| |
| |
| |
Gerrit Komrij
Over de bergen
door Ton Brouwers
Achtergronden en uiterlijke beschrijving
Over de bergen van Gerrit Komrij (* 1944 te Winterswijk) verscheen in maart 1990 bij uitgeverij De Arbeiderspers te Amsterdam als nummer 695 in de Grote ABC-reeks. In dezelfde maand werd ook de tweede, derde en vierde druk gepubliceerd. In 1993 kwam de achtste druk uit als AP pocket, gevolgd door de negende en tiende druk als Singel pocket in 1997.
De roman telt 237 bladzijden (in eerste druk) en bestaat uit tien romeins genummerde maar ongetitelde hoofdstukken. Zij hebben een omvang van gemiddeld vijfentwintig bladzijden, met uitzondering van het eerste hoofdstuk, dat veertien bladzijden telt, en het laatste, dat één lange zin van bijna twee bladzijden beslaat. Bij de verdere geleding van de tekst spelen witregels een rol; ze komen om de paar bladzijden een keer voor en bij uitzondering twee of drie keer per bladzijde.
De auteur heeft de roman in de laatste maanden van 1989 geschreven; in december was hij er nog volop aan bezig.
Het boekomslag wordt gesierd door een schilderij van een op een rots gelegen landhuis. Het is een door Jeroen Henneman gemaakte afbeelding van het huis in het Portugese dorpje Alvites waar Komrij van 1984 tot 1989 heeft gewoond. Een kleurenfoto van ditzelfde huis staat afgedrukt in de aan Komrij gewijde bijlage van Vrij Nederland van 29 juni 1985. In een interview met HP/De Tijd van 28 februari 1997 vertelt de auteur dat hij ‘om allerlei redenen’ uit het huis is weggegaan en dat zijn deels autobiografische roman daarover gaat: ‘Er is daar een georganiseerde kwaadsprekerij op gang gekomen tegen ons. Een paar rijke families waren niet tevreden. Mensen uit een andere cultuur, een ander land, van een andere geaardheid en een andere beschaving. Wij doorkruisten hun enorme feodale terreur.’
Over de bergen is ook in Portugese vertaling beschikbaar.
| |
| |
| |
Inhoud
I
Pedro Silva, geboren en getogen in Lissabon, heeft besloten de grote stad vaarwel te zeggen om in het huis van zijn voorouders in het uiterste noordoosten van het land te gaan wonen. De treinreis duurt bijna een volle dag en naarmate hij zijn bestemming nadert, lijkt hij in een andere tijd te belanden. Het laatste, bijna antieke dieseltreintje telt nog slechts een handvol passagiers. De oude dokter tegenover hem vertelt een en ander over de voor Pedro geheel onbekende verlaten bergachtige streek. Bij aankomst is het donker en een gereedstaande taxi voert hem over slechte, kronkelige weggetjes naar het dorp Sampaio, zijn nieuwe woonplaats. Daar wordt hij opgevangen door Graciosa, de bejaarde dienstmeid van zijn oudtante. Zij was de zuster van zijn grootvader en het laatste familielid dat het huis heeft bewoond. Drie jaar voor de anjerrevolutie is zij overleden en al die tijd is Graciosa, samen met haar eigen zuster, er blijven wonen. Graciosa wordt getroffen door de gelijkenis tussen Pedro en zijn oudtante.
| |
II
Volkomen uitgerust ontwaakt Pedro de volgende ochtend en behoedzaam gaat hij op onderzoek uit. In ieder vertrek van het huis is het verleden tastbaar aanwezig en lang staat hij stil bij de schilderijen van zijn oudtante, dona Augusta en haar man, don Luiz, een in de Eerste Wereldoorlog gewond geraakte generaal. Het paar bleef kinderloos en na de dood van haar man heeft dona Augusta haar leven gewijd aan liefdadigheid. Om haar omvangrijke nalatenschap veilig te stellen richtte zij de stichting Levend Steen op, met als doel de kinderen van de arme lokale bevolking van maaltijden te voorzien, geloofscursussen te organiseren en het huis en de landerijen te beheren. Padre Rodrigo, een priester die zij altijd in bescherming nam, benoemde zij als leider van de stichting. Over elf jaar zal het door de stichting beheerde bezit toevallen aan de erfgenamen, Pedro en zijn neven en nichten; tot die tijd, zo is hij met de padre overeengekomen, betaalt hij een redelijke huur aan de stichting voor zijn gebruik van het huis. Zijn reis door het huis vervolgend komt Pedro terecht in de mysterieuze ruimte van de huiskapel en de kamer waar dona Augusta negen jaar geleden is gestorven.
| |
III
In de geheel verwilderde tuin, waar varkens rondscharrelen, ontmoet hij padre Rodrigo, een magere grijze man. Zijn koele voorkomen bevreemdt Pedro. Hun gesprek wordt onderbroken door Graciosa die de komst van de zigeuners meldt die in het kader van de olijfpluk ieder jaar twee maanden op het landgoed verblijven. Pedro neemt alle informatie over zijn nieuwe wereld gretig in zich op en hij is ervan overtuigd dat hij
| |
| |
goede vrienden met de padre zal worden. In de middag maken ze een wandeling door het verwilderde park van het landgoed, dat Pedro in zijn verbeelding al helemaal naar eigen smaak herinricht. 's Avonds gaat hij op bezoek bij de Castro Pereira's: hij is een gepensioneerde arts en zij, een zus van de padre, geeft les op de dorpsschool. Naast de stichting Levend Steen zijn zij de enige familie met macht en invloed in het dorp. De oude dokter houdt Pedro voor dat hij zich niet te veel met de gemeenschap moet bemoeien. Volgens hem wil het volk, niet in staat de eigen armoede af te schudden, iedereen arm maken. De revolutie heeft hem weliswaar veel geld gekost, maar niet klein gekregen. Van buiten klinkt rumoer op; het zijn de olijfplukkers die vijftienhonderd escudo's per dag willen verdienen in plaats van de achthonderd die ze krijgen.
| |
IV
Het winterse seizoen blijft door vocht en kou vol ongemakken, maar de rust van zijn nieuwe wereld bevalt Pedro; hij vindt er het door hem zo begeerde isolement. In die eerste maanden richt hij zijn kamer in, laat hij het huis schoonmaken en de tuin in oude staat brengen. De zigeuners zijn na een groot feest weer verdwenen. Aangezien Pedro allerlei klusjes gedaan wil hebben, komt hij in aanraking met de dorpelingen en leert hij meer over de lokale verhoudingen en de grote invloed van Levend Steen.
| |
V
Na een paar maanden beseft Pedro dat hij nooit meer weg wil uit het huis. Hij houdt grote opruiming, laat zijn schamele bezittingen uit Lissabon overkomen, laat het huis schilderen en een waterpomp en bliksemafleider aanleggen. De padre spreekt hij dagelijks; hij ziet hem als een vader die hij in vertrouwen kan nemen. De man juicht niet alle veranderingen onmiddellijk toe, maar ligt evenmin dwars. Pedro leert de schoolkinderen, bejaarden, dorpsgekken, dagloners en ambachtslieden kennen en komt steeds meer los van zijn stads-achtergrond, al botsen zijn waarden wel eens met die van de lokale bevolking als er weer eens iets te langzaam gaat of niet goed wordt uitgevoerd. Hij leeft helemaal voor het huis, dat hij als het zijne beschouwt. Zijn uitnodiging voor een verjaardagsdiner bij de Castro Pereira's is een ander signaal dat hij er helemaal bij hoort. Een van de gasten is de uit Porto afkomstige Fernanda, de ongetrouwde dochter van de lievelingsbroer van de padre; vanwege haar kleding en motor is zij een opvallend moderne verschijning. Naarmate de drank vloeit en de avond vordert, worden de gesprekken onzinniger, maar leert Pedro wel wat werkelijk de harten van zijn nieuwe streekgenoten beroert.
| |
VI
De lente is overrompelend en Pedro voelt zich innig verbonden met het huis en de omgeving. Zijn omzichtigheid van
| |
| |
de eerste weken is vrijwel verdwenen en zijn contacten met de dorpelingen zijn in sommige gevallen al uitgegroeid tot hechte banden. Pedro gaat regelmatig met de padre op pad, leert andere padres kennen en verkent op zijn aangeschafte paard de wijde omgeving. Hij leeft van zijn vaders erfenis en hoewel die slinkende is, komt hij tot de slotsom dat hij het huis voorgoed wil blijven bewonen. Hij hoopt straks de andere erfgenamen, zijn neven en nichten, te kunnen uitkopen door in samenwerking met Levend Steen nu al de landerijen beter uit te baten. De padre vertelt dat Fernanda, die als kind vaak de hele zomer in Sampaio doorbracht en het goed kon vinden met Pedro's oudtante, opnieuw de zomer in het dorp zal doorbrengen. Tevens zal er aan het eind van de zomer een groot feest zijn ter gelegenheid van het gouden priesterjubileum van de padre.
| |
VII
Op de feestdag van de beschermheilige van het dorp komt Pedro voor het eerst in de dorpskerk. Ook de processie is een aangelegenheid waaraan geen van de negentig gezinnen uit het dorp zich kan onttrekken. Tijdens het feest loopt hij Fernanda tegen het lijf en vraagt haar het huis te komen bekijken, trots als hij is op de gedaanteverwisseling die het door zijn toedoen heeft ondergaan. Die zomer maken ze regelmatig uitstapjes in de omgeving, die zij immers goed kent uit de lange zomers van haar jeugd. De twee kunnen het goed met elkaar vinden. Als de hitte ondraaglijk wordt, brengen ze veel tijd binnenshuis door en Pedro begint haar zelfs het hof te maken, zonder haar overigens daadwerkelijk te verleiden. Padre Rodrigo heeft de zomer in Lissabon doorgebracht en bij zijn terugkeer staat alles in het teken van het ophanden zijnde feest rond zijn gouden jubileum. De padre vraagt Pedro onomwonden of hij niet met Fernanda wil trouwen, zodat de kapel van het huis weer eens gebruikt kan worden. Hoewel die vraag voor Pedro niet helemaal als een verrassing komt, is hij toch in verwarring. Hij wil graag vriendschap met Fernanda en zou graag zien dat zij hem helpt bij de verwezenlijking van de grote plannen die hij heeft voor de toekomst van het huis en de familiebezittingen, plannen die hij in nauwe samenwerking met Levend Steen ten uitvoer wil brengen. Maar hij peinst er niet over om met haar te trouwen. En dit vertelt hij haar ook.
| |
VIII
De breuk tussen Pedro en Fernanda overschaduwt het jubileumfeest. Zij negeert hem volledig en ook zijn relatie met padre Rodrigo lijkt plotseling sterk bekoeld, al is Pedro ervan overtuigd dat zij elkaar zullen blijven vinden in hun gedeelde belang, de toekomst van het huis. Tegen het eind van de zomer gaat Fernanda weer terug naar Porto. Pedro, achterdochtig geworden, probeert door lezing van het testament van zijn tante en de statuten van Levend Steen meer inzicht te krijgen in de
| |
| |
rol van padre Rodrigo en Fernanda. Hij begrijpt dat zijn huwelijk met haar gunstig zou zijn geweest voor de bestendiging en vergroting van de macht van de familie van de padre. Hij voelt zich dan ook gebruikt, maar is tevens huiverig om alles als een complot te zien. Een gesprek met de padre loopt echter uit op beschuldigingen over en weer. De padre zegt dat men Pedro ervan verdenkt een spiritist te zijn. Op zijn beurt verdenkt Pedro de padre ervan een ware geldwolf te zijn, iemand die alles in eigen zak steekt, niets heeft gedaan om de maatschappelijke doelen van Levend Steen te verwezenlijken en vermoedelijk gefrustreerd is omdat hij in de nasleep van de anjerrevolutie werd gepasseerd voor het bisschopsambt vanwege zijn conservatisme. Pedro komt tot het besef dat de padre een harteloze, arrogante en geslepen manipulator is, die eigenlijk door niemand in het dorp op handen wordt gedragen. Wanneer de padre enige tijd om onduidelijke redenen weg is, wordt er gezegd dat hij een hartaanval heeft gehad.
| |
IX
Fernanda komt nog ieder weekend naar Sampaio en het wordt Pedro duidelijk dat zij sommige taken van de padre heeft overgenomen. Angstvallig mijden sommige dorpelingen contact met Pedro. Hij vermoedt dat de hartaanval van de padre een verzinsel is. Mogelijk is de man bij zijn eigen familie in ongenade gevallen of is hij toch op sterven na dood, wat allerlei gevolgen voor het familiebezit zal hebben. Pedro weet het niet, al wordt steeds duidelijker dat Fernanda uit is op openlijke ruzie, waarbij zij het gebruik van geweld niet schuwt. Zo dient zij bij de lokale autoriteiten een aanklacht in tegen Pedro omdat hij haar met een pistool zou hebben bedreigd. Zij doet er alles aan om hem het leven in Sampaio onmogelijk te maken en ook padre Rodrigo, nadat hij weer is teruggekeerd, negeert hem volledig. Wanneer Pedro vanuit zijn raam het dorpsgebeuren aanschouwt zoals op die eerste dag, precies een jaar geleden, ziet hij in dat het dorp geheel in de greep van conservatisme en onverschilligheid leeft en alles bij het oude zal blijven. Hij beseft dat hij er niet in is geslaagd de idealen van zijn oudtante recht te doen.
| |
X
Wie jaren later in het dorp zou belanden, zou mogelijk in de man rond het haardvuur in het vervallen huis Pedro hebben herkend.
| |
Interpretatie
Thematiek
Over de bergen is het verhaal van een ontnuchtering. Pedro Sousa e Silva, een wat eenzelvige man van middelbare leeftijd, neemt afscheid van zijn leven in Lissabon om het eeuwenoude,
| |
| |
deels verlaten en vervallen landgoed van zijn familie in het arme noordoosten van het land te gaan bewonen. In eerste instantie leeft hij geheel in de ban van de magie van zijn nieuwe omgeving. Hij wil het landgoed in zijn oude glorie herstellen en streeft naar vervulling in het actief en onbevooroordeeld lid zijn van de dorpsgemeenschap. Ondanks zijn open en tolerante opstelling raakt hij verstrikt in de door historische verhoudingen getekende belangenstrijd in het dorp. Gaandeweg doorziet hij hoe de tirannieke padre Rodrigo en de zijnen het dorpsleven in hun greep houden om iedere poging tot verandering te frustreren. Pedro weigert halsstarrig om zich voor het karretje van de padre te laten spannen, een houding die uiteindelijk zijn lot bezegelt.
Het verhaal is gesitueerd in een concrete tijd en ruimte. Het speelt zich af aan het begin van de jaren tachtig van de twintigste eeuw: Portugal is dan enkele jaren bevrijd van de dictatuur van Salazar, maar het daaraan gekoppelde conservatisme is met name in de afgelegen regio's allerminst verdwenen. Het regionale karakter van de roman krijgt gestalte in de realistische beschrijvingen van het dorp, de omgeving, het weer, het landschap, de lokale rituelen en de sociaal-economische structuur. Het verhaal laat zien hoe de vertegenwoordigers van de kerk samenspannen met de louter op eigenbelang gerichte grootgrondbezitters. De jongere generatie wordt bovendien afgeschilderd als te laf en onverschillig om zich tegen de verstarde oudere generatie te verzetten. Het zelfbeeld van de regio komt op groteske wijze tot uitdrukking in de korte rede van Castro Pereira (p. 132), waarin hij over zijn mensen spreekt als een oud en vermoeid volk dat zijn kracht ontleent aan zijn wereldvreemdheid. Door dit soort scènes en beschrijvingen schetst de roman een regionaal beeld dat gaandeweg van elke romantische associatie wordt ontdaan.
| |
Titel
De titel Over de bergen, een directe vertaling van de naam van het noordoostelijke district Trás-os-montes waar het verhaal zich afspeelt, onderstreept het regionale karakter ervan: de roman gaat over het Transmontaanse leven. In vergelijking met Lissabon en andere delen van Portugal heeft het noordoosten een radicaal afwijkende culturele geografie. Vanaf het begin wordt de landstreek als arm en volstrekt achtergebleven afgeschilderd. Niemand in Pedro's omgeving neemt hem serieus als hij besluit er te gaan wonen. Zijn vrienden en neven in Lissabon lachen hem zelfs uit; voor hun gevoel is Minsk of Moskou dichterbij dan het verlaten noordoosten van hun eigen land. In meer symbolische zin verwijst de titel dan ook naar de onbekende wereld, naar het land achter de bergen dat niet eens zo ver weg is maar waar niettemin ‘de anderen’ met hun geheel
| |
| |
eigen normen en waarden als in een geheel afgesloten werkelijkheid bestaan.
| |
Opbouw
Dit besloten karakter wordt weerspiegeld in de cyclische structuur van het verhaal. Beginnend en eindigend in de winter vertelt het op chronologische wijze de gebeurtenissen van een jaar. De eerste periode van Pedro's verblijf in het dorp krijgt relatief veel aandacht: na de eerste drie hoofdstukken zijn er slechts twee dagen verstreken en het wordt pas lente in het zesde hoofdstuk. In die eerste hoofdstukken krijgt de voor het vervolg noodzakelijke voorgeschiedenis gestalte aan de hand van Pedro's rondgang door het huis. Verwijzingen naar het weer en de seizoenen ondersteunen de cyclische opbouw, maar andere inhoudelijke elementen spelen hierbij ook een rol, zoals de zigeuners die min of meer tegelijkertijd met Pedro voor de olijfpluk arriveren en die aan het einde van de roman opnieuw in het dorp zijn. Het korte slothoofdstuk verwijst naar ‘jaren later’ en suggereert dat hij al die tijd in het huis is blijven wonen. Het landgoed is weer in verval geraakt, een aspect dat het cyclische principe verder bevestigt: de bestaande orde in het dorp is sterker dan Pedro en in het land over de bergen zal alles letterlijk bij het oude blijven - het oude waarin het verval zelf zit ingebakken.
| |
Thematiek
Het afgelegen landhuis van de oudtante van Pedro, dat op de eerste bladzijde de hoofdpersoon van het verhaal wordt genoemd, belichaamt Pedro's verlangen naar het vinden van geborgenheid in een nieuwe wereld. Het huis staat centraal in zijn pogingen de idylle van het buitenleven te verwezenlijken. Pedro's verhuizing wordt ingegeven door zijn desillusie over het stadsleven en zijn hang naar rust, eenvoud en afzondering. De ‘ketelmuziek’ van Lissabon heeft hem moegemaakt: hij is uitgekeken op de sociale verplichtingen en de ‘litanieën’ waarmee zijn vrienden ‘hun verveelde dagen vullen’. In de stad kreeg hij steeds meer het idee in een kerker met ronde muren te wonen en begon hij de herinnering aan zijn oudtante te koesteren. Hoewel hij haar alleen kende van foto's en verhalen, heeft zij, zoals hij meent, voor hem de ruimte opengehouden.
De oudtante is echter slechts een excuus: zij, en dan met name haar huis, staat ook voor het verlangen naar een intieme band met het verleden. Vaak heeft Pedro gedroomd over ‘hoe het moest zijn een andere eeuw binnen te stappen’ (p. 76). Het huis met zijn negentiende-eeuwse inrichting schenkt hem de mogelijkheid om in de tijd af te dalen om zo, op grond van eigen ervaring, dichter bij het mysterie van het verleden te geraken. Op omzichtige wijze probeert hij het huis naar eigen behoefte in te richten en te herordenen zonder het in zijn wezen aan te tasten of er elementen uit weg te halen. De wereld
| |
| |
van zijn oudtante biedt hem aanvankelijk de rust en vrijheid die hij zoekt: ‘In dit dorp kon hij, die ongeschikt voor de grote wereld was, in kleine daden het grandioze ondergaan. Hij zou nog genoeg rusten. En dan - dan wilde hij hier liggen, dicht bij het huis’ (p. 121). De landelijke omgeving is als een ‘kleine cirkel’, een ‘bevroren eiland’ in de tijd waarin hij troost en geborgenheid wil vinden.
Ondanks zijn familiale banden met de Transmontaanse regio is Pedro als een volstrekte buitenstaander het dorp binnengekomen. Naast het verwezenlijken van zijn persoonlijke motieven is het vanaf de eerste dag zijn belangrijkste uitdaging om zich een regionale identiteit aan te meten: hij moet de streek ‘verdienen’ zoals aan het begin wordt opgemerkt. Dat hij zich hiervan bewust is, dat hij wil opgaan in de lokale gemeenschap blijkt onder meer uit de Transmontaanse mantel met vossenkraag die hij laat maken en die hem het gevoel geeft dat hij er echt bij hoort (p. 122). In zijn behoefte erbij te horen en door iedereen aardig te worden gevonden toont Pedro zich echter ambivalent. Wanneer er tijdens het diner bij de Castro Pereira's, de lokale grootgrondbezitters, wordt gepocht over de jacht, beseft hij weliswaar nu zelf een man van het land te zijn, maar hij doorziet ook de ‘valse romantiek’ die schuilt in het ontlenen van een gevoel van mannelijke dapperheid ‘aan een resultaat dat door iedere sukkel bij de poelier kon worden afgehaald’ (p. 126). Wanneer Pedro tijdens dezelfde bijeenkomst opmerkt dat er redelijke sociale verhoudingen lijken te heersen in het dorp, wordt hem voorgehouden dat hij de arme dorpelingen te veel geeft om bij ze in de gunst te komen. Hij denkt dan: ‘Een ogenblik kwam hij zich als een slappeling voor. Was zijn omgang met de dorpelingen er alleen op gericht zich geliefd te kunnen wanen? Bond hij niet de strijd aan met eeuwige wetten?’ (p. 129). Even later is het alsof hij er weer helemaal bij hoort: ‘Pedro lachte mee. Hij was een echte Transmontaanse grootgrondbezitter geworden’ (p. 131).
Pedro's tragiek schuilt uiteindelijk in het feit dat zijn verlangens en idealen niet samenvallen met die van zijn omgeving. In zijn hang naar harmonie, het verleden en een nieuwe identiteit staat hij binnen de dorpsgemeenschap geheel alleen en dit maakt hem in sociaal opzicht uiterst kwetsbaar. Door zijn weigering met Fernanda te trouwen sluit hij zich af van de lokale belangenstrijd waarin hij ongemerkt een pion is geworden. Maar hij bezit onvoldoende kracht om de bestaande verhoudingen in het dorp (de ‘eeuwige wetten’) te ondermijnen. De roman laat zo zien dat aan de wereld van de anderen niet valt te ontkomen. Niet alleen zijn leven in de stad maar ook dat op het afgelegen platteland eindigt in deceptie. Het korte laatste
| |
| |
hoofdstuk maakt duidelijk dat hij ervoor heeft gekozen in het huis te blijven wonen. Op grond van zijn emotionele investering kan hij het niet meer verlaten en wordt het zijn kerker.
| |
Vertelstructuur
De auctoriale vertelinstantie belicht het verhaal vanuit Pedro's perspectief. De binnenwereld van de andere personages blijft onzichtbaar en dit is in overeenstemming met de regionale thematiek: de roman richt zich op het Transmontaanse leven zoals dat door de buitenstaander wordt ervaren. Een lokaal personage als padre Rodrigo behoudt dan ook een zekere raadselachtigheid, al duidt Pedro zijn handelen tegen het einde uitgebreid op psychologische wijze. De rol van de vertelinstantie wordt niet gedramatiseerd en beperkt zich verder tot het geven van commentaar op de handeling, op de manier waarop iets wordt gezegd, wat er door een houding wordt uitgedrukt of wat de mogelijke betekenis is van een bepaalde ondervinding. Dit schept een zekere distantie en maakt tevens duidelijk dat de verteller niet alwetend is. Aan het begin van het achtste hoofdstuk krijgt Pedro naast de rol van hoofdpersonage voor twee hoofdstukken ook die van ikverteller. Deze opvallende verschuiving vergroot de onmiddellijkheid van de ontknoping van het verhaal. In het slothoofdstuk neemt de auctoriale vertelinstantie de touwtjes weer in handen om Pedro's lot - en dat van anderen zoals hij - in een samenvattende beschouwing te schetsen.
| |
Stijl
De vertelwijze doet ouderwets aan en dit geldt ook voor het gebruikte vocabulaire. Overeenkomstig de ‘andere’ werkelijkheid die in de roman wordt opgeroepen, bevat het proza archaïsch taalgebruik, zoals in de beschrijving van het firmament (p. 16-17) en de ornamenten in de huiskapel (p. 35); het woordje ‘schielijk’ komt regelmatig voor en in plaats van ‘de volgende morgen’ staat aan het begin van het tweede hoofdstuk de ‘andere morgen’. Er is veel aandacht voor nuancering, zoals van het woordje ‘och’ (p. 48), en beschrijvende details, zoals ‘de ragfijne en vrolijke kalligrafieën in de wenkbrauwen van Angelo (p. 95). De roman is rijk aan plastische beschrijvingen: dokter Castro Pereira gaat zo in zijn maaltijd op ‘dat hij het niet de moeite waard leek te vinden aan het gesprek deel te nemen. De kaak in zijn peervormig hoofd maalde machtig, zijn wangzakken meebewegend. Zijn handen waren geen ogenblik leeg’ (p. 129). Hier spelen humor en woordspel eveneens een rol: in weerwil van het eerste deel van zijn naam heeft deze aartsconservatief niets revolutionairs, terwijl de vorm van zijn hoofd rechtstreeks verwijst naar het tweede deel van zijn naam.
| |
Thematiek / Poëtica
Over de bergen is op deze wijze uitdrukkelijk een spel met taal en verhalende technieken en vormt als zodanig een eigen werkelijkheid. Daarnaast gaat het uiteraard om een ‘streek- | |
| |
roman’. Bij elkaar genomen verwijzen de beschrijvingen van het landschap, de seizoenen, het gewone leven, de historische context en de sociale verhoudingen in het dorp niet naar een verzonnen, gefantaseerde wereld, maar naar een concrete regionale geografie. De roman voegt zo een specifieke culturele ruimte toe aan de werkelijkheid van de literatuur en maakt deze weer wat kleurrijker. Qua thematiek is de roman echter tegelijkertijd een anti-streekroman, een afrekening met de idylle, een demystificatie van het dorpsleven, een kritisch commentaar op de verheerlijking van het eenvoudige bestaan. In meer abstracte, historiserende bewoordingen kan men zeggen dat de roman Pedro Silva's ervaringen situeert in de problematiek van de moderniteit inzake dilemma's als stad versus platteland, stasis versus verandering, conservatisme versus progressiviteit en individu versus samenleving. In meer eenvoudige bewoordingen kan men zeggen dat Over de bergen een roman is met een aloude moraal: het risico van een ‘wespennest’ dreigt overal waar mensen zijn.
| |
Context
Er zijn enkele directe lijnen te trekken tussen Over de bergen en het eerdere Verwoest Arcadië (1980). Literair-historisch gezien geven deze prozawerken een postmoderne wending aan de traditie van de pastorale, in het eerste geval door de aandacht voor de kindertijd als een idylle die na tussenkomst van ‘de anderen’ uitmondt in de ontnuchtering van het volwassen leven, in het tweede geval door de kritische behandeling van het maatschappelijke leven in een arcadische ruimte: ondanks de opbouwende en welwillende opstelling van Pedro maken de anderen in het dorp hem het leven uiteindelijk onmogelijk. De verhalen en schetsen in Een zakenlunch in Sintra (1996) zijn eveneens gewijd aan Portugese belevenissen van de auteur. In Komrij's werk bestaat volop aandacht voor thema's en motieven als de idylle, het verval, de zigeuner, het seizoen en de aantrekking van het verleden. Belangstelling voor het regionale, het pastorale en het verleden is ook terug te vinden in het proza van Paul de Wispelaere (zoals in Tussen tuin en wereld, 1979, en Het verkoolde alfabet, 1992).
| |
Waarderingsgeschiedenis
Onder recensenten heeft Over de bergen zeer uiteenlopende reacties losgemaakt. De besprekingen van Arnold Heumakers,
| |
| |
Koos Hageraats en Reinjan Mulder zijn ronduit afwijzend. Zij vinden de verwikkelingen ‘saai’, de toon ‘humorloos’, het proza ‘kreupel en kleurloos’, de opbouw zwak of de stijl ‘oudbakken’. Heumakers schrijft over ‘zich moeizaam voortslepende beschrijvingen, waaruit niemand voldoende tot leven komt om voor het drama belangstelling te kunnen afdwingen.’
Een soortgelijk oordeel over de roman komt naar voren in de besprekingen van T. van Deel, Hans Warren en Atte Jongstra, maar zij wijzen ook enige geslaagde aspecten aan, zoals de indringende sfeer (Warren), de beschrijvingen van het platteland (Jongstra) en het slot (Van Deel). Het oordeel van Doeschka Meijsing is tweeslachtig: ‘Fascinerend, op het sublieme af - en slordig’. Zij vindt vooral de weergave van het trage leven zoals dat in sommige delen van Europa nog bestaat ongewoon ‘mooi’ en ‘beeldend’. Maar de breuk in de vertelstructuur na het zevende hoofdstuk - van auctoriale roman naar ik-roman - doet volgens haar de tragische, lichtmelancholieke toon volledig teniet.
Twee critici, Carel Peeters en Karel Osstyn, beoordelen de roman louter positief. Zij gaan vooral in op stijl en thematiek en proberen alle verhaalelementen zo veel mogelijk te duiden. Peeters spreekt van ‘ouderwets, bijna archaïsch vakmanschap’ en een ‘traditioneel degelijke’ roman: ‘De beschrijvingen, de gesprekken, de gewaarwordingen, overwegingen, gevoelens en binnengedachten van Pedro hebben allemaal hun functionele plaats, waarbij er goed op is gelet dat het verhaal ook ritme heeft door de afwisseling van beschrijvende vignetten, karakterisering van personages, de sfeer, terugblikken, uitweidingen, ruimtelijke verplaatsing, taferelen binnenshuis en buitenshuis.’ Osstyn noemt de roman een hoogtepunt in het werk van de auteur en spreekt van ‘een overweldigende leeservaring’. Het boek is volgens hem een streekroman, maar dan ‘zonder het platte, provinciale van het genre’.
Ruim tien jaar na de verschijning van Over de bergen doet Gerrit Jan Zwier in een kort artikel uit 2001 verslag van zijn zoektocht naar het huis dat in de roman centraal staat. De bijgevoegde kleurenfoto bewijst dat hij erin geslaagd is het te vinden. Het erf ‘vol distels en hoog opgeschoten onkruid’ zegt genoeg: het huis wordt niet bewoond en is weer overgeleverd aan het verval.
Voor deze bespreking is gebruikgemaakt van:
Gerrit Komrij, Over de bergen, derde druk, Amsterdam 1990.
| |
| |
| |
Secundaire literatuur
J. Rentes de Carvalho, Komrij in Portugal. In: Vrij Nederland (Bijvoegsel nr. 26, pp. 2-19), 29-6-1985. |
Gerlof Leistra, Romans lezen vind ik pure verspilling. In: Provinciale Zeeuwse Courant, 10-3-1990. |
Arnold Heumakers, Bolbliksems en brandende kastanjes. In: de Volkskrant, 16-3-1990. |
Reinjan Mulder, Een avontuurlijke twijfelaar. Gerrit Komrij over het Portugese platteland. In: NRC Handelsblad, 16-3-1990. |
T. van Deel, Een idylle verstoord. In: Trouw, 22-3-1990. |
Hans Warren, Indringende sfeer in een vlak verhaal. Gerrit Komrij over de bergen. In: Provinciale Zeeuwse Courant, 24-3-1990. |
Koos Hageraats, Een vervelende roman van Gerrit Komrij: alsof er niets gebeurd is. In: De Tijd, 30-3-1990. |
Gerrit Jan Zwier, Een spin in een onbekend web. In: Leeuwarder Courant, 30-3-1990. |
Atte Jongstra, Schmieren met in tijd verdwaalde schrijverstruc. In: Het Parool, 31-3-1990. |
Doeschka Meijsing, Twee onder een kap. Half-fascinerende roman van Gerrit Komrij. In: Elsevier, 31-3-1990. |
J. Huisman, Taai en saai romandebuut van Komrij. In: Algemeen Dagblad, 5-4-1990. |
Kees van Domselaar, Een intellectueel zoekt zijn wortels. In: Utrechts Nieuwsblad, 6-4-1990. |
Nico Keuning, Over de bergen: zwakke roman met enkele boeiende bladzijden. Het Portugees Verwoest Arcadië van Komrij. In: Haarlems Dagblad, 12-4-1990. |
Ton Verbeeten, Verheven uitdrukking van een verlangen: in ‘over de bergen’ hervindt Komrij bijna zijn Arcadië. In: De Gelderlander, 14-4-1990. |
Arjan Peters, Ik ben niet achterlijk, boeken als ‘Over de bergen’ verschijnen niet elke week. In gesprek met Gerrit Komrij. In: Vrij Nederland, 7-4-1990. |
Sus van Elzen, Een griezelroman met een kartonnen spook. In: Knack, 8-8-1990. |
Karel Osstyn, [Recensie]. In: Ons Erfdeel, nr. 4, 1990, jrg. 33, pp. 580-582. |
Ger Leppers, [Recensie]. In: Streven, nr. 1, oktober 1990, jrg. 58, pp. 88-89. |
Carel Peeters, Het hardnekkige Arcadië. In: Carel Peeters, Echte kennis, Amsterdam 1991, pp. 157-164. |
Tom Kellerhuis, God noch gebod. In: HP/De Tijd, 28-2-1997. |
Gerrit Jan Zwier, Een bleke waanzinaria. In: NRC Handelsblad, 7-9-2001. |
lexicon van literaire werken 54
mei 2002
|
|