| |
| |
| |
Dirk Ayelt Kooiman
Montyn
door August Hans den Boef
Achtergronden en uiterlijke beschrijving
Montyn van Dirk Ayelt Kooiman (*1946 te Amsterdam) werd in oktober 1982 uitgegeven door uitgeverij De Harmonie te Amsterdam. In 1991 verscheen bij deze uitgever een zevende, nog steeds ongewijzigde druk. Twee jaar daarvoor was deze documentaire roman over het leven van de schilder Jan Montyn, aangevuld met een interview en twee artikelen, uitgekomen in de Bulkboekserie van uitgeverij Patty Voorsmit.
Montyn bestaat uit zes delen, met in totaal 24 van een titel voorziene hoofdstukken. Het colofon van Montyn vermeldt dat fragmenten van het boek op 12 januari 1980 in Vrij Nederland werden gepubliceerd. In een opmerking vooraf deelt de auteur mee dat het ‘boek werd geschreven aan de hand van vraaggesprekken die gehouden werden tussen november 1979 en juni 1982. Namen van nog levende personen werden, waar nodig, veranderd en in de beschrijving werd herkenbaarheid vermeden.’
Over de totstandkoming van de roman is in diverse interviews, zowel door de auteur als door Montyn zelf, het een en ander uit de doeken gedaan. Kooiman had van Montyn diens levensverhaal vernomen en wilde daar iets mee doen. Pas nadat onder andere via Volksunie-leider Joop Glimmerveen verhalen de ronde deden over Montyns activiteiten aan het Duitse Oostfront, besloot Montyn om Kooimans aanbod aan te nemen en in een interview ‘schoon schip te maken’. Toen dit interview in Vrij Nederland verscheen, werd uitgever Ernst Hecht van de Engelse Souvenir Press erop geattendeerd en deze verzocht vervolgens aan Kooiman het geheel uit te werken tot een boek. ‘30 hele dagen en halve nachten’ sprak de auteur hiervoor met Montyn, wat resulteerde in 120 uur geluidsband. De 3600 pagina's tekst van de uitgetypte banden werkte Kooiman om tot een lijvige roman in de tweede persoon. Mede op advies van Andreas Landshoff, die het manuscript had gelezen, besloot de auteur voor de definitieve versie de eerste persoon te kiezen.
Voorafgaand aan de publikatie van Montyn had Kooiman
| |
| |
de stof verwerkt in zijn roman De vertellingen van een verloren dag (1980), waar de belevenissen van een anonieme voormalige Oostfrontstrijder en diens reflecties daarop worden samengevat tot en met het verblijf in de psychiatrische kliniek. Die belevenissen worden op twee manieren gepresenteerd: indirect via een personage en direct aan de verteller, die het verhaal van de Oostfrontstrijder opneemt. Een inhoudelijk verschil met Montyn is dat de man in De vertellingen... bij zijn terugkeer van het Oostfront in zijn vaderstad vrijwel onmiddellijk door de Duitsers wordt gesignaleerd. In een op ondergeschikte punten afwijkende versie werd deze romanpassage een half jaar eerder gepubliceerd in het tijdschrift De revisor (nr. 2, april 1980, jrg. 7, p. 65-71).
Een Engelse vertaling verscheen in 1984 onder de titel A Lamb to Slaughter.
| |
Inhoud
Deel I
De ik-figuur, Jan Montyn, vertelt in Laos aan een gedeserteerde Amerikaanse kolonel wat hij zoal doet: etsen in Frankrijk en kindertransporten uit oorlogsgebieden in Indochina naar het Westen begeleiden. De Amerikaan behoort volgens Montyn tot de groep mensen die elkaar herkennen aan hun blik: ze hebben de verschrikkingen van het front gezien, waarna ze voorgoed aan onrust lijden. Tijdens een bombardement in Vietnam droomt Montyn dat hij in het voorjaar in de wei ligt bij Oudewater.
| |
Deel II
Montyn vertelt hoe hij opgroeide in Oudewater, ‘waar de tijd had stilgestaan’. Een dorp met een rijkdom aan kerkgenootschappen. De vader, een huis- en rijtuigschilder, is voorganger van de strenge Gereformeerde Gemeente en Jan moet naar de Openbare School, omdat op de Christelijke een dwaalleer werd onderwezen. Als kind heeft hij last van tuberculose. Een vriendje - niet ingeënt - sterft aan polio. Het militaire apparaat staat in het ouderlijk huis hoog aangeschreven. Voor politiek interesseert men zich niet, behalve voor die van de eigen Staatkundig Gereformeerde Partij. Via een landschapsschilder die Jans tekeningen opmerkte, ontmoet hij in Den Haag de kunstkenner Bremmer, die hem aanraadt veel te oefenen. Langzamerhand wil Jan weg uit de sombere, sectarische sfeer en begint hij zich aan de kerkgang te onttrekken door te fietsen of te zeilen.
Omdat Jans vader meent dat men ook aan de bezettende overheid moet gehoorzamen, wordt de jongen na de capitulatie gepest. Hij verbaast zich erover dat men nu opeens zo on- | |
| |
aardig doet tegen leden van de nsb. De jongerenorganisatie van deze partij, de Jeugdstorm, oefent juist een onweerstaanbare aantrekkingskracht uit en hij geeft zich op als lid omdat hij niet in het kader van de Arbeidsdienst in een fabriek wil werken. Dan kan hij vrijstelling krijgen. Met zijn Limburgse vriend Hein - tot wie hij zich sterk aangetrokken voelt - gaat hij naar een weersportkamp in Oostenrijk. Onderweg door Duitsland ziet Jan gebombardeerde steden. De instructeurs in Oostenrijk zijn invalide frontsoldaten, aan wie valt te zien dat ze de verschrikkingen van het front hebben meegemaakt. De jongens krijgen een militaire en een politieke training. Grote indruk maakt een nachtelijke dropping in de bergen. Terug in Nederland houden Jan en Hein het niet uit en zij vertrekken opnieuw naar een sportkamp.
Vanwege het mannentekort zijn de jongens bij de plaatselijke vrouwen erg in trek als ze in het weekend gaan dansen. Hein laat zich door de mooie maar raadselachtige Monika inpalmen en zij weet de jongens zover te krijgen dat ze een Duitse munitietrein laten ontsporen.
| |
Deel III
Jan moet naar een fabriek in Hannover. 's Nachts droomt hij dat die wordt gebombardeerd en de volgende dag besluit hij dat hij dan maar liever naar zee gaat. Met een vervalste handtekening van zijn vader meldt hij zich samen met Hein voor de Kriegsmarine. Tijdens de training in Mannheim weigert hij de schuilkelders in te gaan. Ze moeten puin ruimen, een vermoeiend en gruwelijk werk, vooral in een gebombardeerde chemische fabriek.
Omdat er weinig oorlogsbodems over zijn, moeten de jongens dienst doen aan land. In een sfeer van kadaverdiscipline worden ze getraind in het demonteren van mijnen. Ze maken de eerste plannen om er tussenuit te knijpen. Onverwacht mogen zij toch naar zee als bemanning van een mijnenveger. Bij Jans eerste zeereis heerst er een langdurig alarm, het is hem te benauwd op een schip. Bij de volgende tocht wordt zijn schip getorpedeerd en vervolgens wordt hij door een ander opgepakt dat de thuishaven heeft in Koerland.
Jan en Hein worden ingedeeld bij de pantsergrenadiers, frontsoldaten die een uit verschillende delen van het leger samengesteld groepje vormen. Tijdens de verschrikkingen van het front stelt Jan zich voor hoe het er op dat moment in Oudewater toegaat. Hij moet heel wat ontberingen trotseren: hij zit onder de luizen, is broodmager en vervuild, lijdt aan bloeddiarree en heeft last van bevroren ledematen. Hij droomt wederom van Oudewater. Zijn vriend Hein is psychisch op een dieptepunt beland en de jongen probeert Jan over te halen samen met hem over te lopen naar de Russen. Hein sterft voor
| |
| |
het zover komt. Jan krijgt een shock.
| |
Deel IV
Jan ligt gewond in een marinehospitaal te Flensburg. Al die tijd aan het front blijkt hij doorgegaan te zijn met tekenen. Het schip dat hem naar Duitsland vervoert, wordt eveneens getorpedeerd. In Flensburg revalideert Jan snel en hij krijgt gedaan dat men hem tegen de regels zijn verlof in Holland laat opnemen. Na twee weken verlaat hij zijn ouderlijk huis te Oudewater weer, zo vervreemd voelt hij zich daar. Hij blijkt niet te weten wat de Duitsers de afgelopen jaren met de joden hebben gedaan. De trein terug wordt beschoten door vliegtuigen.
Terug in Duitsland leert Jan een medesoldaat kennen, Willy, die Rilke leest en geïnteresseerd is in zijn tekeningen. Tijdens het beruchte bombardement bevinden zij zich aan de rand van Dresden en vervolgens worden ze ingeschakeld bij het puinruimen. Met zijn vroegere commandant uit Koerland vertrekt Jan naar het front aan de Oder. Hij doodt een Rus op een verlaten eiland.
Op de vlucht voor de Russen bereiken maar vijf van de 220 soldaten van Jans compagnie de Amerikaanse linies. Zij vormden de allerlaatste Duitse post. Als krijgsgevangene hoort Jan voor het eerst over het afschuwelijke lot van de joden.
| |
Deel V
Met Luc, een Belgische fascist die zich bedrogen voelt, vlucht Jan naar de Franse zone om dienst te nemen in het Vreemdelingenlegioen. Dat lukt en als Jean Montin ondergaat hij vervolgens een keiharde training in Algerije. Als hij nog één keer in Marseille terugkeert en daar wordt uitgeschud, besluit hij het aanbod tot onderdak van een plaatselijk animeermeisje aan te nemen en te deserteren.
Jan meldt zich weer in Straatsburg, maar nu als krijgsgevangene. Men brengt hem daarop onder in het voormalige concentratiekamp Neuengamme, waar de Britten er nogal stevig op los plegen te slaan. Ook wat later in kamp Vught worden de krijgsgevangenen zwaar mishandeld, vooral door voormalige leden van de Binnenlandse Strijdkrachten. Jan krijgt drie jaar gevangenisstraf, die hij in Scheveningen, Katwijk en Nunspeet doorbrengt. In Scheveningen leert hij van een foute schilder restaureren en vervalsen. Tijdens de weekeinden pleegt hij zich op te houden rond het Amsterdamse Leidseplein. Daar spreekt hij een keer Van Randwijk aan over de last van zijn verleden. Deze adviseert hem zichzelf te onderzoeken, opdat hij een volgende keer wel herkent wat fout is.
Terug in Oudewater werkt Jan braaf in de zaak van zijn vader. Na twee jaar vol onrust meldt hij zich maar voor Korea, als deel van een zeer heterogene groep soldaten die zowel uit voormalige ss-ers en koloniale soldaten als ex-verzetsstrijders bestaat. Na de training wordt Jan Montyn ingedeeld bij de
| |
| |
mp. Onderweg naar Korea vindt hij rust in boeddhistische tempels en hij heeft daar een sterk ‘déjà vu’-gevoel. Aan het front verkeert hij tussen ruwe klanten en zelf vlucht hij in het gevaar.
Met verlof in Tokio begint Montyn een relatie met de Japanse Yoshika, die zich verdiept als hij weer in deze stad verblijft, maar deze keer zwaar gewond. Door de steun van Yoshika weet hij te revalideren en als het meisje zwanger blijkt, trouwen ze. Als Montyn genezen is, wordt het huwelijk echter snel ontbonden. Bij zijn terugkeer in Nederland wordt hij tot zijn verrassing in Oudewater gehuldigd als een held.
Tijdens de watersnood van 1953 wordt Montyn ingeschakeld bij het reddingswerk, een situatie die hem vanwege de spanning en de ontbering weer het gevoel geeft alsof het oorlog is. Hij droomt dan ook van het puinruimen in Dresden. Als hij vervolgens naar de officiersschool voor de infanterie in Vught gaat, merkt hij dat zijn oorlogsverleden bijna als een voordeel geldt. De Koude Oorlog is immers uitgebroken. Af en toe lijdt Montyn aan blackouts die gepaard gaan met aanvallen van razernij. In deze tijd begint hij weer te tekenen, ook materiaal dat voor het onderwijs wordt gebruikt. Aan deze activiteiten dankt Montyn de opdracht om een historisch museum voor de grenadiers in te richten. In zijn hoedanigheid van conservator vervalst hij schilderijen die hij ten eigen bate verkoopt.
Overdag werkt Montyn als een keurige militair aan het regimentsmuseum en heeft hij verkering met een plaatselijk meisje, 's nachts gaat hij er met de motor op uit om zijn angstdromen te verdrijven en gaat hij zich te buiten aan drankgebruik en destructief gedrag. Hij organiseert uitgebreide orgieën voor notabelen, waarbij het zo uit de hand loopt dat de politie met moeite kan worden afgekocht. Bijna pleegt hij zelfmoord door met zijn hoofd op de rails te gaan liggen. En hij verlooft zich, maar onderhoudt tegelijkertijd een verhouding met een zestienjarig meisje dat van huis is weggelopen.
Montyn wordt overvallen door een gruwelijke hoofdpijn en belandt in het ziekenhuis te Den Bosch. Men heeft hem daar vrijwel opgegeven: bijna een week verkeert hij daar in coma onder 41 graden koorts. Bijgekomen worstelt hij met oorlogsherinneringen. Weer terug in Vught valt hij recruten in bed lastig tot er een soldaat een aanklacht indient. Opgepakt in de marechausseekazerne schrijft Montyn zeer gedetailleerd al zijn overtredingen op en probeert hij met een scheermesje zelfmoord te plegen. Men neemt hem vervolgens op in de Psychiatrische Inrichting te Utrecht, waar hij van een psychiater zijn levensverhaal moet opschrijven. Dat duurt bijna een jaar, waarbij
| |
| |
hij steeds minder angstdromen en nachtelijke aanvallen krijgt.
| |
Deel VI
Montyn zit - april 1975 - in het vliegtuig van Bangkok naar Nederland. Hij herinnert zich hoe hij er eertijds met een zeer lage straf vanaf kwam en in een pakhuis in de Amsterdamse hoerenbuurt ging wonen en werken. Daar begint hij een relatie met de suïcidale joodse wees Thom, die over een bijzonder etstalent beschikt. Samen wonen ze ook een jaar in Marokko. Terug in Amsterdam pleegt de jongen zelfmoord.
Montyn vertrekt met de twintigjarige Sonja naar de Provence, waar ze in de loop van de jaren zelf hun huis bouwen. Dan beginnen ook de kindertransporten, waardoor Montyn zich wederom op oorlogsterrein bevindt, en komt er een eind aan de relatie met Sonja.
Hij hervat zijn levensverhaal tegenover de Amerikaanse deserteur in Vientiane. Hoe hij gewonden helpt, eenzaam in het oerwoud in paniek raakt, wordt gevangengenomen door de Zuidvietnamese mp, maar tenslotte het land kan verlaten. Na deze ervaringen wil Montyn overal mee breken, zowel met het schilderen als met de kindertransporten, en zich in een klooster terugtrekken. Maar dan ontmoet hij de uit Indonesië afkomstige Hi-en. Zij doen voortaan alles samen en krijgen een dochtertje.
| |
Interpretatie
Titel
De titel Montyn, de naam van de verteller zonder diens voornaam, voor kunstenaars gebruikelijk, zou ook kunnen verwijzen naar de militaire sfeer waar het gewoonte is iemand slechts met de achternaam aan te duiden. De titel betekent ook dat Montyn in alle opzichten de hoofdpersoon is - andere personages krijgen weinig aandacht. Voor een groot deel zijn ze functies van Montyn via wie we iets over hen vernemen.
| |
Thematiek
Zo is ook de thematiek rechtstreeks verbonden met de verteller: onrust en geweld. Aan Montyns beeldend werk wordt hiertegenover slechts zeer weinig aandacht besteed. De centrale thematiek van Montyn wordt enige malen in de tekst zelf aangeroerd: hoe iemand door isolement en onrust in een extreme situatie kan terechtkomen. Een jongen groeit op in een sectarisch plattelandsmilieu. Dit politieke en maatschappelijke isolement zou er de oorzaak van zijn dat de jongen tijdens de bezetting geboeid kon worden door de Jeugdstorm en later door het Duitse leger. Veel nadruk wordt gelegd op de geleidelijkheid van de stappen die Montyn aflegt tot zijn dienst aan het Oostfront, bijna alsof ze onvermijdelijk zijn. Behalve door de geleidelijkheid worden deze stappen gerechtvaardigd door
| |
| |
de drang naar avontuur. Een politieke legitimatie vindt Montyn bovendien nog tijdens de oorlog in de reactie van zijn ouders; hij vocht immers tegen de bolsjewisten. Achteraf, in de jaren vijftig, tijdens de Koude Oorlog, wordt Montyns aanwezigheid aan het Oostfront door een nog veel grotere groep dan zijn ouders gelegitimeerd.
Andere elementen ondersteunen dit vanzelfsprekende karakter. Het Duitsland dat de jonge Montyn in 1943 op weg naar zijn weersportkamp met de trein doorkruist, ziet er al danig gehavend uit en tijdens het tweede kamp pleegt hij zowaar samen met zijn vriend Hein een aanslag op een Duitse munitietrein. Hij wordt dus niet door blinde bewondering voor de Duitsers of hun ideologie gedreven.
Sterker dan een maatschappelijke motivatie lijkt al met al een persoonlijke de drijfveer voor Montyn te zijn geweest: de onrust die hem steeds weer gevaarlijke situaties deed opzoeken of zelf creëren. We zien dat al vroeg bij zijn fascinatie voor de Jeugdstorm: tussen de sportieve, energieke leden van deze nsb-organisatie voelde de jonge Montyn zich veel meer thuis dan tussen andere leeftijdgenoten.
Dat Montyn verschillende malen over een breekpunt in zijn leven spreekt, doet dan ook weinig af aan de dominerende onrust. Wanneer hij zich bijvoorbeeld weer aanmeldt als krijgsgevangene na zijn desertie uit het vreemdelingenlegioen, constateert hij dat dit eindelijk een beslissing was van hemzelf, dat zijn gedrag deze keer niet voortvloeide uit de omstandigheden. Maar de onrust die de jonge Montyn in Duitse dienst dreef, dwingt hem er later weer toe om in Korea te gaan vechten. Als hij is teruggekomen in Nederland, probeert hij die onrust via destructief gedrag te verdrijven. Na zijn verblijf in een psychiatrische kliniek en vooral na het landelijke leven in de Provence is het toch weer de onrust die hem in Indochina oorlogsgevaren doet trotseren. Dat ook deze situatie zelfgekozen is en Montyn tot de noncombattanten behoort, doet niets aan zijn karaktertrek af. Het verschil tussen de jonge en de oude Montyn betreft slechts het politiek bewustzijn.
Tegen het licht van de alles overheersende onrust kan het slot van de roman wat minder geloofwaardig werken: na een leven van spanning vindt de held eindelijk huiselijk geluk bij vrouw en kind. Dit slot beantwoordt weinig aan het inmiddels door de lezer opgebouwde verwachtingspatroon.
Montyns onrust heeft ook te maken met het motief van de verbondenheid die hij met andere voormalige frontsoldaten voelt, mensen die hij direct herkent aan de blik in hun ogen. Verschillende critici hebben zich erover verbaasd dat het oorlogsgeweld in het boek nog als een natuurgebeuren wordt ge- | |
| |
zien en niet als een resultaat van menselijke beslissingen. Dit ondanks het grotere politieke bewustzijn bij de oudere Montyn. Vandaar de kameraadschap tussen de soldaten, die ook een seksuele connotatie heeft. De verteller stipt bijvoorbeeld aan dat de belangstelling voor de Jeugdstorm ook werd ingegeven door ontluikende homoseksuele gevoelens. Tijdens de periode in Vught en later in Amsterdam wordt expliciet over homoseksuele contacten gesproken. Dat daarna slechts heteroseksuele verhoudingen een rol spelen, verleent aan de vroegere homoseksualiteit een negatief tintje, gekoppeld als het is aan minder prettige omstandigheden.
Een speciale rol spelen de dromen van Montyn, die grotendeels in de tegenwoordige tijd worden weergegeven. Intrigerend zijn ook de veranderingen die de dromen van Montyn ondergaan. Tijdens cruciale oorlogsgebeurtenissen droomt Montyn in de tegenwoordige tijd over Oudewater, in deze dromen niet het saaie stadje dat hij was ontvlucht, maar een arcadisch landschap. Terug in Nederland droomt Montyn juist van de oorlogsverschrikkingen, een symptoom van zijn psychische problemen. Tijdens een bombardement in Vietnam, veel later, droomt hij weer van het arcadische Oudewater, niet van het rustige landschap in de Provence waar hij recent enige jaren had gewoond.
| |
Opbouw
De roman begint met de ontmoeting die Montyn in 1975 in Laos met een Amerikaanse deserteur had (niet in Thailand derhalve - zoals vrijwel iedere leesreactie vermeldt en zelfs de auteur nog in 1989 zou schrijven - maar in Laos). De beschrijving van dit gesprek hervat Montyn in het slotdeel, waardoor het lijkt alsof het tussenliggende levensverhaal het karakter van één grote flashback heeft. Deze flashback omvat de volledige ‘militaire’ geschiedenis van Montyn, tot en met het moment waarop hij in een psychiatrische inrichting zijn levensverhaal heeft opgeschreven. In het slotdeel vertelt Montyn de rest van zijn geschiedenis.
Binnen deze ‘flashbacks’ hanteert Montyn wel het principe van de chronologie, zij het met kleine inbreuken daarop. Voorbeelden daarvan zijn dromen of zeer pregnante herinneringen, die zoals gezegd vaak in de tegenwoordige tijd worden verteld, en flashforwards. De laatste operatie dient ervoor om de spanning te verhogen, zoals het voorbeeld van de pseudo-executie door de Britse kampbewakers laat zien. Zonder enige introductie of toelichting suggereert de verteller dat hij voor het executiepeleton staat en pas achteraf vernemen we dat men hem slechts angst wilde aanjagen.
Er zijn grote verschillen in de ruimte die aan de verschillende gebeurtenissen wordt besteed. In het begin- en het slotdeel
| |
| |
worden periodes van jaren soms samengevat in een enkele alinea. De drie jaar met Thom nemen nog tien pagina's in beslag, de veel langere periode met Sonja slechts drie en die met Hi-en amper één. Daarentegen beslaat de beschrijving van korte gebeurtenissen soms pagina's, meestal gaat het dan om gevaarlijke situaties.
| |
Vertelsituatie
De authenticiteit van het verhaal benadrukt Kooiman door regelmatig data te noemen: 10 mei 1940 als de Duitsers Nederland binnenvallen, de jaarwisseling 1942-'43 als de tijd waarin de Arbeidsdienst verplicht werd gesteld (en achttien jaar later de ontmoeting met Thom), januari 1946 wanneer Montyn voor verhoor naar Gouda wordt gebracht, 5 mei 1948 als de dag waarop hij vrijkwam en 22 maart 1957 als het moment dat hij een dikke streep onder zijn ‘autobiografie’ zet. Sommige data hebben ook een betekenis die boven die van Montyns persoonlijk leven uitgaat. Ook later noemt de verteller tijdsaanduidingen: 1969 als het jaar van het eerste kindertransport, april 1975 als Montyn terug vliegt naar Nederland.
Sommige passages in het boek worden samengevat dan wel in iets afwijkende bewoordingen herhaald. Een voorbeeld hiervan is de passage waar Montyn in Den Bosch in het ziekenhuis ligt en hij zijn leven weer voor zich ziet afdraaien (p. 297-299) en - wat systematischer en substantiëler - terwijl hij zijn levensgeschiedenis opschrijft (p. 302-307).
Over het algemeen gebruikt Montyn de eerste persoon enkelvoud. Uitzonderingen zijn het aanspreken van Marika in hoofdstuk ‘Kriegsmarine’ en het dochtertje in de slotregels van de roman.
| |
Context
In de tijd dat Montyn verscheen, stond het probleem van de collaborateur in het middelpunt van de belangstelling, op een manier zoals misschien nooit eerder na de oorlog. Diverse wetenschappelijke onderzoeken naar nsb-milieus verschenen en auteurs als Louis Ferron en Adriaan Venema schreven romans met Nederlandse collaborateurs als hoofdpersonen. Armando en Hans Sleutelaar interviewden een aantal collaborateurs voor de bundel De SS-ers.
Voor het eerst begon men stil te staan bij de vraag waarom uit Nederland relatief de meeste Oostfrontsoldaten afkomstig waren en waarom ons land het hoogste percentage omgekomen joden kent. In De vertellingen van een verloren dag koppelt Kooiman de thematiek van de ex-collaborateur aan die van de joodse overlevende. Deze roman laat zien dat Montyn
| |
| |
niet zover van vroeger werk afstaat als meestal wordt aangenomen. Vrijwel iedere bespreker signaleerde in Kooimans aanpak van deze documentaire roman een breuk met zijn vroegere proza, dat men koppelt aan het tijdschrift De revisor, waarvan de auteur een van de oprichters was. Dat proza is fragmentarisch opgebouwd en bevat veel passages waarin over de relatie tussen fictie en werkelijkheid wordt gereflecteerd. Er is bovendien ook ander werk van Kooiman waarin een beeldend kunstenaar de hoofdrol speelt: in 1985 publiceerde Kooiman een biografisch artikel over de schilder Wim de Haan, met wie hij was bevriend, en recent een over Jean-Paul Vroom.
| |
Waarderingsgeschiedenis
De critici waren bij de verschijning van Montyn over het algemeen zeer enthousiast, vooral waar ze ingingen op het ‘faction’-karakter van het boek. Peeters is de tolk van de meerderheid: ‘een literaire prestatie van de eerste orde.’
Niet los te maken van de waardering voor de roman, zo blijkt, is de manier waarop recensenten het boek categoriseren. Vooral Vlaamse besprekers vonden Montyn een verademing na Kooimans vorige boeken. Een kop als ‘Hij kan het dus toch!’ (Van Elzen) is veelzeggend. Het verschil met vroeger werk is voor een aantal Nederlandse recensenten daarentegen juist een bezwaar. Volgens Van Deel, Offermans en Boomsma wordt er in Montyn te weinig gereflecteerd en vragen zich af of het feit dat het boek in één ruk kan worden uitgelezen zonder meer als een compliment geldt. Zij verbinden met Peeters de wijze van vertellen aan het pleidooi voor een anti-ideologische literatuur dat in De vertellingen van een verloren dag is opgenomen: niet-interpreterend kijken. Van Deel meent dat hierdoor soms ‘over dit hoogst persoonlijk bedoelde verhaal een waas van onpersoonlijkheid’ komt. Anker meent dat een aparte verteller het authentieke karakter meer had onderstreept.
De suggestie dat Montyn geslaagder is dan ouder werk omdat de auteur minder heeft ‘ingegrepen’ wordt weerlegd door uitspraken van Kooiman in diverse interviews. Afgezien van het benadrukken van de grondige manier waarop hij zich in het leven van Montyn heeft verdiept (‘30 hele dagen en halve nachten’ duurde zijn eerste sessie met de kunstenaar), onthult Kooiman daar dat hij cruciale scènes juist via zijn verbeelding heeft opgeroepen.
Vanwege de manier waarop Montyn allerlei spectaculaire gebeurtenissen verhaalt, categoriseerden verschillende bespre- | |
| |
kers het boek als een ‘avonturenroman’. Een enkele criticus stoorde zich aan de snoeverige toon die het boek af en toe ‘iets onzuivers’ geeft (Kusters) of koesterde anderszins bezwaren van moreel-politieke aard.
Voor deze bespreking werd gebruik gemaakt van:
Dirk Ayelt Kooiman, Montyn. Amsterdam 1991.
| |
| |
| |
Secundaire literatuur
Dirk Ayelt Kooiman, De vertellingen van een verloren dag. Amsterdam 1980, p. 175-185. |
Carel Peeters, Met de verbeelding terug naar de werkelijkheid. Montyn: een biografie als roman. In: Vrij Nederland, 30-10-1982. |
Ben Kroon, Jan Montyn: een Candide die hevig in het leven is tekeergegaan. In: De tijd, 5-11-1982. |
T. van Deel, Montyn. In: Trouw, 11-11-1982. |
Cyrille Offermans, Avonturen in een lege wereld. In: De groene Amsterdammer, 12-11-1982. |
Reinjan Mulder, Weer was het oorlog in mijn leven. In: NRC Handelsblad, 12-11-1982. |
Henk J. Meier, Jan Montyn in oorlog en vrede. In: Nieuwsblad van het noorden, 12-11-1982. |
Aad van der Ven, Het duizelingwekkende leven van Jan Montyn. In: Haagsche courant, 12-11-1982. |
Tom Rooduin, Kooiman over Montyn. Het was een soort celstraf. In: Haagse post, 13-11-1982. |
Thomas Verbogt, Montyn: eerlijk en onthutsend verhaal. In: Tubantia, 16-11-1982. |
Robert Anker, Waanzin zonder franje. In: Het parool, 24-11-1982. |
August Hans den Boef, Collaboratie in de literatuur. Montyn een jongensboek. In: De volkskrant, 3-12-1982. |
Graa Boomsma, Het niet-weten is geen excuus. In: De waarheid, 9-12-1982 (opgenomen in: Een lek in het zwijgen. Amsterdam 1989, p. 245-247). |
Wim Brands, Het woelige leven van etser Jan Montyn vastgelegd. In: Leidsch dagblad, 15-12-1982. |
A.H., Hofschilder Kooiman en het portret van Montyn. In: De morgen, 18-12-1982. |
Sus van Elzen, Hij kan het dus toch! Dirk Ayelt Kooiman en Montyn. In: Knack, 12-1-1983. |
Wim Hazeu, Van een collaborateur die kunstenaar was over moord en verdediging, overlevingsdrift en angst. In: Hervormd Nederland, 15-1-1983. |
Sjef Kusters, De drieste avonturen van Montyn. In: De Limburger, 17-1-1983. |
Wim Vogel, Herinneringen Oostfrontstrijder, opgetekend door Kooiman; Montyn verplichte literatuur voor ieder die het beter weet. In: Haarlems dagblad, 1-2-1983. |
A.R., Dirk Ayelt Kooimans Montyn. De roman als subliem verslaggever. In: De nieuwe gazet, 1-4-1983. |
Leo Geerts, Herinnering aan de toekomst. In: De nieuwe, 15-9-1983. |
Dirk Ayelt Kooiman, Kooiman over Montyn. In: Bulkboek, nr. 175, 1989, jrg. 17, p. 2-3. |
Hilbrand Gringhuis, Montyn over Montyn. In: Bulkboek, nr. 175, 1989, jrg. 17, p. 82-84. |
Guus Houtzager, Wat is Montyn? In: Bulkboek, nr. 175, 1989, jrg. 17, p. 83-85. |
lexicon van literaire werken 12
november 1991
|
|