| |
| |
| |
Gerrit Krol
Het gemillimeterde hoofd
door Ad Zuiderent
Achtergronden en uiterlijke beschrijving
De roman Het gemillimeterde hoofd van Gerrit Krol (*1934 te Groningen) verscheen in maart 1967 als Reuzensalamander 62 bij Em. Querido's Uitgeverij te Amsterdam: het boek kostte destijds f11,90. Krol heeft de roman grotendeels in 1965 in Caracas (Venezuela) geschreven, waar hij in dat jaar was komen te wonen in verband met zijn werk bij Shell.
Meer dan de helft van de honderd paragrafen waaruit de roman bestaat, is tijdens het ontstaan van de roman in literaire tijdschriften gepubliceerd, in Barbarber (juli 1965 en mei 1966), Tirade (januari, februari, april, mei-juni en juli-augustus 1966) en Hollands maandblad (april en mei 1966). Toen het boek al voltooid was, verscheen er ook nog een voorpublikatie in Avenue Literair (februari 1967).
Een jury bestaande uit Renate Rubinstein, Raoul Chapkis [= Hugo Brandt Corstius] en Henk Romijn Meijer bekroonde het boek met de Prozaprijs 1968 van de gemeente Amsterdam. Vrij snel daarna, in mei 1969, verscheen het bij uitgeverij Arnoldo Mondadori te Milaan in een door Olga Maria Brouwer en Erminio Valenza gemaakte Italiaanse vertaling als La Testa Millimetrata. Deze uitgave werd door de Unione Italiana per il Progresso della Cultura te Rome bekroond met de Premio ‘Il libro giovane’ voor het beste vertaalde boek.
Deze directe en meervoudige waardering heeft geen merkbare invloed gehad op de verkoop, want nog in 1970 stond Het gemillimeterde hoofd bij de uitgever als een verliespost te boek. Pas in 1978 verscheen er een - in sommige paragrafen ingrijpend gewijzigde - tweede druk. Deze werd in 1987 vrijwel ongewijzigd herdrukt als nr. 663 in de Salamanderreeks.
De uiterlijke verzorging is per druk verschillend. Op het bruingrijze voorplat van de eerste druk staat onder auteursnaam en titel: ‘Schrijven met sommen’; een soort ondertitel die op de titelpagina (en ook bij de herdrukken) ontbreekt. Verder wordt het voorplat grotendeels gevuld met een illustratie: uit stippellijntjes samengestelde vierkantjes en een halve cirkel daarboven suggereren een hoofd; in elk van beide vier- | |
| |
kantjes is met oranje een oog geschilderd, de halve cirkel bestaat uit een heldere, zilverkleurige gradenboog.
Voorop de tweede druk staat een foto van het model van een hoofd voor psychologie- of psychiatriestudenten: linkeren rechterhersenhelft zijn door een streep van elkaar gescheiden, en binnen beide helften wordt de plaats van verschillende faculteiten van de hersenen eveneens door strepen afgebakend. Het voorplat van de derde druk laat een vrolijk gezelschap zien op een weide, waarachter de zon ondergaat; ook zie je nog hoe de planeten zich in banen bewegen. Het gezelschap vermaakt zich op wat wel een wiskundeparty lijkt: zelfs een hond loopt er met een driehoek in zijn bek.
Ook het achterplat verschilt per druk. Op de eerste druk staat in groot corps boven een foto van de auteur: ‘De mens = een dier + het woord, dat verder reikt dan het oog’, een niet als zodanig aangeduide combinatie van twee uitspraken uit het boek. Ook op het achterplat van de tweede druk staat deze uitspraak van Krol nog groot afgedrukt, op die van de derde druk is zij verdwenen.
Onder de foto wordt het boek getypeerd als ‘een hoogst merkwaardig en een hoogst modern boek’, waarna een tweetal aanprijzende teksten volgt van D. Hillenius en van H. Mulder, destijds redacteur van respectievelijk Avenue Literair en Tirade. Hillenius meldt dat het boek ‘in de trant van een mathematisch proefschrift een zeer persoonlijke geografie van een stel hersens geeft’. Mulder vraagt de lezer zich niet te laten hinderen door gebrekkige (of afwezige) kennis met betrekking tot de wetenschappelijke en filosofische ontwikkelingen waarin het boek past, en duidt de thematiek ervan aan met: ‘Het beeld, dat de mens van de wereld heeft, is een functie van de taal, waarvan hij zich bedient.’ De foto en de woorden van Hillenius en Mulder hebben achterop de tweede en derde druk het veld moeten ruimen voor citaten uit recensies en andere uitgevers-peptalk.
De honderd paragrafen waaruit de roman bestaat, zijn genummerd van 00 tot 99. Ze worden voorafgegaan door een ‘Ter inleiding’ en gevolgd door een korte ‘Summary of the contents’ (in het Engels) en een ‘Index’, waarin van een kleine 300 trefwoorden wordt aangegeven op welke paragraaf zij betrekking hebben. De roman bevat bovendien meer dan 60, merendeels genummerde illustraties, formules, schema's en tabellen.
In aanvulling op de inleiding licht Krol in de tweede en de derde druk beknopt toe welke paragrafen hij gewijzigd heeft; hij vermeldt niet dat ook zijn ‘Index’ licht gewijzigd is, uitgebreid namelijk.
| |
| |
| |
Inhoud
Het gemillimeterde hoofd is het verhaal over de eerste echte baan van iemand die zowel wil slagen in de wetenschap als in de literatuur en het dagelijks leven. De beschouwingen die het verhaal voortdurend onderbreken, geven inzicht in de gedachten van de hoofdpersoon. Van de vertellende paragrafen heeft een deel betrekking op een chronologisch verteld heden; een ander deel geeft terugblikken op een niet-chronologisch verteld verleden. De hoofdpersoon, die met de ik-vorm wordt gepresenteerd, heeft geen naam, maar kan voor het gemak G.K. genoemd worden, omdat dat de initialen zijn die onder de inleiding staan.
Het verhaal komt op gang nadat een wiskundig genie ten tonele gevoerd en een wiskundige kwestie gepresenteerd is en na het vermelden van de opvatting dat het ook in de wiskunde van belang is de woorden goed te kiezen (00; de nummers tussen haakjes verwijzen naar paragrafen). In de nazomer van 1959 komt G.K. in Amsterdam wonen. Hij gaat bij Shell met computers werken (01). Zijn vrije tijd brengt hij door met het lezen van boeken over wiskunde en filosofie en met op straat rond te lopen; dat laatste brengt hem op vruchtbaarder gedachten dan de boeken die hij leest (03).
Hij denkt net zo goed over wiskundige en filosofische onderwerpen na als over literaire, religieuze en persoonlijke: over het oneindige (10), over de relatie tussen binnen- en buitenwereld (12), over het leggen van verbanden tussen gebieden die tevoren onverbonden waren (13), over zijn eerste pogingen om een boek te schrijven (14), over vieze woorden (16), over meisjes (17), enzovoort. Hij denkt aan de roman die hij omstreeks zijn vijftiende had geschreven en waarin hij de wetten van oorzaak en gevolg had genegeerd, om in plaats daarvan de gedachten van mensen te beschrijven (15), hij maakt een computerprogrammaatje om erachter te komen hoe de meisjes op zijn werk het best aan de mannen gekoppeld kunnen worden (17), stelt vast dat schrijven het enige is dat iemand in zijn leven kan doen (18), maar vertelt even later dat hij kort na zijn debuut als schrijver in Elsevier alles wat hij geschreven had, had vernietigd, en dat hij vervolgens had besloten bij Shell te gaan werken (19).
Gedachten over wiskunde en wiskundigen, filosofie, taal en literatuur blijven elkaar ook daarna afwisselen. G.K. is ervan overtuigd dat het inhoudloze denken, dat in zijn werk een grote rol speelt, op den duur tot de leerstof van de lagere school zal horen (25). Intussen geeft hij wiskundebijles aan Marie (28) en bedenkt hij dat de wereld steeds kleiner wordt: op
| |
| |
den duur zal men zich niet meer hoeven te verplaatsen; G.K. zou dan in zijn geboortestad Groningen zijn gebleven (29). Nù gaat hij een keer terug en denkt aan zijn vroegere geliefde Wieke (30).
Enkele belangrijke bronnen voor zijn denken zijn de paradox van de wiskundige Gödel (30) en het al even paradoxale werk van de graficus Escher (34): beide doordringen hem van het besef dat de kern van iets noodzakelijkerwijs verborgen moet blijven. Over zijn relatie met Gödel en Escher laat hij zich niet verder uit, maar uit het verslag van een tocht naar Göttingen valt op de maken dat G.K. zich graag met beroemdheden identificeert, in dit geval met de achttiende-eeuwse wiskundige Gauss (36). Toch gaat zijn identificatiedrang niet zo ver dat hij wetenschap boven alles stelt: al vroeg is hij er namelijk achter gekomen dat je beter de gedichten van Marsman kunt lezen dan de geschriften van Einstein (43). En als hij een voorstelling wil geven van de vrouwen in zijn leven, dan verwijst hij naar een ander literair werk dat hij herhaaldelijk met grote belangstelling heeft gelezen: De zachtmoedige van Dostojewski (45).
G.K. heeft een sterk topografisch bewustzijn. Daarom is voor hem het werkbezoek dat hij samen met zijn collega Bosma aan Londen brengt, bijzonder: hij realiseert zich ineens dat straten waarvan hij de naam kende ook werkelijk bestaan (50). Het persoonlijk karakter van dit topografisch bewustzijn blijkt uit zijn liefdesverklaring aan en zijn verbondenheid met de provincie Friesland en zijn geboortestad Groningen. In Friesland, waar zijn grootouders woonden en waar hij in 1948 voor het eerst achter de meisjes aanging, is de taal voor hem nauwer op de werkelijkheid betrokken dan elders (54).
Een opmerking van Marie is aanleiding tot het verslag van zijn moeizame schoolcarrière en zijn nog vreemdere studie wiskunde: in het laatste geval was hij al met een dissertatieonderwerp bezig voordat hij een eerstejaarstentamen had afgelegd; om niet geheel te mislukken is hij toen alsnog voor het staatsexamen onderwijzer gaan werken (57). Die moeizame ontwikkelingen waren niet voorzien: het hoofd van de lagere school had indertijd voorspeld dat G.K. het gymnasium met gemak zou halen. Maar al in de tweede klas blijft hij zitten, in de vijfde klas treft hem - nadat hij als voorzitter van de schoolclub verbale triomfen heeft gevierd - een psychische crisis, die hij onder meer overwint door zijn heil bij de meisjes van de straat te zoeken (58). Oppervlakkig bezien komt zijn moeizame schoolcarrière overeen met de geschiedenis van een groot wiskundig genie als Evariste Galois (59).
Een ander onderwerp waarover hij wel nadenkt, is het feit
| |
| |
dat mensen die op een bepaald moment samen zijn in het verleden wel door ruimte van elkaar gescheiden waren, maar niet door tijd: hij herinnert zich dan de winter van 1956, toen hij in Leeuwarden gelegerd was (60); daar studeerde en schreef hij (61). Ook in Amsterdam probeert hij te schrijven, vooral over plaatsen waar hij geweest is, maar elke synopsis maakt uitwerking overbodig (64). Dit brengt hem tot het formuleren van de opvatting dat een goed boek niet moet kunnen worden samengevat (65).
Op zijn werk neemt men inmiddels feestelijk afscheid van de Mirakel geheten computer; dit afscheid is aanleiding tot cafébezoek met zijn collega Kamminga, die net als hij een Gronings-Fries verleden heeft (66). De aansluitende kerstvakantie brengt G.K. in Groningen door, waar het hem niet meer lukt het verleden te laten herleven (67). Daarna hervat hij zijn wiskundestudie en bedenkt hij dat hij zich indertijd in Leeuwarden oefende in het hoogspringen om uiteindelijk de sprong naar het schrijven te doen slagen (68). Mede in dit besef is hij tevreden over de grote afstand tussen zijn dagelijkse werkzaamheden en het schrijven (69).
Zijn gedachten en overpeinzingen worden ruw onderbroken door de mededeling van Marie, die inmiddels meer was dan zijn bijlesleerlinge, dat zij een einde maakt aan hun verhouding (70). Terugblikkend stelt hij vast dat hij zich maar weinig had blootgegeven tegenover Marie; hij herinnert zich bovendien hoe trots hij twee jaar eerder was, toen hij er naast Marie nog een andere vriendin op na hield (73).
Dat brengt hem de jongen in herinnering die hem indertijd, zo rond zijn twaalfde jaar, voor het eerst met meisjes had laten kennismaken: zijn buurjongen Jan Waterman, met wie hij onder het mom van uitvindingen van alles had uitgehaald. Een van G.K.'s meest omslachtige plannen was het ontwikkelen van een instrument geweest waarmee hij ongezien naakte vrouwen kon bekijken; dat een dergelijk instrument in de vorm van de verrekijker al wel bestond, had hij niet beseft (74).
Marie gaat al snel trouwen; G.K. heeft dan inmiddels, samen met Bosma, een conferentie in het Amsterdamse Krasnapolsky bijgewoond (79).
In een nieuwe terugblik volgt het verhaal van de plannen die hij in 1956 in militaire dienst had ontwikkeld voor een monsterproduktie van verhalen- en dichtbundels; het feit echter dat er voor een dergelijke produktie geen lezers zouden zijn had hem alle moed ontnomen om nog verder te gaan en hij had het kleine beetje dat hij werkelijk geschreven had, vernietigd (80). Deze terugblik mondt uit in overwegingen over
| |
| |
de plaats van de schrijver in de openbaarheid (81-82).
Lectuur van een artikel op zijn vakgebied brengt G.K. in herinnering hoe hij en Bosma indertijd met het daarin behandelde probleem hebben geworsteld; het heeft hem meer inzicht verschaft in de logica (83), een gebied waarover hij blijft nadenken (84).
In een nieuwe terugblik komt de periode ter sprake dat hij voorzitter was van schoolclub Rhetorica, in 1951: het feit dat zijn retorische vermogens niet in het debatteren lagen, maar in de monoloog, was hem in deze functie noodlottig geworden (85). Wel had hij toen geleerd hoe een spreker macht kan uitoefenen: door uit het hoofd te spreken en de blik op oneindig te richten (86).
Tijdens een bliksembezoek aan Den Haag komt G.K. langs de kazerne waar hij indertijd gelegerd was (89). Daarna herinnert hij zich zijn schoolgenoot Van der B., die ondanks zijn genialiteit nooit het diploma had gehaald. Hun gesprekken gingen indertijd over spreken en Zen; Van der B. was geëindigd als Zen-priester (90).
G.K. gaat opnieuw, nu met Kamminga, voor zijn werk naar Den Haag (91). Inmiddels is bekend dat hij naar het buitenland zal worden overgeplaatst en moet hij zijn afscheid gaan voorbereiden (92). Zijn gedachten gaan terug naar de zijns inziens te weinig ernstige gereformeerde wereld (94), waaruit hij zich met weemoed het zingen van religieuze tophits herinnert (95).
Nog eenmaal gaat hij naar Groningen terug; hij stelt met enige instemming vast dat alles voorgoed veranderd is, en herinnert zich hoe hij als driejarige al door zijn vader geprezen was om zijn inzicht (98). Uiteindelijk is zowel zijn eigen onderzoek als het dissertatieonderzoek van Bosma voltooid. G.K. is tevreden om wat hij geformuleerd heeft, al vraagt hij zich wel af voor wie hij dat eigenlijk gedaan heeft (99).
| |
Interpretatie
Vertelsituatie
Een samenvatting zoals hierboven is alleen mogelijk op grond van de opvatting dat Het gemillimeterde hoofd een roman is waarin alle terugblikken en overpeinzingen een plaats krijgen binnen de chronologie van de vijf Amsterdamse jaren van G.K. Er is wat dat betreft geen onderscheid tussen enerzijds in de ik-vorm vertelde herinneringen, gebeurtenissen en beschouwende passages en anderzijds auctorieel vertelde passages over bijvoorbeeld wiskundige genieën: de vertelinstanties zijn ondergeschikt aan het ene brein waaruit dit alles afkomstig is.
| |
| |
Op die manier staan alle herinneringen en gedachten in dienst van het beeld van de ontwikkeling van iemand die wil slagen in leven, wetenschap en kunst. Het gemillimeterde hoofd is dan een ontwikkelingsroman, voor zover er iemands ontwikkeling in beschreven wordt aan de hand van zijn gedachten.
| |
Thematiek
Het is echter ook een filosofisch-essayistische roman, omdat de exacte ordening van die gedachten ten doel heeft inzicht te verschaffen in de manieren waarop mensen elkaar begrijpen. Dat dit het thema is van de roman, wordt expliciet gezegd in het ‘Ter inleiding’ en in de ‘Summary of the contents’; de vorm van de roman draagt bovendien sterk aan deze suggestie bij. Zo is er verband tussen G.K.'s gedachten aan een dissertatie, de daadwerkelijke dissertatie van zijn collega Bosma en de vorm van de roman, met een inleiding, een samenvatting in het Engels en een index. Deze mengeling van inhoudelijke en formele elementen maakt Het gemillimeterde hoofd tot een artistieke meesterproef die G.K. in de schaduw van Bosma voltooit.
| |
Titel
Hoewel zijn boek een ontwikkelingsroman is, gaat het er Krol dus niet allereerst om een verhaal te vertellen, maar om gedachten helder te krijgen. Daarom heet de roman Het gemillimeterde hoofd; daarom is zijn hoofdpersoon een denker, wiens gedachten de bedoelingen van de auteur met dit boek kunnen verduidelijken. Om welke gedachten het gaat, staat heel kort in de samenvatting in het Engels; in vertaling luidt ze:
‘Het gemillimeterde hoofd kan beschouwd worden als kortgeknipte gedachten die ontdaan zijn van alle zaken die niet bij hen horen, tot aan de taal die gebruikt wordt om ze uit te drukken. Er blijft een structuur over die helder en eenvoudig is als een berekening en die, binnenstebuiten gekeerd en weer met woorden bekleed, ons een beeld verschaft van een stille, oorzaakloze wereld.
Het gemillimeterde hoofd gaat over het verband tussen vorm en inhoud, de eigenschappen van een nieuwe logica, waarin de gevolgtrekking vervat is, maar ook wat als het complement van de gevolgtrekking kan worden beschouwd: de afbeelding van het ene gebied op het andere. Het bevat nieuwe onderzoekingen naar de taal, vele voorbeelden, bewijzen en proeven. Ten slotte beschrijft het de relatie tussen spreker en luisteraar, tussen schrijver en lezer, de problemen van het niet tot begrip geraken, en wijst het op een manier om zich helderder uit te drukken.’
Het zijn woorden waarin eerder een wetenschappelijke studie dan een roman wordt samengevat. Maar, zoals gezegd, Het gemillimeterde hoofd is dan ook een roman met een sterk
| |
| |
filosofisch-essayistisch, vaak quasi-wetenschappelijk onderzoekskarakter. Het is een boek over de afbeelding als vorm van communicatie.
| |
Opbouw
Heel letterlijk is dit thema terug te vinden in de vele plaatjes die in de roman zijn opgenomen. De meeste zijn genummerd, omdat er in de tekst naar wordt verwezen. Een van de eerste echter is ongenummerd en heeft daarmee de functie van een motto voor de hele roman: de advertentie op p. 13, waarin onder een grillige figuur op ruitjespapier staat: ‘Ideas are fissionable material’ (‘Ideeën zijn splijtbaar materiaal’). Dat mottokarakter geldt ook voor de slotalinea van de advertentietekst, in vertaling: ‘De kracht van een creatief idee valt niet te meten. Maar creatieve ideeën zijn het meest effectief als zij voorkomen binnen het raam van een gecontroleerd systeem.’
Dat gecontroleerde systeem is in dit geval de in honderd paragrafen onderverdeelde roman waarin de overgang van de ene paragraaf naar de andere veelal abrupt is: van beschouwen naar vertellen, van herinnering naar heden, van overpeinzing naar een gelezen boek, van wiskunde naar literatuur, enzovoort. Meestal wordt er op verschillende niveaus tegelijk een sprong gemaakt. Sommige paragrafen beginnen als een betoog met het vermelden van een onderwerp, met een stelling, een vraag of een citaat, andere als een dagboek met een tijdsaanduiding, nog weer andere als een kranterubriek met de vaste aanduiding van de boekenplank. Samenhang met de rest van het boek blijkt meestal pas in de loop van een paragraaf.
Een ander hulpmiddel om samenhang te ontdekken, is de index, die aangeeft in welke paragrafen welke namen en begrippen voorkomen. In zijn inleiding suggereert G.K. dat deze index een nauwkeurig beeld kan opleveren van de structuur van het geheel. Maar wie dat beeld probeert te achterhalen doet allereerst de vreemde ervaring op dat het niet altijd de belangrijkste begrippen zijn waarnaar de index verwijst (wel naar de schrijver Van der Hulst bijvoorbeeld, niet naar de wiskundige Gödel); die merkt vervolgens dat er een paragraaf is waarnaar de index helemaal niet verwijst (77) en dat er in een paragraaf zonder tekst (althans in de derde druk: 11) de begrippen ‘eenduidig’ en ‘meisje’ zouden voorkomen. Behalve onvolledig en misleidend is de index echter ook informatief; dat valt vooral op wanneer men nagaat naar welke begrippen de index het vaakst verwijst en in welke paragrafen de meeste trefwoorden staan. Sommige paragraafnummers staan cursief, wat wil zeggen dat genoemd begrip in deze paragraaf een sleutelfunctie vervult.
Als het belang van een paragraaf correspondeert met het aantal trefwoorden die erin voorkomen, dan zijn paragrafen
| |
| |
met wiskundige schema's (in het bijzonder 00, 07, 23, 48, 63, 87 en 96) veel belangrijker dan die waarin de geschiedenis van G.K. verteld wordt. De enige niet-wiskundige paragrafen met een vergelijkbare hoeveelheid trefwoorden zijn die waarin de kwaliteiten van verschillende literaire genres tegen elkaar worden afgezet (55) en die over G.K.'s megalomane schrijfplannen (80). Behalve deze laatste spelen vertellende paragrafen een ondergeschikte rol.
| |
Motieven
Gerekend naar het totale aantal paragrafen waarin ze voorkomen zijn de belangrijkste trefwoorden in deze negen paragrafen: ‘afbeelding’, ‘woord’, ‘cirkel’, ‘lijn’, ‘uitspraak’, ‘voorstelling’, ‘voorwerp’, ‘punt’, ‘beeld’, ‘betekenis’, ‘isotroop’, ‘lezen’, en ‘beschrijven’. Sommige daarvan horen ook over de hele roman bezien tot de belangrijkste (‘woord’, ‘betekenis’, ‘voorstelling’, ‘afbeelding’ en ‘lijn’); andere belangrijke trefwoorden komen in veel mindere mate in deze negen paragrafen voor (‘wiskunde’, ‘boek’, ‘meisje’, ‘schrijver’). Maar het meest opvallend is dat het trefwoord dat in totaal in de meeste paragrafen voorkomt, het woord ‘straat’, in genoemde negen paragrafen totaal ontbreekt. Dat wil dus zeggen dat de concrete, alledaagse wereld in deze roman wel vaak een belangrijke rol speelt, maar dat zij zich gemakkelijk laat verdringen door de abstracte wereld van gedachten en schematische voorstellingen.
In het denken over de afbeelding neemt de taal een centrale plaats in, omdat die de mogelijkheid biedt om gebieden te verbinden die tevoren onverbonden waren. Enkele van de belangrijkste gebieden die met elkaar verbonden worden, zijn: wiskunde, literatuur, liefde en het dagelijks leven. Zo maakt G.K. de ene keer duidelijk dat er geen verschil is tussen denken aan meisjes en denken dat je een schrijver bent (19); de andere keer legt hij uit dat er geen verschil is tussen flirten met een meisje en de flirt van een spreker met de aandacht van een menigte (86). Zelfs de interpretatie van de roman valt met vrouwen te vergelijken: zoals we het woord ‘vrouw’ gebruiken zonder dat er een standaardvrouw bestaat, zo goed kunnen we het over een interpretatie van Het gemillimeterde hoofd hebben, hoewel er even veel betekenissen aan kunnen worden toegekend als er lezers zijn (97).
Bij het leggen van verbanden tussen wat nog niet verbonden was, spelen het oneindige en het onzichtbare een belangrijke rol: wie diepte wil zien, zal zijn blik op het oneindige moeten richten (86), een dominee die met zijn preek wil boeien zal het over het oneindige moeten hebben (10), het mysterie van de prenten van Escher valt alleen te verklaren met een beroep op het oneindige (34). Zo beseft G.K. ook dat het ver- | |
| |
band tussen zijn eigen leven en dat van zijn collega Evelyn pas in een andere wereld echt duidelijk kan worden (51).
| |
Stijl
Dit alles is niet alleen een kwestie van thematiek, maar ook van vormgeving. De nauwe band tussen vorm en inhoud laat zich misschien nog het best duidelijk maken met Krols opvatting over stijl. Hij heeft een even sterke afkeer van woordspelingen als van het gebruik van vaste betekenissen voor woorden; ook neologismen laat hij niet in zijn werk toe. Zijn ideale stijl is die waarin woorden door hun verbinding met andere woorden een nieuwe betekenis krijgen (55); een procédé dat vaak humoristisch werkt.
Humoristisch werken ook Krols dosering van informatie en zijn precisie. Hij is een echt synoptisch schrijver, een meester bovendien in het goed getimed aanvullen en abrupt afkappen van een verhaal of gedachtengang. Zo voegt hij na de schijnbare afronding van een passage vaak nog één nieuw element toe dat alle voorafgaande zekerheden weer op losse schroeven zet; zoals in zijn weergave van de ontmoeting van G.K. en een Engelsman die op de binnenkant van G.K.'s colbert wijst: ‘“Vreemd” zei hij, “jullie hebben de binnenzak aan de linkerzijde” en hij liet daarop zijn eigen binnenzak zien die aan de rechterzijde zat. Dat was erg leuk. Dat was weer een van die typische links-rechts verwisselingen die Engeland zo van het continent doen verschillen. Totdat we ontdekten dat ik ook nog een rechterbinnenzak had. En hij nog een linker.’ (47). Daarmee eindigt de paragraaf; de reactie op de laatste ontdekking wordt aan de verbeelding van de lezer overgelaten. Dat doet Krol vaker, vooral wanneer hij de dreiging voelt van beschrijven zonder meer of van het vertellen van een traditioneel verhaal; hij kapt zijn verhaal dan af met de mededeling ‘(meerduidigheid van de tekst)’ (14), of door op de zin ‘Beschrijving van de tocht naar de Harz’ niets meer te laten volgen (36). De suggestie moet voldoende zijn; schrijven mag dan het hoogste zijn wat een mens kan doen, beschrijven is herhaling, dus overbodig.
| |
Poëtica
In deze opvatting over stijl ligt de kern van Krols literatuuropvatting: als de woorden op de juiste plaats staan, is een verhaal goed; dan heeft het de helderheid van een kastanje (05) en kan het niet in andere woorden worden naverteld dan in die waarin het geschreven is (65). In deze opvatting over stijl ligt ook de kern van Krols visie op de zin van het bestaan: alleen wat in taal, en bij voorkeur in geschreven taal, is uitgedrukt, heeft zin (24). Dat is bijvoorbeeld ook de boodschap van een verhaal dat op het eerste gezicht losstaat van de rest van de roman, het verhaal van het tinnen soldaatje: pas wanneer de aan zichzelf twijfelende trouwe soldaat zich herkend
| |
| |
heeft in de film De ballade van het tinnen soldaatje, krijgt voor hem zijn bestaan zin: ‘“Dat heet een tinnen soldaatje” zei hij tot zijn vrouw, “ik ben een tinnen soldaatje, dat is een heel bekend verschijnsel, dat bestaat.”’ (42) Hij heeft zichzelf weten te benoemen.
In een paradoxale verhouding met deze hoeksteen van Krols literatuuropvatting staat de andere hoeksteen: dat de kern van iets nooit benoemd kan worden (31), maar alleen door projectie vanuit twee punten tegelijkertijd kan worden gesuggereerd (35). Die twee punten zijn in Het gemillimeterde hoofd het dagelijks leven (de straat) en het gefilosofeer: het concrete verbeeldt het abstracte, en omgekeerd; samen leiden zij tot inzicht. Het is door de combinatie van deze twee factoren dat de paradox een centrale plaats inneemt in Krols literatuuropvatting.
| |
Context
Het gemillimeterde hoofd is het eerste boek waarin Krol illustraties, tabellen en dergelijke gebruikt en waarin de hoofdstukindeling verwijst naar de wereld van wiskunde en computers. Geen van zijn latere boeken is overigens exact in honderd paragrafen onderverdeeld; bovendien blijft zowel in vroeger als in later werk de chronologie van de vertelde geschiedenis veel duidelijker intact.
Als literaire tekst waarin een beeld wordt gegeven van iemands ontwikkeling tot zowel kunstenaar als denker of wetenschapper, vertoont Het gemillimeterde hoofd sporen van Voer voor psychologen (1961) van Harry Mulisch, waarnaar Krol een keer verwijst (87).
Er waren in de tweede helft van de jaren zestig meer auteurs die plaatjes in literair werk opnamen. Het tijdschrift Barbarber, waaraan Krol ook meewerkte, had het onderscheid tussen literaire en niet-literaire teksten, tussen teksten en plaatjes, al sterk gerelativeerd. In 1967 startte uitgeverij Querido met een reeks ‘Barbarberboeken’, waarin foto's en tekeningen vaak dezelfde waarde hadden als tekstgedeelten. In ruimere zin past het gebruik van plaatjes en van essayistische of wetenschappelijke redeneringen in de tendens aan het eind van de jaren zestig tot opheffing van de scheiding tussen fictie en non-fictie, evenals die tussen roman en essay. ‘Defictionalisering’ noemde J.J. Oversteegen dat in Literair Lustrum 2.
Dat Krols belangstelling voor wiskunde en filosofie in een ruimer kader paste, blijkt onder meer hieruit dat Het gemillimeterde hoofd een enkele keer tegelijk besproken werd met
| |
| |
boeken als Kardinaal Pölätüo van Stefan Themerson en Wittgenstein in de mode van Willem Frederik Hermans. Dat laatste moet Krol goed gedaan hebben, omdat hij met Het gemillimeterde hoofd hetzelfde beoogde wat Wittgenstein in zijn Tractatus logico-philosophicus had gedaan: beschrijving van de wereld door haar af te beelden in taal.
Ook de vorm van de Tractatus moet Krol geïnspireerd hebben. Net als veel werk van Nietzsche is het het werk van een aforistisch formulerend filosoof. Na enkele traditioneel vormgegeven prozawerken bood Krol zichzelf met de vorm van Het gemillimeterde hoofd de kans om, zoals hij het zei, ‘oude schoenen uit te trekken die allang begonnen te knellen’. De paragraafsgewijze mengeling van vertelling en beschouwing is sindsdien kenmerkend voor zijn werk.
De ontwikkeling van G.K. vertoont nogal wat quasi-parallellen met Krols eigen biografie; dat wil zeggen dat veel feiten wel kloppen, maar de jaartallen niet altijd. Ook Krol komt uit Groningen, heeft tamelijk lang op het gymnasium gezeten, is in zijn militaire-diensttijd onder meer in Den Haag, Nijmegen en Leeuwarden gelegerd geweest, heeft vooral in Leeuwarden veel geschreven, is na deze periode wiskunde gaan studeren, heeft aanvankelijk in Elseviers Weekblad gepubliceerd, is in Amsterdam bij Shell gaan werken en vervolgens in opdracht van dezelfde werkgever naar een ander werelddeel vertrokken. Anders dan G.K. echter is Krol in Amsterdam blijven schrijven, is hij al gauw getrouwd, in Purmerend gaan wonen, vader geworden, enzovoort. Ondanks de verschillen in details is Het gemillimeterde hoofd op te vatten als een ontwikkelingsroman met autobiografische trekken.
| |
Waarderingsgeschiedenis
Ondanks de terughoudendheid van een enkele criticus is Het gemillimeterde hoofd in het algemeen ontvangen als een buitengewoon origineel boek. Het luidst werd het door Raoul Chapkis geprezen. Eerst in Nieuws van Singel 262 (‘dat ik in jaren niet zo gretig heb gelezen als in Het gemillimeterde hoofd van Gerrit Krol’); vooral omdat hij, net als bij Kees de Jongen, alsmaar het gevoel had de hoofdpersoon al te kennen. Een half jaar later in Het parool, waar hij de passages met betrekking tot de Groningse jeugd vergelijkt met Werther Nieland van G.K. van het Reve. Nog weer een jaar later maakt Chapkis deel uit van de jury die Krol met de Amsterdamse prozaprijs bekroont en die over het boek schrijft dat het weliswaar in de traditie van de Bildungsroman staat en dat het een voorloper heeft in
| |
| |
de Ideën van Multatuli, maar dat het door de manier waarop de schrijver zijn identiteit probeert te bepalen tevens een uniek boek is. Tien jaar later zal dezelfde criticus, maar dan onder het pseudoniem Battus, in NRC Handelsblad naar aanleiding van de tweede druk opnieuw de loftrompet steken.
Net zo lovend van het begin af aan was Kees Fens. Ook hij heeft het boek niet alleen in zijn recensie in De tijd gunstig besproken, maar ook in latere publikaties komt hij herhaaldelijk op Het gemillimeterde hoofd terug. Krols stijl en de in dit boek naar voren gebrachte opvatting over literatuur zijn voor Fens hoe langer hoe meer een standaard voor goede literatuur geworden.
Anderzijds is het een boek dat door de vele wiskundige formules wel weerstand heeft opgeroepen. Deze weerstand heeft Krol bewust gestimuleerd, door in het ‘Ter inleiding’ te beweren dat degene die de formules niet precies begrijpt, niets begrepen heeft. De enkele criticus die dit als gekoketteer afdeed (onder wie Riekus Waskowsky), wordt overstemd door de critici die de lezer oproepen zich niet door vooroordelen ten aanzien van wiskunde te laten afhouden van de lectuur van dit boek. De een prijst het als ‘verrassend’, ‘grappig’ en ‘leerzaam’, de ander als ‘precies’ en ‘helder’, een derde als een verzameling ‘mooie voorbeelden van ragfijn onderscheiden en haarscherp formuleren’, een vierde heeft het over een ‘fascinerend’ boek en een vijfde begint zijn recensie met de uitroep dat men dit boek beslist moet lezen.
In de loop der jaren heeft Het gemillimeterde hoofd de roep gekregen de belangrijkste roman van Krol te zijn. Daarmee is nog niet gezegd dat het zijn beste roman is, maar wel dat het de roman is waarmee Krol de belangrijkste stap in zijn literaire ontwikkeling heeft gezet, op het juiste moment in de geschiedenis van de Nederlandse literatuur.
Voor deze bespreking is gebruik gemaakt van:
Gerrit Krol, Het gemillimeterde hoofd. 3e druk, Amsterdam 1987, Salamander 663.
| |
| |
| |
Secundaire literatuur
Raoul Chapkis, Een brief aan allen. In: Nieuws van Singel 262, voorjaar 1967. |
Riekus Waskowsky, Computers en filosofie. In: Nieuwe Rotterdamse courant, 20-3-1967. |
Johan Phaff, Krol. In: Vrij Nederland, 1-4-1967. |
K.L. Poll, Het evangelie van Gerrit Krol. In: Algemeen handelsblad, 1-4-1967. |
Jaap Joppe, Geloofsbrieven van schrijvers: van irrationele mystiek tot het leven der computers. In: Rotterdams nieuwsblad, 8-4-1967. |
Rico Bulthuis, Gerrit Krol: een beroep op gevoel voor verhoudingen. In: Haagsche courant, 22-4-1967. |
Hans Freudenthal, [over: Gerrit Krol, Het gemillimeterde hoofd.] In: Wetenschap en samenleving, nr. 3-4, april-mei 1967, jrg. 21, p. 63-64. |
J.M., De mens = een dier + het woord. Gerrit Krol: ‘Het gemillimeterde hoofd’. In: Nieuwsblad van het noorden, 6-5-1967. |
Piel Heil, Een woordspelige kardinaal en een onmogelijk debat. Twee schrijvers in de greep van Wittgenstein. In: Het vrije volk, 13-5-1967. |
Raoul Chapkis, Gerrit Krol en zijn probleem: hoe beeld ik wat ik denk in woorden af? In: Het parool, 3-6-1967. |
Kees Fens, Promoveren op stellingen. Het gemillimeterde hoofd van Gerrit Krol. In: De tijd, 24-6-1967. |
Cornelis Verhoeven, Schrijven met sommen. In: Raam, nr. 36, juni 1967, p. 75-77. |
Han Jonkers, Schrijven met sommen. Bijzonder duidelijk boek van Gerrit Krol. In: Eindhovens dagblad, 15-7-1967. |
Willem G. van Maanen, Gerrit Krol combineert taal en wiskunde. In: Provinciale Overijsselsche en Zwolsche courant, 22-7-1967. |
Dirk J. Struik, [over: Gerrit Krol, Het gemillimeterde hoofd.] In: Books abroad, nr. 2, lente 1968, jrg. 42, p. 289-290. |
Marcel Janssens, Taal is macht. In: Dietsche warande & belfort, nr. 4, april-mei 1969, jrg. 114, p. 311-313. |
Gianfranco de Turris, [over: Gerrit Krol, La Testa Millimetrata.] In: L'Italia che scrive, nr. 7, juli 1970, jrg. 53, p. 107. |
Wam de Moor, Op schuimlaag van humor. De snelle opkomst van Gerrit Krol. In: De tijd, 30-1-1971. |
Kees Fens, Zwanzig Jahre niederländische Literatur. Einige Strömungen und Hauptfiguren. Rijswijk 1973. |
J.W. Veerman, Gerrit Krol. In: Uitgelezen, Reakties op boeken 5. 's-Gravenhage 1981, p. 70-81. |
[Battus], Krol. In: Piet Grijs en anderen, ...honderd, ik kom! Amsterdam 1982, p. 193-196. |
Ineke Bulte, Krullen op een gemillimeterd hoofd. In: De revisor, nr. 2, april 1986, jrg. 13, p. 17-27. |
| |
| |
Kees Fens, Kraus zoekt weerstanden. In: Jan Campertprijzen 1986. 's-Gravenhage 1986, p. 7-29. |
Ad Zuiderent, Chronologie en genie. ‘Het gemillimeterde hoofd’ als de meesterproef van Gerrit Krol. In: W.F.G. Breekveldt, J.D.F. van Halsema, E. Ibsch e.a. (red.), De achtervolging voortgezet. Opstellen over moderne letterkunde aangeboden aan Margaretha H. Schenkeveld. Amsterdam 1989, p. 301-326. |
Odile Heynders, Gerrit Krol: dichter en denker. De complexiteit van een poëtica. In: Spektator. Tijdschrift voor neerlandistiek, nr. 6, juli 1989, jrg. 18, p. 431-443. |
Ad Zuiderent, Een arcimboldesk portret. Critici over Gerrit Krol (1962-1973). In: Ad Zuiderent, Een dartele geest. Aspecten van ‘De chauffeur verveelt zich’ en ander werk van Gerrit Krol. Amsterdam 1989, p. 17-136; zie ook Register, p. 472. |
Gerrit Krol, Kon Wittgenstein wel schrijven? In: NRC Handelsblad, 29-3-1991. |
lexicon van literaire werken 12
november 1991
|
|