| |
| |
| |
Gerrit Krol
Een Fries huilt niet
door Joris Gerits
Achtergronden en uiterlijke beschrijving
De roman Een Fries huilt niet van Gerrit Krol (*1934 te Groningen) verscheen in april 1980 bij Em. Querido's Uitgeverij te Amsterdam, gevolgd door een derde druk in juni. In december 1980 werd een eci-licentie verschaft en verscheen Een Fries huilt niet in een oplage van 5 000 exemplaren in de serie ‘Schrijvers van nu’, met een omslagillustratie verzorgd door Otto Krol, Gerrits broer. Vanaf de vierde druk (oktober 1983) is Een Fries huilt niet opgenomen in de Salamanderreeks als nr. 572. Tot nog toe zijn er omstreeks 19 000 exemplaren van de roman verkocht.
In vergelijking met de eerste druk bevatten de herdrukken een paar lichte wijzigingen die echter geen invloed hebben gehad op de paginering, die in alle drukken dezelfde is. De inversie in de eerste zin op p. 68 in de eerste druk: ‘Schöne zag ik terug in het voorjaar van '72’ is vanaf de derde druk ongedaan gemaakt: ‘Ik zag haar terug in het voorjaar van '72.’ De eerste en tweede zin van de zesde alinea op p. 95 in de eerste druk zijn in de derde druk eruit gelicht, verplaatst en als een afzonderlijke elfde alinea gedrukt.
Op p. 114 zijn in de derde druk in twee op elkaar volgende zinnen een paar woorden toegevoegd, respectievelijk weggelaten: ‘Misschien moest die hond wel weer terug’ luidt in de derde druk: ‘Of die hond, misschien moest die hond wel weer terug...?’. En ‘Of misschien... Yvonne?’ werd ‘Of Yvonne...?’. T. van Deel ziet in die ook geringe ingrepen bij herdrukken een teken van de preoccupatie van Krol met de stijl en compositie van zijn tekst.
In de periode waarin Krol Een Fries huilt niet schreef woonde hij in het Drentse dorp Spier. Hij was drie dagen per week werkzaam bij de Nederlandse Aardolie Maatschappij in Assen en schreef mee aan de Achterpagina van NRC Handelsblad wat resulteerde tot de uitgave in 1981 van De schrijver, zijn schaamte en zijn spiegels.
Een Fries huilt niet bestaat uit een Proloog, twaalf hoofdstukken in decimalen geordend (1.1., 1.2. enzovoort) en een
| |
| |
Epiloog. Ook de roman die onmiddellijk aan Een Fries huilt niet voorafgaat, De weg naar Sacramento (1977), en de roman die er onmiddellijk op volgt, De man achter het raam (1982), bestaat uit twaalf genummerde hoofdstukken.
Een Fries huilt niet bevat in het totaal acht schema's en figuren en één foto als verduidelijking en illustratie bij in de tekst gemaakte beschouwingen. Dat is aanzienlijk minder dan in vroegere romans zoals Het gemillimeterde hoofd (1967) en De ziekte van Middleton (1969).
| |
Inhoud
In de Proloog wordt beschreven hoe mensen functioneren in kantoren van bedrijven. De verschillende functies vormen een netwerk dat eigenlijk niet veel voorstelt: het hangt van gepraat aan elkaar.
De ik-figuur in de roman vraagt zich geregeld af welke functie hij het liefst zou hebben en welke functie hij nu echt bekleedt. De antwoorden op de vragen wat hij zou willen zijn en waarom zijn uiterst divers: een schakelaar, een legerofficier die inlichtingen verstrekt over wat hij geobserveerd heeft, een spion of verrader, een draaipunt, een scharnier: ‘Twee mensen met elkaar verbinden, dat zou, in het leven, mijn functie wel eens kunnen zijn’, een verkenner zoals in het Strategospel, een puntlas, informaticus, de grond waarin men, als men strijdt, zijn vlag plant, een kruising van wegen, een man op de top aangekomen, een wachter onder het bevel van een officier van de Marine, een boom midden op een vlakte. Deze zeer uiteenlopende functies hebben alle met gelukte of mislukte communicatie te maken. De mens ontleent zijn kracht niet aan zichzelf maar aan zijn functie. Die is volledig omwisselbaar. Die conclusie leidt ertoe dat de ik-figuur in de slotbladzijde, waarin hij zichzelf ziet als een oude heer die teruggetrokken leeft in een hotel aan zee in Cornwall, zijn eigen waarde bijzonder klein acht.
De ik-figuur heet Robert Roffel, hij is op het gymnasium verliefd op zijn klasgenote, Agnes Schönfeld, een meisje uit Indië dat Schöne genoemd wordt. Hij is de enige van de klas die niet slaagt voor het eindexamen. Hij gaat naar de hts, waar hij via een technische opleiding leert begrijpen wat natuurwetten zijn en wat de wereld is. Op het gymnasium had hij een spirituele opvoeding gekregen en geleerd denkbeelden te vormen. Zo kan hij wetenschappelijk beschouwen en humane reflectie combineren.
In Rotterdam wordt Robert Roffel verliefd op de erg
| |
| |
knappe Yvonne Witvoet, die deze liefde beantwoordt terwijl beiden toch ook hun eigen leven leiden. Robert slaagt nu wel voor het eindexamen en gaat in militaire dienst. Nadat hij afgezwaaid is wordt hij radarspecialist bij de havendienst in Rotterdam. Yvonne is ondertussen mevrouw Roffel geworden.
Terwijl hij voor zijn werk naar Amerika moet, zal Yvonne, die fotomodel is, veel in Parijs verblijven. De aard van hun verhouding kan afgeleid worden uit de bedenking van Robert dat het hem eigenlijk niets kan schelen of Yvonne nog meer vrijers heeft. Het belangrijkste is dat ze bij elkaar passen, dat het klikt tussen hen.
Op een van haar reizen naar Parijs vergezelt Robert Yvonne. Bij hun aankomst aan het Gare du Nord wordt zij afgehaald door haar relatie. Robert zal Paris, la ville lumière, alleen bezoeken en aan het eind terloops de opmerking maken dat het terrein van de trouw verlaten wordt. Terug in Nederland ontmoet hij op een feestje in Amsterdam een meisje, Eva, dat hij naar haar flatje vergezelt en in zijn auto meeneemt. Als hij Yvonne opbelt krijgt hij geen gehoor.
In het zesde hoofdstuk van de roman intervenieert de auteur met deze mededeling: ‘Dit boek gaat geheel over de hoofdpersoon. Het behandelt zijn verhouding met de mooie, maar onbetrouwbare Yvonne en zijn ideeën daarover.’ Een kenmerkende idee is de volgende: ‘Afstand. Dat is 't wat ons bijeenhoudt, Yvonne en mij.’
Op zijn werk ontwikkelt Robert zeer uiteenlopende stellingen over informatie- en communicatiesystemen, macht en machthebbers, bewegingen en krachten. Hij onderhoudt daar zijn collega John over of noteert ze voor zichzelf.
Hij en Yvonne zijn twee echtelieden geworden die zich vervelen en daarom volgens de boeken en volgens Yvonne uit elkaar horen te gaan. In het voorjaar van 1972 ontmoet Robert opnieuw Schöne, die hem haar levensverhaal vertelt: studies in Parijs, verblijf in Rome, daarna Engeland, waar ze haar man heeft leren kennen. Nu woont ze bij Tel Aviv, aan de rand van een katoenplantage. In elkaars armen halen ze herinneringen op over de winter van 1947 in het gymnasium. Tijdens haar verblijf in Nederland zal Robert Schöne elke vrijdag tussen 12 en 3 in haar flat opzoeken. Ondertussen gaat hij naar Baden-Baden en Yvonne naar Londen. Bij hun terugkeer doen ze elkaar hun verhaal in een restaurant. Het verveelt Robert, die constateert dat hij en Yvonne niets gemeen hebben. Met Schöne gaat hij naar de film, converseert hij, vrijt hij. Dan brengt hij haar met de auto via Luxemburg en Italië naar Triëst waar hij de boot nawuift waarmee ze afvaart.
Kort nadien vat Robert de problematiek van zijn relatie
| |
| |
met Yvonne als volgt samen: ‘De kwestie is: wie is meer waard, zij of ik. Daarover gaat dit boek. En dat is ook het enige wat ik beoog met dit boek. Dat wie het leest zegt van Yvonne Witvoet is hier geweest. En ik ben almaar bij haar geweest.’ Robert is de man die dit boek schrijft over Yvonne, zonder wie het niet zou geschreven worden. Hij bewondert Yvonne die altijd weg is, haar eisen stelt, altijd gelijk heeft.
Tijdens haar afwezigheid zoekt hij zijn schoonzus, Zus genoemd, op, wier Surinaamse echtgenoot in Paramaribo verblijft. Met haar loopt hij met Nieuwjaar langs het strand, dineert hij sjiek en pleegt overspel in de originele betekenis van het woord, terwijl hij de vraag of hij met Zus zou samenblijven voor zichzelf negatief beantwoordt.
Met Yvonne komen er ruzies, scheldpartijen. Op een dag laat ze bij het thuiskomen na het boodschappen de scheidingspapieren op tafel vallen. Onverwachts voor de anderen neemt Robert ontslag bij de havendienst en trekt in bij Zus in haar flatje in Ommoord. Hij blijft overdag thuis zitten lezen en nadenken, Zus gaat uit werken. Na een tijd voelt hij zich ziek, waarmee hij bedoelt: opgesloten, onvrij, gevangen onder een stolp. Hij deelt het aan Zus mee, die hem wil helpen en voor hem blijft zorgen. Een reis naar Amerika, naar Miami en Disneyland, in een poging het heel anders aan boord te gaan leggen, eindigt met de mededeling van Robert aan Zus op de laatste avond in het hotel, dat hij niet mee terug zal keren naar Europa, dat hij verkiest alleen verder door Amerika te reizen. Via San Francisco en Los Angeles vliegt hij naar Hawaï. Bij het zien van een man en een vrouw die over het strand lopen, valt het Robert in dat hij al de regels van dit boek heeft geschreven om aan te tonen dat man en vrouw geen eenheid met elkaar kunnen vormen, ook al gebeurt voor zijn ogen het tegendeel. Via Karachi vliegt hij terug naar Europa. In Rotterdam zijn de straten leeg wegens een grote voetbalwedstrijd die aan de gang is. Hij vergelijkt zichzelf met een boom midden op een vlakte.
In de Epiloog zijn we dertig jaar verder. Roffel is 70. In een gefingeerd gesprek zegt hij aan Yvonne dat zij niets gehad heeft aan dat leven met hem. In een laatste bedrijf loopt hij langs de zuidkust van Engeland waar in een boekhandel stapels liggen van de bestseller I am OK, you are OK?. Aan het ontbijt in het hotel herkent hij in een jong stel dat met hem aan tafel zit en dat hij 's nachts heeft horen vrijen zichzelf in de jongen en het meisje. Niet gelukkig en niet oké...
In de slotalinea ziet hij zichzelf als een oudere heer, die niemand aanspreekt, alleen eet en op een dag dood zal worden aangetroffen, in zijn bed door het kamermeisje, of aan het
| |
| |
strand op de uitkijk. Hij acht zijn waarde bijzonder klein, wat niet wegneemt dat hij de inzichten die hij heeft op verzoek nog wel eens wil spuien.
| |
Interpretatie
Poëtica
Met de gegeven samenvatting is Een Fries huilt niet de grofste behandeling geschonken die een roman kan ondergaan. Ook Krol doelt daarop wanneer hij in De schrijver, zijn schaamte en zijn spiegels uitlegt hoe veel boeken inderdaad samen te vatten zijn omdat ze de uitwerking zijn van een vooraf opgesteld schema. Daartegenover staat dat ‘een goede roman niet gebaseerd (is) op een schema. Ook niet op een idee - als zo'n idee zich verwoorden laat [...] Een goede roman is gebaseerd op een samenstel van ideeën die pas in de roman hun uitdrukking vinden, en hun samenhang.’
| |
Opbouw
Een Fries huilt niet is een complexe, compacte roman, gebouwd als een systeem dat niet in één oogopslag overzien kan worden, bestaande uit talrijke in omvang sterk uiteenlopende overwegingen, stellingen, bewijsvoeringen, dialogen, bespiegelingen, vergelijkingen, beschrijvingen, telkens afgegrensd door witregels die de voortgang van de lectuur onderbreken.
| |
Vertelsituatie
De vertelsituatie kan na elke witregel verschillen van die van het eraan voorafgaand fragment. Vaak is in Een Fries huilt niet een ik-verteller aan het woord, die echter ook graag zijn bevindingen in de tweede persoon meedeelt. De geregeld voorkomende overschakeling van de ik- naar de jij-verteller heeft een generaliserend effect, het schept een afstand tegenover eigen inzichten, ervaringen en gevoelens. Tegelijk wordt de lezer echter ook nauwer bij de opvattingen en belevenissen van de ik-verteller betrokken. Soms verloopt de overgang tussen de verschillende vertelinstanties binnen eenzelfde tekstblok, zoals in het eerste tekstfragment van hoofdstuk 3.2, dat inzet met een anonieme verteller, overschakelt op een jij-verteller en dan op een ik-verteller. Op p. 64 is de ik-verteller die het pluralis majestatis gebruikt de schrijver, Gerrit Krol, zelf: ‘Ik weet niet in hoeverre dit boek u bevalt. Misschien hebt u alle hieraan voorafgaande bladzijden werkelijk gelezen. Vroeger zouden wij, de schrijver, u daarom veroordeeld hebben.’ Op andere plaatsen is de ik-verteller die meedeelt dat hij schrijft het personage Robert Roffel. Eén voorbeeld uit de vele is het slot van het zevende hoofdstuk: ‘Voor de zoveelste keer op reis, ontheemd, zocht ik een huis voor mezelf, een kaartenhuis van ideeën; als ik het niet opschrijf stort het in elkaar. Ook als ik het opschrijf stort het in elkaar, maar dan heb ik het ten- | |
| |
minste opgeschreven. Ik hoop dat men mijn subtiliteiten wil bewonderen en zich verbaast over de schoonheid ervan.’
| |
Stijl
Krol beoogt met een minimum aan woorden een maximum aan effect te bereiken. Als één zin volstaat, hoeven er geen twee geschreven te worden. Emoties beschrijft Krol niet, hij analyseert ze ook niet, maar toont ze direct. Daarbij maakt hij gebruik van vergelijkingen met fysische processen en wetmatigheden die als analogon dienst doen voor psychische en communicatieve processen. In de zo beknopt mogelijk gehouden formuleringen is dikwijls een ironische ondertoon aanwezig. Ironie steunt op contrasten, Krol merkt ze op, constateert de soms paradoxale effecten en schrijft ze gortdroog, zonder enig commentaar neer, zoals in deze zin: ‘Velen dragen geen hoed. Alleen in de kerk, om 'm af te zetten.’ Of in volgende bedenking: ‘Net als met het geld. Yvonne beheert het. Behalve als het op is, dan beheer ik het.’
‘Het gaat bij Krol niet alleen om onderkoelde humor’, schreef Cyrille Offermans, ‘door de (zelf)spot heen klinkt ook altijd gedempt verdriet, eenzaamheid.’ Dat blijkt uit de manier waarop Robert Roffel een uitspraak van zijn moeder ‘Een Fries huilt niet’, die de titel van de roman is geworden, toelicht voor zijn jeugdliefde Schöne.
| |
Titel
Hij vertelt haar hoe hij als kleine jongen na het schaatsen thuiskwam, jankend van de koude handen die hij had. En hoe zijn moeder hoe hij ook blèrde en gilde zijn handen wel tien minuten onder de kouwe kraan hield. Dan kwam er nog een draai om zijn oren als toemaatje met de uitspraak: ‘Een Fries huilt niet’.
De verwijzingen naar het gymnasium en de militaire-dienstjaren, de belangstelling van Robert Roffel voor de natuurwetenschappen, zijn vertrouwdheid met de denkwereld van systeemanalisten, de vele reizen voor zijn werk kunnen zeker rechtstreeks met de biografische persoon Krol gerelateerd worden. Dat betekent geenszins dat de ik-schrijver in Een Fries huilt niet identiek zou zijn met de auteur Gerrit Krol.
| |
Thematiek
Zo moet men ook met betrekking tot de verhouding van de ik-verteller tot de vrouwen, een wezenlijk thema in Een Fries huilt niet, Krols uitspraak tegenover zijn interviewer Johan Phaff in Vrij Nederland (20-12-1969) voor ogen houden: ‘Die toestanden met vrouwen beleef ik hoofdzakelijk met mijn eigen vrouw. Ik heb ze natuurlijk wat overdreven.’ In Een Fries huilt niet heeft de auteur in de relatie van de ik-figuur met Schöne, Yvonne en Zus de geïdealiseerde jeugdliefde, het huwelijk dat louter uit buitenkant bestaat en de verzorgende liefde geconcretiseerd. Tussen Roffel en Schöne klikt het dadelijk, hun verhouding is zo vanzelfsprekend, dat ze even vanzelfsprekend weer uit kan zijn en met een onderbreking van
| |
| |
twintig jaar opnieuw aan. Waarom? ‘Omdat ze weet dat een man, in de armen van een vrouw en zacht, zich zal openen en mededeling doen van de opdracht die hij zich in het leven gesteld heeft. Als er maar een vrouw is die luistert.’
Met het fotomodel Yvonne Witvoet trouwt Robert Roffel. Zij maakt deel uit van de jet-set van wie de week- en maandbladen het doen en laten nauwkeurig registreren en in gestroomlijnde stereotiepe zinnen aan het sensatiebewuste lezerspubliek meedelen. Daarom bewondert Roffel haar en geniet ervan ‘te horen wie ze ontmoet heeft en wat ze gezegd heeft en hoe goed ze was en hoe scherp, in alle omstandigheden’. Waarna de ironische elliptische commentaarzin volgt: ‘Hoef ik het zelf niet.’ Maar eigenlijk hebben hij en Yvonne niets gemeen, zodat ze de scheidingspapieren achteloos op tafel kan achterlaten met de mededeling: ‘Lieve schat, teken die even.’
Zus is dan de vrouw die Robert onmiddellijk voor en na de scheiding opvangt. Haar liefde heeft een compromisloos karakter, zij is bereid de ellende van de partner te delen zelfs als die er niet om vraagt. Maar dat kan het groeiend gevoel van functieverlies en vereenzaming bij Robert Roffel niet tegenhouden. Aan het einde van haar essay over ‘Gerrit Krol en zijn kijk op de vrouwen’ stelt Ineke Bulte de vraag waarom de denker/kunstenaar zijn vrouw(en) wil beschrijven. Ze geeft zelf het antwoord. ‘Omdat hij zichzelf wil (laten) kennen. Zijn vrouw is zijn maat, zijn standaard, zijn omgeving, de context waarin zijn woord functioneert, zijn niet-ik dat zijn ik bepaalt.’ Dat hij dat doet op een ‘treffende’ wijze, heeft volgens Bulte ook de connotatie dat de beschrijving de intentie heeft de vrouw onaangenaam te raken. ‘De intentie de vrouw te treffen is een wraakoefening van de man, voortkomend uit zijn onzekerheid over wat hij voor haar betekent c.q. zijn zekerheid dat hij voor haar niets betekent. De vraag rond welke Krol schreef luidt: “Wat betekent een man voor een vrouw?” respectievelijk “Wat betekent het (voor mij) dat ik man ben?”’
De vraag van de positie van de man ten opzichte van de vrouw is zelf een onderdeel van een ruimere vraag die in Een Fries huilt niet gesteld wordt, namelijk hoe mensen in systemen functioneren. In De schrijver, zijn schaamte en zijn spiegels heeft Krol gesteld ‘dat alles wat leeft een systeem is, of het leeft niet. In de gestelde termen is “systeem” synoniem met “leven”. Een roman wordt met behulp van - levende - systemen geschreven.’ De proloog van Een Fries huilt niet beschrijft al hoe mensen functioneren in een groot kantoorgebouw. Opvallend is wel hun gelijkheid en vervangbaarheid. Dat maakt de situatie van het individu in zo'n systeem problematisch: hoe vrij is de individuele mens eigenlijk? Voor Robert Roffel be- | |
| |
staat die vrijheid erin zich vrijwillig in te passen in de systemen waarvan hij de positieve en negatieve eigenschappen door heeft. Zich niet aanpassen zou immers zichzelf uitsluiten betekenen.
Een zeer relevante passus treft men aan op p. 90-91: ‘Jongens moesten, in de negentiende eeuw, met een stok in hun ellebogen lopen, horizontaal achter hun rug langs, opdat ze rechtop liepen, en meisjes dito: borst vooruit. Het hoofd geheven. En er waren nog wel andere middelen om jonge mensen te fatsoeneren.
Tegenwoordig hoeft dat niet meer. De jongens mogen zo krom en zo scheef staan als ze willen, dat is goed voor ze - zo luidt het parool. Tegelijk trakteren wij ze, bij hun binnenkomst in de maatschappij, op een ongehoord stevig netwerk van regels, plichten en privileges. Hokjes waar ze in passen, veel meer dan vroeger.
De verklaring hiervoor is eenvoudig. De ruggegraat die een jongen diende te hebben, de kracht die hij daaraan ontleende, kan hij thans alleen ontlenen aan de functie die hij vervult. Die functie is er al. Hij kan er zo instappen. En als hij eruit stapt, voor hem net zo goed een ander. Daarom zal er niet gauw meer iets veranderen en zo blijven we met z'n allen overeind.’
Op die plaats in de roman klinkt het nog geruststellend. Robert Roffel is er nog altijd een verkenner van systemen en hun wijze van functioneren, zeg maar een verkenner van de ingewikkelde relaties in de wereld der dingen en in de verhoudingen tussen man en vrouw, tussen mensen onderling. Aan het einde van de ontdekkingstocht in Een Fries huilt niet zal blijken dat hij misschien wel overeind blijft in het leven, maar dan wel met een gevoel van mislukking, vereenzaming, overtolligheid, leegte. Eén boom in de vlakte.
| |
Poëtica
Hugo Bousset citeert de flaptekst van de eerste druk van Een Fries huilt niet om te illustreren dat Krol in zijn romanpoëtica uitgaat van de volgende stelling: hoe meer afstand, hoe meer intimiteit. Die flaptekst luidt: ‘Huilen doe je niet als je zacht of week bent, huilen doe je na lange weerstand. Het zijn keiharde dingen die het zeer zachte en gevoelige mogelijk maken. Ik kan mij pas permitteren om gevoelig te zijn als ik laat zien, dat ik het kan opvangen; ik durf zacht te wezen, omdat ik mijn zachtheid inbed in een sterk kader. Zo ben ik niet weerloos.’
| |
Motieven
Die tegenstelling hard-zacht doortrekt Een Fries huilt niet op verschillende niveaus: om te beginnen in de verbinding van het wetenschappelijke met het emotionele domein. Daardoor kan de vraag waarom in de materie geen ruimte voor licht is onmiddellijk gevolgd worden door de vraag: ‘En wat is liefde?’ Daardoor ook vindt Schöne dat Robert Roffel technisch, maar niettemin gevoelig is, en dat is natuurlijk
| |
| |
interessant. De tegenstelling duikt verder op in ongewone combinaties zoals ‘...zonder geld geen dichter’ met het commentaar: ‘Ja, als het om poëzie ging was ik hard.’
| |
Poëtica
Ook in De schrijver, zijn schaamte en zijn spiegels gebruikt hij de volgende ‘harde’ beeldspraak om zijn romanpoëtica toe te lichten: ‘In de paragrafen 3 en 19 schreven we over de, noodzakelijke, complexiteit van een roman: dat een roman moeilijk moet zijn, en waarom, en dat een roman ontoegankelijk moet wezen, in zijn omhulling: stukken gietijzer die, aan elkaar geschroefd, van elkaar gehaald moeten worden. Een roman moet sediment zijn en zichzelf bedekken, laag na laag, aangroeien, uitstulpen, en uitgroeien, en geknakt worden, en gestekt worden.’ Het beeld van de roman als demonteerbare ijzeren constructie of als sedimentlagen past perfect op Een Fries huilt niet. Elk tekstfragment is intrigerend op zich en gaat ongelijksoortige verbindingen met de andere aan.
Die beelden liggen ook in het verlengde van die vorm van denken, het laterale denken, dat Edward de Bono in Het mechanisme van ons denken, door Krol in 1971 vertaald, onder meer als volgt definieert: ‘Het laterale denken heeft te maken met het herplaatsen van beschikbare informatie op zo'n manier dat het ontsnapt uit een vast denkpatroon en deel gaat uitmaken van een nieuw en beter patroon. Deze herplaatsing heeft hetzelfde effect als inzicht.’
Ad Zuiderent heeft de boven geciteerde auctoriële interventie in Een Fries huilt niet op p. 64 gebruikt om erop te wijzen dat in deze roman een al te dogmatisch lateraal denken gerelativeerd wordt. Dat neemt niet weg dat hij Krols opvattingen van De Bono nog verenigbaar acht met zijn romanpoëtica, hoewel niet meer zo rigoureus als in het werk geschreven vóór 1980.
| |
Context
Gerrit Krol heeft Een Fries huilt niet geschreven in de periode dat hij bezig was met de voorbereiding van een herdruk van De ziekte van Middleton (1969).
Door de talrijke parallellen tussen beide romans gaat Ineke Bulte zover Een Fries huilt niet als een vervolg, zelfs als een nieuwe versie van De ziekte van Middleton te beschouwen. In beide romans zou de auteur de vrouw vastleggen. Tussen de hoofdpersonages uit beide romans, Pipper en Robert Roffel, kunnen in hun denken over en omgaan met vrouwen inderdaad nogal wat overeenkomsten maar ook verschillen genoteerd worden: de door Pipper begeerde Margaret Middleton
| |
| |
bestaat eigenlijk alleen als naaktfoto, terwijl Yvonne, ook een fotomodel, werkelijk met Robert Roffel trouwt. Roffel deelt niet de obsessie voor borsten van Pipper, hoewel ook hij in het begin van zijn omgang met Yvonne noteert dat ze ‘grote, sterke borsten had’. In beide romans verlaten de vrouwen het hoofdpersonage, dat zich niet aan hen gelijk acht. ‘De kwestie is: wie is meer waard, zij of ik. Daarover gaat dit boek’, zegt Roffel en hij komt aan het einde tot het besluit dat man en vrouw geen eenheid met elkaar kunnen vormen. Zo'n negatieve conclusie wordt in De ziekte van Middleton reeds in het begin, maar in algemenere termen geformuleerd: ‘Dit hele verhaal [...] is een beschrijving van mensen die niets met elkaar te maken hebben, vandaar hun relatief hoge onbetrouwbaarheidsgraad.’ Inhoudelijk sluit Een Fries huilt niet aan bij zijn eerder geschreven romans, waarin een mannelijke hoofdpersoon, die een technische baan heeft die met functionele netwerken, radarsystemen, computers en olieproduktieschema's en dergelijke te maken heeft, geconfronteerd wordt met vrouwen die varianten zijn van Yvonne, ‘mooi, maar onbetrouwbaar’.
Naar de vorm kan Een Fries huilt niet, zoals de overige romans van Krol trouwens, een eigen toepassing genoemd worden van postmoderne procedures als fragmentering van de verhaallijn, voortdurende verschuiving van het vertelperspectief, amalgamering van genres, collage van tekstsoorten, reflectie op het schrijven zelf als onderdeel van de plot. Krol zelf heeft in zijn lezing voor Studium Generale van de ru Utrecht op 23 mei 1984 de term abstracte roman gebruikt.
Wegens zijn streven naar een ordelijke en overzichtelijke synthese van literatuur, filosofie en wetenschap, wordt Krol door sommige critici in verband gebracht met de romantiek. Dat is onder meer het oordeel van Jaap Goedegebuure. Passages in Een Fries huilt niet, waarin de ik-figuur door de regen naar huis liep en die regen niet voelde, terwijl zijn moeder met ongelovig gezicht toch constateerde dat zijn trui droog was, of waarin hij bedroefd over de heide liep terwijl het plots begon te regenen en hij niet nat werd, kunnen inderdaad als een bevestiging gelezen worden dat Krol in de romantische traditie ingebed kan worden.
| |
Waarderingsgeschiedenis
Een Fries huilt niet heeft na zijn verschijning van bijna alle recensenten de beoordeling boeiend of een variant ervan gekregen, hoewel het duidelijk om andersoortig dan traditioneel
| |
| |
proza gaat. Het andersoortige proza van Krol mag echter niet vereenzelvigd worden met het ‘ander proza’ dat bijvoorbeeld geschreven wordt door Polet en Vogelaar. Dat irriteert sommige critici nogal eens door zijn theoretische zwaarwichtigheid, terwijl het proza van Krol veel te denken en te lachen geeft en intrigeert. Wel wordt erop gewezen dat de lectuur van Een Fries huilt niet, zoals die van Krols overige romans trouwens, kennis, inzet en de nodige creativiteit van de lezer vereist. Krols manier van schrijven zelf zorgt ervoor dat de lezer iets kan meemaken van het creatieve proces van een schrijver, terwijl het ook de weg opent naar een andere benadering van de werkelijkheid waarvan we zelf deel uitmaken. Toch maakt het vast patroon van schrijven de roman tot op een zekere hoogte voorspelbaar.
Voor Wim Hazeu is Een Fries huilt niet een complex boek, met een schitterende proloog, maar ook met herhalingen, verlies aan spanning en met minder humor dan in zijn vorige boeken. Voor de recensente van het Nederlands dagblad zorgde de complexe manier waarop Krol aan zijn negatieve levensvisie uiting geeft ervoor dat het lezen van Een Fries huilt niet geen onverdeeld genoegen was.
De afwezigheid van pathos en de relativerende kracht van de ironie in Een Fries huilt niet worden door vele critici opgemerkt en positief gewaardeerd. In een bijdrage met de titel ‘De veronachtzaamden’ schreef T. van Deel in Het literair klimaat 1970-1985 dat Krol te boek staat ‘als een “moeilijk” schrijver, iemand die veel wiskunde in zijn boeken doet en weinig verhaal, meer een schrijver voor puzzelaars. De wat ongebruikelijk ogende bladspiegel van zijn boeken, met veel regels wit, schrikt ook al menigeen af en plaatst hem in de hoek van het experiment. Het lijkt vooralsnog een bijna onmogelijke opgave om dit beeld te wijzigen, al behoort naar mijn overtuiging Krols werk [...] tot het beste en meest originele dat in de afgelopen vijfentwintig jaar is geschreven en staat hij gemakkelijk op één lijn met de gebruikelijke groten. Alweer: wie hem eenmaal begint te lezen, zal dat beamen.’ Dit citaat vat de waarderingsgeschiedenis, ook van Een Fries huilt niet, treffend samen.
Voor deze bespreking is gebruik gemaakt van:
Gerrit Krol, Een Fries huilt niet. Utrecht 1981.
| |
| |
| |
Secundaire literatuur
T. van Deel, Het grondgebied van een schrijver. In: Trouw, 5-4-1980. |
Jacques Kruithof, Verkenner in het Stratego-spel. In: Vrij Nederland, 19-4-1980. |
Wim Hazeu, Het schrijven is een denkproces. In: Hervormd Nederland, 26-4-1980. |
Aad Nuis, Het raadsel van de dertigste april. In: Haagse post, 17-5-1980. |
Reinjan Mulder, Vlaggetjes om het systeem te begrijpen. In: NRC Handelsblad, 23-5-1980. |
Willem Kuipers, Tegenstellingen die verhelderen. In: De volkskrant, 31-5-1980. |
Graa Boomsma, Gerrit Krol en het systeem. In: De waarheid, 3-6-1980. |
Wilbert van der Doef, Het onvermogen een verhouding tot een goed einde te brengen. In: De Gooi- en Eemlander, 30-7-1980. |
M. Wilcke-van der Linden, Nieuwe boeken van Den Uyl en Gerrit Krol. In: Nederlands dagblad, 9-8-1980. |
Herman Leys, De formule van Krol. In: De standaard, 14-8-1980. |
Jos Borré, Schrijven en fysica. In: De morgen, 12-9-1980. |
André Demedts, Nieuw werk van G. Krol en W. Brakman. In: Dietsche warande & Belfort, februari 1981, p. 134-137. |
Cyrille Offermans, Een spion. In: Cyrille Offermans, De kracht van het ongrijpbare. Amsterdam 1983, p. 282-286. |
Joris Gerits, Gerrit Krol - Een Fries huilt niet. In: Werkblad voor Nederlandse didactiek, nr. 1, november 1984, p. 43-51. |
T. van Deel, De komma bij Krol. In: T. van Deel, De komma bij Krol en andere essays. Amsterdam 1986, p. 44-48. |
Ad Zuiderent, Een dartele geest. Amsterdam 1989. |
Jaap Goedegebuure, Lyriek en logica bij Gerrit Krol. In: Nederlandse literatuur 1960-1988. Amsterdam 1989, p. 140-153. |
Ineke Bulte, ‘Niet als ik, maar als meisje’. Gerrit Krol en zijn kijk op de vrouwen. In: Siem Bakker e.a., Het plezier van de tekst. Nijmegen 1991, p. 23-46. |
lexicon van literaire werken 24
november 1994
|
|