| |
| |
| |
Tim Krabbé
De grot
door Ton Brouwers
Achtergronden en uiterlijke beschrijving
De grot van Tim Krabbé (* 1943 te Amsterdam) verscheen in oktober 1997 bij uitgeverij Bert Bakker te Amsterdam. Binnen vier maanden werd de roman vijf keer herdrukt; de zevende en meest recente druk kwam uit in juni 1999. Tot op heden zijn er ongeveer 60.000 exemplaren van het boek verkocht, terwijl het bovendien in vertaling is verschenen in Zweden, Duitsland, Denemarken en de Verenigde Staten.
Het boek omvat 181 bladzijden en is opgedeeld in vijf genummerde en getitelde hoofdstukken. Deze hebben een vergelijkbare lengte, met uitzondering van het slothoofdstuk dat slechts elf bladzijden telt. Dit hoofdstuk draagt tevens dezelfde titel als het boek, wat er al op wijst dat dit gedeelte gezien kan worden als de ontknoping van het verhaal. Binnen de hoofdstukken brengen witregels een zekere geleding aan; deze techniek wordt gemiddeld eens per twee, drie bladzijden toegepast.
In het eerste en derde hoofdstuk wordt een paar keer verwezen naar de zaak van Johannes van Damme, een Nederlander die in de jaren negentig in Singapore op verdenking van drugssmokkel ter dood is veroordeeld. Dit deel van het verhaal speelt zich echter af in Ratanakiri. Over deze fictieve Aziatische locatie heeft de auteur in een interview gezegd: ‘Ratanakiri, dat voor Cambodja staat, heeft een rommeligheid die ik nodig had voor het verhaal. Het Singapore waar Van Damme werd geëxecuteerd, was me veel te clean.’
Een andere belangrijke plaats van handeling in de roman is een grot in de Ardennen. Op de voorlaatste bladzijde wordt de scène beschreven, die rechtstreeks verwijst naar de titel. In de bewuste grot is sprake van een breuklijn tussen het lichte kalksteen en het donkere basalt, ook wel een ‘gat in de tijd’ genoemd. Een foto van een dergelijk fenomeen siert de voor- en achterkant van het boek. Het contrast tussen de twee gesteentelagen is vooral zichtbaar als beide kanten tegelijkertijd worden bekeken.
| |
| |
| |
Inhoud
1 Een koffer naar Ratanak brengen
Drugskoerier Egon Wagter is in het hete Aziatische land Ratanakiri aangekomen en wordt met een busje naar een hotel in het drukke centrum van de hoofdstad Ratanak gebracht. Onderweg, vlakbij het vliegveld, passeert hij een parkeerplaats, waar hij tien uur later die dag zijn waar moet afleveren. Hij is bang, allesbehalve een doorgewinterde smokkelaar, en vervloekt Axel van de Graaf die hem tot het zaakje heeft aangezet. Zijn angst wordt mede ingegeven doordat enkele maanden eerder een wegens smokkel opgepakte Nederlander als eerste blanke in Ratanakiri ter dood is veroordeeld. Egon, een gepromoveerd geoloog van middelbare leeftijd, huurt na aankomst in zijn hotel een auto en om zeker te zijn dat hij de weg zal weten te vinden, rijdt hij alvast een keer naar de parkeerplaats bij het vliegveld. Later wandelt hij door de stad en gaat wat eten. Voortdurend meent hij te worden bespioneerd of heeft hij visioenen over wat er mis kan gaan bij de transactie; hij vermoedt dat zijn dood nabij is. Na een kort bezoek aan een dancing gaat hij ruim op tijd naar de parkeerplaats, waar precies op het afgesproken uur nog een auto komt aanrijden. De vrouw die uitstapt, een Amerikaanse van rond de veertig, heeft hij eerder die middag op een terras zien zitten. Na het uitwisselen van de code valt zij flauw. Egon helpt haar en als zij weer bij bewustzijn is, blijkt het voor haar ook de eerste keer te zijn. Nadat hij zijn koffer in haar auto heeft gelegd, raken ze elkaar bij toeval aan en, door emotie overmand, kruipen ze in zijn auto in elkaars armen. Ook Egon moet hierbij huilen, vanwege de ontlading om de gelukte transactie en omdat hij haar op die naargeestige plek heeft teruggevonden. Hoewel hij haar naam niet kent en haar alleen die middag van een afstand heeft gezien, ervaart hij de ontmoeting als een vervulling. Wanneer ze na enkele minuten weer uitstapt, bedenkt Egon dat ze ‘de vrouw van zijn leven’ is.
| |
2 Vrienden
De veertienjarige Egon ontmoet Axel van de Graaf voor het eerst op het station van Amsterdam. Zij staan op het punt om met een groep kinderen te vertrekken naar een zomerkamp in de Belgische Ardennen. Daar zal Egon ontdekken dat hij geoloog wil worden en zal hij voor het eerst met een meisje naar bed gaan; maar de vakantie zal toch vooral belangrijk worden vanwege zijn ontmoeting met leeftijdgenoot Axel, de zoon van een Hilversumse ziekenhuisdirecteur. De twee sluiten onmiddellijk vriendschap op initiatief van Axel, die zich vanaf het eerste moment laat kennen als wereldwijs, hondsbrutaal en voor niets of niemand bang. De serieuze en verlegen Egon kijkt dan ook meteen huizenhoog tegen hem op. Hij begrijpt
| |
| |
niet hoe Axel volledig zonder angst of scrupules van alles uithaalt, onder meer met de meisjes in het kamp. Axel is ook bijzonder dominant. Zo voelt Egon zich intuïtief aangetrokken tot Marjoke Heffels, ook uit Hilversum, maar Axel zadelt hem op met Vera Lanaker uit Haarlem, het oudere zusje van Florrie, het meisje dat Axel voor zichzelf heeft gereserveerd. Het zijn volgens hem ‘meesterlijke wijven’. Wanneer Axel en Egon in de tent van de twee zusjes worden betrapt, krijgen zij voor het oog van de groep een uitbrander. Axel belooft de groepsleiding om zich tijdens het verdere verloop van het kamp rustig te houden, maar Egon voelt alleen maar schaamte.
Wanneer Egon alweer drie jaar geologie studeert in Amsterdam, ontmoet hij Axel bij toeval en wordt hij al snel opnieuw zijn wereldje binnen gezogen. Axel is na enige vertraging inmiddels eerstejaars rechten, overtuigd corpsbal, een grote versierder en in niets veranderd. Hij studeert amper, geeft veel feesten, schuift Egon opnieuw vrouwen toe, maar lijkt ook in duistere zaken verzeild geraakt, zaken waar Egon het fijne niet van weet. Hij gaat niet in op Axels verzoek iets voor veel geld voor hem te doen, besluit met hem te breken en werpt zich volledig op zijn studie. Een paar jaar daarna komt hij Axel, die dan al een keer een tijd heeft gezeten, opnieuw tegen. Ze hebben een gesprek over Axels oncontroleerbare neiging om anderen te manipuleren en voor zijn eigen doelen in te zetten.
In Ecuador ontmoet Egon aan het einde van zijn promotieonderzoek de Nederlandse Adrienne, op wie hij terstond verliefd raakt en die zijn vrouw zal worden. Zijn carrière verloopt in eerste instantie voorspoedig, want naast zijn leraarschap aardrijkskunde weet hij een klein baantje aan de universiteit te krijgen. Maar ondanks zijn ijver komt hij toch niet hogerop en ook zijn relatie verzandt na ruim tien jaar, mede omdat hij hoort dat Adrienne vroeger ooit met Axel naar bed is geweest; ze was één van diens ontelbare veroveringen voor een nacht. Axel is een landelijk bekende crimineel geworden, schatrijk en verwikkeld in afrekeningen en moorden. Egon heeft hem nog een enkele keer ontmoet, waarbij Axel steeds vraagt of hij niet snel veel geld wil verdienen. Omdat Egons huwelijk met Adrienne voorbij is, zijn leven in het slop zit en hij graag zou deelnemen aan een kostbare geologische expeditie, besluit hij voor één keer in te gaan op Axels voorstellen.
| |
3 Oum Phen
De Nederlandse journalist Michiel Polak is voor een artikel in Ratanak naar aanleiding van de twee westerlingen die twee weken geleden dood zijn aangetroffen op een parkeerplaats in de buurt van het vliegveld. Hij kende Egon uit de tijd dat zij allebei regelmatig op de feesten in het studentenhuis van Axel kwamen; zijn eerste artikelen uit die tijd handelden over Axels
| |
| |
duistere praktijken. Na enig onderzoek over Egons recente verleden in Nederland naar aanleiding van het bericht van diens dood, waren zijn vermoedens over drugssmokkel en Axels betrokkenheid steeds sterker geworden. Deze worden ook door Axel zelf in een gesprek met Polak voor zijn vertrek bevestigd. In Ratanak gaat Polak in gezelschap van ambassadesecretaris George Mijnsherenland in een van de arme wijken van de stad op zoek naar de familie van Oum Phen, de jongeman die de doodstraf heeft gekregen wegens moord op de twee buitenlanders. Vervolgens bezoekt hij de leider en dictator van het land, Generaal Sophal, voor een interview over de zaak. Polak raakt ervan overtuigd dat Oum Phen alleen is opgepakt om een dader te hebben, maar dat de man verder niets met de zaak te maken heeft. De werkelijke daders van de ordinaire roofmoord gaan volgens hem vrijuit. Polak bezoekt ook de plaats van de aanslag en het politiebureau, waar hij de foto's van de twee slachtoffers onder ogen krijgt. Op het moment van hun dood liggen zij in elkaars armen. Tijdens een maaltijd met de Nederlandse ambassadeur en diens secretaris merkt Polak hoe cynisch deze nationale vertegenwoordigers zijn en hoezeer zij pionnen zijn van het bewind van Sophal. Oum Phen zal de volgende dag worden geëxecuteerd en het is eigenlijk de bedoeling dat Polak daar als persvertegenwoordiger bij is, maar hij walgt zo van de hele zaak, dat hij besluit om niet te gaan. In het beeld van Egon en de dode vrouw heeft hij iets zuivers gezien en daar zal zijn artikel over gaan.
| |
4 Marcies Gems
Marcie Nussbaum, getrouwd met makelaar en aannemer David Nussbaum en moeder van Jason en Arthur, woont in Waterhead, Massachusetts, alwaar zij een winkeltje in natuurstenen heeft, een uitvloeisel van haar belangrijkste passie. Zoon Arthur, die op de universiteit zit, vraagt zich af wat er met zijn moeder gebeurd kan zijn sinds zij op 15 augustus 1995 is verdwenen, inmiddels een paar maanden geleden. Enkele dagen voor haar verdwijning was het gezin nog bijeen voor een etentje, waarbij onder meer ter sprake was gekomen dat Marcie haar winkel beter kon sluiten wegens gebrek aan klandizie. Hierop had zij nogal verbeten gereageerd. Het laatst is zij met een koffer op het station in Boston gezien. Zij zou voor een paar dagen naar Tucson gaan in verband met haar handel in natuurstenen, maar ze is nooit op een vliegtuig naar die stad vertrokken. Mogelijk is zij terug naar Nederland gegaan, waar haar ouders vandaan kwamen en zij als kind heeft gewoond. Ook heeft zij nog gezegd dat ze zelf wel voor geld zou zorgen om haar winkel open te kunnen houden. Volgens de politie werven drugshandelaren soms helpers door geld te lenen dat later in de vorm van koeriersdiensten wordt teruggeëist. Enke- | |
| |
le jaren gaan voorbij zonder dat er iets van haar wordt vernomen. De winkel is allang gesloten, Arthurs vader trekt bij een ander in en het huis wordt verkocht. De laatste avond doen Arthur en zijn vader en broer alle spullen van Marcie in een kist als een symbolische begrafenis. Arthur neemt als aandenken aan zijn moeder de eerste steen uit haar collectie, een stuk olivijnbasalt dat zij op jonge leeftijd uit de Ardennen had meegenomen en ook haar adresboekje uit die tijd, waarin onder meer de namen van Egon Wagter en Axel van de Graaf.
| |
5 De grot
Op een middag tijdens het zomerkamp zijn Egon en Marjoke ongemerkt van de groep verwijderd geraakt. Uit hun gesprek blijkt dat ze allebei in de derde van het gymnasium zitten. Zij kent Axel omdat haar vader in hetzelfde Hilversumse ziekenhuis werkt als die van hem, maar over Axel wil zij niet praten. Ze bouwen een dam in de Ourthe, een spel waar ze helemaal in opgaan. Totdat ze worden geroepen, want die middag staat een bezoek aan de grotten van Hurennes op het programma, honderden miljoenen jaren oud maar pas kort tevoren ontdekt. Na in de grot te zijn afgedaald komen ze uit in een immense zaal. De gids vertelt dat de stalactieten en stalagmieten er een paar honderd jaar over doen om een centimeter te groeien, iets wat Marjoke maar een griezelig idee vindt. De speciale attractie van de grot is het zogenaamde Venster van Hurennes, een geologisch verschijnsel waarbij een breuklijn tussen twee gesteenten zichtbaar is. De breuklijn tussen de lagen kalksteen en olivijnbasalt overbrugt een tijd van honderd miljoen jaar en geeft aldus ‘een blik op een verleden dat overal behalve op dit ene plekje verborgen was’. Wie wilde, kon na afloop een stukje van dit basalt kopen. De meeste kinderen uit de groep verliezen al snel hun aandacht, maar Egon en Marjoke zijn gefascineerd door de grot en de duizelingwekkende tijd. Later, terug in het kamp, beseft Egon dat hij een beetje verliefd is op Marjoke, terwijl hij ook heeft gemerkt dat zij hem eveneens aardig vindt. Hij wil haar vragen bosbessen met hem te gaan plukken, een van de laatste activiteiten van het kamp, maar voor hij zijn verlegenheid overwonnen heeft, komt Axel al met een ander meisje aanzetten voor zijn vriend.
| |
Interpretatie
Thematiek
De roman gaat over de vervulling van de jeugdliefde. Het gehele verhaal is rond deze spanningsboog opgebouwd met Egon Wagter en Marjoke Heffels/Marcie Nussbaum als hoofdrolspelers. Na hun ontmoeting en het ontluiken van de wederzijdse genegenheid zijn er in dit verband twee gebeurtenissen
| |
| |
van belang: het moment waarop hun liefde, vlak na het ontstaan ervan tijdens hun jeugd, géén gestalte krijgt en het moment waarop de belofte van hun liefde wordt ingelost in hun fysieke en welhaast mystieke vereniging. De eerste gebeurtenis vormt de allerlaatste en ook de meest dramatische scène van het verhaal en speelt zich af op een zomermiddag in de Ardennen ergens in de jaren zestig: de veertienjarige Egon staat op het punt zijn liefde te verklaren aan Marjoke, een handeling die hen ongetwijfeld voor het leven bij elkaar zou hebben gebracht. Er komt echter iets tussen, waardoor Egon die beslissende stap niet zet. De tweede gebeurtenis, die ook de meest euforische van het verhaal is, behelst de inlossing van hun wederzijdse liefde: de korte ontmoeting in het duister, zo'n dertig jaar later in een ander deel van de wereld, vlak voor het moment waarop ze sterven, zoals beschreven aan het einde van het eerste hoofdstuk. Ze mogen dan ook sterven, want het centrale probleem van hun leven - en van het verhaal - is opgelost: ze hebben allebei datgene teruggevonden wat zij vroeg in hun jeugd zijn kwijtgeraakt, namelijk elkaar.
Twee belangrijke vragen zijn uiteraard waarom hun liefde tijdens die vakantie in de Ardennen geen gestalte kon krijgen en waarom dat vlak voor het einde van hun leven wel lukte. Het antwoord op deze twee vragen is hetzelfde en luidt: Axel van de Graaf. In het eerste geval is hij de directe aanleiding doordat hij op het moment dat Egon genoeg moed had verzameld om Marjoke te vragen met hem bosbessen te gaan plukken, kwam aanzetten met een ander meisje voor zijn vriend. In het tweede geval is hij de indirecte aanleiding: Marjoke en Egon hebben in dezelfde periode van hun deels vastgelopen leven behoefte aan geld om hun ideaal te verwezenlijken: zij om haar noodlijdende winkeltje te kunnen openhouden en Egon om deel te kunnen nemen aan een dure geologische expeditie. Axel, in die fase al jaren een leidende figuur in de Amsterdamse criminele wereld, kan dat geld in ruil voor koeriersdiensten leveren en heeft Egon al talloze malen zo'n deal aangeboden. Egon heeft steeds geweigerd, maar uiteindelijk laat hij zich toch opnieuw voor Axels karretje spannen en de ironie hiervan is dat Axel dus zowel degene is die zijn leven met Marjoke heeft verhinderd als degene die hen aan het einde samenbrengt. Axels relatie tot Marjoke blijft schimmig. Zij kennen elkaar uit hun kindertijd omdat hun vaders collega's waren, maar als kind al moest zij in wezen niets van hem hebben. Dat zij toch met hem in zee is gegaan om haar winkeltje te redden, betekent dat ook zij zich uiteindelijk door hem heeft laten inpalmen.
Egons vriendschap met Axel staat haaks op zijn liefde voor
| |
| |
Marjoke, zoals het onderwerp van de zoete jeugdliefde is tegengesteld aan het thema van de noodlottige jeugdvriendschap. Egon en Axel kennen elkaar van het vakantiekamp en Axel zou hem later altijd beschouwen als zijn geleerde vriend voor wie hij genegenheid voelde, ook al was voor Egon op zeker moment de vriendschap voorbij. De reden hiervoor is Axels criminele levenswandel en zijn ziekelijke neiging tot manipulatie van anderen. Hij wil iedereen tot knecht maken en is een nihilist par excellence, die al tijdens het zomerkamp in zijn vroege jeugd weet dat hij niets wil worden. Egon kijkt echter tegen hem op vanwege zijn bravoure. Ook voor bijna alle vrouwen is Axel onweerstaanbaar door zijn dwingende manier van handelen. Axel is iemand die zijn eigen innerlijke leegte op een slimme manier weet in te zetten om anderen voor zich in te nemen: ‘Mensen laten willen wat jij wil dat ze willen. Intimideren. Doen alsof je het voor het zeggen hebt. Die ander laten denken dat hij gek is als hij het niet doet. Mensen zijn lui, ze gehoorzamen liever dan dat ze zelf iets bedenken om te willen. Ze zijn blij als jij het voor ze bedenkt’ (p. 72). Van dit psychologische spel is iedereen in zijn omgeving slachtoffer, inclusief Egon en uiteindelijk ook Marjoke.
Dat Egon en Marjoke voor elkaar zijn voorbestemd, wordt nergens met zoveel woorden vermeld en blijkt ook niet uit het feit dat zij hun verdere leven expliciet aan elkaar gedacht hebben, maar hun relatie is op symbolische, structurele en indirecte wijze in het verhaal verweven. De belangrijkste symbolische scène van hun verbintenis is hun intieme belevenis in de grot, waarbij zij - terwijl alle andere aanwezige kinderen zich al verveeld hebben afgewend van het natuurmysterie - allebei hun hand op de breuklijn van twee gesteenten leggen: ‘Egon ging bij de wand staan. Hij legde zijn hand over de grens van het wit en het zwart. Marjoke stond bij hem. Ze legde haar hand naast de zijne. Ze keken elkaar aan. Ze waren ongelooflijk dicht bij elkaar’ (p. 180). Dit moment uit hun vroege jeugd is de bezegeling van hun lotsverbondenheid. Ook hun laatste ontmoeting in Ratanak, waarbij hun liefde de vervulling vindt die altijd is uitgebleven, speelt zich af in het donker, in de grotachtige, intieme ruimte van een auto.
Het verhaal bevat bovendien talloze structurele elementen, scènes en beschrijvingen die op grond van hun overeenkomst of parallellie wijzen op het feit dat Egon en Marjoke/Marcie aan elkaar gekoppelde personages zijn, ook al hebben ze elkaar na die ene vakantie nooit meer gezien. Bij hun eerste ontmoeting blijkt al dat zij gezegend zijn met een rijke, gelijksoortige fantasie en dat ze allebei een ernstig, verlegen, ingetogen karakter hebben; bij hun laatste ontmoeting laten zij zich op een
| |
| |
vergelijkbare speelse wijze op de vleugels van hun eigen fantasie meenemen. Ze zijn daarnaast allebei gefascineerd door het mysterie van de tijd, zoals dat op een metaforische manier in stenen en het gesteente verborgen ligt en niet voor niets wordt Egon later geoloog en drijft Marjoke/Marcie een winkeltje in natuurstenen. Voor allebei geldt dat hoe ouder het gesteente is, hoe meer ze erdoor gefascineerd zijn (p. 93, 148). Ze trouwen allebei, maar krijgen geen van beide een vervuld huwelijksleven: Egon scheidt op zeker moment van zijn vrouw en Marcies man heeft lange tijd een relatie met een ander. Zowel Marcie als Egon deelt onmiddellijk na de ontmoeting met hun toekomstige partners ook de nacht met die partner, iets waarover ze los van elkaar verbaasd zijn; het is een snelle ‘intiemheid’ die niet bij hun terughoudende karakter past en ook haaks staat op wat er tussen Egon en Marjoke juist uitbleef. Hun carrières verlopen eveneens parallel: Egon is bijzonder gemotiveerd voor zijn vak, maar vindt er geen goede maatschappelijke vorm voor. En ook Marcies winkeltje, waar zij aan verknocht is, loopt niet en kost eigenlijk alleen maar geld. Wanneer zij de veertig gepasseerd zijn, heeft hun liefde voor de geologie/natuurstenen nog niets aan kracht ingeboet.
Er zijn ook enkele indirecte signalen die erop wijzen dat hun jeugdige ontmoeting meer dan een toevallige betekenis heeft gehad. Zo ziet journalist Michiel Polak, die Egon kende uit zijn studietijd in Amsterdam, op het politiebureau van Ratanak de foto's van de dode lichamen van de twee en hij is daarbij van mening dat de vrouw die in Egons armen ligt, en van wie de identiteit niet bekend is, veel lijkt op de vrouw met wie Egon getrouwd was. Ook Marcies zoon Arthur ziet op een oude foto van zijn moeder van haar vakantie in de Ardennen gelijkenis tussen een van de jongens op de foto (ongetwijfeld Egon) en zijn eigen vader (p. 167). Dit wekt de suggestie dat zowel Egon als Marjoke in hun partner een beeld van elkaar hebben gezocht. Marjoke leert haar zoon steentjes over het water te keilen, iets wat ze in de Ardennen van Egon heeft geleerd. Ook vertelt ze haar zoon, nadat hij als veertienjarige een meisje heeft ontmoet en verward is over zijn gevoelens voor haar, dat hij altijd zijn liefde voor een meisje moet tonen: ‘Laat het haar merken als je verliefd op haar bent. En als je denkt dat zij het ook is, grijp dan je kans. Wacht niet tot het te laat is’ (p. 146, 147). Marjoke vertelt haar zoon dus precies datgene te doen wat Egon ‘Wagter’ tegenover haar naliet op die leeftijd.
| |
Vertelsituatie/Opbouw
De kwestie van het ‘weten’ en ‘niet-weten’, van bewustzijn en onbewustzijn, speelt een centrale rol in de roman, waardoor ook de lezer op vernuftige wijze in de problematiek van het verhaal wordt gezogen. Er is sprake van een alwetende verteller,
| |
| |
die per hoofdstuk een sprong in de tijd maakt en ook het perspectief verlegt. Het eerste hoofdstuk wordt verteld vanuit Egon die we leren kennen op de dag van zijn dood in de zomer van 1995. Hierop volgt een beknopte levensbeschrijving van Egon vanaf zijn vakantie in de Ardennen in de jaren zestig tot aan zijn plan om voor één keer voor veel geld drugs te smokkelen, waarbij vooral zijn band met Axel wordt uitgewerkt. Vervolgens verschuift het perspectief in het derde hoofdstuk naar de journalist Polak, een Nederlandse journalist die een paar weken na het bericht van Egons dood naar Ratanakiri reist om de zaak te onderzoeken, en in het vierde naar de reactie van Marjokes Amerikaanse zoon Arthur, een student journalistiek, die op de ook na enkele jaren onopgeloste verdwijning van zijn moeder terugblikt. In het laatste deel van het verhaal komen enkele scènes uit het begin van het tweede hoofdstuk opnieuw aan de orde, maar nu uitvergroot, waardoor de ware proporties van Egons belevenissen tijdens die zomervakantie in de Ardennen zichtbaar worden. De informatie van de verteller is steeds zo gedoseerd dat de lezer gaandeweg koppelingen kan maken tussen verhaalelementen om zo tot een zo volledig mogelijke reconstructie te komen. Pas tegen het einde weet de lezer dat de omgekomen vrouw Marjoke moet zijn. In dit opzicht komt de lezer meer te weten dan zowel Polak als Arthur en mogelijk ook meer dan Axel. Laatstgenoemde wordt niet van binnenuit beschreven, dus veel directe kennis over wat hij weet en wat zijn innerlijke drijfveren zijn, is er niet. Is Axel zich bewust van wat hij tussen Egon en Marjoke heeft aangericht? Hierover geeft het verhaal geen uitsluitsel. Aan Polak vertelt Axel dat hij niet weet wie de vrouw is die met Egon is gestorven, al interpreteert Polak Axels aarzelende reactie op zijn vraag als een teken dat hij dat wel weet (p. 129). Is die interpretatie terecht, dan is Axel in principe de enige ter wereld met die kennis,
want Marjokes identiteit is na haar dood nooit vastgesteld (ze reisde op een vals paspoort).
| |
Thematiek
Hierbij is het eveneens van belang dat ook Marjoke en Egon de allerbelangrijkste kennis niet bezitten: bij de transactie, het ‘weerzien’ in Ratanak, ervaren zij weliswaar een geweldige vervulling ten opzichte van elkaar, maar zij weten niet wie de ander is. Enerzijds wordt hierdoor de sentimentele waarde van de jeugdliefdethematiek volledig ondermijnd, maar anderzijds versterkt het deze ook en krijgt het weerzien tussen Marjoke en Egon zelfs een mystiek tintje: er is een omhelzing in de duisternis waarin alles oplost, of, met andere woorden, er is extase zonder weten. De onmiddellijk op hun vervoering volgende dood maakt op eenvoudige wijze een einde aan hun bestaan. Geen van de personages kent of doorziet dus de verbon- | |
| |
denheid van Marjoke en Egon, de twee gelieven zelf evenmin, maar alleen de anderen blijven achter met vragen. Zij zijn allemaal op hun manier bezig, net als de lezer overigens, vragen te stellen en verbanden te leggen, maar staan uiteindelijk machteloos, zoals Marjokes zoon Arthur die zich na een paar jaar neerlegt bij haar verdwijning. ‘Hij gunde haar haar geheim’ en stelt zich tevreden met zijn onwetendheid en met de ‘positieve’ betekenis die zij voor hem in zijn leven heeft gehad.
| |
Titel/Thematiek
De grot, het oertoneel van de liefde tussen Egon en Marjoke, lijkt in niets op het paradijs en maakt van de intimiteit van de liefde tussen twee mensen een ongrijpbare en volstrekt willekeurige aangelegenheid. De grot is de kale, kleine, tijdloze besloten wereld, waarin mensen als Egon en Marjoke verborgen bestaan. Zij streven naar kennis en hebben idealen over de ‘zachtheid’ van steen, maar zij falen in het werkelijke leven, dat gedomineerd wordt door mensen met Axels gewetenloosheid. Als zij eenmaal uit dat beschutte leven stappen, feitelijk alleen om het in stand te kunnen houden en het te laten voortduren, dan gaat ook meteen alles gruwelijk mis en worden ze onmiddellijk slachtoffer van de ‘harde’ wereld van de Axels. In de roman wordt echter tegelijkertijd deze deels symbolische, deels rationele en op verklaring gerichte logica afgewezen. De grot in kwestie is namelijk ook een toevalligheid: honderden miljoenen jaren oud en toch pas een paar jaar tevoren ontdekt. Het boek gaat in dit verband over de verdwijning van alles en over het toeval van iedere verdwijning, maar ook over het tegendeel hiervan, namelijk de willekeur van de dingen en de mensen die wel voor een kort moment samenkomen in de tijd. Ons denkvermogen schiet met andere woorden tekort om relaties en verbanden tussen mensen, dingen en gebeurtenissen werkelijk te kunnen begrijpen. De meest bizarre logische samenhang kan worden verzonnen en in wezen acceptabel zijn: ‘je kon altijd iets verzinnen dat klopte. Tegelijk wist je zeker dat het niet was gebeurd, en nooit zou gebeuren. Een kind op een strand pakt een handvol zand en gooit het weg. Hoe groot was de kans dat die zandkorrels nog een keer bij elkaar zouden komen voor een handje zand? Nul. Maar hoe groot was dan duizend jaar geleden die kans geweest? Ook nul. Toch waren ze bij elkaar gekomen. Er was iets gebeurd wat niet had kunnen gebeuren. Zo was het met alles’ (p. 163). Op dezelfde manier had
De grot er niet kunnen en niet hoeven zijn, maar toch zijn de woorden als een willekeurige handvol steentjes bij elkaar gekomen.
| |
Stijl
Het verhaal zelf, als compositie, laat niettemin weinig aan het toeval over en kent zelfs een bijzonder hechte structuur, vooral omdat voortdurend en op verschillende niveaus gebruik wordt gemaakt van herhaling en contrast. Het effect van deze
| |
| |
strategieën is dat scènes door het hele boek heen bij elkaar worden getrokken en naast of tegenover elkaar komen te staan, waardoor hun betekenis als het ware meerdere lagen krijgt. Een voorbeeld is de flauwte die Marjoke overkomt na het uitwisselen van de code bij de ontmoeting met Egon in Ratanak (p. 35). Datzelfde was haar overkomen vlak voor het geven van het ja-woord aan haar man bij hun huwelijk (p. 140). De koppeling van deze twee gegevens vervult binnen de context van het verhaal verschillende functies: het suggereert dat Marcie dezelfde is als de vrouw die bij Egon in de auto stapt; het suggereert dat het uitwisselen van de code met Egon ook een soort huwelijk is; het suggereert dat haar echtgenoot niet de ware partner is (ze valt immers in zwijm voordat ze het ja-woord uitspreekt, terwijl haar dat bij Egon pas na het uitspreken van de code overkomt); en het tekent haar gevoelige natuur. Het wemelt in de roman van soortgelijke verhaalelementen, die de betekenisdichtheid van het verhaal aanzienlijk verhogen. Het proza krijgt door deze gelaagdheid en weloverwogen en zelfs poëtisch karakter.
| |
Thematiek
De roman gaat ook over het karige loon van de braafheid, over een leven van lafheid versus een leven van bravoure. Egon is uiteindelijk het slachtoffer van zijn aarzeling, zijn terughoudendheid, zijn verlegenheid; hij laat zich door anderen en door situaties overrompelen, waardoor hij niet handelt. ‘Als je maar een gore klootzak was, dan lag de wereld aan je voeten. Axel had gelijk, de beschaving was vernis, een verbond van de lafbekken om zich te beschermen tegen de echte heersers, degenen die pakten wat ze hebben wilden’ (p. 94). Ook Marjoke worstelt met haar braafheid en noemt zich tegenover zoon Arthur een ‘trut’, zeker toen ze kind was: ‘Zo'n meisje dat nooit iets gevaarlijks of verbodens doet. Heel braaf. De volwassenen zijn tevreden over je, je bent een voorbeeld, maar zelf word je weleens boos omdat je weet dat het ook lafheid is’ (p. 144). Zelfs op het allerlaatste moment van zijn leven weifelt Egon of hij de vrouw die bij hem in de auto zat en die hem op zo'n bijzondere en onverklaarbare wijze imponeerde, niet achterna moet gaan, net als vroeger, toen hij haar door zijn aarzeling evenmin voor zich wist te winnen.
| |
Poëtica
De roman bevat ten slotte ook een expliciete visie op het verhaal zelf: het is een spel. Zoals het spel dat Marcie (Marjoke) haar twee kinderen heeft geleerd toen ze klein waren: ‘Ze noemde twee gebeurtenissen, en zij moesten dan verzinnen hoe de tweede uit de eerste voortkwam. Omdat in Rio de Janeiro iemand zich in een pudding verslikt koopt twintig jaar later in Parijs iemand een doosje punaises’ (p. 163). De grot is zo'n spel, waarin het onwaarschijnlijke en het logische met el- | |
| |
kaar wordt verzoend, waarin een verzameling willekeurige bouwstenen - woorden, namen, gebeurtenissen, ideeën, emoties, beelden - tot een aanvaardbaar en zelfs ‘kunstig’ causaal geheel zijn gesmeed. ‘Het kon altijd, je kon altijd iets verzinnen dat klopte.’ De roman is een spel, maar het spel moet wel kloppen. De grot is een tot in detail gecontroleerd boek. In dit verband is de cynische opmerking van de Nederlandse ambassadeur in Ratanakiri, die tegen Polak vertelt dat ‘heersen’ de ultieme ‘kunst’ is, van toepassing op de roman zelf (p. 132). De opmerking heeft betrekking op de succesvolle leider van het corrupte rechteloze Aziatische land, op de man die zijn volk de baas blijft. Maar ook Axel is zo'n man die streeft naar de kunst van de macht, naar de volledige controle over de mensen die zijn pad kruisen, precies zoals de schrijver verlangt te heersen over zijn spel met de lezer.
| |
Context
In veel opzichten is De grot een bewijs van de organische verwevenheid van Krabbé's werk, maar ook van de groei van zijn literaire vakmanschap. Verteltechnisch gezien is het zonder meer zijn meest complexe roman. De combinatie van in elkaar schuivende verhalen, het uitbuiten van de mogelijkheden die worden geboden door het introduceren van verschillende perspectieven op een gebeurtenis, het gebruik van structurerende technieken als herhaling en het naast elkaar zetten van verhaalelementen, het psychologische krachtenspel tussen de personages, het spel met de verteltijd - dit alles heeft geleid tot een meer complexe roman dan Vertraging, de verhoudingsgewijs mechanisch opgebouwde voorganger. Het onderwerp van de jeugdliefde speelt weliswaar in beide romans een voorname rol, maar door het korte samenzijn van de gelieven, de kracht van de vervulling en het onmiddellijk daaropvolgende gewelddadige einde, is de verbeelding van de jeugdliefde in De grot dramatischer en de betekenis ervan onthutsender. Egon Wagter heeft door zijn levensloop en krachteloosheid veel weg van Jacques Bekker uit Vertraging, terwijl Axel van de Graaf een vergelijkbare functie vervult als Moniek Ilegems, de nuchtere uitgekookte vrouw die Bekker in haar eigen ondergang meesleurt; Axel is echter een Moniek Ilegems in het kwadraat, obsessiever in zijn misbruik van de ander, meedogenlozer en ook slimmer, omdat hij zelf buiten schot weet te blijven. Zoals in Het gouden ei en Vertraging speelt opnieuw de verdwenen vrouw een belangrijke rol. Zo zal zoon Arthur nooit weten wat zijn moeder in Ratanakiri is overkomen.
| |
| |
Door te kiezen voor een geoloog als tragische hoofdpersoon versterkt Krabbé de suggestie dat zijn romankunst deels geïnspireerd is op die van W.F. Hermans, met name diens roman Nooit meer slapen (1962). Een andere recente Nederlandse roman waarin het exotisme van Zuid-Oost Azië wordt uitgebuit is De bouwmeester (1995) van Edzard Mik, een boek dat eveneens wordt gekenmerkt door een bijzonder hechte en suggestieve verhaaltrant. Qua opbouw en verteltechniek doet De grot denken aan Zonder wijzers (1995) van Russell Artus, dat ook uit vijf losse delen bestaat, waarbij steeds de introductie van een nieuw perspectief op de handeling een nieuwe kant van het verhaal als geheel belicht. Wat betreft de melancholische aantrekkingskracht van de onvervulde jeugdliefde als onderwerp bestaan er mooie parallellen tussen De grot en de autobiografische kroniek van August Willemsen, Vrienden, vreemden, vrouwen (1998), waarin de fascinatie voor een jeugdliefde uit de jaren zestig (die net als Marjoke, en ook Moniek in Vertraging, op zeker moment naar een ander werelddeel verhuist) een belangrijke rol speelt. Met de naam ‘Wagter’ verwijst Krabbé mogelijkerwijs naar Vestdijks Terug tot Ina Damman, het beroemdste Nederlandse verhaal over jeugdliefde.
| |
Waarderingsgeschiedenis
De roman De grot is in vrijwel alle kranten en weekbladen met waardering besproken. De bewondering van de recensenten gaat vooral uit naar de rustige stijl, de weloverwogen compositie, de geraffineerde vertelstructuur en de ambachtelijkheid van de roman als geheel. Pieter Steinz karakteriseert het als ‘een opwindend jongensboek’ en als ‘een ontroerende roman over frustratie, eerste liefde en gedoemde vriendschap’. Hij noemt met name ‘de melancholie van de gemiste kans’ in het slothoofdstuk ‘even roerend als subtiel’. Ook Alle Lansu, die vindt dat dit Krabbé's beste roman is, wijst erop dat aan het einde ‘alles op een ontroerende manier’ op zijn plaats valt, mede omdat daar ‘de vervulling van de onbewuste droom samenvalt met het sardonische noodlot’: ‘De grot is een ingenieus spiegelpaleis vol rijmende beelden, een roman die hoe langer je erover nadenkt alleen maar bewonderingswaardiger wordt.’ Anderen zijn ondanks hun respect voor het boek wel van mening dat compositie en personages juist een iets te mechanisch karakter hebben. Annemiek Neefjes suggereert dat journalist Polak te zeer ‘het knechtje van de schrijver’ is en geen autonome romanfiguur. Onno Blom noemt de personages ‘houten marionetten’ en zegt weliswaar ‘geïmponeerd’ te zijn door het einde,
| |
| |
maar niet ‘ontroerd’; de roman heeft volgens hem een ‘mooie vorm’ maar is ‘in wezen koud en ondoordringbaar’. Er wordt gesignaleerd, zoals Hans Warren doet, dat het een boek is ‘van gebeurtenissen en niet van gedachten’, maar dit houdt volgens hem niet in dat de roman ‘een oppervlakkig geval’ is. Verschillende critici wijzen ten slotte ook op het centrale belang van het spel dat de auteur met zijn lezer speelt. De grot is een boek waarin de lezer ten opzichte van de personages, zoals Doeschka Meijsing het uitdrukt, een ‘voorkeursbehandeling’ krijgt. Aan de hand van de schrijver vult de lezer steeds meer lege plekken van het verhaal in, terwijl de personages onwetend blijven van de werkelijke toedracht en ‘langs de lijnen van hun lot naar een voor hen onbekend punt’ lopen.
Voor deze bespreking is gebruikgemaakt van:
Tim Krabbé, De grot, Amsterdam 1997.
| |
| |
| |
Secundaire literatuur
Hans Warren, Mensen laten willen wat jij wil dat ze willen. In: Provinciale Zeeuwse Courant, 31-10-1997. |
Alle Lansu, Superieur lezertje pesten. In: Het Parool, 7-11-1997 |
Arjan Peters, Deugen is niet alles: ‘De grot’ van Tim Krabbé is aangenaam ondiep. In: de Volkskrant, 7-11-1997. |
Jan-Hendrik Bakker, Ode aan de jeugdliefde. In: Haagsche Courant, 14-11-1997. |
Onno Blom, Bij Tim Krabbé weet je wat je krijgt. In: Trouw, 14-11-1997. |
Pieter Steinz, Duizendjarig hunkeren: Tim Krabbé over vriendschap en gemiste kansen. In: NRC Handelsblad, 14-11-1997. |
Annemiek Neefjes, [recensie]. In: Vrij Nederland, 15-11-1997. |
Jacob Moerman, Tim Krabbé schrijft roman voor alwetende lezers. ‘De grot’ is een genot. In: Drentse Courant, 20-11-1997. |
Gerrit Jan Zwier, Even naar Ratanakiri. In: Leeuwarder Courant, 21-11-1997. |
Doeschka Meijsing, Een plot opbouwen: Tim Krabbé's puzzel met witte plekken. In: Elsevier, 22-11-1997. |
Willem van der Meiden, Krabbé puzzelt verder. In: Hervormd Nederland, 6-12-1997. |
Pascal Verbeken, ‘Mijn boeken hebben geen sociale relevantie’. In: De standaard, 15-1-1998. |
Max Pam, Leesplezier. In: NRC Handelsblad, 27-2-1998. |
Rody Chamuleau, Tim Krabbé. In: Kritisch lexicon van de moderne Nederlandstalige literatuur, aanvulling november 1998, pp. 7-9. |
lexicon van literaire werken 48
november 2000
|
|