| |
| |
| |
Kees van Kooten
Koot graaft zich autobio
door August Hans den Boef
Achtergronden en uiterlijke beschrijving
De verhalenbundel Koot graaft zich autobio van Cornelis Reinier van Kooten (*1941 te Den Haag) verscheen oktober 1979 bij uitgeverij De Bezige Bij te Amsterdam, die het boek vervolgens 14 keer ongewijzigd herdrukte. De totale oplage bedraagt volgens het colofon van de laatste druk een kleine 200 000 exemplaren.
Op de achterkant van het boek prijkt de advertentie uit de Haagsche courant waarin de ouders van de auteur kennisgeven van geboorte van hun zoon Kees en daaraan de hoop verbinden dat ‘het een echte Hollandsche jongen zal worden’. Daaronder een commentaar uit het nationaal-socialistische dagblad Volk en vaderland waarin men deze advertentie positief afzette tegen een andere, waar een jongen alle voornamen van de schoonzoon van het toenmalige staatshoofd draagt. De nsb-er begreep kennelijk niet wat de ouders Van Kooten met ‘een echte Hollandsche jongen’ bedoelden, maar kon ook niet weten dat zij slechts de roepnaam van hun zoon hadden vermeld.
Koot graaft zich autobio is geïllustreerd met twee foto's, verscheidene tekeningetjes van de auteur en een handgeschreven verhaaltje van zijn zoon.
De 14 verhalen verschenen eerder in de periode 13 augustus 1977 tot 11 augustus 1979 als afleveringen - soms met een onderbreking van maanden, dan weer tweewekelijks - van de HP-column ‘Koot droomt zich af’ (vanaf 14 juli 1979: ‘Ik weet niet beter’). In de boekversie zijn telkens titels toegevoegd. Soms zijn er kleine wijzigingen in typografie, alinering of spelling aangebracht. Substantiëlere veranderingen vinden we in ‘schrijver worden’ en ‘Een koffer met poep’, beide een montage van twee afzonderlijke columns. Bovendien heeft Van Kooten aan het eerstgenoemde verhaal een beginzin toegevoegd (‘Kennelijk kou gevat. Hoewel-’) en de actuele verwijzingen weggelaten; in het tweede is de naam van echtgenote Cock vervangen door ‘B’.
Er bestaat een verschil tussen de volgorde waarin de columns in de HP verschenen en de latere ordening in Koot graaft
| |
| |
zich autobio. De tweedeling die veel recensenten bij de verschijning van de bundel signaleerden - de eerste acht verhalen waar vooral het gezin Van Kooten een rol speelt en het laatste zestal waar de (overleden) vader van de verteller centraal staat - bestond voor de lezers van de HP-columns niet. Verhalen over de vader werden afgewisseld met andere over het gezin, dan wel over de jeugd van de verteller. Wel is de volgorde van de verhalen over de vader gehandhaafd, in tegenstelling tot die uit de andere categorie. Tekenend is hoe het verhaal dat door onder anderen Mieke Bal als technisch het meest interessant wordt beschouwd, ‘Van de hoge’, als vierde verhaal in het boek is opgenomen, maar het laatst als column verscheen.
| |
Inhoud
Op het ijs
De verteller roept de tijd op dat hij op het ijs een meisje probeerde te imponeren bij het schaatsen en het feit dat hij geen dure hockeyschaatsen bezat, maar eenvoudige houten Friezen. Hij vraagt zich af of hij zijn zoon nu al meteen Noortjes zal geven.
| |
Schrijver worden
De verteller ligt met griep in bed en herinnert zich hoe hij als jongen door het dragen van plusfours eenkennig werd. Als remedie dachten zijn ouders aan een kamp van de Christelijke Jongemannen Vereniging, maar toen zij daarvan een film hadden gezien, hoefde hij niet meer. De HP-redactie wenst langere stukken nu de verteller persoonlijker schrijft en hij denkt aan de signeersessie waarbij hij als tienjarige aanwezig was en zijn vader aan Carmiggelt toevertrouwde dat Kees misschien doorgaat in de Letteren. Kasper, zoontje van de verteller, staat met een zeeroversverhaal in de schoolkrant.
| |
Een koffer met poep
Het gezin Van Kooten gaat met een kampeerbus naar het zuiden. Ze bezoeken een grot waar twee vrijende Belgen rondleidingen verzorgen. Allerlei configuraties van druipsteen worden door de gids als figuren aangeduid. Sinterklaas onder de douche vinden de kinderen het leukst. Omdat het chemische toilet van de kampeerwagen frequent volraakt en de verteller het door voortdurend ledigen te druk krijgt om uit te rusten, neemt hij met zijn gezin intrek in een hotel. De hotelier hanteert het toiletreservoir wat onzorgvuldig. Nu durft de verteller niet meer van zijn kamer te komen.
| |
Van de hoge
Kasper heeft een vele malen opgelapte pop, Snoopy, en probeert vergeefs of hij zonder hem kan slapen. De jongen is erg gesteld op een twaalfjarig meisje dat bij de buren logeert en zijn vader neemt hen mee naar het zwembad. Kasper wil haar imponeren en springt bij een tweede poging, na een twee- | |
| |
de koek, van de hoge plank. Als het meisje terug naar huis gaat, doet Kasper definitief afstand van Snoopy.
| |
Heel even god
De verteller voelt zich geïntimideerd door tegelzetters. Dat komt doordat hij zich in zijn jeugd ongemakkelijk voelde tussen de arbeidersjongens met wie hij voetbalde. Zo leerde hij nooit plat praten, maar vestigde hij zijn positie door een toevalstreffer. Op deze manier vist hij ook voor de tegelzetters een onbereikbare tang uit een koker: een stokje dat hij vindt, past toevallig precies.
| |
De dood van mijn poes
Aan een tv-programma dat hij in 1967 samen met Wim de Bie maakte, houdt de verteller zijn poes Leen over. Het dier maakte diverse verhuizingen mee, maar gedroeg zich zelfbewust. Wanneer Leen een spuitje heeft gekregen en de vrouw van de verteller hem begraven heeft, vindt B. een horloge in de vorm van een kattekop, dat bovendien niet tikt, maar spint.
| |
De gestranden
Het gezin Van Kooten strandt samen met andere Nederlanders in Iraklion door een boekingsfout van de luchtvaartmaatschappij. Doordat de verteller de eerste is bij wie dit euvel wordt geconstateerd, beschouwen de Grieken, en in navolging van hen, de gestrande Nederlanders, hem als de reisleider. Het gezelschap brengt een etmaal gezellig door in een hotel en doet zich vooral te goed aan de wijn. Alles is gratis. Verscheidene malen probeert de verteller met roken te stoppen.
| |
Naast de rails
Met De Bie en hun uitgever op weg naar Antwerpen, belandt de verteller per ongeluk in Den Haag en brengt hij een onverwacht bezoek aan zijn ouders. Hij bekijkt wat knipsels over het begin van zijn carrière. Terug in Hilversum plukt hij paddestoelen die giftig blijken te zijn als ze 's avonds worden geconsumeerd.
| |
Het haar van mijn vader
Tijdens het indraaien van gloeilampen in zijn wintersportappartement herinnert de verteller zich hoe vroeger zijn vader elke kapotte gloeilamp vanaf het balkon placht weg te werpen zodat die een mooie plof produceerde. Dit ritueel schiep verbondenheid. Zijn vader bezit een opmerkelijke grijze haardos, een baken in de menigte. De verteller ziet een skiër met precies zulk haar, maar als deze gebaart samen met hem te willen afdalen, doet hij dat niet vanwege zijn beperkte techniek. Beneden in het hotel hoort hij van zijn echtgenote dat zijn vader is overleden. Als zijn vader ligt opgebaard, is het haar verkeerd gekamd. De verteller herstelt het kapsel.
| |
Zijn zakagenda
De verteller rijdt in zijn auto naar zijn moeder die nu alleen is. Onderweg watert hij in een conservenblik, dat hij van zijn vader heeft geleerd. Zijn moeder laat hem een tekening zien die zijn vader ooit van Jan Toorop heeft gemaakt en vlak voor zijn dood bij een antiquair heeft teruggevonden. De verteller denkt aan zijn vaders gewoonte om geen kranten en weekbla- | |
| |
den weg te gooien. Hij ziet de 50 zakagenda's waarin de vader zijn belevenissen placht te noteren. De laatste ontmoeting met zijn zoon duurde slechts kort, omdat deze naar de studio moest. Bij het afscheid van zijn moeder voelt de verteller zich weer het kind uit 1943. Als hommage aan zijn vader koopt hij alle kranten en weekbladen waarop hij de hand kan leggen.
| |
Zijn koffer
De verteller bevindt zich op toernee in Amerika en herinnert hoe zijn vader dertig jaar met agenda's en lederwaren (en wat pikante tijdschriften voor de eenzame nachten) door Nederland reisde. Hij heeft diens koffer bij zich. In Ann Arbor ziet hij de zaal met het pseudo-koepelraam dat de filosoof G.E. Moore in 1942 beschreef. Na ‘overleg’ met zijn vader koopt hij een nieuwe koffer; de oude laat hij achter in een Washingtonse hotelkamer.
| |
Zijn schoenen
De verteller herinnert zich hoe hij destijds met zijn vader van gedachten wisselde over het stupide tv-optreden van premier Van Agt. Alle jeugdsentimentalia wil hij weggooien - sinds de dood van zijn vader, drie maanden daarvoor, lijdt hij aan deze opruimwoede. Hij herinnert zich dat hem een keer een nieuw paar voetbalschoenen was beloofd als hij zou scoren. Doordat zijn vader de midvoor omkocht, lukte dat en een paar nieuwe Quicks waren zijn deel. Nu wil hij ze weggooien.
Onlangs heeft hij voor zijn vader maatschoenen gekocht en de man had voor het eerst van zijn leven geen zere voeten meer. Een tweede paar wilde hij niet omdat hij al wist dat hij niet lang meer had te leven. Als de verteller zegt dat zijn zoontje nog niet erg goed voetbalt, is deze zeer teleurgesteld. Als troost geeft de verteller Kasper nieuwe schoenen van het merk Puma.
| |
Mijn fietsen
Zomer 1952, in de tijd van de Tour de France, krijgt de verteller een monsterlijk lelijke, zwarte, tweedehands fiets in plaats van het model dat hij begeerde - een racefiets zoals je die zag in de etalage van Gerrit Bontekoe, een trekpleister voor fietsende jongens. Als hij naar de middelbare school gaat, krijgt hij een sportfiets van een onbekend merk; nog steeds niet de begeerde racefiets. Hij herinnert zich hoe hij tien jaar tevoren ooit eens op een geleend exemplaar heeft gereden en nu overweegt hij er een te kopen. Rijdt even een rondje op de racefiets van Kasper.
| |
In de tent
Een paar keer per jaar reed de vader naar Italië, waar de zuster van de verteller woont. Nu rijdt hijzelf met zijn moeder daarheen. Ze proberen zo weinig mogelijk over de vader te spreken. Alleen terugreizend door Zürich wordt hij door prostituées benaderd. In plaats van op hun aanbiedingen in te gaan koopt hij voor heel zijn omgeving lederen cadeaus. Wederom een hommage aan het beroep van zijn vader.
| |
| |
| |
Interpretatie
Titel
De naam Koot in de titel van de bundel verwijst naar een personage uit de tv-programma's van het Simplisties Verbond dat Kees van Kooten in de jaren zeventig neerzette. Het is de achternaam tot het eenvoudigst gereduceerd. Bovendien heeft dit personage de gewoonte om veel woordspelingen te gebruiken. Woordspelingen als die in de titel, waarbij het werkwoord ‘graven’ uit het woord ‘autobiografie’ is gehaald. Uiteraard moet de titel ook letterlijk worden genomen: het belangrijkste onderwerp van Koot graaft zich autobio is het leven van de verteller. Maar het gaat om het leven van het personage Koot, een creatie van Kees van Kooten. De auteur behoudt derhalve nog enige afstand tot de werkelijkheid van zijn dagelijks leven.
In het bewaren van afstand is de bundel niet consequent. De echtgenote van de verteller wordt aangeduid met ‘B.’, doch één keer (op p. 103) met de naam Barbara. De kinderen hebben wel hun namen Kasper en Kim, zoals ook de zuster van de verteller met haar voornaam wordt aangeduid. Hij zelf heet soms Van Kooten, dan weer Koot en een enkele maal Kees. Collega Wim de Bie soms Wim, dan weer Bie. Andere personen uit de wereld van de media worden met hun werkelijke naam aangeduid (Piet te Nuyl, Ralph Inbar, Sonja Barend, Tonny Eyk); de kennissen die de verteller, zijn vrouw en zuster opvangen bij de dood van hun vader echter weer met een initiaal. Hieruit blijkt duidelijk een bewuste afstand. De inconsequentie zou kunnen voortvloeien uit het feit dat de bundel zich beweegt tussen louter komische verhalen en verhalen over persoonlijke emoties.
| |
Thematiek
Vanaf het moment van publikatie hebben de recensenten van Koot graaft zich autobio een tweedeling in de bundel aangebracht. De laatste zes verhalen, die alle cirkelen rond de overleden vader van de verteller, vatte men als een eenheid op. Juist in deze verhalen vonden recensenten de steun in hun opvatting dat de bundel werkelijk autobiografisch van karakter is.
In de gevallen waar de verteller over de gevoelens jegens zijn familieleden spreekt, staan deze emoties niet op zichzelf, maar zijn ze vaak verbonden met andere motieven, die in vorig werk van Van Kooten al een thematische rol speelden. De herinneringen aan de vader zijn sterk verbonden met die aan de sfeer van de jaren vijftig en aan voorwerpen die voor die sfeer typerend waren: de eerste fiets, voetbalschoenen, schaatsen. In het verhaal ‘Van de hoge’ speelt de Snoopy-pop van zijn zoontje een vergelijkbare rol.
De voorwerpen benadrukken de positie van de verteller als
| |
| |
antiheld. Met een zwaar sportrijwiel kun je nu eenmaal niet een racefiets bijhouden, evenmin als je met Friese doorlopers de show op de ijsbaan steelt.
Tot tweemaal toe is de climax van het verhaal de aankoop van dingen die typerend waren voor de vader: respectievelijk kranten en weekbladen en leren voorwerpen.
In de verhalen over de vader is vooral diens afwezigheid een thema. Zo vergeet de moeder van de verteller dat zij niet voor drie, maar voor twee personen koffie met gebak moet serveren en constateert hij, met haar op weg naar Italië, dat beiden proberen te vermijden over de vader te spreken. Eén passage tussen haakjes is een uiterst knappe combinatie van sentimentaliteit die door een grappige formulering van haar larmoyante karakter wordt ontdaan en daardoor indringend werkt: ‘We staan elke nacht een kwartiertje in de keuken want niemand mag weten dat hij niet echt dood is.’ Met dit soort passages en de gefascineerdheid door voorwerpen als de koffer ontdoet Van Kooten de gebruikelijke opmerkingen over de dood van zijn vader (dierbare herinneringen, tranen) van hun clichématige karakter.
Eenzelfde procédé hanteert hij ook in de verhalen uit het eerste deel van Koot graaft zich autobio. Wanneer de echtgenote van de verteller aan het slot van het verhaal de poes Leen heeft begraven, vindt B. een horloge in de vorm van een kattekop dat niet tikt maar spint. Wanneer het verhaal ‘Schrijver worden’ dreigt te ontaarden in een sentimentele lofzang op de huiselijke geneugten, hoort de verteller ‘tientallen loeiende scheepstoeters’.
Dit procédé van overdrijving hanteert Van Kooten al in het eerste verhaal - over de geringe schaatscapaciteiten van de verteller: ‘Tweeënzeventig en achtenzestig zijn we nu maar we gebruiken de hele ijsvlakte nog, in de breedte. [...] Geven wij die broekjes even een lesje in ijspret? Een iedereen kijkt naar ons.’ Deze laatste zin is belangrijk: in deze toekomstfantasie kan de verteller zich verbeelden hoe hij - trots - bekeken wordt, zoals hij zich elders ook verbeeldt dat men hem en zijn zoontje bewonderend opneemt als hij enige uren met roken is gestopt.
Die dagdromen vormen een verzet tegen de lage dunk die de verteller van zijn capaciteiten heeft en drukken tegelijk zijn verlangen uit om in de ogen van anderen te schitteren. Daarbij bestaat altijd een spanning tussen innerlijke onzekerheid en het zich groot houden voor de buitenwereld.
Hans van den Bergh stelde dat de behoefte ‘erbij te horen’ tot Van Kootens vaste thema's behoort, evenals de moeite die de ik-figuur doet om in de ogen van anderen kundiger en han- | |
| |
diger te lijken dan hij in werkelijkheid is (‘Heel even god’). In dit verhaal neemt Van Kooten een loopje met de lezer door de zelfverkleining tegen de zelfvergroting uit te spelen. De verteller is zich wel degelijk bewust van zijn spel met de zelfverkleining.
Belangrijk is dat zijn vader door een grote handigheid een contrast met hem vertoont (zie het conservenblik in de auto om onderweg te kunnen wateren; ‘Zijn zakagenda’). Die handigheid betekent door dat contrast meer dan het clichématige ‘mijn pappie kan alles’. Bovendien is hierin de zoon van de verteller een evenbeeld van zijn vader. Kasper vertoont een zelfde discrepantie tussen stoer doen en bang zijn, bijvoorbeeld in de pogingen om zonder de kinderachtige pop te slapen of in het fanatisme om zijn voetbaltechniek te verbeteren. Meer conform het verwachtingspatroon zou zijn geweest dat het kind een evenbeeld van de handige vader van de verteller was (wat Van Kooten, althans voor zover het de fysieke kant betreft, in later werk wel zal beweren).
Van Kooten laat het toeval een cruciale rol spelen. Dat zien we in het poezehorloge bij de begrafenis van de kat Leen en bij de man die hetzelfde bijzondere haar heeft als de vader van de verteller. Hij signaleert die man vlak voor het doodsbericht van zijn vader.
Opmerkelijk ten slotte is de manier waarop Van Kooten het schrijverschap thematiseert, in ‘Schrijver worden’ zelfs op verschillende niveaus. Het verhaal bevat een anekdote over de kleine Kees van Kooten die aan de hand van zijn vader bij een signeersessie min of meer de zegen krijgt van zijn idool Carmiggelt. Verder deelt een HP-redacteur Van Kooten mee dat het blad langere stukken van hem wenst, nu hij persoonlijker is gaan schrijven. De auteur overweegt om dat verzoek in te willigen, omdat ‘het mij de kans geeft dat ik mijzelf er als het ware mee dwing iets verdergaands, iets vergaanders te doen dan die komies bedoelde sprintjes van honderd meter steeds’.
Indirect stuurt Van Kooten de lezer ook op een andere manier in de richting van de literatuur. Verscheidene malen heeft hij het namelijk over zijn lectuur en regelmatig laat hij namen van boeken en schrijvers vallen: Stephen Leacock, S.J. Perelman, Canetti, Keith Waterhouse's Billy Liar, Updike, Nabokov, Svevo, Waugh en G.E. Moore. Het gaat om auteurs dan wel boeken die bij de toenmalige HP-lezer, respectievelijk vpro-kijker enige faam genoten. Dezelfde sfeer ademt de verwijzing ‘Rose-bud’ (naar Orson Welles' film Citizen Kane). Een subtiele verwijzing naar Maarten 't Harts Een vlucht regenwulpen zou de passage in het slotverhaal kunnen zijn, waar de verteller wordt geconfronteerd met Züricher prostituées.
| |
| |
De titel ‘De dood van mijn poes’ zou kunnen zinspelen op het gelijknamige verhaal van Jacobus van Looy.
| |
Vertelsituatie
De manier van vertellen lijkt eenvoudig, maar is door het pendelen tussen heden en verleden niet altijd ongecompliceerd. De Inleiding in de literatuurwetenschap van Jan van Luxemburg e.a. citeert het verhaal ‘Van de hoge’ als een voorbeeld van een ingewikkelde wisseling van externe en interne focalisator. De verteller beschrijft een bezoek aan het zwembad met zijn zoontje en een vriendinnetje, herinnert zich daarbij hoe hij zich voelde als hij vroeger op de duikplank stond en vereenzelvigt zich ten slotte zo met zijn zoon dat hij weergeeft wat het kind ervaart hoog op de springplank: ‘Het is stiller hierboven’ kan door niemand anders dan het kind zijn gefocaliseerd.
| |
Opbouw
Ook los van het zestal verhalen rond de vader is de bundel door critici altijd als zeer samenhangend beschouwd. Volgens Jaap Goedegebuure vormen de verhalen ‘een onmiskenbare roman fleuve’. Door de ordening lijkt ‘De dood van mijn poes’ vooruit te wijzen naar ‘Het haar van mijn vader’.
De structuur is soms gecompliceerd. In de meeste langere verhalen treden grillige tijdssprongen op die scènes uit het verleden in het hoofdverhaal inlassen. Hans van den Bergh wees erop dat de verteltrant voor een al te plat doorsnee-realisme wordt behoed door het ongebruikelijke invoegen van documentair materiaal en door enkele surrealistische uitschieters.
| |
Stijl
Ondanks het feit dat Koot graaft zich autobio een stuk persoonlijker is dan Koot droomt zich af (1977), bevat de bundel nog steeds enige nieuwvormingen, waarbij de verteller van zelfstandige of bijvoeglijke naamwoorden werkwoorden maakt, dan wel ellipsen hanteert: ‘dat wist ik hevig’, ‘langspumpen’, ‘plavuisde’, ‘ik vooroordeelde’, ‘griezelig kloppende Fransen’.
| |
Context
Ook in ander opzicht bestaat er een continuïteit tussen de twee genoemde bundels. Sommige HP-columns zetten de teneur van Koot droomt zich af voort, door de charmant-onbeholpen illustraties van de auteur zelf en door het feit dat ze nog steeds tussen aanhalingstekens staan (die zijn in de boekversie verwijderd). Daarnaast had Van Kooten reeds in Koot droomt zich af veel persoonlijke details gebruikt. De enige recensent die bij de verschijning van Koot graaft zich autobio een continuïteit opmerkte, was Carel Peeters. Maar hij vatte dit uiterst beperkt op door zich te concentreren op het
| |
| |
existentialistische idee dat de mens pas bestaat in de waarneming van anderen. Er is echter veel meer. De jeugd in (de Vreeswijkstraat te) Den Haag, ouders, vrouw en kinderen, dit alles speelt in de meeste van de columns in Koot droomt zich af een rol. Soms als decor, of als aanleiding, dan wel als startpunt voor beschouwingen over triviale details uit het dagelijks leven. Een rudiment daarvan in Koot graaft zich autobio is de beschouwing over de lepeltjes en krokettenbakjes in ‘Schrijver worden’.
Tweemaal echter spelen jeugd (in: ‘Leefwarmte’) en kinderen (in: ‘Nalatig ouderschap’) in Koot droomt zich af een veel belangrijker rol dan decor en vormen ze thematisch wel degelijk het onderwerp van de column. Ook worden in deze bundel de gezinsleden Van Kooten soms al met hun werkelijke naam - zoals in later werk als Veertig (1982), Hedonia (1984), Zeven sloten (1988) en Zwemmen met droog haar (1991) gebruikelijk - aangeduid: Barbara, Kasper en Kim.
De continuïteit tussen dit werk en Koot graaft zich autobio is eveneens groot. Er zijn passages uit deze bundel die we vrijwel in dezelfde bewoordingen kunnen terugvinden in Zwemmen met droog haar. Daar wordt de naam van de verteller verbasterd tot Koolen; in 1979 was dat Von Kotsen, Van Kotsen en Kotsen. In de recente bundel vinden we ook de verzuchting van de verteller over de armetierige hotelkamers waarin zijn vader dertig jaar lang moest logeren en het verhaal over zijn grootouders die naar bed gingen als de krant uit was (uit respectievelijk ‘Zijn koffer’ en ‘Zijn zakagenda’). Deze laatste anekdote stond ook al in ‘En verder niks’ (Koot droomt zich af). In Zwemmen met droog haar voert de verteller een dialoog met zijn twaalf jaar tevoren overleden vader, net als in ‘Zijn schoenen’.
Eveneens is Van Kooten doorgegaan met het thematiseren van zijn schrijverschap. Zo vertelt hij in Zeven sloten over de club voor ‘Literaire minnaressen’ die hij via het blad Humo heeft gesticht. Opdat hij eindelijk eens ongestoord kan schrijven, krijgt hij van zijn vrouw een vakantie in Frankrijk cadeau in ‘L'écrivain’ (Veertig). Een ander verhaal uit deze bundel, ‘Prostatitis’, beschrijft de euforie die het verkoopsucces van Koot graaft zich autobio bij de verteller teweegbrengt en het gevoel dat hij nu eindelijk als schrijver is geaccepteerd.
Door critici, bijvoorbeeld Hans van den Bergh, wordt meestal gewezen op een verwantschap met auteurs als Carmiggelt, Campert en andere columnisten. Van Kootens observaties over kinderen lijken sterk op die van Leo Vroman in de bundel Snippers.
| |
| |
| |
Waarderingsgeschiedenis
Van Koot graaft zich autobio werden in een kleine twee jaar meer dan 100 000 exemplaren verkocht, in aantallen de doorbraak van Van Kooten als auteur. Sindsdien verloopt de verkoop parallel aan de hoge oplaag van latere boeken.
Koot graaft zich autobio markeert ook de doorbraak bij de recensenten. De meeste constateerden dat Van Kooten met deze bundel definitief was geëvolueerd van een columnist met een bijzonder taalgevoel tot literair auteur. Vrijwel allen waren zeer positief over het resultaat. De enige criticus die nog wat bedenkingen hield, was Hans Warren.
Cyrille Offermans prees de manier waarop Van Kooten over de jeugd vertelt: ‘Niet met flauwe ironie, niet met grapperig afstand nemen, maar met de onthullende ernst van de komiek die er juist nooit in geslaagd is afstand te nemen, schetst hij dat beeld. Dat maakt het op zo'n onsentimentele manier ontroerend.’
Omdat Van Kooten het autobiografische project later voortzette met de bovengenoemde boeken en ten dele in de drie bundels Modermismen die tussen 1984 en 1989 verschenen, wordt dit latere werk vaak met Koot graaft zich autobio vergeleken. Deze vergelijking valt meestal - vooral bij de besprekingen van Zeven sloten - sterk in het voordeel uit van Koot graaft zich autobio en Veertig. Consequent fungeerde Hans Warren ook bij de recensie van Zeven sloten als buitenbeentje: hij vond de bundel uitstekend.
Renate Rubinstein bestreed bij de verschijning van Veertig de mening van criticus Jaap Goedegebuure dat Van Kooten pas met deze bundel is doorgebroken. Koot graaft zich autobio is nog beter, vindt ze.
In 1987 verscheen een geluidscassette waarop Van Kooten vijf van de verhalen rond zijn vader voorleest.
Voor deze bespreking is gebruik gemaakt van:
Kees van Kooten, Koot graaft zich autobio. 15de druk, Amsterdam 1990.
| |
| |
| |
Secundaire literatuur
Aad Nuis, De school van Elsschot. In: Haagse post, 3-11-1979. |
Carel Peeters, In de salon van de duivel. In: Vrij Nederland, 3-11-1979. |
Willem Bulter, Koot graaft zich autobio. In: Tubantia, 10-11-1979. |
Tom Oliemuller, Koot kan ook zonder Bie diep in zijn bio graven. In: Het binnenhof, 12-11-1979. |
Martin Ruyter, isbn. In: De volkskrant, 17-11-1979. |
Marcus, Het kan nog altijd, soms. In: Gazet van Antwerpen, 20-11-1979. |
Froukje Hoekstra, Koot graaft dromend in zijn leven. In: Nieuwsblad van het Noorden, 23-11-1979. |
J. Huisman, Een andere Koot aan het woord. In: Algemeen dagblad, 23-11-1979. |
Cyrille Offermans, De angst voor bang te worden aangezien. In: De groene Amsterdammer, 28-11-1979. |
T[om] v[an] D[eel], Kees van Kooten formidabele auteur. In: Trouw, 16-1-1980. |
Ronald Soetaert, Kippevelproza. In: De morgen, 25-1-1980. |
Mieke Bal, Ik zie niet wat jij ziet. In: De volkskrant, 2-2-1980. |
Mieke Bal, Vier dode vaders. In: De volkskrant, 23-2-1980. |
A.R., De totale eerlijkheid en groeiende weemoed van schrijver Koot. In: De nieuwe gazet, 23-4-1980. |
Jan van Luxemburg e.a., Inleiding in de literatuurwetenschap. Muiderberg 1981, p. 141. |
Hans van den Bergh, Kees van Kooten. In: Ad Zuiderent e.a. (red.), Kritisch lexicon van de Nederlandstalige literatuur na 1945. Alphen aan den Rijn/Brussel/Groningen, mei 1984. |
Renate Rubinstein, Natuur of cultuur? In: Naar de bliksem? Ik niet. Amsterdam 1984, p. 222-225. |
Wam de Moor, Hoe men komt tot een gelukkig bestaan. In: Deze kant op. Amsterdam 1986, p. 160-164. |
Eva Roskam (samenstelling), Lezen over Kees van Kooten. Den Haag 1986. |
Jan Flamend, Er is leven na de satire. Over het proza van Kees van Kooten. In: Dietsche warande & belfort, nr. 4, 1987, jrg. 132, p. 23-28. |
August Hans den Boef, Kees van Kooten: columnistiek, literatuur en continuïteit. In: Literatuur, nr. 3, 1992, jrg. 9, p. 137-141. |
lexicon van literaire werken 16
november 1992
|
|