| |
| |
| |
Alfred Kossmann
Geur der droefenis
door Arjan Berben
Achtergronden en uiterlijke beschrijving
De eerste druk van de roman Geur der droefenis van Alfred Kossmann (*1922 te Leiden) verscheen in 1980 bij Em. Querido's Uitgeverij b.v. te Amsterdam. In 1985 werd een ongewijzigde tweede druk gepubliceerd, als Salamander-pocket. Ook verscheen een aparte uitgave bij de eci.
Kossmann schreef Geur der droefenis van januari tot augustus 1979 in zijn woonplaats Amsterdam. In het autobiografische boek Duurzame gewoonten, of Uit het leven van een romanfiguur (1987) vertelt de auteur over de ontstaansgeschiedenis van zijn roman. Hij begon, naar eigen zeggen, met schrijven zonder te weten waar hij zou uitkomen. Alleen de eerste scène zag hij voor zich. Vandaaruit ontspon zich het verhaal, waarbij het Kossmann voorkwam alsof zijn personages hem de pen uit handen namen. Een van tevoren opgesteld schema met het verloop van de gebeurtenissen bezat de auteur niet.
Kossmann maakte voor Geur der droefenis gebruik van zijn eigen ervaringen, die hij ‘uitleende’ aan zijn verhaalfiguren. Vooral voor het hoofdpersonage Thomas Rozendal putte Kossmann uit zijn eigen autobiografie. De dichtregels op pagina 30 en 32 zijn van Kossmann zelf en voor de wandeling door een gebombardeerd Rotterdam, aan het slot van hoofdstuk 3, liet de auteur zich inspireren door zijn eigen dagboek.
Ook tijdens het schrijven van Geur der droefenis noteerde Kossmann zijn ervaringen. In een interview vertelt hij in zijn dagboek te hebben opgetekend: ‘Vandaag weer verder aan mijn smartlap.’ Daarnaast hield de auteur er, naar verluidt, een uitgebreide administratie op na, waarin hij het tijdsverloop van de roman bijhield.
Geur der droefenis beslaat, inclusief motto, 367 bladzijden, telt zes delen van ongelijke omvang en 17 hoofdstukken, die elkaar in lengte niet veel ontlopen. Het motto van de roman bestaat uit twee strofen van een gedicht uit Hendrik de Vries' bundel Toovertuin, waarin de titel van Kossmanns roman voorkomt.
| |
| |
| |
Inhoud
I
Rotterdam, 1937. Drie jongens in de puberleeftijd, Thomas Rozendal, Bert Spaanks en Peter Oldewei, spreken boven een wieg balorige spreuken uit. Zij krijgen daarmee iets van schikgodinnen. Vooral de eerste ‘zegening’ van hoofdpersonage Thomas Rozendal (‘Het leven is niet zwaar maar zéér vervelend’) heeft een voorspellende waarde.
De moeder van het meisje in de wieg, Henriët, is getrouwd met Hans Tieman, een nsb'er. Zij ontleent zelfvertrouwen aan Tiemans stelligheid. Henriët wordt gefascineerd door de intellectuele familie Rozendal - waaraan Hans een hekel heeft -, ook al wordt zij onzeker van vader en zoon Rozendal. Henriët heeft een tijdje bij hen in huis gewoond, nadat haar ouders om het leven kwamen. Zij is Thomas' nichtje. Ze hebben een erotisch geladen broer-zusverhouding.
Thomas heeft een nerveus karakter. Reeds op jonge leeftijd heeft hij het gevoel mislukt te zijn. Hij laakt zijn eigen verzen. Thomas heeft de school verlaten en werkt in een antiquariaat waar hij zich verlustigt aan boeken over seksualiteit. Wanneer hij onaneert, denkt hij aan Henriët.
Peter Oldewei heeft veel te stellen met zijn alcoholische moeder. Hij heeft geprobeerd haar naar zijn eigen inzicht te modelleren, maar dat mislukte. Hoewel Peter de afkeer voelt die zijn moeder voor hem heeft, ontleent hij aan het samenzijn met haar veel zelfverzekerdheid. Achter in een kast bewaart hij een doos met onder andere lingerie en mascara.
Op Bert Spaanks' zeventiende verjaardag is de charismatische Arend Veening aanwezig. Bert is volledig in de ban van diens theorieën. Als Thomas Rozendal verklaart lesbisch te zijn, raakt Peter Oldewei in verwarring over zijn eigen seksuele gevoelens. Peter is, zo blijkt later, als vrouw verliefd op het zusje van Bert. Als hij thuiskomt, ontdekt hij de zelfmoord van zijn moeder. Peter haat zijn - van zijn moeder gescheiden - vader. Toch imiteert hij diens gevoelloze gedrag. Thomas Rozendal heeft grote moeite met de verschillende meningen die over de dood van mevrouw Oldewei worden geventileerd.
| |
II
Op tien mei 1940 kijkt Henriët uit over Rotterdam en heeft zij een bijzondere tijdservaring; ze treedt in haar gedachten buiten de tijd. Henriët kan de oorlogssituatie niet bevatten.
Thomas verveelt zich tijdens de oorlog. Hij wil als een toerist in dit leven staan: nieuwsgierig, maar zonder betrokkenheid. Dat is een frivole levenshouding in vergelijking tot het bedreigde bestaan van zijn joodse werkgever, meent Thomas. Samen met Bert Spaanks maakt hij een wandeling door het verwoeste Rotterdam. Het doet hem niets. Thomas
| |
| |
kan niet ervaren wat hij beleeft. Bert zoekt zijn toevlucht tot clichés.
Thomas' vader, Adriaan Rozendal, wordt door twee politieagenten opgehaald. Hans Tieman heeft hem aangegeven vanwege een antinazistisch boekje dat de oude Rozendal schreef over de Duitse humanist Lessing.
Op zijn twintigste verjaardag hoort Thomas het bericht over de dood van zijn vader. Hij herinnert zich hun mooiste moment samen, toen Adriaan Rozendal voor hem Thomas Manns novelle Tonio Kröger interpreteerde. Thomas herkent in dat boek het lijden onder kennis en inzicht. Hij beschouwt de begrippen ‘Erkenntnis’ en ‘Erkenntnisekel’ als een geheim van Tonio Kröger, zijn vader en hemzelf.
Wanneer Thomas als dwangarbeider tewerk is gesteld nabij Karlsruhe, krijgt Henriët een verhouding met de viriele Arend Veening. Haar man, Hans Tieman, ligt ondertussen in het ziekenhuis. Hij overlijdt aan maagkanker.
Thomas ervaart tijdens een bombardement in de omgeving van zijn werkkamp een tijdloos geluk, op basis van een totale desintegratie van zijn persoonlijkheid. De slotsom van deze belevenis is een openbaring van onverschilligheid.
| |
III
In 1952 wonen Thomas en Henriët in Woudrecht, een plaatsje in de buurt van Rotterdam, waar Thomas boeken in elkaar zet voor een rijke drukker. Later schrijft hij ook voor de plaatselijke courant. Thomas is ontevreden - hij wil meer diepgang in zijn geschriften.
De dichter Cornelis Fijnaert wordt geïntroduceerd. Hij is een vriend van Thomas, maar heeft het tegelijkertijd niet op hem begrepen, want Thomas is hem te veel een spotter en zelfs in wezen onbetrouwbaar. Cornelis koestert hoge verwachtingen van zijn eigen poëziedebuut. Hij wordt snel teleurgesteld.
Onverwacht verschijnt Arend Veening in Woudrecht. Door hem herinnert Henriët zich haar gekte tijdens en onmiddellijk na de oorlog. Ten onrechte denkt Bert Spaanks dat Henriët volledig genezen is.
Tijdens een reis naar Italië samen met Henriët komt Thomas tot een belangrijk inzicht. Hij ziet in een halfdroom of hallucinatie een reeks Thomassen Rozendal voor zich. De eerste laat een brok steen vallen, de tweede strompelt erachter aan, raapt het op, bijt erin en laat het weer vallen, en zo verder tot in het oneindige. Dit wordt gekoppeld aan Thomas' onvermogen te kunnen ervaren wat hij beleeft.
Ook heeft Thomas een bijzondere esthetische ervaring bij het bekijken van architectuur. Tot op dat moment kende zijn gevoel voor schoonheid ook een sensuele, erotische component. In Italië ervaart hij een esthetiek waarbij dat ontbreekt.
| |
| |
Een nieuwe, absolute schoonheid dringt zich op, zonder een menselijk element. Thomas interesseert zich niet voor de makers van de gebouwen en niet voor zichzelf. De bouwwerken zijn eenvoudigweg en hijzelf bestaat uit ‘naar hen kijken’.
Wanneer Thomas met Henriët vrijt, verschijnt hij in een drietal gedaanten voor haar, als jonge jongen, als man en als vader. Cornelis Fijnaert is bezig te mislukken. Twee brieven van Henriët en Thomas doen hem dat beseffen. Hij heeft een sterke afkeer gekregen van Thomas' ironie.
De dochter van Henriët, Liselotte, maakt Thomas' zegening op de eerste pagina van het boek volledig waar. Liselotte is verveeld en vervelend. Zij werkt bij Bert Spaans op het kantoor, maar slaagt daar niet. Ze is dromerig en etherisch. Van Thomas wil ze weten wie haar vader was.
Thomas verschijnt in verschillende gestalten voor zijn moeder: een man, een jongen en een minnaar. Beiden zijn in de war met de tijd. Thomas neemt voor zijn moeder de rol aan van de succesvolle zoon die hij meent te zijn.
Liselotte wordt door Arend Veening als medium gebruikt bij spiritistische seances. Henriët is woedend op Thomas, omdat hij dat toelaat. Hij weigert daadkrachtig in te grijpen, zoals Henriët dat van hem eist.
| |
IV
In 1959 zijn Thomas en Henriët gescheiden. Thomas knoopt een relatie aan met de Russische poppenmaakster Maartje. Thomas ziet in haar de kindhoertjes uit de boeken die hij bij antiquariaat Cohn vond. Bert Spaanks gaat scheiden van zijn vrouw Anna. Hij geeft de reclame op, want hij wil weer gaan schilderen. Wanneer Bert naar Parijs gaat, neemt hij voor zichzelf afscheid van zijn echtgenote, die hem heeft bedrogen. In een surrealistisch beeld verdwijnt Anna aan de horizon tussen de rails.
Spaanks' vrouw wordt te hulp geroepen door Loes, de vrouw van Peter Oldewei, wanneer Peter zelfmoord heeft gepleegd, naar hij zelf meent ‘om erger te voorkomen’. Anna voelt minachting voor Loes en Peter en een afkeer van Bert. Peter schreef voor zijn dood een brief aan Thomas, waarin hij zich uitspreekt. Hij koesterde lesbische gevoelens voor Liselotte.
Henriëts dochter is intussen op Maartje verliefd geworden. Cornelis gaat trouwen en neemt afscheid van de literatuur. Thomas' moeder sterft. Het blijkt dat Henriët het boekje van Thomas' vader over Lessing onder de aandacht van haar man heeft gebracht. Ze probeert het Thomas duidelijk te maken, maar dat lukt niet. Henriët wil door hem voor haar actie worden gestraft. Thomas gaat naar Griekenland om een roman te schrijven.
| |
| |
| |
V
In 1963 schrijft Thomas een brief aan Henriët waarin hij haar uitnodigt om haar vijftigste verjaardag op het Griekse eiland Paros te vieren. Hij bekent haar ook dat hij zijn roman heeft verscheurd. Op het moment van verscheuren zag hij zijn vader voor zich, toen die door de Duitsers werd opgehaald. Thomas beschouwt die gedachte aan zijn vader als blasfemie. Cornelis Fijnaert begrijpt Henriëts oppervlakkige reactie op de belangrijke brief van Thomas niet. Hij verwijt haar ook de scheiding met Thomas. Zij zou te veel en te vaak ruzie hebben gemaakt.
Op Paros leeft Thomas tussen artistiekerige mislukkelingen. Liselotte en Henriët bezoeken hem. Liselotte slaapt met hem in één bed, zoals haar hartenwens altijd was. Henriët bekent Thomas dat zij het boekje van zijn vader op de tafel van voormalige echtgenoot Hans Tieman heeft gelegd. Hij wil haar niet geloven. Ze besluiten weer bij elkaar te gaan wonen.
In Woudrecht verschijnt Arend Veening opnieuw ten tonele. Hij probeert ten koste van Cornelis Fijnaert een expositie van zijn kunstwerken georganiseerd te krijgen. Fijnaert is inmiddels hoofd van een school. Later veroorzaakt Veening een schandaal door Fijnaert en Thomas van fraude en diefstal te beschuldigen. Cornelis laat zich door dit alles eerst overdonderen en reageert, volgens een relativerende Thomas, daarna weer te sterk.
Henriët denkt dat Thomas haar wil vergiftigen. Zij gaat naar een kliniek. Op Paros schrijft Thomas een toneelstuk, waarbij hij August von Kotzebues blijspelen gebruikt. Het krijgt de titel Geur der droefenis. Tijdens het schrijven ervaart hij een kortstondige euforie, de Thomassen Rozendal lijken elkaar te omhelzen bij een reidansje. De voedster in Thomas' toneelstuk beseft dat niemand is wat hij denkt te zijn: alles is verwisselbaar. De hoofdrollen zijn weggelegd voor een tweeling, Friderike en Friedrich, die volledig in elkaar opgaan, nadat zij erachter zijn gekomen dat zij broer en zus zijn. Bij de geboorte werden zij van elkaar gescheiden. Henriët is aanwezig bij de première van Geur der droefenis, maar begrijpt niets van alle verwisselingen.
| |
VI
In 1974 woont Liselotte in Griekenland bij een vrouw, Marilyn, met wie zij voortdurend ruziemaakt. Ze herinnert zich later het prettig gevonden te hebben dat zij helemaal van haar afhankelijk was, wetend dat Marilyn niet buiten haar kon. Liselotte geeft blijk van een afkeer van grote gevoelens, zoals ‘verdriet’ en ‘liefde’. Ze beseft haar eigen androgynie.
Thomas bespreekt met Bert Spaanks de werking van zijn geheugen, dat volgens hem secundair genoemd kan worden. Hij herinnert zich nooit gebeurtenissen, maar wel gesprekken
| |
| |
over die gebeurtenissen. Tijdens een interview met een journalist ter gelegenheid van de Duitse première van zijn toneelstuk relativeert Thomas het belang van het persoonlijke element in de kunst. Henriët raakt steeds meer van streek, ze haalt Thomas en diens vader door elkaar.
Cornelis Fijnaert verbreekt zijn relatie met Thomas. Hij acht hun levenshouding te verschillend. Cornelis wil wèl beslissingen nemen in de kunst en in zijn eigen leven. Hij kan de ironie van Thomas niet meer verdragen, net zomin als diens verhouding met Liselotte. Thomas gaat een biografie over Kotzebue schrijven.
Thomas en Henriët spreken over de mensen uit hun omgeving die inmiddels gestorven zijn. Henriët maakt veel verwijten. Als ze alleen thuis is, gaan herinnering en fantasie door elkaar lopen. Ze gaat in een verwarde toestand de straat op en komt door een ongeluk om het leven. Bij haar begrafenis analyseert Cornelis Fijnaert de mensen aan het graf, alleen Bert Spaanks lijkt echt verdriet te hebben. Cornelis komt tot een groots inzicht waarbij het begrip vergeving centraal staat.
Liselotte en Thomas kijken naar een televisie-uitzending waarin Thomas wordt geïnterviewd. Hij raakt zeer geëmotioneerd tijdens het gesprek over kunst en maatschappij. Naar zijn mening is gelijk willen hebben een perversie van het denken. Hij stelt niets tegenover het engagement van zijn gesprekspartner. Het gaat volgens Thomas om de creatie en niet om de gedachten, gevoelens en principes van de kunstenaar. Thomas zet de televisie uit, nadat hij zichzelf hoort zeggen dat kunst inzicht kan geven, maar eerst en vooral genoegen genereert. Dan komt hij tot het besef geen persoon meer te willen zijn. Hij benijdt Liselotte, die is ‘tenminste’ een kunstwerk en geen mens. Als hij de televisie nog eenmaal aanzet, hoort hij zichzelf zeggen: ‘Dat staat vast en het is van geen betekenis.’
| |
Interpretatie
Titel
Met de titel van zijn roman zet Alfred Kossmann direct de toon. De levens van zijn personages staan niet onder een gelukkig gesternte. Uit hun biografieën stijgt een geur van droefenis op. Slechts een enkeling weet zich staande te houden. Het is echter niet pure droefenis waarom het hier gaat, maar slechts de lucht ervan. Thomas Rozendal schrijft een toneelstuk met dezelfde naam en creëert ten slotte daarmee voor zichzelf het begin van een weliswaar trieste, maar bevrijdende uitweg: een poging tot zelfverlies.
| |
| |
Thomas put bij het schrijven van zijn toneelstuk Geur der droefenis uit zijn eigen leven en mixt verschillende elementen door elkaar tot een parodistisch geheel, alles diepgaand geïnspireerd op het werk van August von Kotzebue. In Thomas' intertekstuele toneelstuk wordt de roman Geur der droefenis gespiegeld. De bizarre paren in het toneelstuk laten zich in algemene zin terugvoeren tot die in de roman. Thomas' broeierige semi-incestueuze verhouding met zijn vrouw en nicht Henriët wordt vermengd met zijn visie op haar dochter Liselotte en haar ‘lichaam van bijna’ en misschien ook met Peter Oldewei's travestie. Thomas laat een verbaasde Friedrich zeggen als zijn tweelingzusje voor hem staat: ‘[...] Ik verdwaal / in tijd en geslacht.’
| |
Thematiek
Dat geeft via een omweg aan waar het in de roman Geur der droefenis om gaat: de worsteling van de verschillende personages - Thomas Rozendal voorop - met het vaststellen van hun persoonlijkheid, de crises waarin zij terechtkomen en hoe die worden overwonnen (Bert, Cornelis, Thomas) of waaraan zij ten onder gaan (Henriët, Peter). Kossmanns personages ontbreekt het aan een kern en daaruit komt veel van hun misère voort.
Thomas Rozendal ruilt de levensvraag ‘Wie ben ik?’ in voor de wens: ‘Ik wil geen persoon meer zijn.’ Hieraan vooraf gaan enkele momenten waarin hij dicht bij een gevoel van eenheid of een kern komt. In de roman dient zich een aantal ‘oplossingen’ aan voor de problemen die Thomas kent met het bepalen van zijn identiteit, voordat hij tot het besef komt geen persoon meer te willen zijn.
Op het moment dat Thomas zich wijdt aan zijn eigenzinnige bewerking van Kotzebue beleeft hij een ogenblik van euforie. Hij hoopt dat de verschillende Thomassen waaruit hij bestaat een parodistisch rondedansje gaan uitvoeren en daarmee dus letterlijk een cirkel (met een kern) vormen. Weliswaar gebeurt dat niet, maar hij was er dichtbij.
Tijdens de Tweede Wereldoorlog ervaart Thomas een tijdloos ‘van ieder gevoel ontdaan, volstrekt geluk’ als zijn werkkamp wordt gebombardeerd. Tijdens dit belangrijke moment wordt het hem duidelijk dat dit geluk slechts bestaat als zijn persoon volledig - fysiek en psychisch - desintegreert. Pas hierna kan hij inzicht verwerven in de beschreven tijdloze situatie, in de betekenis van de eeuwigheid. Deze existentiële, mystieke ervaring verbleekt snel en wordt door Thomas opgeborgen in de ‘rommelkamer van onbruikbare belevingen’. Thomas is kennelijk (nog) niet rijp voor de acceptatie van het gegeven dat hij geen kern heeft.
Henriët kent net als Thomas tijdens een bombardement
| |
| |
een religieus getinte ‘eeuwigheidservaring’. Zij weet ineens wat niet te weten valt: ‘het onmogelijke, het ondenkbare’. Hetzelfde sentiment kent zij uit dromen, waarna haar slechts ‘een gevoel van inhoudsloze zekerheid’ rest. Wanneer zij voor het raam staat, heeft ze maar één wens: dat het gevoel zou blijven. Dat gebeurt niet. Van alle personages is zij degene die het meest wordt geplaagd door een martelende onzekerheid.
De enige figuur uit Geur der droefenis die niet in een crisis terechtkomt, is de dochter van Henriët, Liselotte. Zij heeft geen probleem met het ontbreken van een kern. Voor een deel is zij dan ook onmenselijk. Liselotte wordt beschreven als een etherische schoonheid, ze is zowel man als vrouw en van een bijna provocerende wezenloosheid. Aan het slot van de roman benijdt Thomas haar: ‘Jij bent tenminste een kunstwerk, geen mens.’ Haar leegheid wordt nog eens versterkt door letterlijk op te vatten wat Liselotte aan het slot van de roman zegt: ‘[J]e neemt me de woorden uit de mond.’
Persoonlijk geluk kun je bereiken wanneer de onzekerheid over je identiteit wordt opgeheven. Dat gebeurt tijdens uiteindelijk onbruikbare ‘eeuwigheidservaringen’, in een vorm van een lege androgynie (Liselotte) en kortstondig-euforisch tijdens de creëren van kunst (het reidansje). Thomas' intrigerende slotzin in de roman ‘Dat staat vast en het is van geen betekenis’ hangt samen met een aantal noties zoals die hier werden beschreven.
| |
Poëtica
De kunst die Thomas uiteindelijk voorstaat - zoals blijkt wanneer hij zelf zijn Geur der droefenis creëert - verwijst louter naar zichzelf, verkondigt geen morele lessen en is geen gevoelsuitbarsting van een individu. Het is dus een kunst zonder betekenis, die absoluut lijkt (zie ook Thomas als recensent, p. 211). Grappig is dat Liselotte - ze is immers een kunstwerk - zich bij Thomas' uitspraak aansluit.
Behalve aan Thomas' kunstopvatting is de slotsom van de roman eveneens te koppelen aan de eeuwigheidservaringen van Thomas en vooral Henriët. Na haar dromen rest Henriët slechts een ‘inhoudsloze zekerheid’. De eeuwigheid staat vast en je kunt er geen betekenis aan hechten.
Thomas' slotakkoord geeft Geur der droefenis een sterk relativerend karakter, want als het meer wordt losgezongen uit zijn context, zijn er nog andere betekenissen die zich opdringen. Thomas Rozendal geeft te kennen dat gelijk hebben hem niet meer interesseert. Dat hoeft natuurlijk ook niet meer, als zelfs wat vaststaat geen betekenis heeft. De noodzaak van een mening valt weg en dat kan rust bieden. Ook kan ‘dat’ in die laatste zin van Thomas slaan op het bestaan als zodanig. Het leven is er nu eenmaal, een betekenis kun je er niet aan geven.
| |
| |
Thomas' conclusie geen persoon meer te willen zijn, zou daarop naadloos kunnen aansluiten.
| |
Motieven
Een aantal opvallende motieven schraagt de centrale problematiek van Geur der droefenis. De vertekening die de herinnering met zich meebrengt, speelt een belangrijke rol. Je modelleert het verleden naar wens, slechts brokstukken werkelijkheid komen door, de rest is hersenspinsel. Vooral Henriët en Thomas lijden hieraan (bijvoorbeeld: ‘Verzon ze dit allemaal of was het zo gebeurd?’). Het bemoeilijkt de bepaling van je eigen identiteit zeer, als je niet op je herinnering kunt bouwen.
De personages in Geur der droefenis proberen zichzelf een houding te geven waaraan ze zekerheid kunnen ontlenen. Ze halen elementen uit hun persoonlijkheid naar voren of spelen soms een rol. Thomas Rozendal neemt tijdens de Tweede Wereldoorlog de pose van toerist aan. Peter Oldewei voelt zich gelukkig als hij de rol van vrouw heeft aangenomen, voor de buitenwereld houdt hij een schijn van gewichtigheid op, in de relatie tot zijn moeder schikt hij zich in de rol van vader - de vader die hij haat, maar die hij ook wil zijn.
Thomas heeft net als Peter Oldewei een bijzondere band met zijn vader. Vooral Leo Geerts heeft de aandacht gevraagd voor het vadermotief in Geur der droefenis. Op belangrijke momenten kijkt Thomas' vader mee over zijn schouder. Thomas probeert zijn eigen positie te bepalen in relatie tot zijn (overleden) vader. Uiteindelijk slaat Thomas een andere weg in dan zijn vader zou hebben kunnen billijken. Hij kiest voor de pikante blijspelen van Kotzebue en laat de humanistische Lessing achter zich.
Tijdens het masochistische spel hebben de deelnemers een duidelijke rol. In Geur der droefenis staat een aantal verwijzingen naar die vorm van seksualiteit. Henriët wil gestraft worden door Thomas omdat zij Adriaan Rozendals boekje onder de aandacht van haar nsb-man bracht. Tijdens het liefdesspel met Thomas komt dat element terug. Hun seksuele relatie is daardoor duidelijk masochistisch gekleurd. Het sm-rollenspel is ook terug te vinden bij Anna en Bert (p. 136: Anna's uiterlijk, p. 213: Anna's strengheid) en bij Liselotte en Marilyn (p. 315).
Wanneer Thomas een roman wil schrijven, raakt hij op het verkeerde spoor. Voor hem geldt zeker dat er geen knellender probleem is dan dat van het kunstenaarschap. Dat probleem speelt een belangrijke rol bij het bepalen van zijn identiteit. Door middel van de verwijzingen naar Thomas Manns Tonio Kröger wordt dit probleem aan de orde gesteld. Pas als hij de juiste mate van onbetrokkenheid heeft, als hij beseft dat niets
| |
| |
vaststaat en zeker je persoonlijkheid niet, lukt het Thomas om te scheppen.
Voor Thomas' tegenvoeter in de roman, de steile dichter Cornelis Fijnaert, geldt het probleem van het kunstenaarschap evenzeer. Cornelis mist Thomas' bevrijdende inzicht dat het om de kunst gaat en niet om de kunstenaar. Hij is een schrijver van benauwende ernst, die uiteindelijk zichzelf terugvindt, wanneer hij zijn pretenties laat varen. De voor een kunstenaar noodzakelijke afstand tot het ‘normale’ leven bereikt hij nooit.
Zowel Thomas als Cornelis vertegenwoordigt opvattingen zoals die in Manns beroemde novelle naar voren worden gebracht door Tonio Kröger. Thomas is de parodist met een voorkeur voor het excentrieke, Cornelis de burgerman. De verwijzingen naar Tonio Kröger bieden een handvat voor de interpretatie van Geur der droefenis. Mirjam Rotenstreich heeft daarvoor de aandacht gevraagd. Maar behalve deze novelle spelen nog veel meer literaire teksten een rol. Harry Bekkering wijst op het belang van al deze verwijzingen (Kotzebue, Lessing, Adwaita, Andreas Ghryphius, Ter Braak, Goethe en anderen). Mede op grond van de hierboven al beschreven kunstdiscussie op de televisie met Thomas Rozendal meent Bekkering dat de roman in de eerste plaats moet worden gelezen als literair kunstwerk en niet als autobiografie, ook al geldt Geur der droefenis als een van Kossmanns meest persoonlijke romans.
Aan Geur der droefenis kleven meer paradoxen. Thomas Rozendal thematiseert voor zichzelf het gevoel dat hij geen eenheid is (p. 149, 163). Daarmee verkondigt hij echter ideeën die niet de dagelijkse praktijk van zijn leven bepalen en misschien ook nóóit kunnen bepalen. Veel mensen ervaren hem als een superieure spotter (p. 12, 187, 212-213, 227). Er doemt daardoor een heel duidelijk beeld van hem op. Voor iemand die zichzelf zonder kern ziet, vertoont Thomas opmerkelijk consistente eigenschappen.
De immorele, want betrokkenheid ontberende houding waarin Thomas uiteindelijk terechtkomt, heeft hij nooit aangenomen. Hij toont zich vaak belangstellend en ‘coacht’ meer of minder succesvol een aantal personages (Bert, Cornelis, Henriët).
Thomas ontwikkelt in zijn jonge jaren ‘een esthetica van de mislukking’. Voor iemand die op een dergelijke manier in het leven staat, richt hij zich opvallend vaak op uit zijn ellende en maakt hij positieve keuzes. Aan het slot van Geur der droefenis verfoeit Thomas het gelijk te hebben; er is geen gelijk, maar ondertussen verdiende hij jarenlang zijn brood als criticus.
| |
Vertelsituatie
De ideeën over de onkenbaarheid van de mens die Geur der droefenis prijsgeeft, weerspiegelen zich in de vorm van het
| |
| |
boek. De verhaalwerkelijkheid is fragmentarisch en kent een aantal ‘open plekken’. Met behulp van de vertelsituatie en het verloop van de tijd wordt de lezer gedwongen te interpreteren en te construeren. Een goed voorbeeld van een ‘open plek’ die wordt gecreëerd door het gekozen perspectief, of liever het niet gekozen perspectief, is dat Peter Oldewei's problematiek lange tijd in het duister blijft. Je leert hem kennen in de interpretatie van anderen.
Geur der droefenis is in grote delen te beschrijven als een meervoudig personale roman. Op Arend Veening na worden alle belangrijke personages van binnenuit beschreven. Behalve de personale gedeelten kent de roman ook passages waarin een auctoriële vertelinstantie sturend aanwezig is. In de opening staan drie gymnasiasten over een wieg gebogen. Ze doen zich alle drie op een bepaalde manier voor, ze houden een schijn op. Slechts één facet van hun persoonlijkheid wordt naar buiten gekeerd. Op de eerste bladzijden dus al wordt de lezer door de vertelinstantie in de richting van de centrale thematiek gestuurd.
| |
Opbouw
Geur der droefenis kent een scenische opbouw. Er vinden duidelijke sprongen in de tijd plaats. Tussen deel ii en iii missen we veel, Henriëts belangrijke eerste aanval van gekte, de gelukkige jaren in Woudrecht. Hierover krijgen we slechts uit de tweede hand informatie. In de tijd tussen deel iii en iv gaan Thomas en Henriët uit elkaar, tussen deel iv en v verscheurt Thomas de roman die hij schreef.
Op een aantal belangrijke momenten valt het doek voor de lezer. Over de verwijdering tussen Thomas en Henriët krijgen we conflicterende informatie. Een emotionele Thomas denkt dat hij zijn vrouw in de steek heeft gelaten (p. 276). Hij voelt zich schuldig. Van Cornelis hoorden we eerder dat Thomas ‘het huis uit geruzied’ werd door Henriët. Romanfiguren blijken geen afgeronde personages te zijn.
| |
Stijl
Kossmann schrijft in scènes en vaak in dialogen. Hij noemt zichzelf een lyricus. De zwaarte van zijn thematiek krijgt lucht door sierlijke en humoristische formuleringen (over een Amerikaanse jongen: ‘Zijn leven was even raadselachtig en oninteressant als dat van een kip’). Typerend is een relativerende toon, wat geheel in de geest van de roman is. Zoals Geerts opmerkt, relativeren personages elkaar en zichzelf. Ook de vertelinstantie relativeert: Berts vrouw Anna wordt bespot om haar Rotterdamse accent, dat voor licht uitheems moet doorgaan. Onderdeel van Kossmanns stijl is ook de vaak gebruikte paradox. Een voorbeeld: Thomas schrijft over een toneelstuk waarvan de betekenis was dat het géén betekenis had.
| |
| |
| |
Context
Kossmann is een schrijver die trouw blijft aan wat hem fascineert. Al in zijn debuutroman De nederlaag (1950) gaat het om een variant op het zelfverlies, dat Kossmann als zijn belangrijkste thema ziet. In zijn reisverhaal De smaak van groene kaas (1965) formuleert Kossmann een visie op het toerisme als levenshouding. We lezen het terug bij Thomas Rozendal. In 1958 schrijft Kossmann een gedicht ‘Orestes in de middag’, waarin Iphigeneia ‘meer beleefd had dan zij ooit zou kunnen ervaren’. Kossmanns fascinatie voor het sadomasochistische rollenspel kwam overduidelijk aan het licht in 1969, toen hij de vertaling maakte van Leopold von Sacher-Masochs Venus im Pelz (Venus in bont). Later, in 1985, schreef hij een studie over de literaire achtergrond van het verschijnsel onder de titel Martelaar voor een dagdroom.
De worsteling met de begrippen eeuwigheid en eenheid, in combinatie met het bepalen van de eigen persoonlijkheid door zowel Henriët als Thomas is een fenomeen dat in een latere novelle, Slecht zicht (1986), opduikt in een heel inzichtelijk geformuleerde passage (p. 57):
‘Had hij koorts? Brak het vele drinken hem op? Of was er nu ten slotte een aankondiging van werkelijkheid? Werkelijkheid? Het besef dat alles in triljarden deeltjes uiteenviel, onophoudelijk, en tegelijk het besef dat alles één was, buiten de tijd. Iets ondenkbaars of juist iets dat alleen maar te denken was. Niet te ervaren? Ondenkbaar was het dat - behalve in het bedrog van het gewone, van de tastbare schijnwereld - ondenkbaar was het... Was wat? Eenheid. Dat is de ervaring van werkelijkheid. Eeuwigheid. Eeuwigheid is eenheid. Het werkelijke is één en eeuwig. Als Alexander Kievoet die ervaring kent is hij gered. Gered van wat? Waarom zou hij gered moeten worden? Hoe kwam hij erbij om over zoiets doms als redding te denken? Nog geen drie stappen kon hij denken zonder luie woorden te gebruiken.’
Alexander Kievoet komt tot de volgende slotsom, zeer vergelijkbaar met die van Thomas Rozendal (p. 60): ‘Ik ben niet waren de woorden waarin de werkelijkheid zich eens en voor al liet uitdrukken, een ontkenning van extatische alomvattendheid.’
Geur der droefenis is een scharnierpunt in het oeuvre van Kossmann. Er is na zorgvuldige bestudering een relatie te leggen tussen de enigszins verbrokkelde vorm (tijdsverloop, vertelsituatie) en de inhoud (de mens is zonder kern). In latere boeken is de verbinding tussen vormgeving en thematiek duidelijker. Wat Kossmann door middel van bijvoorbeeld een
| |
| |
personage als Thomas Rozendal aan de orde stelt, is dan een leidend principe bij de vormgeving geworden. Kossmann is speelser en experimenteler gaan schrijven.
Thomas Rozendal vertoont in Geur der droefenis nog enige continuïteit, hij is een personage met nogal uitgesproken eigenschappen. In een novelle als Slecht zicht is het zelfs voor de vertelinstantie niet duidelijk welke identiteit en kenmerken het hoofdpersonage Alexander Kievoet heeft. Pas als deze op film staat, ziet de vertelinstantie Alexander Kievoet voor zich.
Ook in latere romans zoals Een verjaardag (1987) en Familieroman (1990) zet deze thematiek - het niet kunnen kennen van jezelf en anderen - zich door. Het laatste boek is door Mirjam Rotenstreich beschreven als een gekke herschrijving van Geur der droefenis.
Op grond van zijn niet-mimetische kunstopvatting is Kossmann wel ingedeeld bij de postmodernen (door Musschoot). Den Boef situeert hem ergens halverwege realisme en postmodernisme. Kossmanns gedurfde novellen stelt Den Boef ten voorbeeld aan de Revisor-auteurs, vanwege zijn behandeling van de relatie werkelijkheid-verbeelding.
Bij verschijning werd Geur der droefenis met de meest uiteenlopende schrijvers vergeleken, van Hermans tot Couperus, van Gerrit Krol tot Ina Boudier-Bakker. Kossmann blijft moeilijk te plaatsen. Zelf zegt Kossmann over de invloed van anderen op zijn werk, in het opstel ‘Veertig jaar onder invloed’ uit Duurzame gewoonten: ‘[...] en als ik aan een roman bezig ben lees ik zoveel mogelijk romans van anderen, om eruit te halen wat ik kan gebruiken. Diefachtig, karakterloos, en uit pure hoogmoed. Ik twijfel er kennelijk nooit aan dat ik schrijf wat ik wil schrijven en mij toeëigen wat mij toekomt.’ Het lijkt op Rozendals intertekstuele behandeling van Kotzebue.
| |
Waarderingsgeschiedenis
Tot op heden is Geur der droefenis nauwelijks herdrukt, ondanks goede kritieken - Joke Linders-Nouwens: ‘een grote hoogte’, Pierre H. Dubois: ‘het boeiendste wat Kossmann ooit schreef’, Koos Tuitjer: ‘monumentale roman’, een anonymus in Trouw: ‘een van de beste boeken van de laatste tijd’. Vooral de diepte van de roman wordt geprezen, de invoelbaarheid van Henriëts ondergang en de wandeling door Rotterdam.
Er waren echter ook tegenstemmen. Volgens Hans Warren doet het boek geforceerd aan en bevat het anachronismen. Hij gelooft niet in de seksuele handeling die op p. 93 door Henriët wordt verricht! Het NRC Handelsblad is genuanceerd bij
| |
| |
monde van Marjolijn Pouw: ‘[H]ij is een scherp waarnemer, maar ook een wat kille constructeur. Ik vind zijn werk vooral psychologisch van grote waarde.’ Andere kritiek richt zich op het mogelijk te uitgesponnen middengedeelte of de geringe betrokkenheid bij de maatschappelijke veranderingen in de loop van het boek. Tegen het laatste heeft Leo Geerts een aantal overtuigende argumenten ingebracht.
In de later geschreven stukken neemt de waardering voor Geur der droefenis toe - wat logisch is omdat daarin uit ‘vrije wil’ aandacht wordt geschonken aan het boek. In Het literair klimaat 1970-1985 figureert Kossmann nog in het door Tom van Deel geschreven hoofdstuk ‘De veronachtzaamden’. In de volgende aflevering van Het literair klimaat 1986-1992 schreef Mirjam Rotenstreich een heel hoofdstuk over Kossmann. Leo Geerts spreekt van een ‘meesterwerk, maar ook een meesterwerk op eenzame hoogte’. Hij probeert te begrijpen waarom het boek minder succes had dan De aanslag. Marres zegt dat Kossmann zich met Geur der droefenis overtroffen heeft. Marjoleine de Vos roemt in Tirade Kossmanns stijl en spreekt van zijn ‘mooiste boek’. Ook kan zij Rozendals brutale manier van denken waarderen. Na het bombardement op Rotterdam bijvoorbeeld is Thomas niet tevreden over zijn eigen ervaring van die ramp en meent: ‘Wat mij betreft is het bombardement mislukt.’ De Vos zegt over zulke wendingen: ‘Voor oneerbiedige overwegingen schrikt Kossmann nooit terug.’
Voor deze bespreking is gebruikgemaakt van:
Alfred Kossmann, Geur der droefenis. Tweede druk, Amsterdam 1985.
| |
| |
| |
Secundaire literatuur
Alfred Kossmann, Martelaar voor een dagdroom. Over leven en werk van Leopold van Sacher-Masoch. Amsterdam 1970. |
Ton Anbeek, De schrijver tussen de coulissen. Amsterdam 1978. |
Marjolijn Pouw, Leven door woorden. In: NRC Handelsblad, 18-4-1980. |
Aad Nuis, Een elegische nadruk op vergankelijkheid. In: Haagse post, 19-4-1980. |
Koos Tuitjer, Monumentale roman van Kossmann. In: De Limburger, 27-6-1980. |
[An.], Grote roman van Alfred Kossmann. In: Trouw, 5-7-1980. |
Everhard Huizing, Subtiele psychologische roman van Kossmann. In: Nieuwsblad van het Noorden, 11-7-1980. |
Joke Linders-Nouwens, Roman van een generatie, Alfred Kossmann: Geur der droefenis. In: Haarlems dagblad, 27-7-1980. |
Peter van der Linden, Geen meesterwerk, wel een weekend ontspanning. In: De nieuwe linie, 30-7-1980. |
Karel Osstyn, Karakters. In: De standaard, 29-8-1980. |
Hans Warren, Geur der droefenis, Nieuwe roman van Alfred Kossmann. In: Provinciale Zeeuwse courant, 30-8-1980. |
Hans Werkman, Geur der droefenis van Alfred Kossmann: een cultuurbeeld. In: Nederlands dagblad, 21-10-1980. |
Pierre H. Dubois, ‘Meningen zijn niet mijn zaak’. Konstanten in het werk van Alfred Kossmann. In: Jan Campertprijzen 1980 [...]. Den Haag 1980, p. 7-21. |
Daan Cartens, Geur der droefenis (A. Kossmann). In: Ons erfdeel, nr. 2, 1981, jrg. 24, p. 268-269. |
Leo Geerts, Kossmann en de illusie van de tijd. In: De Vlaamse gids, nr. 4, 1985, jrg. 69, p. 53-58. |
Tom van Deel, De veronachtzaamden, Een bijdrage aan de canonvorming. In: Het literair klimaat 1970-1985. Amsterdam 1986, p. 89-96. |
Wam de Moor, ‘Ach zo te leven als zuivere herten!’ Over Alfred Kossmann. In: idem, Deze kant op. Kritieken en profielen van boeken en schrijvers 1979-1984. [z.p.] [cop.] 1986, p. 165-170. |
Harry Bekkering, Geur der droefenis: een verhulde poëtica. In: Bzzlletin, nr. 145, april 1987, jrg. 16, p. 21-16. |
August Hans den Boef, Literatuur is ontlening en huichelarij. Alfred Kossmann tussen realisme en postmodernisme (1979-1986). In: Bzzlletin, nr. 145, april 1987, jrg. 16, p. 37-43. |
Mirjam Rotenstreich, Is Kossmann Thomas Mann schatplichtig? Een vergelijking tussen Geur der droefenis en Tonio Kröger. In: Bzzlletin, nr. 148, 1987-1988, jrg. 17, p. 43-50. |
Alfred Kossmann, Duurzame gewoonten, of Uit het leven van een romanfiguur. Amsterdam 1987. |
Anne Marie Musschoot, Alfred Kossmann: toerisme als (postmodernistische) levens- |
| |
| |
houding. In: De Vlaamse gids, nr. 3, 1988, jrg. 72, p. 13-21. |
Ton Anbeek, Geschiedenis van de Nederlandse literatuur 1885-1995. Amsterdam [cop.] 1990. |
Arjan Berben, Wie is dat in Geur der droefenis? Een interpretatie van Alfred Kossmanns roman Geur der droefenis. Leiden 1992 [ongepubliceerd, vakgroep Nederlands, Rijksuniversiteit Leiden]. |
Jacques Kersten, Inderdaad: een geur van droefenis. In: Als ik dan ga, Documentatie Jacques Kersten. Heerlen 1992. p. 172-175. |
René Marres, Alfred Kossmann: ambivalentie en melancholie. In: idem, Polemische interpretaties van Louis Couperus tot W.F. Hermans. Den Haag 1992, p. 139-159. |
Mirjam Rotenstreich, Het ik als hypothese: Alfred Kossmann. In: Het literair klimaat 1986-1992. Amsterdam 1993, p. 282-292. |
Marjoleine de Vos, Herlezen, Geur der droefenis van Alfred Kossmann. In: Tirade, nr. 351, 1994, jrg. 38, p. 187-192. |
Bert Peene, Alfred Kossmann. In: Kritisch lexicon van de Nederlandstalige literatuur na 1945. |
lexicon van literaire werken 32
november 1996
|
|