enerzijds de eenzaamheid en de geborgenheid van de wintervakanties en anderzijds de vrijheid en veelkleurigheid van de zomervakantie als heel de familie aan zee verbleef. En toen hij eens een paasvakantie in De Panne verbleef in plaats van in Oostende, verbaasde het hem hoe dit ‘aan zee’ zo kon verschillen van wat zij ‘aan zee’ noemden.
| |
Interpretatie
Titel
Met de ondertitel ‘Taferelen uit de kinderjaren’ situeert Eric de Kuyper zijn roman Aan zee binnen het autobiografisch veelluik dat hij nadien aansluitend op de debuutroman zal uitwerken. In Aan zee roept De Kuyper, die in zijn kindertijd buiten de vakantieperiodes in Brussel woonde, herinneringen op aan de vakanties die hij eind jaren veertig, begin jaren vijftig binnen het besloten en bescherm(en)de milieu van de familie in Oostende placht door te brengen. Binnen de familie is grootmoeder Bontje de mater familias, die onverstoorbaar aanwezig is en zonder de indruk te wekken dat zij zich ergens mee wil bemoeien, de familiebanden gaaf houdt. In dit milieu van de ‘moeders’ voelt de opgroeiende Eric, die een zwakke gezondheid heeft en juist daarom vaak aan zee moet verblijven, zich veilig en geborgen.
Gaandeweg krijgt in die jaren ook zijn fascinatie voor het kijken vorm: de plaatjes in de tijdschriften, de foto's en programma's van de filmzalen, de manier waarop vrouwen zich omstandig opmaken. Ook zijn aandacht voor andere jongens wordt belicht, zonder dat daarbij op een directe manier wordt gealludeerd op de ontluikende homoseksuele gevoelens. Eric gaat letterlijk op zoek naar de jongen uit het ijssalon, maar beperkt zich ertoe hem achterna te lopen.
| |
Thematiek
Aan zee is een evocatie van de kinderjaren van de auteur voor zover ze in Oostende werden doorgebracht. Onlosmakelijk aan Oostende verbonden is het gevoel van vrijheid: in de vakantieperiodes lieten de volwassenen de kinderen nogal eens wat meer ruimte om zelf hun tijd in te vullen.
De Kuyper heeft in Aan zee ook nadrukkelijk aandacht voor de geografische ruimte. ‘Aan zee’ betekent voor hem op de eerste plaats Oostende. Ruimtelijk gezien staat Oostende ook voor de tegenstelling met het verstedelijkte milieu (i.c. Brussel), dat voor ‘modern’ en verwerpelijk werd aangezien. Uitzondering wordt hier gemaakt voor Engeland en, specifiek dan, Londen: de herinneringen van Bontje kleuren de Engelse hoofdstad met de weemoed van de herinnering aan een stad
| |
| |
waar zij tijdens de Eerste Wereldoorlog heen was gevlucht en die de auteur daarom zelf ‘het kinderland van de moeders’ noemt.
Met het aspect van ruimte hebben ook de verplaatsingen te maken: Eric verkent het strand (hij was een expert in het bepalen van de toestand van het zand en zo uit te maken welke spelletjes gespeeld konden worden); hij dwaalt door het vakantiehuis en verkent er de kamers op de verschillende verdiepingen; later verkent hij, tijdens zijn verplichte wandelingen, de stad. Het thema van de beweging zal trouwens in het tweede deel van de autobiografie, De hoed van tante Jeannot, ‘taferelen uit de kinderjaren in Brussel’, verder worden uitgediept via het verhaalmotief van de visites die de familieleden aan zijn moeder brengen en de bezoeken die hij samen met zijn moeder aflegt, en via het motief van de dwaaltochten door de straten van Brussel. Deze eenzame wandelingen kunnen als een echo worden beschouwd van de wandelingen die hij maakte door Oostende.
Onderhuids speelt in Aan zee, net als in De hoed van tante Jeannot, ook het motief van de ontluikende seksualiteit mee. Zonder dat de liefde voor het mannenlichaam expliciet wordt geduid (dat zal voor het eerst gebeuren in de roman Mowgli's tranen, waarin de breuk met de kindertijd wordt beschreven), wordt in de debuutroman vaag gealludeerd op de belangstelling voor jongens. De jongen uit het ijssalon fungeert in Aan zee als het ijkpunt waarop latere contacten (o.m. de ontmoeting met de student in Berlijn) zullen worden teruggebracht.
Net als in De hoed van tante Jeannot is ook in Aan zee de spanning tussen realiteit en fictie het allesoverkoepelende thema: de wereld van de fantasie, zoals die wordt beleefd in de spelletjes die de kleine Eric organiseert en waarbij vanuit het tegenlicht de strandspelen van dagblad Le Soir worden beschreven die voor de jongen steevast op een ontgoocheling uitliepen; de stilaan vorm krijgende fantasie die wordt opgeroepen door het bekijken van prenten in tijdschriften, de fascinatie voor de film en alles wat ermee samenhangt, de lectuur van boeken (‘Boeken vormden uiteraard een werk van de verbeelding. (...) Boeken begreep je niet, boeken moest je lezen - woord voor woord, zin voor zin - en tegelijk moest je je daar iets bij voorstellen.’)
De relatie tussen werkelijkheid en fantasie komt ten slotte ook aan bod op de slotbladzijden, waarin het schrijven zelf aan de orde wordt gesteld. Als kind moest hij ieder jaar weer in september een opstel schrijven over zijn vakantie: ‘Elk jaar opnieuw zat hij te zuchten en te kreunen boven het witte blad. Hij wist niet wat hij moest schrijven. (...) Niets leek de moeite
| |
| |
waard om op te schrijven of alles zou opgeschreven moeten worden. (...) Ten einde raad verzon hij dan maar iets, over een ijsje of zo, dat hij gegeten had. Maar fictie lag hem niet...’ En het ultrakorte slothoofdstuk dat hier onmiddellijk op volgt, zet het motief van het schrijven nog eens extra in de verf: ‘Nu is zijn schoolopstelletje eindelijk af: Mijn vakanties aan zee. Het beantwoordde nog steeds niet aan de verwachtingen, de eisen, de normen...’
| |
Vertelsituatie
Aan zee is een autobiografisch geschrift. Toch vertelt Eric de Kuyper niet in de ikvorm. Door te kiezen voor het meer afstandelijke ‘hij’ maakt hij van zichzelf een personage. De auteur zegt daarover: ‘Tegenover een “hij” kun je kritischer staan, je kunt hem ironisch beschrijven of dommer maken zonder te worden verleid door zelfcensuur. Dat vertelstandpunt was ook heel handig om het accent van het hoofdpersonage naar zijn omgeving te verleggen. En daar ging het om.’ (int. P. Verbeken)
In zijn bespreking van Aan zee en van De hoed van tante Jeannot wijst P. Claes erop dat ‘in vele autobiografieën een zelfingenomen exhibitionisme wordt gekultiveerd, waarbij de ik-schrijver en ik-held samenvallen. Dat is niet het geval in deze kinderherinneringen, waarin de schrijver weet dat hij nooit meer dezelfde kan zijn als degene die hij toen was, en, sterker nog, dat hij ook toen niet gelijk was aan zichzelf.’ Daarbij komt nog dat De Kuyper kiest voor de verleden tijd, volgens C. Peeters ‘een tweede manier om afstand te scheppen’. Op zich houden de herinneringen al een zekere afstand in, die soms moeilijk vanuit het heden te overbruggen valt en daardoor voor onnauwkeurigheden kan zorgen. De auteur beseft dit ten volle, maar: ‘Uiteindelijk is een autobiografie een vorm van persoonlijke mythologie. Mijn mythologie. Daarom zet ik de fouten ook niet recht in een volgende druk.’ (P. Verbeken)
Enkele keren onderbreekt De Kuyper zijn relaas over de kinderjaren aan zee met beschouwende paragrafen uit het heden.
| |
Opbouw / Stijl
Aan zee wordt in de ondertitel geduid met de term ‘taferelen’. De herinneringen worden niet strak chronologisch geordend, het zijn los samenhangende taferelen, vaak faits divers die in herhalingen uitmonden. De Kuyper wees er zelf op dat ‘het boek uit mijn pen is gerold zonder voorafgaand opzoekingwerk. Integendeel zelfs. (...) Ik heb alles zo uit mijn geheugen geplukt en het risico op fouten er maar bij genomen.’ (int. J. Delvaux)
Vandaar dat het boek op het zorgeloze af geschreven lijkt. De Kuyper hanteert een heldere stijl, die hij zelf als volgt omschrijft: ‘Aan zee is geschreven met waterverf, De hoed van tante Jeannot met olieverf.’
| |
| |
| |
Context
Aan zee is het eerste deel van de autobiografie van Eric de Kuyper, waarop later nog de reeds geciteerde vijf andere delen zullen volgen. Over het geheel van de autobiografie schreef ik reeds in mijn bijdrage over De hoed van tante Jeannot (zie aldaar). Ook de raakvlakken met andere auteurs als Roland Barthes en Stendhal, naar wie De Kuyper zelf graag verwijst, en iemand als Marcel Proust kwamen daar uitgebreid aan bod.
| |
Waarderingsgeschiedenis
Aan zee kreeg vanaf het verschijnen veel aandacht. Eric de Kuyper heeft die ook altijd weten te relativeren. Naar aanleiding van De hoed van tante Jeannot zei hij: ‘Ik was niet van plan een tweede boek, laat staan een oeuvre aan te vatten. Toen mijn uitgever om een tweede boekje vroeg, leek me dat een goed idee omdat ik in Aan zee niet alles had kunnen vertellen. En om dezelfde reden is het derde er gekomen. Zoals ik begonnen ben, zal ik ook eindigen: op een goede dag heb ik er geen zin meer in en stop ik ermee. Mijn schrijverschap is geen carrière. Ik kan me ook niet voorstellen dat ik er eeuwig plezier aan beleef.’ En even verder luidt het: ‘Vergeet niet dat ik na het debuut nog jaren aan de weg heb moeten timmeren. De verkoop van Aan zee was onvoldoende om een jaarlijkse regelmaat te rechtvaardigen.’ (int. P. Verbeken)
Opvallend vaak worden in de kritiek de ‘kinderjaren’-romans Aan zee en De hoed van tante Jeannot samen besproken. De romans vullen elkaar ook perfect aan: ze beschrijven dezelfde periode uit De Kuypers leven, de kinderjaren tot pakweg zijn twaalfde, respectievelijk gesitueerd in Oostende en in Brussel.
De kritiek reageerde over het algemeen bijzonder positief op beide boeken. Volgens K. Osstyn moet je Aan zee lezen ‘om de gloed waarmee De Kuyper vertelt. (...) Je hebt de indruk dat hij erg open en zichzelf is in dit boek. Er zit praktisch niets in van de pose die hem kenmerkte als televisiepresentator of columnist.’ P. Claes vergelijkt beide boeken met elkaar en vraagt zich af of De hoed van tante Jeannot even goed is als Aan zee. Hij antwoordt aarzelend: ‘Wanneer ik Aan zee niet had gelezen, zou ik De hoed van tante Jeannot origineler en dus boeiender hebben gevonden. De Kuyper ontkomt niet aan het déjà-vu-effekt. Het komt mij voor dat het tweede deel langdradiger, minder pakkend en soms zelfs vervelend is. Maar misschien zijn onze kinderjaren dat nu eenmaal.’ Volgens C. Pee- | |
| |
ters heeft De Kuyper met Aan zee ‘elegant wraak genomen op de vergeetmachine’. R. Mulder was van oordeel dat ‘De Kuypers voorkeur voor het speelse helaas niet altijd even subtiel wordt verwoord’, maar besluit dan toch: ‘Het eindresultaat mag er dan ook wezen, een bij tijd en wijle ontroerend unicum in de Nederlandse literatuur.’ L. van Driel wijdde een taalbeschouwing aan het woord ‘ripje-rapje’ dat zowel in Aan zee als in De hoed van tante Jeannot voorkomt. Hij komt tot het besluit dat het woord ‘geen Zuid-Nederlands of Vlaams, Brussels of Oostends is. Misschien gezinstaal, een huiselijke variant van rapalje (gemeen, slecht volk).’
Eerder negatief in zijn beoordeling van Aan zee was X. in Het Nieuwsblad van het Noorden, vooral dan omwille van het afsluitende korte hoofdstuk 25: ‘Wie zo afsluit kan zijn geschrijf beter ongelezen laten en zich beperken tot zijn ware kracht: de film en het wetenschappelijk onderzoek.’
Daartegenover staat dan de opmerking van Hugo Claus, die zich zelden of nooit uitlaat over collegae, maar over Aan zee onder meer het volgende wist te berichten: ‘Ook voor de ongelukkigen die het Oostende van die tijd niet gekend hebben, moet Aan zee een ervaring zijn die beklijft. Erik de Kuyper beschrijft als een vertederde antropoloog de rites waarmee een zekere samenleving aan de Belgische kust aaneenhangt en waarin een verwonderd kind verstrikt zit.’ (geciteerd in de flaptekst)
Voor deze bespreking is gebruikgemaakt van:
Eric de Kuyper, Aan zee: taferelen uit de kinderjaren, tweede druk, Nijmegen 1990.
| |
| |
| |
Secundaire literatuur
X., Taferelen uit de kinderjaren. In: Nieuwsblad van het Noorden, 15-4-1988. |
G.J. Zwier, Een nymfomane in Parijs. In: Leeuwarder Courant, 29-4-1988. |
C. Peeters, Wraak op de vergeetmachine: het prozadebuut van Eric de Kuyper. In: Vrij Nederland, 14-5-1988. |
D. Lauwaert, Het herinneren van een plaats. In: Knack, 13-7-1988. |
K. Osstyn, Zomers aan zee. In: De Standaard, 1-4-1989. |
P. Claes, Eric of het kleine objektenboek. In: De Morgen, 10-11-1989. |
K. Gottlieb, Het geografische universum van de jongen Eric de Kuyper. In: Het Parool, 18-11-1989. (interview) |
R. Mulder, Maanlicht in de poppenkast. De speelse filosofie van Eric de Kuyper. In: NRC Handelsblad, 24-11-1989. |
J. van Gilst, Treffende taferelen uit Brussel en Oostende. In: Hogeschool Zeeland, december 1989. |
J. Delvaux, De dissonante dandy. In: Knack, 21-2-1990. (interview) |
E. Verstraete, Eric de Kuyper, beminnelijk estheet uit een vrouwenwereld. In: Gazet van Antwerpen, 29-12-1991. (interview) |
J. Vervoort, Eric de Kuyper: ‘Wat telt, is de eerlijkheid waarmee je terugkijkt. Vlaamse Nederlander winnaar van de NCR-prijs 1990. In: De Standaard, 29-12-1990. (interview) |
P. Verbeken, De aquarellist. Het debuut. In: De Standaard, 28-5-1998. |
L. van Driel, Ripje Rapje. In: Provinciale Zeeuwsche Courant, 1-3-1991. |
J. van Hulle, Eric de Kuyper: de theaters van de illusie. In: Kreatief, nr. 5, december 1991. |
J. Bettens, Aan zee. In: Open boeken, 1-11-2001. |
lexicon van literaire werken 67
september 2005
|
|